Skip to main content

Redactie Beroepseer

Ontwerp van “de nieuwe school in het jaar 2030” in Vlaanderen

de nieuwe school in 2013De nieuwe school in 2030: hoe maken we leren en werken aantrekkelijk? Mogelijke toekomsten van het onderwijs in Vlaanderen is het verslag van een gezamenlijke verkenning van de toekomst van het onderwijs in Vlaanderen. Het is een gemeenschappelijk initiatief van het Departement Onderwijs en Vorming, de Vlaamse Onderwijsraad en de Koning Boudewijnstichting.
Het verslag is het resultaat van een “intens en productief leer- en ontwerplab”. Een creatief team van tien personen uit binnen- en buitenland, met een diverse expertise èn een passie voor leren en onderwijzen, ging gedurende vijf dagen in gesprek met elkaar, met (andere) experts en met mensen die in het onderwijs actief zijn. Ze dachten samen na over een “gewenste toekomst” voor het onderwijs in Vlaanderen. Hun gepassioneerde discussies, leermomenten, ontwerpideeën en actievoorstellen vatten ze in dit document samen. Sommige toekomstconcepten bouwen voort op wat al leeft, maar wat nog onvoldoende (h)erkend wordt. Andere zijn uitdagend en stellen de bestaande kaders ter discussie.

Er stonden twee kernvragen en -opdrachten centraal in het leer- en ontwerplab:
1. Hoe maken we van “de school” in 2030 een aantrekkelijke leer- en werkplek?
Opdracht: gewenste toekomstconcepten ontwerpen; uitdagende voorstellen schetsen.
2. Wat moeten we ondernemen om die richting uit te gaan?
Opdracht: het omschrijven van hefbomen en een strategie voor verandering.

De toekomstconcepten die werden ontwikkeld, willen stereotypen overstijgen en het maatschappelijke debat over het doel, de rol, de organisatie en het besturen van het onderwijs inspireren. Ze nodigen met andere woorden uit tot gesprek. Ze kunnen verrijkt, bijgesteld of zelfs ter discussie gesteld worden. Het gaat dus niet over gelijk hebben of ongelijk krijgen.
Stilstaan bij de concepten is een manier om onze huidige overtuigingen te evalueren, het heden te bevragen en onze veronderstellingen over wat er kan gebeuren of niet kan gebeuren, scherp te stellen. We vergeten immers te vaak dat onze huidige keuzes en handelingen de toekomst vormgeven.

Enkele markante punten uit het rapport

1. Learning Park
Het Learning park kan mettertijd een aantrekkelijk en effectief alternatief worden voor de huidige scholen. Het Learning Park is een zowel fysieke als virtuele plaats. Er is een grote variatie aan open en gesloten ruimtes die uitnodigen tot ontmoeting en dialoog. De schaal kan variëren, afhankelijk van de ruimtelijke – en in 2030 vooral stedelijke – context, maar er is alleszins betrokkenheid bij de wijk, de buurt. De inbedding in de lokale gemeenschap is cruciaal. Een Learning Park is een plek waar leeractiviteiten georganiseerd worden, maar waar ook plaatselijke sportclubs, cultuurverenigingen, maatschappelijke organisaties, buurtwerkingen, lokale overheden… hun plaats vinden. De fysieke plek van een Learning Park is sterk verbonden met het dagelijkse leven.
Kinderen en jongeren zitten niet langer een hele dag in een klas. Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld: op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze bezig met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. Zo’n beeld veronderstelt dat leerlingen volop over mogelijkheden beschikken om eigen keuzes te maken voor hun leertraject. Bovendien kunnen ook vrijetijdsactiviteiten een plaats vinden binnen de leeromgeving.

2. Ingrijpende verandering in rol van lerarenstaf
Leraren zullen niet langer alleen ‘lesgeven’. Er wordt geïnvesteerd in een team van volwassenen, een ‘leerteam’, dat bestaat uit mensen met een complementaire kennis en complementaire vaardigheden, zowel ‘praktische’ als ‘academische’. Het team ondersteunt de betrokkenheid, de samenwerking en het leren van en door leerlingen. Learning Parks zullen vrijer en flexibeler het personeelsbeleid voor hun lerarenstaf kunnen invullen. Leraren van hun kant krijgen de kans om hun job te heroriënteren volgens hun eigen ervaringen, verwachtingen en competenties. Ze kunnen naar keuze meer belang hechten aan activiteiten in verband met het leren zelf, het coachen of het projectmanagement.
Zij worden bovendien bijzonder gewaardeerd: het zijn spilfiguren in het omgaan met complexiteit.

3. Een coöperatieve gemeenschap – naar een lokaal gegeven
In het denken over de toekomst van het onderwijs in 2030 is meermaals gesuggereerd om onderwijs sterker vorm te geven vanuit een betrokkenheid van veel stakeholders. Dit is een verdere vertaling van het uitgangspunt “Onderwijs is van iedereen”. Het centrale idee is om een zo groot mogelijke groep mensen uit de lokale samenleving verantwoordelijk te maken voor – en engagement te laten opnemen in – de inrichting van een Learning Park. In een dergelijk model is iedereen een volwaardige partner en verantwoordelijk voor de globale resultaten. Deze visie en organisatievorm vinden we terug in een “coöperatieve gemeenschap”. De lokale gemeenschap krijgt hierdoor een meer directe verantwoordelijkheid voor een Learning Park. Dit impliceert dat de centrale rol van de overheid afneemt en in de toekomst dus kan veranderen.

4. Gestandaardiseerde toetsen verdwijnen
Vanaf 2030 zullen de traditionele toetsmethoden worden vervangen door de zogeheten “dynamische evaluatie”. Die biedt leerlingen veel meer mogelijkheden dan de meer traditionele toetsmethoden om te laten zien dat ze vaardigheden hebben aangeleerd en dat ze die ook kunnen aanpassen.

