Wat is de functie van de ambtenaar?
Verslag van de Goed Werk Hub ‘Wat is de functie van de ambtenaar?’ in Fort aan de Klop te Utrecht, op 23 september 2013, met Christine van der Worp en Bert Bulsink: https://beroepseer.nl
Verslag van de Goed Werk Hub ‘Wat is de functie van de ambtenaar?’ in Fort aan de Klop te Utrecht, op 23 september 2013, met Christine van der Worp en Bert Bulsink: https://beroepseer.nl
Elk jaar is het weer zover: het ranglijsten-seizoen. Kort na elkaar worden de AD- en de Elsevier-lijst gepubliceerd met de beste ziekenhuizen. En elke keer is het spannend voor ziekenhuizen wie de stijgers en de dalers zijn, wie er bovenaan staat en wie aan de onderkant. Boven- of onderaan staan maakt uit en elk jaar is er weer veel aandacht voor wie het goed doet en wie slecht. Maar er is ook veel kritiek, want de lijsten verschillen elk jaar sterk en wie ze onderling vergelijkt ziet ook grote verschillen; de plaats op de lijst lijkt eerder toeval dan iets te zeggen over de kwaliteit van zorg. Wat ziekenhuizen nu precies doen met de lijsten, daarover is weinig bekend.
Het afgelopen jaar deed het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) onderzoek naar de wijze waarop ziekenhuizen omgaan met ranglijsten. Onderzoekers liepen enkele maanden in ziekenhuizen rond. In totaal werden drie ziekenhuizen onderzocht in druk bevolkt stedelijk gebied en meer landelijk gebied. In deze ziekenhuizen is met alle lagen van de organisatie gesproken, zijn observaties gedaan van bestuurstafel tot administratieve- en verpleegafdelingen, en werden relevante stukken bestudeerd.
Registraties botsen vaak met zorgproces
Het blijkt dat ook ziekenhuizen ambivalent staan tegenover de lijsten. Enerzijds wordt de betrouwbaarheid ervan sterk betwijfeld en blijken ranglijsten ook niet erg van belang voor contacten met patiënten, verzekeraars of inspectie. Maar toch wordt er intensief gewerkt om hoger op de lijst te komen en zo de reputatie van het ziekenhuis te verbeteren. En hoger op de lijst komen betekent in de eerste plaats: zorgen dat handelingen geregistreerd worden. Ziekenhuizen investeren dan ook veel in informatiesystemen en in het trainen van medewerkers om registraties uit te voeren. Registratie is overigens geen eenduidig proces maar behoeft steeds interpretatie en aanpassingen. Registraties botsen bovendien vaak met het zorgproces, waardoor zorgprofessionals zich gedwongen zien keuzen te maken. Bijvoorbeeld tussen registreren of meer tijd met de patiënt doorbrengen.
Ziekenhuizen leren tegelijkertijd ook van alle registraties en zetten verbeteringen in op die onderdelen die gemeten kunnen worden, en waar zij slechter op scoren dan anderen. Maar dat gaat ook soms ten koste van niet-meetbare aspecten van zorg en genereert ook veel “perverse” effecten. Met name de volume-indicatoren hebben allerlei bijwerkingen; behalve concentratie van zorg kunnen zij bijvoorbeeld leiden tot het sneller uitvoeren van operaties.
Een belangrijk effect van de ranglijsten en de indicatoren waarop zij zijn gebaseerd is bovendien dat kwaliteit steeds meer centraal wordt gestuurd. Dat gaat ten koste van allerlei bottom up-kwaliteitsinitiatieven. Kwaliteit wordt daarmee bovendien iets van de centrale afdelingen en minder van de werkvloer. Hoewel het zeker goed is dat de Raad van Bestuur meer betrokken raakt bij kwaliteit van zorg, zullen ziekenhuizen een manier moeten vinden om de professionals op de werkvloer meer ruimte te bieden.
Zie: Ranglijsten veranderen ziekenhuizen, op website van instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG): www.bmg.eur.nl (Niet meer beschikbaar op site iBMG; iBMG heet per 1 september 2017 Erasmus School of Health Policy & Management ((ESHPM)
Klik hier voor The performativity of rankings – On the organizational effects of hospital league tables, door Julia Quartz, Iris Wallenburg, Roland Bal, november 2013: https://beroepseer.nl
VP Huisartsen, de beroepsvereniging van praktijkhoudende huisartsen, wil dat minister Schippers een extern onafhankelijk onderzoek laat verrichten naar de wijze waarop het AMC, de IGZ en het OM de zaak tegen de Tuitjenhornse huisarts Tromp hebben aangepakt.
De huisartsen willen weten waarom het AMC zonder hoor en wederhoor haar huisartsopleider aangaf bij de IGZ. En waarom het IGZ zonder contact met de huisarts direct het OM inschakelde.
De huisartsenvereniging vraagt zich af of het OM zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de risico’s van haar optreden tegenover een uiterst kwetsbare huisarts. Sinds het eerste verhoor van het OM had hij een suïcidaal ziektebeeld ontwikkeld en in verband daarmee was hij een aantal dagen in crisisopvang.
“We vinden dat de keuzes die AMC, IGZ en OM hebben gemaakt moeten worden verantwoord. Het gaat om transparantie en toetsbaarheid, net zoals dat van (huis)artsen wordt geëist. Het gaat om patiëntveiligheid, in dit geval van de zorgverlenende huisarts”, aldus de woordvoerder van VPHuisartsen.
Volgens VPHuisartsen is overigens de essentiële vraag nog steeds niet beantwoord: hoever mag een behandelend (huis)arts in acute (terminale) noodsituaties afwijken van de richtlijnen en protocollen voor de zorg rond het levenseinde, zonder het risico te lopen met de IGZ of het OM te maken te krijgen? Zowel voor de samenleving als voor (huis)artsen en andere zorgverleners is een helder antwoord van groot belang voor een veilige en verantwoorde zorgpraktijk, stelt de vereniging van praktijkhouders.