5. Een alternatief betaalmiddel – naar een betrokken samenleving dankzij de edu
De edu is een alternatieve munt én een fondsensysteem. Het centrale idee is dat leerbegeleiders edu’s kunnen verdienen voor bepaalde initiatieven en projecten die zij opzetten. Edu’s kunnen aangekocht worden door bedrijven en non-profitorganisaties die belang hebben bij projecten of initiatieven, en waarvoor ze graag leerlingen willen inschakelen. Edu’s kunnen worden gebruikt om diensten te betalen en projecten op te zetten waar een Learning Park en diverse stakeholders/partners bij betrokken zijn
Voorbeeld: Seniorencentrum Chérie is op zoek naar een gemotiveerd team van jonge mensen tot 16 jaar om wekelijks de activiteitennamiddag voor te bereiden en te begeleiden. Het kan gaan over spelnamiddagen, bewegingsactiviteiten, vertelactiviteiten, uitstappen, wandelingen, gezellig samenzijn… Het is de bedoeling de activiteiten niet enkel voor te bereiden en te begeleiden, maar ook in gesprek te gaan met senioren en te achterhalen hoe de activiteitennamiddagen nog kwalitatiever kunnen worden ingevuld.Daarvoor wordt van de jongeren verwacht dat ze een actieplan opstellen voor het werkjaar 2031-2032. Vergoeding gebeurt in edu’s en wordt in onderling overleg bepaald.

Het 48 pagina’stellende rapport De nieuwe school in 2030: Hoe maken we leren en werken aantrekkelijk? januari 2014, kan gratis worden gedownload: https://onderwijs.vlaanderen.be

Bekijk ook de video Toekomstproject onderwijs 2030: http://vimeo.com/88178678

Meer info op: De school als aantrekkelijke leer- en werkplek in 2030: https://onderwijs.vlaanderen.be

Zorgfinanciering is geworden tot walhalla voor zorgondernemers, met zorgverlener als kostwinner

Koos Dirkse, zorgondernemer, schrijft op zijn blog Kritisch bekeken onder de titel Yab Yum voor management dat “niemand het hardop durft te zeggen, dus zal ik het dan maar doen. Ik weet dat het door sommigen niet in dank wordt afgenomen, maar hun eventuele commentaar zal ik keurig in een nieuw blog vermelden.
De zorgfinanciering is geworden tot een Walhalla voor zorgondernemers, waarin de zorgverlener optreedt als kostwinner voor een heel groot gezin. Dit gezin bestaat uit administraties, projectorganisaties, externe consultancy, externe bureaus, managers, administratiekantoren en zorgverzekeraars. Deze laatsten maken ook nog eens de dienst uit hoe de kostwinnaar zijn werk moet doen en wat hij mag declareren.

Sommige bestuurders van die verzekeraars innen jaarlijks een inkomen, waarvoor een dag-en-nacht hardwerkende verpleegkundige 50 jaar moet werken! En nu wordt er gelijk gedacht: Ja maar die bestuurders dragen een grote verantwoordelijkheid! Die zorgverlener niet? Dat is vaak een kwestie van leven of dood! Er is alleen één verschil. Doet die zorgverlener zijn werk niet goed, dan komt deze voor een tuchtcommissie of zelfs de rechter. Doet de bestuurder het totaal verkeerd, dan mag deze vertrekken met een riant bedrag en wordt deze ook nog eens elders met open armen ontvangen voor een nog beter betaalde functie.

De zorgverlener en de patiënt dienen in dit circus beide één doel: de zorgverlener om zijn taken uit te voeren en dus als kostwinner inkomen voor dat gezin te genereren en de patiënt om de kostwinner te betalen. Men is nu zo ver gekomen dat de zorgverlener gezien wordt als een kostenpost, waarop sterk bezuinigd moet worden. De positie van de zorgverlener komt steeds meer in het geding en deze zou men het liefst willen opheffen. Het bekende verhaal van de brugwachter staat mij hierbij voor ogen.

Voor degene, die dit verhaal niet kent, lees dit:

Er werd een brug gebouwd. Eerst was de doorvaart gratis, maar er moest hiervoor betaald gaan worden. Naast de brugwachter kwam er een kassier. En omdat deze mensen ook salaris moesten krijgen werd er een boekhouder aangesteld, die op zijn beurt een typiste nodig had. Dat waren al vier mensen en die vereisten leiding. Dus benoemde men een chef. Inmiddels was er veel telefoonverkeer en post, dus werd er een receptioniste/telefoniste aangenomen. Dit team kon niet zomaar alleen aanmodderen, dus werd het managementteam aangevuld met een extra chef, die direct in verbinding stond met een hoofdambtenaar. Daarop volgde de benoeming van een directeur, die korte tijd later een directiesecretaris nodig had. Toen was alles zo ingewikkeld geworden, dat er een Raad van Bestuur in het leven werd geroepen. De Raad van Bestuur besloot dat er bezuinigd moest worden, waarop de brugwachter werd ontslagen.

Tot slot

Beleidsmakers, bestuurders en politiek denk hier eens over na en gooi het roer om. Zie alles wat met administratie te maken heeft als een verplichte kostenpost. Het gaat uiteindelijk om een patiënt die geholpen moet worden en die hiervoor een rekening moet ontvangen. En zorg daarbij dat die rekening daadwerkelijk de kosten aangeeft van hetgeen er is gebeurd. Zorg daarbij ook dat de patiënt, buiten de aanhef en het onderschrift van de rekening, ook begrijpt wat er tussen die teksten staat beschreven, helder en in begrijpelijke taal. En zorg eens dat dit circus, waarbij zeer veel figuren hun zakken vullen met hetgeen de zorgverlener aan omzet binnenhaalt, eindelijk eens ophoudt.
Ieder initiatief dat getoond wordt om bezuinigingen in te voeren of de declaratiemethodiek transparanter te maken, wordt direct met de grond gelijk gemaakt. Er zijn teveel belangen mee gemoeid.

Denk niet, dat ik tegen geld verdienen ben. Zeker niet. Maar doe dit niet in overdreven mate over de rug van onze medemens, die aangewezen is op ons zorgstelsel, dat nog steeds tot één van de beste ter wereld behoort. Anderzijds staan wij al enkele jaren in de top drie van de wereld voor wat betreft de hoogste kosten!”

Zie Yab Yum voor management op de weblog “Kritisch bekeken” van Joost Dirkse, 23 februari 2014: http://dirkse.eu (Niet meer beschikbaar op Dirkse.eu, wel op Medisoft: http://medisoft.nl/?p=167)

Verzekeringsmaatschappij Achmea wil met Mirro-model uniforme werkwijze in GGZ

Verzekeraar Achmea zet psychologen en huisartsen onder druk om te werken met een methode die de zorgverzekeraar zelf mede heeft ontwikkeld. Wie weigert mee te doen aan dit zogenoemde Mirro-model voor psychologische zorg, wordt financieel gekort.
Volgens Achmea heeft het in de geestelijke gezondheidszorg lange tijd ontbroken aan ‘uniforme werkwijzen’ waardoor patiënten onnodig bij dure specialistische hulp terechtkwamen. En Mirro legt geen behandeling op, zegt ggz-manager Bas de Bruijn van Achmea. ‘Het is ondersteunend.’

Achmea wil dat ook huisartsen Mirro gebruiken. Maar die weigeren dat zolang het effect niet wetenschappelijk is onderbouwd, zeggen huisartsenverenigingen LHV en NHG.
Minister Schippers van Volksgezondheid heeft laten weten dat zij Mirro toejuicht. Volgens haar is het de bedoeling dat verzekeraars op deze manier invloed uitoefenen.

Maar volgens Paul van Rooij, directeur van GGZ Nederland, mengt Achmea met 5,3 miljoen verzekerden zich op een ongeoorloofde manier in de praktijk van artsen en psychologen.*)

In oktober 2013 schreef Paul Betgem, klinisch psycholoog en sinds 2013 met pensioen, een blog met de titel Achmea, Achmea, dat zo begint:

“Deze maanden krijgen historische betekenis in de geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg van Nederland. Onze grootste zorgverzekeringsmaatschappij, Zilveren Kruis Achmea, lijkt in alle opzichten tegemoet te komen aan de verwachtingen van de minister van volksgezondheid. Edith Schippers vond bij aanvang van haar regeringsperiode al dat de zorgverzekeringen krachtdadig moeten optreden, om te helpen de zorg goedkoper en efficiënter te maken. Inmiddels is duidelijk dat Achmea die oproep gehoord heeft.

Het begon in april 2012 met de oprichting van de Stichting Mirro. Googelt u eens op “Mirro”, u kunt de website niet missen. Mirro staat voor een behandelvisie, een methodiek die door protocollen en e-health ondersteund wordt en waarbij men gebruik maakt van onder anderen, het zogenaamde KOP-model. De Stichting Mirro presenteert zich als het middel bij uitstek om de veranderingen in de GGZ per januari 2014 te ondersteunen. Het personeel werkzaam in de Generalistische Basis GGZ, denk vooral aan eerstelijnspsychologen, huisartsen, de POH’s – zouden in Mirro een kant en klare methode moeten vinden, inclusief een te behalen Mirro kwaliteitskeurmerk. Mirro is zwaar opgetuigd. De website laat een wetenschappelijke raad zien met daarin klinkende namen van professoren. Het is bijzonder dat een aantal grote zorginstellingen van Nederland betrokken zijn bij Mirro. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat deze organisaties zich nog kritisch zullen uitlaten over verdere acties van Achmea.

Na dit voorspel ontstaat er nu een cruciaal moment. De Nationale Zorgautoriteit (NZA) heeft bepaald dat de tarieven, zoals zorginstellingen die berekenen, volgend jaar verhoogd mogen worden. Nu is die verhoging zo spectaculair niet. In de eerste plaats zijn de tarieven sinds 2004 nooit verhoogd, maar daarnaast, er zit ook een correctie in voor gestegen onkosten. Vette winst zullen de zorginstellingen er niet mee maken. Ondanks deze overweging heeft Achmea aangekondigd dat zij het niet doen. Zij gaan die hogere tarieven niet betalen. Het is take it or leave it: Zorginstelling die niet akkoord gaan met Achmea’s prijsstelling, krijgen geen contract. Dat is een hard strategisch spel. De zorginstelling die hierin vastloopt ziet zich pijnlijk geconfronteerd met cliënten. “Het spijt ons, mevrouw, meneer, maar uw behandeling wordt in ons ziekenhuis niet vergoed”. Ga dat eens vertellen tegen iemand die psychotisch binnenkomt op een opnameafdeling.

Terecht is het protest groot. GGZ Nederland is niet van plan de voorwaarden van Achmea te accepteren en dreigt met juridische stappen. Hier zit iets geruststellends in, want tot nu toe ontstond regelmatig het beeld van gehoorzame beroepsverenigingen die, na een stil protestje, toch voornamelijk doen wat de overheid beslist. Niettemin wordt het lastig omdat bovengenoemd aantal grote zorginstellingen, voorwaar niet de minsten, zie de website van Mirro, al de vlag van Mirro op hun kantelen geplaatst hebben. Zij gaan vermoedelijk GGZ Nederland niet steunen, in de strijd tegen Achmea’s bezuinigingsronde. Men kan daar een split loyalty conflict van de eerste orde vermoeden”.

Lees verder op de blog Paul Betgem – Over psychologie, psychiatrie en geestelijke gezondheidszorg: Achmea, Achmea, 19 oktober 2013: www.praktijkpsychologiebetgem.nl (Niet meer beschikbaar op site).

Paul Betgem beëindigde in 2013 zijn praktijk, omdat het regeringsbeleid op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg geen perspectief biedt voor de manier waarop hij zijn praktijk wil uitoefenen. Betgem heeft altijd veel waarde gehecht aan contractvrij behandelen. Volgens hem zullen collegae die bereid zijn contracten met de verzekeraars af te sluiten, zich geconfronteerd zien met een toenemende administratie en bureaucratie. Neem bijvoorbeeld het moeten aanleveren van ROM gegevens aan de Stichting Benchmark GGZ. Vrijgevestigden maken steeds meer niet-cliënt gebonden uren die niet betaald worden. Nog een stap verder, aldus Betgem, en verzekeraars maken uit wat goed en slecht behandelen is, een oordeelsvorming waartoe zij de professionaliteit missen.

Paul Betgem over zichzelf: www.praktijkpsychologiebetgem.nl (tekst niet meer beschikbaar).