Persbericht n.a.v. verzoek om onafhankelijk onderzoek Tuitjenhorn, VP Huisartsen, 2 november 2013: www.vphuisartsen.nl/persbericht-tuitjenhorn/
(Brief aan de minister is niet meer beschikbaar op site van VP Huisartsen).
U P D A T E
Brief aan VWS inzake start onafhankelijk onderzoek Tuitjenhorn, VP Huisartsen, 2 april 2014: www.vphuisartsen.nl
Hoe vind ik werk dat bij me past? Zit je zonder werk of ben je toe aan een nieuwe baan? Roman Krznaric reikt in zijn lezing, op video opgenomen in de Union Chapel van Londen, vijf manieren aan waarmee je van loopbaan kan veranderen. Ze helpen je in het labyrinth van mogelijkheden de juiste keuze te maken. Voorop daarbij staat dat je je eigen talenten, kwaliteiten en passie inzet in je werk.
Gebleken is dat zestig procent van de werkende bevolking zegt geen voldoening te vinden in het werk. Toch blijven we hangen en ontbreekt de moed op zoek te gaan naar ander werk. Een van de oorzaken daarvan is dat we liever geen risico’s nemen, een andere is dat we teveel keuze hebben. De huidige tijd kent wel 12.000 soorten werk, vroeger waren er dertig.
Een manier om de angst voor loopbaanverandering te overwinnen is ons voor te stellen dat het leven een experiment is waarin we risico”s moeten nemen, willen we niet verstarren en spijt krijgen van de dingen die we nooit hebben gedaan. De beste manier om zinvol werk te vinden is een “radicaal sabbatical jaar” nemen. Dat wil zeggen: allerlei beroepen en soorten werk proberen. Dat is het tegendeel van eerst een plan maken en dat vervolgens uitvoeren.
Krznaric voert ene Laura als voorbeeld op in zijn toespraak. Ze probeert dertig soorten werk in een jaar tijd. Tot haar eigen verrassing komt ze tot de ontdekking dat ze het erg naar haar zin heeft op een advertentiebureau.
Maar, om te kunnen experimenteren hoef je niet op een maandagmorgen drastisch ontslag te nemen, je kunt ook experimenteren in je huidige baan.
Ontgoochelde bankiers kunnen bijvoorbeeld in het weekeind yogalessen gaan geven, of anderen helpen een webshop te beginnen. Kleine veranderingen leiden soms tot grote resultaten.
Video Roman Krznaric: How to Find Fulfilling Work. Duur 14.49 min.
Krznaric geeft cursussen over carrièreverandering bij de School of Life in Londen. Zie www.romankrznaric.com
In 2012 verscheen van Krznaric bij de Arbeiderspers de vertaling van het boek How to Find Fulfilling Work: Werk vinden dat bij je past. Het boek is een deel in de serie over praktische filosofie onder redactie van filosoof Alain de Botton, oprichter van The School of Life: www.theschooloflife.com
Op 15 november 2013 komt Krznaric naar Amsterdam voor de presentatie van zijn nieuwe boek in Nederlandse vertaling bij uitgeverij Ten Have: De wonderbox – verrassende geschiedenislessen in levenskunst.
Op 26 november 2013 neemt Krznaric deel aan een debat in De Rode Hoed in Amsterdam over liefde en huwelijk.
Korpschef Gerard Bouman van de Nationale Politie legt in zijn weblog Zonder onderscheid het verschil zien uit waarom hij het fundamenteel oneens is met de conclusie van het rapport van Amnesty Nederland waarin staat dat de politie zich etnisch zou profileren, dat het zich niet beperkt tot incidenten en ook steeds vaker voorkomt. Hij stelt dat dergelijke uitspraken “onze kernwaarde integriteit ter discussie stellen en onze professionaliteit in twijfel trekken. Dat alles vraagt om een helder weerwoord”:
Zonder onderscheid het verschil zien
Amnesty zorgde de afgelopen dagen voor behoorlijk wat beroering met een rapport over etnisch profileren door de politie. De Nationale ombudsman deed daar – althans zo meldt de krant – een schepje bovenop: discriminatie van minderheden zit in de politiecultuur. In Buitenhof hield de ombudsman de politie naar aanleiding van een televisiereportage voor dat zij soms losse handen heeft als het om allochtonen gaat.
Elke onafhankelijke organisatie of instantie die ons doen en laten scherp in ogenschouw neemt, mag op de waardering van mij als korpschef rekenen. De bril van een ander kan immers altijd een verhelderende blik opleveren. Daarbij treden wij ook lastige en wellicht confronterende thema’s als etnisch profileren met open vizier tegemoet. De uitspraken van Amnesty en ombudsman vormen daarop geen uitzondering.
Uit volle overtuiging ga ik dit debat aan. De beschuldiging dat de politie meer dan incidenteel – metandere woorden structureel – etnisch profileert en zelfs discrimineert, raakt mij namelijk diep. Dat ondermijnt het wezen van de politie. In verbinding staan met alle burgers en het vertrouwen hebben van de hele samenleving is essentieel voor ons functioneren. Dergelijke uitspraken stellen onze kernwaarde integriteit ter discussie en trekken onze professionaliteit in twijfel. Dat alles vraagt om een helder weerwoord.
Wat is etnisch profileren eigenlijk? Het Europees Netwerk Tegen Racisme geeft de volgende definitie. “Politie en andere rechtshandhavers maken gebruik van etnisch profileren wanneer zij personen als verdacht beschouwen omwille van wie ze zijn, hoe ze eruitzien of waar ze bidden, in plaats van wat ze hebben gedaan.” Dit verschijnsel kan zich onder meer voordoen als politieagenten besluiten wie zij staande houden voor bijvoorbeeld identiteitscontrole, ondervraging, fouillering of arrestatie.
Op etnische kenmerken burgers selecteren, is juridisch en moreel gezien volstrekt verwerpelijk. Daar mag wat mij betreft geen enkele twijfel over bestaan. Iedereen binnen ons korps ging bij de politie om onrecht te bestrijden. Desnoods met gevaar voor eigen leven. Iemand louter selecteren op grond van afkomst druist lijnrecht in tegen dat rechtvaardigheidsgevoel. Het is niet integer en niet professioneel. En ook nog eens contraproductief: etnisch profileren levert geen betere resultaten op en kan individuele burgers en bevolkingsgroepen afstoten, die wij bij de bestrijding van criminaliteit hard nodig hebben.
Maken wij ons dan nooit schuldig aan etnisch profileren? Natuurlijk wel. Alleen al statistisch gezien is het volstrekt uitgesloten dat 63.000 medewerkers allemaal vlekkeloos te werk gaan en nooit inschattingsfouten maken. In onze multiculturele samenleving ligt etnisch profileren bovendien vrijwel dagelijks op de loer. Zeker omdat wij voortdurend op het scherpst van de snede keuzes moeten maken, waarbij etnische aspecten regelmatig een rol spelen. Ik ben het echter fundamenteel oneens met de suggestie dat de politie structureel en in toenemende mate etnisch profileert. Zo’n krachtige aantijging zie ik graag met bewijzen onderbouwd. In het Amnestyrapport lees ik genoeg suggesties, veronderstellingen en verwijzingen naar buitenlandse onderzoeken, maar niets dat mij overtuigt van dit standpunt. Niets wat aantoont dat de Nederlandse politie steeds meer racistische neigingen zou vertonen.
De Universiteit Twente publiceerde eind 2011 het onderzoek Proactief handhaven en gelijk behandelen. Dat onderschrijft dat de politie jongeren uit etnische minderheden niet stelselmatig anders behandelt. Als ze vaker met de politie in aanraking komen, ligt de verklaring in hun gedrag of de groep waarin ze zich bevonden. Zij brengen ook meer tijd op straat door dan andere jongeren. De onderzoekers constateerden incidenteel ongelijke behandeling, maar stelden vast dat de politie zich bij proactieve handhaving overwegend laat leiden door voor ons werk relevante criteria, zoals hanggroepsgedrag en tekenen die wijzen op criminaliteit.
De commotie over etnisch profileren baart mij zorgen. Deze beeldvorming doet iedere politiemedewerker ernstig tekort en maakt onze complexe taken in onze complexe samenleving bepaald niet eenvoudiger. De maatschappij verwacht dat wij proactief optreden. Dat betekent onderscheid maken. Bijvoorbeeld door op straat nauwlettend naar afwijkend gedrag te kijken. Op grond van talloze factoren, zoals locatie, tijdstip, voertuig, leeftijd en gedrag van personen. Of recente gebeurtenissen en veiligheidsontwikkelingen in een specifieke wijk.
Al deze factoren kunnen meespelen of doorslaggevend zijn bij het besluit om de ene persoon wel aan te spreken en een ander niet. Essentieel is dat wij altijd kunnen onderbouwen en uitleggen waarom wij zo’n keuze maken. Natuurlijk begaan wij daarbij achteraf gezien inschattingsfouten, die sommige burgers begrijpelijkerwijs kunnen ervaren als etnisch profileren. Onder meer via opleidingen investeren wij daarom voortdurend in kennis en inzicht: wat eist werken in een multiculturele samenleving?
Daarbij komt dat de politie criminaliteit gericht probeert tegen te houden en op te sporen op locaties waar dit het meeste effect sorteert. Bijvoorbeeld sociaal zwakkere buurten met relatief veel criminaliteit en overlast. Daar wonen doorgaans veel etnische minderheden, die daardoor vaker met de politie te maken krijgen. In hun woonomgeving zijn zij echter ook vaker het slachtoffer van criminaliteit en overlast. Met elke identiteitscontrole of preventieve actie beschermen wij juist de goedwillende burgers in deze buurten.
Net als iedereen hebben politiemensen intuïties en aannames over minderheden. Tegelijkertijd beschikken zij over veel feitenkennis. De balans tussen intuïtie en kennis komt het scherpst naar voren als een bepaalde etnische groep is oververtegenwoordigd bij een bepaald delict. De vraag luidt: mag etnische kansberekening een rol spelen bij het zoeken naar specifieke daders van specifieke delicten? Is dat etnisch profileren?
Generaliseren helpt ons het leven te ordenen. Zo ordenen wij binnen bepaalde grenzen ook politievraagstukken. Een kindermisbruiker is vermoedelijk een man. Bij straatroof denken
politiemensen niet aan bejaarde, maar aan jeugdige daders. Zulke generalisaties roepen weinig verzet op. In relatie tot culturele minderheden krijgt zo’n generalisatie snel het etiket etnisch profileren. Moet de politie daarom elke plaats delict volstrekt neutraal betreden, zodat niemand zich onheus bejegend voelt? Komt dat iemands veiligheid ten goede?
Bij ons vakmanschap hoort dat wij bij elk delict nauwgezet en proportioneel mogelijke dadergroepen meewegen en dat uitgangspunt telkens aan de feiten toetsen. Niet om bevolkingsgroepen te stigmatiseren of criminaliseren, maar in het belang van waarheidsvinding. En natuurlijk zijn inschattingsfouten vreselijk. Zoiets doet mensen pijn. Dan moeten wij alles doen om de schade te herstellen, zoals excuses aanbieden en onze fout uitleggen. Ook dat behoort tot goed politiewerk.