*) Zie: Verzekeraar Achmea zet artsen onder druk, door Anneke Stoffelen, 8 maart 2014, de Volkskrant: www.volkskrant.nl

Op de site van Skipr – ‘koersbepalend in de zorg’ – meldt het artikel Voorkeursbeleid Achmea stoort GGZ Nederland van 9 maart 2014 dat van de circa 200 ggz-instellingen zich meer dan de helft bij Stichting Mirro heeft aangemeld voor het keurmerk: www.skipr.nl

De Volkskrant over mirro: betrokkenheid zorgveld niet belicht, door Stephan Val, voorzitter Stichting Mirro: https://www.mirro.nl/de-volkskrant-over-mirro-betrokkenheid-zorgveld-niet-belicht/ (Niet meer beschikbaar)

U P D A T E

Enkele kanttekeningen bij Mirro, door Franck van Wijck, 11 maart 2014, op Skipr: http://zorgkwaliteit.community.liones.nl (deze site bestaat niet meer). Artikel nog wel te lezen op site van Frits Bosch in blog SKIPR: “Enkele kanttekeningen bij Mirro”. Frank van Wijck: https://www.fritsbosch.nl

René Kneyber: Docenten zijn slap, laks en slaafs; stop daar toch eens mee!

Het artikel Overheid, neem docent rechtstreeks in dienst van docente wiskunde Karin den Heijer op 7 maart 2014 in de Volkskrant heeft een stortvloed aan reacties opgeroepen. Het nieuws van 4 maart dat er 500 miljoen euro extra aan onderwijsgeld vrijkomt, vond Den Heijer goed nieuws, maar ze vroeg zich af of dat geld ook goed besteed zal worden door de onderwijsinstellingen? Zij zijn er zelf verantwoordelijk voor hoe zij deze middelen inzetten om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren.

“Op het Jeugdjournaal gaf een leerlinge haar commentaar”, schrijft Den Heijer: “‘Dat is lastig kiezen. Van een leraar leer je, maar een conciërge is ook belangrijk.’ Dit meisje slaat de spijker op zijn kop. Het is onverantwoord om scholen te laten kiezen voor de leraar of de conciërge. Beiden zijn een basisvoorwaarde voor goed onderwijs”.
Den Heijer is het er niet mee eens dat schoolbesturen die 500 miljoen euro extra helemaal naar eigen inzicht kunnen besteden. Zij vindt dat schoolbesturen de gelden niet goed besteden, dat het geld niet bij de juiste mensen, de docenten, terechtkomt, maar opgaat aan onzinnige cursussen als groeien tot excellente leraar of Kennismaking met de 7 habits voor leraren of het inhuren van externe reken-consultants“.

Den Heijer stelt dat: “de besteding van publiek geld een publieke aangelegenheid is waarover de overheid moet waken. Lesgevend en ondersteunend personeel horen rechtstreeks in dienst te zijn van de overheid”…

René Kneyber, wiskundeleraar en mede-redacteur van het in oktober 2013 verschenen boek Het alternatief – weg met de afrekencultuur in het onderwijs! heeft een reactie geschreven op Karin den Heyers artikel in de Volkskrant. Hij schrijft:

Docenten zijn slap, laks en slaafs; stop daar toch eens mee!

Wiskunde-docente Karin den Heijer pleit in de Volkskrant van 7-3-2014 ervoor dat docenten rechtstreeks in dienst komen van de overheid. Dat is typerend voor de slappe, lakse en slaafse houding van Nederlandse docenten. Onderwijzers zouden hun zinnen juist moeten zetten op zelfbestuur.

Onderwijsbesturen zijn al een hele tijd de kop van jut in het onderwijs. Sinds de introductie van de lumpsum zijn de kosten van het onderwijs met 60% toegenomen, bij een nagenoeg gelijk aantal docenten en een gelijk aantal leerlingen, en niemand heeft overzicht over hoe dat geld besteed wordt. Docenten en leerlingen merken van al dat geld enkel dat ze er niks van terugzien, maar moeten regelmatig in de krant lezen dat onderwijsbesturen geld oppotten, over de balk smijten met panden aan de Zuid-as of skyboxen bij FC Twente of gewoon door het in eigen zakken te steken. Dat onderwijsbestuurders bovendien ook nog eens zelden op de werkvloer te vinden zijn, draagt helemaal niet bij aan hun inmiddels toch al breekbare imago.

Dat er 500 miljoen extra wordt uitgetrokken voor het onderwijs, levert dan ook geen enthousiasme op op de werkvloer. Die merken daar uiteindelijk te weinig van, constateert Karin den Heijer terecht. Het is natuurlijk potsierlijk dat van al dat geld er maar weinig van tot een verbetering van het primaire proces zal leiden. En dat moet beter, dat ben ik met mijn collega eens, maar het voorstel om docenten dan maar in dienst te plaatsen van de overheid daar begrijp ik helemaal niets van.

Het is om te beginnen al een bizar uitgangspunt dat de overheid een betere werkgever zou zijn, terwijl we op tal van terreinen kunnen zien dat dat niet zo is. Wat dat betreft is het tekenend voor de ‘vrijwillige slavernij’ die veel docenten kenmerkt. Omdat de ene meester niet voldoet, zou het geselen door een ander beter of wenselijker zijn. De continue klaagzang van onderwijzers betreft dan ook vooral hoe het top-down-bestuur zou moeten verbeteren. Maar dat is van hetzelfde laken een pak. Daar blijft onderwijs maar van in dezelfde krampachtige cirkels ronddraaien.

Ja er zijn problemen, maar die afstand tussen overheid en onderwijs is een noodzakelijke, volgens filosofe Hannah Arendt. En om de problemen te overwinnen zouden we die afstand niet moeten verkleinen, maar nog verder moeten vergroten. Het best onderbouwde idee om docenten onder het juk en de willekeur van bestuur en overheid weg te halen is zelfbestuur, docenten besturen zichzelf en elkaar. Geef docenten veel meer zeggenschap over fundamentele zaken in het onderwijs zoals de besteding van geld, maar ook het ontwerp van roosters, curriculum en de aanname, beoordeling en het ontslag van leraren, schoolleiders en bestuurders door middel van collectieve autonomie. Uit internationaal onderzoek blijkt dat dan pas het onderwijs ook fundamentele sprongen vooruit zal maken .