Het verschil zien zonder onderscheid te maken. Dat dilemma stelt ons telkens weer voor een grote uitdaging en verantwoordelijkheid. Met alles wat in ons is, werken wij dagelijks aan het vinden van een balans die iedereen recht doet. In het belang van veiligheid en zekerheid voor alle burgers in dit land. Ik nodig Amnesty, de Nationale ombudsman en alle andere gespreksgenoten uit om ons daarbij kritisch, constructief en gefundeerd terzijde te staan.
Gerard Bouman
korpschef
Zie: Korpschef blogt over etnisch profileren, op website Politie, 1 november 2013: www.politie.nl (Blog niet meer beschikbaar op site politie.nl)
Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten. Etnisch profileren onderkennen en aanpakken, rapport van Amnesty International, oktober 2013: www.amnesty.nl
Betaalde neprecensies en gesponsorde reacties zijn een probleem in de IT-wereld. Hoe werkt het en wat kunnen we ertegen doen? Mike Elgan van Computerworld schrijft in zijn artikel Zitten online fora vol met betaalde leugens? hoe Samsung vorige week een boete kreeg voor astroturfing, en BlackBerry wordt ook van dit gedrag beticht. De Taiwanese handelswaakhond FTC zegt dat Samsung twee marketingbureaus heeft ingehuurd om de mankementen van concurrerende producten te benadrukken, te trachten negatief Samsung-nieuws in te perken, positieve recensies te maken voor zijn producten en zich bezig te houden met ‘palindromische productmarketing’, wat dat ook mag betekenen.
Wat is astroturfing?
Samsung kreeg een boete van 246.000 euro omdat het werknemers heeft ingehuurd om reacties te plaatsen op online fora waar Samsung wordt bejubeld en de concurrentie wordt afgekraakt. Dat noemen we astroturfing. De term komt van Astroturf, nepgras. Astroturfing is het maken van je eigen grassroots-activisme, kortom doen alsof je een meute fans bent.
Dit fenomeen bestaat al millennia. In 1985 werd de term ‘astroturfing’ voor het eerst genoemd door een Amerikaanse senator die verwees naar een brievencampagne van ‘burgers’ die was opgezet door de sector van verzekeringsmaatschappijen. Maar het verschijnsel werd al toegepast als politiek spelletje door de Romeinen.
Met de opkomst van internet, online fora en sociale media – en daardoor de grotere invloed van ‘de massa’ – heeft het verschijnsel voor de commerciële wereld aantrekkelijk gemaakt. Sites als Fiverr winden er geen doekjes om en zijn een marktplaats voor astroturfers. Zo vind je hier gebruikers die voor een kleine vergoeding een iOS-, Android- of BlackBerry-app op diverse fora aanprijzen.
Geautomatiseerde astroturfing
Astroturfing vind je in het klein bij kleine bedrijven waarbij de eigenaar vraagt om vrienden en familie een positieve recensie te geven. Op grote schaal kom je bij het voorbeeld van de Chinese overheid die 300.000 mensen betaald zou hebben om reacties te geven op sociale media en fora die een positieve houding hadden ten opzichte van de Chinese overheid. Dit schijnt nu al jaren vaste prik te zijn in het Chinese overheidsbeleid.
Andere organisaties mikken op automatisering. ‘Persona management software’ maakt een neppersoon aan die er betrouwbaar uitziet (deze nepperds worden ‘sockpuppets’ genoemd), inclusief verzonnen naam, e-mailadres, website, sociale media-profiel en andere gegevens. De software maakt vervolgens online activiteiten aan, zodat de sockpuppet een online aanwezigheid heeft.
Als dit soort software op sociale media wordt losgelaten, hebben we het over een ‘social bot’. Sommige sectoren, bijvoorbeeld de mobiele markt, zijn vrijwel volledig afhankelijk van recensies op het web en astroturfing vindt je daarom hier veel terug. Hotels, restaurants en boeken zijn ook voor een groot deel afhankelijk van mond-tot-mond-reclame via recensies om nieuwe klanten te trekken.
Televisiezender Fox News zou bezig zijn met ‘geïnstitutionaliseerd astroturfing op internet’, aldus een boek van journalist David Folkenflik. Werknemers van het bedrijf zouden ontraceerbare draadloze verbindingen gebruiken om pro-Fox-standpunten te verspreiden. Iemand gebruikte zelfs een inbelverbinding via AOL. Verder zouden er nog eens 100 neppersonen worden ingezet.
Wat is er zo slecht aan?
Een verslag uit 2012 van onderzoeksbureau Nielsen stelt dat 70 procent van de bevraagde mensen online recensies vertrouwt en dat het koopgedrag van zelfs 83 procent beïnvloed wordt door deze recensies. Een rapport van Gartner voorspelt dat tussen 10 en 15 procent van alle recensies op sociale media volgend jaar nepmeningen zijn die zijn betaald door bedrijven.
Consumenten worden dus misleid en dat levert een vertrouwensprobleem op. Toen ik vorige week op Google+ een bericht plaatste over de boete bij Samsung, zag ik tot mijn schrik dat een groot deel van de mensen denkt dat astroturfing een groot probleem is in de IT-industrie en dat alle grote bedrijven het doen.
Dat levert twee problemen op. Ten eerste betekent het geloof dat astroturfing veel voorkomt dat consumenten twijfelen aan echte meningen. Ten tweede zorgt het idee “iedereen doet het” voor een extra motivatie voor bedrijven om op de vermeende trend aan te haken. Waarom zou je er niet van profiteren als iedereen toch al denkt dat je het doet?
Wat kunnen we ertegen doen?
Software kan uitkomst bieden. Op de Amerikaanse universiteit Cornell is een algoritme ontworpen (PDF) dat astroturfing herkent. De makers claimen dat 90 procent van de nepberichten worden opgepikt. Het zou handig zijn als een bedrijf als Google dit zou uitrollen om een second opinion te vragen of een reactie echt of nep is. In de tussentijd, moeten we op onszelf vertrouwen. Time heeft bijvoorbeeld deze handige gids gepubliceerd over hoe je een neprecensie kunt herkennen.
Samsung en BlackBerry zijn niet de enige die zich bezighouden met astroturfing. Verre van dat zelfs. Het gebeurt veel en het is vaak lastig om te ontwarren of dit een echte reactie is of niet. Dus als we de mening van anderen peilen, moeten we dat met een gezonde dosis scepsis doen.
We zouden nu meer moeten afgaan op de opinie van professionele recensenten met een goede reputatie voordat we tot aankoop overgaan. Zulke journalisten zijn niet alleen deskundig, ze worden ook nog eens betaald voor een objectieve mening.
Zitten online fora vol met betaalde leugens? door Mike Elgan, 28 oktober 2013 op website Computerworld: http://computerworld.nl/e-commerce/79844-zitten-online-fora-vol-met-betaalde-leugens? (Niet meer beschikbaar)
Zie: Are online comments full of paid lies? 26 oktober 2013: www.computerworld.com
De politievakbond ACP gebruikt sociale media om met leden in gesprek te gaan en een platform te bieden zodat zij met elkaar van gedachten kunnen wisselen over actuele onderwerpen die samenhangen met het politievak.
Naar aanleiding van het commentaar van Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer op het rapport van Amnesty International over de Nederlandse politie “dat discriminatie van minderheden bij politiecontroles in de politiecultuur zit”, is er een discussie gestart op Facebook van ACP.
Volgens Brenninkmeijer, aldus het Algemeen Dagblad van 28 oktober 2013, heeft de politie de neiging om het onderwerp discriminatie weg te wuiven: “Maar de politie moet erkennen dat het gebeurt en dat het onjuist is”, vindt de ombudsman.
Brenninkmeijer is blij met de aandacht van Amnesty International voor dit zogeheten ‘etnisch profileren’ door de politie. Volgens de mensenrechtenorganisatie worden etnische minderheden in Nederland vaker staande gehouden door de politie dan autochtone Nederlanders.
De ombudsman herkent dit beeld. “Etnisch profileren gebeurt op verschillende plaatsen, zoals op straat, in de trein, of bij de douane.”
Als voorbeeld noemt hij de 100 procentcontrole op Schiphol. In de praktijk komt die controle volgens hem erop neer dat voornamelijk mensen met een kleurtje eruit gepikt worden.
Brenninkmeijer noemt het verder opvallend dat er weinig klachten binnenkomen van mensen die zich gediscrimineerd voelen bij politieoptredens. “Deze mensen zijn het gewend dat ze gediscrimineerd worden en laten het erbij zitten.”
Enkele reacties, verzameld door Jasper Achterbergh op de website van ACP:
“Bepaalde groepen in onze samenleving zijn nu eenmaal oververtegenwoordigd als het gaat om criminaliteit. .genoeg onderzoek naar gedaan…heeft niks met discriminatie te maken maar de pakkans vergroten door goed politiewerk.”
“Vind het een slecht stuk. Onderzoeken onderzoeken. Laat hem is gewoon een weekje mee draaien. Denk dat hij dan een ander beeld heeft. Kijk tevens even waar de top 600 van amsterdam uit bestaat. De controles zijn gebaseerd op feiten en op ambtshalve bekendheid. Het heeft totaal niks met rasisme te maken.”
“Mee eens, we hebben de neiging om te discrimineren omdat we denken dat wij kunnen onderscheiden wie wat wel en wie wat niet gedaan heeft.”
Politiemensen nemen beslissingen op basis van ervaring en intuïtie. De afweging om al dan niet iemand staande- of aan te houden hangt dan ook af van diverse factoren zoals een bestaand criminaliteitsbeeld in een bepaalde wijk, afwijkend gedrag, leeftijd, uiterlijk et cetera. Na een overval waarbij het signalement ‘twee licht getinte mannen’ is, zal de politie de jacht minder snel openen op een blonde vrouw met kinderwagen. Harde cijfers wijzen op een oververtegenwoordiging van bepaalde groepen in het criminaliteitsbeeld. Met die informatie gaan politiemensen dagelijks de straat op. Reacties van collega’s op sociale media duiden daar ook op:
“Controles zijn gebaseerd op feiten en op ambtshalve bekendheid”.
“Ik werk bij de Noodhulp en moet concluderen dat we meestal de “goede” er tussenuit halen. Als we de cijfers bekijken springen er bepaalde groepen uit. Resultaten uit het verleden …”
De politie de zwarte piet toespelen en concluderen dat de politie handelt in strijd met mensenrechten door minderheden structureel vaker staande te houden is wat mij betreft dan ook veel te kort door de bocht. Ombudsman Brenninkmeijer poneerde zelfs de stelling dat discriminatie in de politiecultuur zit. Dat is nogal een beschuldiging aan het adres van collega’s die zich dagelijks met hart en ziel inzetten om Nederland veiliger te maken voor burgers. Collega’s die soms in een ‘split second’ keuzes moeten maken. Keuzes waar later nog heel wat over afgediscusieerd wordt en waar iedereen, inclusief deze ombudsman, een mening over heeft.
Meediscussiëren? Laat het weten via Twitter of Facebook of via ledenpanel op site van ACP: www.acp.nl
Zwartepieten, door Jasper Achterbergh, ACP, 29 oktober 2013: www.acp.nl/zwartepieten/
In haar artikel Publieke veranderaars en publieke pioniers, schrijft Marielle de Groot over de veranderende relatie tussen overheid en maatschappij en de initiatieven van ambtenaren die proberen een antwoord te geven op de vraag hoe ambtenaren dat in hun werk handen en voeten kunnen geven.