Maar dat vraagt ook om een zekere beroepshouding bij leraren. Dat zij beseffen dat zij zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om de eerste stappen te zetten naar dat zelfbestuur. En dat zij verantwoordelijkheid moeten nemen voor die verantwoordelijkheid. En daarom niet altijd maar moeten klagen over hoe ze behandeld worden door ‘de baas’. Want dan neemt uiteindelijk niemand onze beroepsgroep meer serieus.

Overheid, neem docent rechtstreeks in dienst, door Karin den Heijer, 7 maart 2014 in de Volkskrant: www.volkskrant.nl

 U P D A T E

Karin den Heijer dient René Kneyber van repliek in haar artikel Het juiste alternatief? op de website van Didactief – Opinie en onderzoek voor de schoolpraktijk, 20 maart 2014: www.didactiefonline.nl

Meester-gezel relatie wordt uitgebreid naar nieuwe sectoren in beroepsonderwijs

Goed vakmanschap moet zichtbaarder worden. Daarom wordt de meester en gezel formule verder uitgebreid in het beroepsonderwijs. Dit opleidingsprincipe wordt sinds de middeleeuwen succesvol gehanteerd om vakkennis over te dragen van meester naar leerling. Op dit moment zijn het vooral ambachtelijke branches die er mee werken. Binnenkort starten ook studenten van nieuwe mbo-opleidingen met dit traject, zoals media- en gameontwikkelaars.
Dat maakte minister Jet Bussemaker van Onderwijs op 6 maart 2014 bekend. Doel is meer aandacht voor talentontwikkeling in het beroepsonderwijs en meer waardering van ambachtelijke vaardigheden. Het voorstel van de bewindsvrouw is één van de uitkomsten uit haar MBO Tour en maakt deel uit van een breder excellentieprogramma voor talentvolle mbo-studenten. Bussemaker stelt hiervoor een bedrag van €25 miljoen beschikbaar.

Speciale route voor vaktalent

Bij de patissiers, goud- en zilversmeden, schoorsteenvegers en de ijsbereidersbranche maken meester-gezelrelaties gericht op het overdragen van het vak onlosmakelijk deel uit van de manier van werken. Dat geldt ook voor de horecabranche, waar toptalenten kunnen uitgroeien tot meesterkok, meestergastheer of wijnmeester. In het meester/gezel-model leert die gezel de basis van het vak op school, maar wordt hij of zij uiteindelijk in de praktijk een meester. Het is aan de branche om vervolgens de meestertitel toe te kennen als bewijs van excellent vakmanschap.
Minister Jet Bussemaker wil de opleidingsroute nu ook uitbreiden naar andere branches: “Zonder goede vakmensen is ons land nergens. De meestertitel maakt goed vakmanschap beter zichtbaar en laat jongeren zien dat zij met een mbo-diploma op zak kunnen doorgroeien naar topniveau. Ontdekken, leren en doorgroeien stopt immers niet bij het behalen van je mbo-diploma. Vaktalent moet zich kunnen ontwikkelen tot een volleerd vakman of vakvrouw en kunnen opklimmen tot een echte meester. Deze meesters zijn vervolgens weer belangrijke rolmodellen voor jongeren.”

Ambachtsector smeerolie van Nederlandse economie

minister bussemaker tijdens mbo tourVoorzitter Michaël van Straalen van MKB-Nederland is voorstander van bredere invoering van de meestertitel: “Met een jaaromzet van 110 miljard euro is de ambachtssector de smeerolie van de Nederlandse economie en de samenleving. De meestertitel laat zien dat vakwerk, ‘ambachten’, serieus worden genomen en worden erkend als ruggengraat van onze economie. We hebben ze ook hard nodig. Stel je voor dat je geen sleutelmaker meer kunt vinden of een onderhoudsmonteur voor je CV.”

Eerder pleitte ook de Sociaal Economische Raad voor bredere invoering van de Meestertitel.

Mbo Tour

Minister Bussemaker reisde afgelopen maanden naar verschillende regio’s om met mbo-studenten, docenten, schoolbestuurders en bedrijfsleven te praten over de huidige en toekomstige ontwikkelingen in het middelbaar beroepsonderwijs. Meer aandacht voor en erkenning van vakmanschap was één van de thema’s tijdens haar tour.

Meester-gezel route uitgebreid naar nieuwe sectoren, 6 maart 2014, website Ministerie van Onderwijs, Cultuur, Wetenschap:Ga naar Sitearchief van Rijksoverheid en type in zoekveld van grijsgekleurde linkerkolom de titel van nieuwsbericht: https://rijksoverheid.sitearchief.nl/#archive

Over de MBO Tour van minister Bussemaker – Een toekomstbestendig MBO, zie bijvoorbeeld het bezoek van de minister aan de SVO Vakopleiding Food in Rijswijk, Rijksoverheid: https://beroepseer.nl
Video van de MBO Tour: www.youtube.com

Op 22 januari 2014 hield de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een openbare hoorzitting/rondetafelgesprek over vakmanschap en onderwijs. Lees meer hierover op site van Beroepseer: https://beroepseer.nl

Yvonne van Kemenade nieuwe Voortrekker van Beroepseer

yvonne van kemenade voortrekkersYvonne van Kemenade is de nieuwe Voortrekker van Beroepseer. Ze heeft ruim 26 jaar kennis en ervaring opgedaan in de zorg vanuit verschillende functies: wetenschappelijk medewerker van het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit (iBMG/EUR), adviseur Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, strategisch adviseur RvB van het Albert Schweitzer ziekenhuis en zes jaar als directeur van de Zorggroep Eerstelijn.