De overheid moet veranderen en aansluiting vinden op de veranderende maatschappij. Netwerken van ondernemende ambtenaren geven die transformatie mede vorm. Initiatiefnemers vanuit de ‘ambtenarenbeweging’ Davied van Berlo (Ambtenaar 2.0), Jan Hof (Publieke Veranderaars) en Simône Huijs (Publieke Pioniers) dragen bij aan het debat en de kennisuitwisseling over hoe professionals binnen de overheid die ‘nieuwe overheid’ in hun werk vorm en inhoud kunnen geven. Professor Mirko Noordegraaf (Universiteit Utrecht) volgt de bewegingen van ambtenaren en geeft zijn visie op de mogelijkheden om als professional binnen de overheid innovatief te zijn en vernieuwingen tot stand te brengen.
Platform
Davied van Berlo is oprichter van het netwerk Ambtenaar 2.0 en inmiddels programmamanager ervan vanuit de rijksoverheid. In 2008, tijdens het schrijven van zijn eerste boek Ambtenaar 2.0 over de opkomst van sociale media en de betekenis daarvan voor de overheid, begon hij te bloggen. “Op die blogs kwamen veel reacties, maar mensen zijn daarna weer weg. Ik wilde dynamiek en interactiviteit stimuleren en de mensen vasthouden waarmee ik het gesprek voerde.” Daarom startte hij het bekende NING-netwerk van Ambtenaar 2.0. Inmiddels is de focus verbreed met thema’s als innovatie en ‘de nieuwe overheid’. Het netwerk is een platform geworden voor vragen, ontmoeting, kennisuitwisseling en discussie. On- en offline, want Ambtenaar 2.0 organiseert ook bijeenkomsten, zoals een jaarlijkse 2.0-dag. In 2012 publiceerde Van Berlo zijn derde boek Wij de overheid: co-creatie in de netwerksamenleving over de gevolgen voor de overheid van de vernetwerking van de samenleving.
Van Berlo ziet zichzelf vooral als verbinder. “Ik kom op veel plekken binnen de overheid en maak kennis met heel verschillende werelden. Daarnaast doe ik veel indrukken op door wat er bij Ambtenaar 2.0 boven komt borrelen, door hoe bij Pleio, het online platform voor samenwerking, groepen gevormd worden en door vragen bij mijn praatjes. Ik probeer daarnaast de wetenschap te betrekken bij de discussie over de nieuwe overheid. Daar schrijf en praat ik weer over, zo voed ik mede het netwerk.”
Tastbare voorbeelden
Simône Huijs is senior strategisch adviseur bij de gemeente Venray. Juni 2013 bracht zij in samenwerking met het Instituut Maatschappelijke Innovatie de essaybundel Publieke Pioniers uit. Publieke pioniers zijn zowel innovatieve ambtenaren als mensen buiten de overheid die een publieke taak op zich nemen. Met het boek wil Huijs ambtelijke professionals en bestuurders inspireren en de praktijk van de publieke pioniers laten zien. In het boek geven 29 mensen die haar inspireerden elk een onderdeel van het verhaal van de hedendaagse relatie tussen overheid en maatschappij. Huijs: “Die ontwikkeling krijgt termen mee als ‘horizontalisering’, ‘zelfsturing’ en ‘doe-het-zelfdemocratie’, en wordt gezien als een eigentijdse manier om met complexe vraagstukken om te gaan.”
Dialoog
Ze kreeg het idee voor het boek in haar vorige baan als strategisch adviseur bij het ministerie van Economische Zaken. “Verschillende rapporten beschrijven het ‘wat’, maar nog niet het ‘hoe’. Ik merkte dat sommige collega’s deze verandering aanvoelden en het direct oppakten in dialoog met maatschappelijke partners. Voor een andere groep bleven het abstracte begrippen. Er was behoefte om die woorden betekenis te geven, door tastbare voorbeelden van collega-ambtenaren die het handelingsperspectief laten zien. Maar ook aan voorbeelden van initiatieven uit de maatschappij, zoals een particuliere daklozenopvang: hoe gaat dan de samenwerking met de overheid? Op de derde plaats was er behoefte aan reflectie en verdieping op het fenomeen horizontalisering en zelfsturing, voorbij de ‘hosanna’-verhalen.”
Impact en slagkracht
Onder de noemer Publieke veranderaars bracht Jan Hof (Programma Beter werken in het openbaar bestuur bij het ministerie van BZK) bestaande initiatieven van ambtenaren samen onder één manifest. Het idee kreeg hij tijdens het Innovatie Festival in België. Ambtenaren konden daar een ‘charter’ (manifest) ondertekenen om innovatie aan te moedigen en het belang van zogenaamde klimaatmaatregelen – zoals leren, durven, gas geven, netwerken en co-creëren – te onderstrepen. Hof licht toe: “In Nederland gebeurt al heel veel, maar het zijn soms nog losse initiatieven. Meer gezamenlijkheid kan de impact en de slagkracht vergroten.” Samen met twintig andere initiatieven heeft hij de missie ‘Wij: publieke veranderaars’ opgesteld. Inmiddels hebben zich 39 initiatieven en ruim duizend ambtenaren aangesloten. Op de site van Publieke veranderaars komen filmpjes te staan waarin de Publieke Veranderaars vertellen hoe zij vraagstukken hebben aangepakt, waar ze tegenaan liepen en hoe ze daarmee zijn omgegaan.
Werelden verbinden
Maar wat kenmerkt een publieke pionier, veranderaar of ambtenaar 2.0? Huijs geeft aan dat de verhalen in Publieke pioniers allemaal een eigen perspectief op deze vraag geven. “Publieke pioniers zijn veelal inhoudelijk gedreven, willen verandering op gang brengen en zijn zich ervan bewust dat samenwerking met maatschappelijke partners nodig is. Ambtelijke pioniers kunnen het samenspel tussen verschillende werelden goed regisseren. Je hebt aan de ene kant de realiteit en de regels van de ambtelijke organisatie en aan de andere kant de spelregels en snelheden in het netwerk. Een publieke pionier voelt feilloos aan hoe hij aan beide werelden recht kan doen en deze kan verbinden om beweging te creëren.” Nog wat kenmerken: “Ze kijken goed naar de context, stellen het vraagstuk centraal en verschuilen zich niet achter hun positie. Ze weten goed het eigenaarschap op de juiste plek te leggen en energie in de maatschappij aan te boren.”
Vakmanschap
Volgens Van Berlo streven de ambtenareninitiatieven naar hetzelfde, maar verschilt de insteek. “We vullen elkaar aan en hebben veel contact met elkaar.” Hof is voor Publieke Veranderaars op zoek geweest naar de rode draad. “De ambtenarenbeweging stelt de mens – burger en ambtenaar – centraal, en is gericht op inhoud geven aan je vakmanschap in de netwerkmaatschappij.” Die aandacht voor de continue ontwikkeling van de professie is er nog te weinig, vindt Hof. “Vanuit de organisaties is er voornamelijk aandacht voor formeel leren: mensen kunnen opleidingen volgen. Maar er is ook informeel leren: rondom je eigen vragen en doelstellingen, door feedback en door van elkaar te leren. Door technologie kun je makkelijker mensen om je heen verzamelen en meer delen. Ook dat betekent wat voor je vakmanschap. Een publieke veranderaar beseft ook dat je het als ambtenaar niet meer alleen kunt doen, maar samenwerkt met mensen binnen en buiten je organisatie. En dat de mensen waarvóór je het doet, een heel belangrijke rol hebben.”
Nieuwe houvasten
Van Berlo ziet dat het voor ambtenaren steeds diffuser wordt: “Ambtenaren zijn in toenemende mate buiten de eigen organisatie actief. Je bent actief in overheidsbrede netwerken en staat met één been binnen en één been buiten de organisatie. In een wereld waarin grenzen vervagen, is er behoefte aan nieuwe houvasten. De ambtenarenbeweging faciliteert het informele gesprek daarover. Er is behoefte aan een verhaal over waar we als ambtenaar voor staan, wat het betekent te werken voor de publieke zaak: een kader voor meer zelfsturing.” Van Berlo ziet de overheid zich ontwikkelen naar een matrixorganisatie, met zowel verticale als horizontale sturing. “Die verticale formele wereld hebben we inmiddels goed geregeld, die is helder. Maar de nieuwe horizontale wereld vraagt van je dat je het organisatieperspectief voor een deel loslaat, en verbinding zoekt met je peers en de buitenwereld.”
Taai
Hebben al die initiatieven effect, en ontstaat er iets als de nieuwe ambtenaar?
Professor dr. Mirko Noordegraaf, hoogleraar Publiek Management aan de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht, ziet de rol van ambtenaren over de jaren heen wel veranderen. Als jurylid van de ‘Overheidsmanager van het Jaar’ ziet hij een nieuwe generatie voorbijkomen. “De eind-dertigers en begin-veertigers die nu aan het roer komen, zijn anders dan hun voorgangers. Ze functioneren op een andere manier en hebben andere drijfveren. Ze zijn bijvoorbeeld minder gericht op status, denken minder in functies en meer in netwerken.” Tegelijkertijd constateert hij dat vernieuwing binnen de overheid een taai vraagstuk is. “De vernieuwingsroep binnen de overheid dateert van de jaren tachtig. Toen ging het al over innovatie, coproductie en van-buiten-naar-binnendenken. Je had tien jaar geleden innovatiebeweging InAxis en scharrelambtenaren, datzelfde zie je nu onder andere namen weer terug. Er zijn ook structurele ingrepen gedaan, zoals het oprichten van de Algemene Bestuursdienst bij het Rijk, waarmee aan de top vernieuwing heeft plaatsgevonden.”
Reflexen en routines
Met die veranderingen veranderen de reflexen en routines van organisaties niet direct, ziet hij. “Die kunnen dusdanig sterk zijn dat het lastig is vernieuwend te werk te gaan. Neem bijvoorbeeld het politieke primaat: wat de minister wil, werkt één op één in de organisatie door. De heilige spelregel dat je je minister niet in gevaar brengt, bepaalt het werk van de ambtenaar. Wie bij de overheid gaat werken, wordt snel house-trained; de marges om anders te acteren zijn vaak smal. De bestaande kaders kun je ook niet zomaar terzijde schuiven, want die dienen belangrijke doelen, zoals bescherming van de rechtsstaat en voorkomen van willekeur. Wat nodig is zijn mensen die het spel beter spelen, die vernieuwingsdrang kunnen combineren met andere gezichtspunten.”
Vergezichten versus praktijk
“Ik geloof dat bewegingen als Ambtenaar 2.0 soms iets te veel beloven. Ze geven vergezichten, maar dat zegt weinig over de alledaagse praktijk: het is op de korte termijn voor heel veel ambtenaren lastig waar te maken.” Maar: “Het zou ook kunnen dat ze erin slagen de regels van het spel wat te veranderen. Het spel meespelen en tegelijk de spelregels veranderen, dat maakt op termijn verandering mogelijk.”
Publieke veranderaars en Publieke pioniers – Nieuw houvasten voor ambtelijke professionals, door Marielle de Groot in iBestuur Magazine – voor bestuurders, beslissers en beleidsmakers binnen de publieke sector-, nummer 8, oktober 2013.
Klik hier voor het oktobernummer, waarin ook een artikel staat over Eric Gerritsen, directeur Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, die genomineerd is voor de verkiezing van Overheidsmanager van het Jaar 2013.
iBestuur is het platform voor iedereen die betrokken is bij de i-overheid. Door online kennisdeling, een magazine en een jaarlijks congres draagt iBestuur bij aan het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie op een efficiëntere, effectievere en klantvriendelijke overheid: http://ibestuur.nl/kladblok
Er waren maar weinig orthodoxe economen die de wereldwijde financiële crisis van 2008 hebben zien aankomen. Wetenschappers wordt verweten dat ze zich al te enthousiast hebben ingezet voor de vaak ondoorzichtige financiële modellen achter de crisis.