Sinds 2014 probeert zij vanuit een onafhankelijke ZZP-positie deze verschillende werelden met elkaar te verbinden. Haar doel is de zorg, die ze wel eens “gefragmenteerde struikelzorg” noemt, te blijven verbeteren vanuit een integrale visie. Denken in gezondheid in plaats van zorg: “Mensen die al jaren werkzaam zijn in de zorg verwonderen zich niet meer over de bijzondere kenmerken van de wijze waarop onze gezondheidszorg werkt. Je raakt geconditioneerd, zit middenin de dagelijkse processen die je als vanzelfsprekend en normaal bent gaan beschouwen. Om echte vernieuwing te realiseren moeten we uit de huidige context – gebaande paden – en comfortzone komen en echt ‘out of the box’ kunnen denken. Daar is zeker ook lef voor nodig, want dat zal betekenen dat je nieuwe wegen gaat bewandelen vol onzekerheden”.
Het is volgens Yvonne niet de kunst om de toekomst te voorspellen, maar erop voorbereid te zijn en helpen de toekomst vorm te geven.
In haar blog: Utopia: utopie of werkelijkheid? beschrijft Yvonne hoe ze heeft geprobeerd een stukje van de ideale samenleving Utopia te realiseren door het opbouwen van een organisatie en hoe dat afhankelijk kan zijn van een persoon en zijn gedrag.

Klik hier voor lezen van Utopia: utopie of werkelijkheid?

Voor verder lezen bij Voortrekkers: klik hier.

Yvonne van Kemenade

yvonne van kemenade 2

Yvonne van Kemenade heeft diverse functies vervuld in de zorg: wetenschappelijk medewerker van het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit (iBMG/EUR), adviseur Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, strategisch adviseur RvB van het Albert Schweitzer ziekenhuis en als bestuurder van Zorggroep Eerstelijn.

Momenteel heeft zij haar eigen adviesbureau Health Care Consultancy en is zij toezichthouder bij verschillende zorgorganisaties.Haar doel is de zorg te blijven verbeteren vanuit een integrale visie. Denken in gezondheid in plaats van zorg.

Mensen die al jaren werkzaam zijn in de zorg verwonderen zich niet meer over de bijzondere kenmerken van de wijze waarop onze gezondheidszorg werkt. Je raakt geconditioneerd, zit middenin de dagelijkse processen die je als vanzelfsprekend en normaal bent gaan beschouwen. Om echte vernieuwing te realiseren moeten we uit de huidige context – gebaande paden – en comfortzone komen en echt ‘out of the box’ kunnen denken. Daar is zeker ook lef voor nodig, want dat zal betekenen dat je nieuwe wegen gaat bewandelen vol onzekerheden.

De kunst is niet om de toekomst te voorspellen, maar erop voorbereid te zijn en helpen de toekomst vorm te geven. Denk niet in onmogelijkheden, maar in mogelijkheden. Met bundeling van krachten en daadkracht kunnen we met elkaar die toekomstvisie werkelijkheid laten worden, stapje voor stapje voor stapje.

Het is nu de tijd voor elke school een visie te ontwikkelen op goed onderwijs

In het tijdschrift Didactief van januari/februari 2014 stond een discussie tussen vier hoogleraren over toetsing, dat volgens Dick van der Wateren bleef steken op het niveau van wel of geen afrekencultuur. Van de Wateren is docent aan een middelbare school in Haarlem. Hij becommentarieert op de site van Didactief in zijn blog Onderwijs is geen wedstrijd de discussie tussen de vier hoogleraren:

“Of er nu wel of niet wordt afgerekend in het Nederlandse onderwijs is op een bepaald moment een woordspelletje. In elk geval twee van de gesprekspartners, Scheerens en Maassen van den Brink, vinden dat toetsen moeten worden gebruikt om scholen ter verantwoording te roepen.

Echter, in tegenstelling tot de deelnemers aan het rondetafelgesprek hebben scholen en leraren zelf last van een afrekencultuur. Die houdt in dat ze verantwoordelijk worden gesteld voor de toets- en examenresultaten van hun leerlingen. Daar is op zich niets op tegen, mits rekening gehouden wordt met omstandigheden waarop scholen geen invloed hebben, zoals sociaal-economische achtergronden. En dat gebeurt niet altijd.

Bizarre schommelingen

Als we kijken naar de scholenranglijsten van Dronkers (De Volkskrant), dan zien we bizarre schommelingen. Bij sommige van de onderzochte scholen springen de cijfers heel wild op en neer, van een 3 (soms zelfs een 2) het ene jaar naar een 6 of een 7 het andere jaar, om een jaar later weer een paar punten omlaag te duikelen. Die grote verschillen zouden alleen te verklaren zijn als de scholen waarvan de cijfers sterk op- en neergaan jaar na jaar het grootste deel van hun personeel vervangen – een onwaarschijnlijk scenario.

Ook is vaak geen enkel verband te zien tussen bijvoorbeeld de vmbo-, havo- of vwo-afdeling van eenzelfde school. Ook dat is raar, want ik ken veel scholen waar docenten lesgeven in meerdere afdelingen tegelijk, waardoor vwo, havo en vmbo vrijwel nooit autonome eilanden binnen een school zijn. Vrijwel zeker spelen toevallige omstandigheden, zoals de samenstelling en achtergrond van een bepaalde leerjaargroep, instroom van de basisscholen en andere factoren, een veel belangrijker rol in de schommelingen.

Het is heel onwaarschijnlijk dat de Dronkers-cijfers een goede afspiegeling zijn van de kwaliteit van een school. Maar de manier waarop ze in de media worden gepubliceerd kan evengoed schadelijk zijn. Een school die van Dronkers een zware onvoldoende krijgt, zal dat zeker merken in de aanmeldingen het jaar daarop, ook al heeft dat cijfer niets met de kwaliteit van de school te maken.

Leerkrachten en docenten voelen kortom de druk van de afrekencultuur. Het is misschien nog niet zo erg als in de VS – maar moet het dan zover komen? – waar leraren op grond van uiterst aanvechtbare criteria worden ontslagen en openbare scholen worden gesloten. Maar ook hier voelen leerkrachten zich door de schoolleiding en het bestuur onder druk gezet om hoger te scoren en te trainen voor de Cito-eindtoets. Is dat erg? Ja, dat is erg, omdat kinderen dan terechtkomen op een niveau in het voortgezet onderwijs dat ze uiteindelijk niet aan kunnen. Dat is met name erg voor die kinderen, maar ook voor de scholen die daardoor lager scoren op allerlei lijstjes. En het is erg omdat door de toetstraining het onderwijs noodgedwongen versmalt. De hooggeleerde discussiepartners zouden er goed aan gedaan hebben zich te verdiepen in de omstandigheden waarmee scholen dagelijks te maken hebben en niet zo luchthartig te praten over ‘accountability’ (Maassen van den Brink).