In reactie daarop is een groeiende groep studenten bezig aan de voorbereiding van een fluwelen revolutie tegen het orthodoxe onderwijs van de vrije markt. Ze vinden dat alternatieve zienswijzen naar de marge zijn verdreven.
Studenten van de Universiteit van Manchester in Groot-Britannië hebben een “genootschap voor de economie van na de crisis” opgericht, de Post-Crash Economics Society.
De oprichters hebben kritiek op het studieprogramma dat nauwelijks ingaat op de oorzaak van het achterwege blijven van waarschuwingen voor de wereldwijde financiële crisis en het leggen van teveel nadruk op het opleiden van studenten voor een baan in de Londense City.
Volgende maand publiceert het genootschap een manifest met voorstellen voor hervorming van het studieprogramma van de Universiteit van Manchester in de hoop dat andere zullen volgen.
Woordvoerder Joe Earle van het genootschap en bijna afgestudeerd vertelde dat faculteiten “de crisis negeren” en dat, door het veronachtzamen van internationale ontwikkelingen en kritiek op de vrije markt à la Keynes en Marx, de studie economie “gevaar loopt haar betekenis in brede zin te verliezen”.
“Amerikaanse studenten hebben nog nooit gehoord van Keynes”
De Zuid-Koreaanse topeconoom Ha-Joon Chang, docent ontwikkelingseconomie aan de Universiteit van Cambridge, heeft gezegd dat hij instemde met het voorstel van het genootschap. De economiestudie heeft zich steeds meer beperkt tot geheimzinnige mathematische modellen, aldus Chang: “Studenten worden in het geheel niet voorbereid op de handel. Weinig studenten weten wat er zich afspeelt in China en hoe dat land de globale economie beïnvloedt. Of nog erger, ik heb Amerikaanse studenten ontmoet die nog nooit van Keynes hebben gehoord”.
Afgelopen juni is een netwerk van jonge economiestudenten, denkers en schrijvers gestart met de campagne Rethinking Economics om te waarschuwen tegen de heersende opvattingen over economie.
Earle vertelde dat studenten in heel Groot-Brittannië de neoklassieke economie wordt bijgebracht “alsof dat de enige theorie zou zijn. Die heeft zo’n dominante plek gekregen in onze studie dat velen niet eens beseffen dat er nog andere theorieën bestaan die de aannames, methoden en conclusies van onze opleiding economie in twijfel trekken”.
Multiple-choice en wiskundevragen domineren de eerste twee jaar van de studie. Volgens Earle heeft dat ertoe geleid dat de meeste studenten geen lessen volgen op onderdelen als de ontwikkelingsgeschiedenis van het economische denken.
Daardoor ontwikkelen economiestudenten nooit vaardigheden die nodig zijn om kritische vragen te stellen en economische theoriëen met elkaar te vergelijken en te beoordelen. Ze betreden na hun studie de arbeidsmarkt met kromme ideeën over de betekenis van economie en hebben een basiskennis die beperkt is gebleven tot de neoklassieke theorie.
Het vak economie is verdwaald in wiskundige modellen
In het decennium voorafgaand aan de crisis van 2008, wuifden veel economen de waarschuwingen omtrent de overwaardering van de huizen- en aandelenmarkten weg. Ze beweerden dat de markten het goed deden en dat ze werkten volgens economische modellen. Pas bij het uitbreken van de Amerikaanse hypotheekcrisis bleek dat banken collectief de fout waren ingegaan.
In zijn documentaire film Inside job uit 2010 toonde Charles Ferguson aan hoe Amerikaanse academici honderden rapporten hadden geschreven die de risicovolle financiële dienstverlening en schuldenopbouw hadden gesteund. De film wijst helder de oorzaken van de kredietcrisis aan: banken die steeds meer geld leenden dat vervolgens geïnvesteerd werd in steeds risicovoller producten.
Economen van naam hebben de universitaire economiestudies bekritiseerd, onder wie Nobelprijswinnaar Paul Krugman van de Universiteit van Princeton. Hij bekritiseerde de zelfgenoegzaamheid van de economiestudie in de V.S. In een artikel in de New York Times van 2009 schreef hij dat het vak economie was verdwaald. Oorzaak daarvan zijn de economen die zich als groep hebben laten verblinden door prachtige wiskundige modellen die ze voor waarheid hebben aangezien.
De vooraanstaande Amerikaanse econoom Joseph Stiglitz is aangevallen, evenals Olivier Blanchard van het Internationale Monetaire Fonds, toen zij Westerse regeringen bekritiseerden om hun bezuinigingen in reactie op de crisis.
Adam Posen, hoofd van de in Washington gevestigde denktank Peterson Institute, heeft gezegd dat universiteiten het empirische bewijs negeren dat ingaat tegen de gevestigde theorieën, louter en alleen omdat ze de “overdreven technische nonsens” zo mooi vinden.
Lees het hele artikel Economics students aim to tear up free-market syllabus – Undergraduates at Manchester University propose overhaul of orthodox teachings to embrace alternative theories, door Phillip Inman, The Guardian, 24 oktober 2013: www.theguardian.com
Post-Crash Economics Society, Manchester, Rethinking Economics: www.rethinkeconomics.org/re-group/pces/
U P D A T E
In het artikel Economics students need to be taught more than neoclassical theory, door Zach Ward-Perkins en Joe Earle schrijven beide oprichters van de Post-Crash Economics Society over de noodzaak van een breed gevarieerde economie-opleiding, 28 oktober 2013, The Guardian: www.theguardian.com