Visie

Gert Biesta is van de vier deelnemers aan het rondetafelgesprek het meest kritisch over toetsen en (internationaal)vergelijken. In het gesprek noemt hij de drie pijlers van goed onderwijs: breed onderwijs dat aandacht besteedt aan drie dimensies:kwalificatie, dus dingen leren en vaardigheden verwerven, socialisatie en persoonsvorming. De werkelijke vraag is natuurlijk: wat is goed onderwijs? Biesta stelt terecht in ‘Het Alternatief’ dat die vraag eerst moet worden beantwoord, voordat er wordt nagedacht over onderwijsmethoden en toetsing. De Nederlandse overheid – en ook drie van de deelnemers aan deze ronde tafel – maken de fout te beginnen bij het eind, het beoordelen van de kwaliteit, of zo je wilt, het afrekenen. Daaraan vooraf moet natuurlijk de vraag gaan wat je wilt beoordelen – de inhoud van het onderwijs dus – en daaraan vooraf de vraag waartoe het onderwijs moet leiden. We moeten een visie ontwikkelen op goed onderwijs.

Iedere school zal zijn eigen visie moeten ontwikkelen die door alle geledingen wordt gedragen. Dat kunnen dus heel verschillende visies worden en daarmee valt er voor ouders en kinderen ook werkelijk wat te kiezen.

Tenslotte. Hoe beoordeel je goed onderwijs?

De politiek zal moeten kiezen. Gaan we voor de armoedige oplossing: testen, beoordelen op testresultaten, prestatiebeloning voor docenten met hoge testscores, naming and shaming van docenten met lage scores en ten slotte ontslag van deze ‘slechte’ docenten?

Of gaan we naar een manier van oordelen die recht doet aan kwaliteit? Een die gebaseerd is op vertrouwen in de expertise, de professionaliteit en het verantwoordelijkheidsgevoel van degenen die het onderwijs dagelijks uitvoeren – en niet op wantrouwen? Kinderen gaan niet naar school om te slagen voor een test, ze gaan naar school om zoveel mogelijk te leren. Onderwijs is geen wedstrijd wie de beste is”.

Onderwijs is geen wedstrijd (dossier Cito), door Dick van de Wateren, 3 maart 2014 op site van Didactief: http://didactiefonline.nl
Didactief is een onafhankelijk vakblad voor het onderwijs. Het bericht over actuele ontwikkelingen in onderwijs en onderwijsonderzoek. Daarnaast wil Didactief het debat over onderwijs stimuleren: http://didactiefonline.nl

Dick van de Wateren blogt voor Onderzoekonderwijs: http://onderzoekonderwijs.net
Hij is mede-auteur van het boek Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! (2013) waarvoor hij het hoofdstuk schreef: Zin en onzin van testen, vergelijken en afrekenen.

‘Sprekend leider’ Pierre Quadvlieg te gast op School voor Politie Leiderschap

In februari 2014 was Pierre Quaedvlieg uitgenodigd op de School voor Politie Leiderschap (SPL) om in het kader van de SPL-serie Sprekende leiders te komen spreken over het succes van Esdégé-Reigersdaal waarvan hij directeur is. Esdégé-Reigersdaal is een koepel voor zorg aan mensen met een handicap in Noord-Holland en behoort tot de tien beste werkgevers van Nederland van 2013 in de categorie meer dan duizend werknemers. In de gehandicaptenzorg is de organisatie uitgeroepen tot de beste, met een rapportcijfer voor algemene tevredenheid van 8,2.
Esdégé-Reigersdaal geldt in de gezondheidszorg als een voorloper op het gebied van van kleinschalig werken, professionele ruimte en zelfsturende teams
De School voor Politie Leiderschap ondersteunt operationeel, tactisch en strategisch politieleiders bij een leven-lang-leren en bij het realiseren en onderhouden van hun mentale, intellectuele en sociaal-emotionele fitheid. De SPL levert ook een bijdrage aan het ontwikkelen van kennis over politieleiderschap. Dat gebeurt op verschillende manieren, o.a. door leerprogramma’s, internationale leeractiviteiten en kennisontwikkeling over de politiepraktijk.

Aanleiding voor de uitnodiging van Quadvlieg was het gesprek dat Nathalie Kramers, plv. politiechef en hoofd Operatiën Noord-Nederland in juni 2013 had met antropoloog Annemarie van Dalen, auteur van het boek Zorgvernieuwing, over de verfrissende organisatieprincipes van Buurtzorg en Esdégé-Reigersdaal.

Quadvlieg kwam spreken over professionele ruimte, eigenzinnig leiderschap en het belang van het hitteschild. Aanwezig die middag op 6 februari waren ook Annemarie van Dalen en Nathalie Kramers die eerder op hun bijeenkomst van juni 2013 hadden geconstateerd  hoe politieleiders vaak nog op twee gedachten hinken: ze hebben vertrouwen in de kwaliteit en bevlogenheid van ‘hun’ mensen, maar tegelijk willen ze hen sturen en zorgen voor een ‘eenheid in denken en doen’ in de organisatie. Stoppen met hiërarchisch, controlerend besturen lukt alleen op basis van een gedeelde opvatting over wat goed politiewerk is, concludeerde Van Dalen toen: “En dat mis ik bij jullie”.

Op de site van de Politie Academie staat een verslag van de bijeenkomst met Quadvlieg:

Heel rustig brisant zijn

Pierre Quaedvlieg belichaamt letterlijk zijn verhaal, door de rust die hij uitstraalt en de tijd die hij neemt om te vertellen. Mensen die leiding geven aan een organisatie met 2700 mensen en een jaaromzet van 115 miljoen euro ogen doorgaans drukker en vooral belangrijker.
Tegelijk zorgt zijn toon ervoor dat een toehoorder niet meteen in de gaten heeft hoe brisant de principes van Esdégé-Reigersdaal eigenlijk zijn. Want ga maar na: deze grote organisatie heeft slechts drie organisatielagen: de leiding (raden van bestuur en toezicht) en de centrale diensten, die samen ondersteunend zijn aan zo’n zestig clusters, elk met een clustermanager, die relatief autonoom opereert. De clusters bestaan uit zo’n 15 tot maximaal 25 fte’s, maximaal zo’n 35 professionals.
Pierre Quaedvlieg, voorzitter van de Raad van Bestuur, draait zelf twee dagdelen per week mee in de organisatie. Hij laat daarbij de clusters bepalen wat hij komt doen: hij vergadert mee, voert coachende gesprekken of werkt mee met de zorg voor de bewoners.
En of dat nog niet genoeg is, doet hij ook nog uitspraken als: “Een systeem kan op papier waterdicht zijn, maar toch niet werken”. Of: “Goede kwaliteit van zorg is geen doel. Dat zijn onze cliënten”. Of: “Nieuwe clustermanagers zeg ik twee dingen: denk nooit dat ik het te druk heb voor jou. En: als jij voor gesloten deuren komt te staan in onze organisatie, wil ik het weten”.
Opmerkelijk. Ondertussen klinkt het allemaal even bedaard en eenvoudig.

Ingrediënten

Geen wonder dat de aanwezige politieleiders vooral luisteren. Ze herkennen in het verhaal van Quaedvlieg de spagaat tussen vertrouwen willen geven en sturing willen hebben, die ook in de politieorganisatie aanwezig is. Dat geldt bijvoorbeeld voor de wording van de Nationale Politie en de werkwijzen van de beoogde ‘robuuste basisteams’.
De maatschappelijke en politieke druk op de politie is groot, of het nu om de basiskwaliteit van het werk gaat of om de enorme aandacht voor incidenten. Grote druk zorgt voor de neiging alles te willen beheersen. Dat is jammer, want we mogen ervan uitgaan dat de politie veel zeer gemotiveerde vakmensen in dienst heeft, die graag verantwoordelijkheid dragen voor hun keuzes.

Een aantal ingrediënten uit het gesprek tussen de politieleiders met Quaedvlieg, politiechef Nathalie Kramers en organisatie-antropoloog Annemarie van Dalen:

  • Leiderschap heeft een persoonlijk karakter. Het gaat er niet om of een systeem op papier goed doordacht is, maar of de leiding in woord en daad aanwezig is. “Als het gaat om vertrouwen, verbinding en de menselijke maat, dan is je werk best een persoonlijk verhaal”, zei een van de politieleiders.
  • Leiders die hun professionals de regie geven, moeten accepteren dat er dingen mis gaan. “We kunnen niet alle risico uitbannen”, zei Quaedvlieg, “maar je moet je keuzes kunnen uitleggen”.
  • Het werk van leiders en stafdiensten moet ondersteunend zijn aan het eigenlijke werk. “Ik hoef mijn mensen niet te motiveren”, zei een politieleider, “dat zijn ze al. Mijn taak is het om hen niet te demotiveren, bijvoorbeeld met bestuurlijke drukte”.
  • De taal die de leiding gebruikt luistert nauw, die moet aansluiten bij het werk, niet bij het systeem. Zo heeft Quaedvlieg het niet over monitoren, maar over kritisch tegen het licht houden. Moeilijke taal gebruiken werkt in onze cultuur vaak statusverhogend, legde Annemarie van Dalen uit, maar het zorgt ook voor vervreemding. “Hebben we het over de plannings- en controlecyclus? Of zeggen we: ‘Laten we eens kijken naar wat we gaan doen en wat we gedaan hebben’?”

Ontwikkeling

Pierre Quaedvlieg is van huis uit orthopedagoog, en is dat in zekere zin nog steeds. Hij is gericht op de ontwikkeling van mensen, individueel en in groepen. Geconfronteerd met een probleem ziet hij niet iets wat weg moet, maar een kans om verder te groeien. “Het is heel goed dat de politie mensen laat meekijken en dat jullie dat samen bespreken. Zo kun je leren, jezelf ontwikkelen”.
Hij herkende in het gesprek met de politieleiders de thema’s uit zijn eigen organisatie: hoe geef je professionals ruimte? Hoe waarborgen we kwaliteit? Hoe verbinden we mensen en diensten? Hoe stellen we grenzen? Wie dienen we?
Een belangrijk gesprek, vond Quaedvlieg. Maar hij voegde eraan toe: “Ik schrok ervan te horen dat er politiemensen zijn die nooit overleg hebben. Het stelselmatige gesprek over of we het goede doen is essentieel voor de kwaliteit van ons werk”.

Tenslotte en ter overweging

Waarom bestaat je organisatie? Waarom doe je het werk wat je doet? Wat is je opgave? Voor Pierre Quaedvlieg zijn die vragen leidend. Zijn verbazing over dat bij veel andere professionals en organisaties niet (meer) zo is, prikkelt natuurlijk. Het is eigenlijk vreemd dat Esdégé Reigersdaal opvalt.
Quaedvlieg liet tijdens Sprekende Leiders zien hoe hij zelf de verbinding openhoudt. Uitvoerende professionals denken met hem mee over de inrichting van de organisatie. Hij kent en is aanspreekbaar voor zijn cliënten. Hij organiseert zijn werk zo dat het uiteindelijke doel van zijn werk voortdurend in beeld blijft.

“De kern is: hoe help ik het politiewerk?”, verslag bijeenkomst 6 februari 2014 op de School voor Politie Leiderschap, op website van Politie Academie: www.politieacademie.nl

Nieuwlichterij 3: Nathalie Kramers in gesprek met Annemarie van Dalen, door Piet-Hein Peeters, Politie Academie, 24 november 2014: www.politieacademie.nl

Zorgvernieuwing. Over anders besturen en organiseren, door Annemarie van Dalen, 2012: https://beroepseer.nl

Zie video met Annemarie van Dalen, Zorgvernieuwing vraagt om anders organiseren: https://beroepseer.nl