Skip to main content

Redactie Beroepseer

Publiek professionalisme en Goed werk. Deel 1: De kraamzorg. “Ik moest trouwen en alles liep anders”

Op de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg wordt sinds een aantal jaren het keuzevak ‘Publiek Professionalisme en Goed Werk’ gegeven. Dit vak is ontwikkeld door de docenten Thijs Jansen en Merlijn van Hulst.
Het doel van dit vak is derdejaars studenten Bestuurskunde kennis te laten maken met de leefwereld van publieke professionals. Veel van wat door politici en ambtenaren bedacht wordt als beleid, wat gewenst wordt door kiezers/burgers, kan uiteindelijk slechts gerealiseerd worden door professionals op de werkvloer.
Het realiseren van beleidsdoelen is in de praktijk vaak een strijd: bijvoorbeeld om met beperkte middelen goed werk te leveren. Daarom worden degenen die dit (moeten) doen wel ‘frontlijnwerkers’ genoemd. Dit ‘echte werk’ is tot nu toe in het internationale bestuurskundig onderzoek een van de kleinere onderzoeksobjecten gebleven. Daarin heeft traditioneel ten onrechte sterk de nadruk gelegen op publiek management en organisatie. Immers, de kwaliteit van de publieke dienstverlening hangt bepaald niet alleen van ‘aansturing’ door bestuur en management af. Deze hangt ook in sterke mate af van degenen die het echte werk doen: van artsen en verpleegkundigen, leraren, gezinsvoogden, re-integratiecoaches, politieagenten en anderen.

Het bestuderen van deze professionele wereld is een uitdaging. Het is een wereld die bol staat van de conflicten en spanningen. Daarmee leren professionals omgaan in de loop van hun carrière. De taal van de werkvloer is niet die van abstracte regels en beleid, maar bestaat voor een belangrijk deel uit levensechte verhalen over die ene leerling, burger, patiënt of cliënt. De verhalen zijn vaak sterk moreel geladen. In de ontmoetingen die burgers met publieke professionals hebben staat voor alle betrokkenen veel op het spel. Dit levert voor de professionals lastige dilemma’s op die niet simpelweg kunnen worden opgelost met standaardregels. De vrijheid die professionals zelf hebben bij de uitoefening van hun beroep is noodzakelijk, maar tegelijkertijd altijd onderwerp van maatschappelijk debat.
In het vak Publiek Professionalisme verdiepen de studenten zich in de rijke wereld van de publieke werkvloer, in wat het betekent om je werk daar dag in dag uit goed te doen. Studenten bestuderen theorieën over Good Work, street level bureaucracy, de reflective practitioner en deliberative practitioner.
Gedurende het academisch jaar 2013/2014 hebben de studenten die het vak gevolgd hebben een profiel gemaakt van een professional op basis van een door hen gehouden uitvoerig interview. Dat heeft veel profielen opgeleverd. De mooiste vier profielen publiceren we de komende weken op de site van Beroepseer:

1. De kraamverzorgster: “Ik moest trouwen en alles liep anders, door Pawan Mohanlal
2. De griffier: “Die faciliterende rol, daar doe je het voor”, door Mathieu Monteau
3. De gemeenteambtenaar: “De mens als onderdeel van het geheel”, door Marc Dols
4. De wijkagent: “Betrokken en eerlijk zijn is vaak de sleutel tot succes”, door Bram van Huijgevoort

Het volgen van dit vak heeft invloed op studenten: ze gaan nadenken over de vraag hoe belangrijk het voor hen zelf is om ‘goed werk’ te kunnen doen.

Een paar citaten uit reflecties van studenten over wat het vak hen geleerd heeft

“Geleerd heb ik ook dat het absoluut niet makkelijk is om een professional te zijn. Verschillende factoren kunnen ervoor zorgen dat je je idealen binnen je werk laat varen omdat er anders problemen kunnen ontstaan. Een mooi voorbeeld hiervan kan ik uit mijn eigen ervaring halen. Ik heb gewerkt in een callcenter bij de klantenservice van een grote verzekeringsmaatschappij. Ik werd aangetrokken voor het verlenen van hulp aan klanten. Gaandeweg bleek echter steeds meer dat ik klanten tijdens een telefoongesprek een bepaalde kant op moest duwen. Zo moest ik ze een hogere verzekering ‘aansmeren’ en op een gegeven moment werden er zelfs targets gesteld. Je staat dan voor de keuze: ga ik hiermee akkoord (en zet je je idealen opzij: ik ben geen persoon voor sales) of stop ik ermee, maar raak ik wel mijn inkomsten kwijt. Nu was dit enkel een bijbaan, maar tijdens je carrière kan je voor meer van zulke keuzes worden gesteld en dan hangt het maar net van je persoonlijke situatie af hoe je hiermee om moet gaan”.

“Ik heb in dit vak geleerd dat het werk wat je doet betekenisvol voor je moet zijn. Als je niet optimaal meer kunt functioneren in de baan die je doet doordat je geen motivatie meer kunt opbrengen of doordat je de vaardigheden niet bezit is het van belang dit te kunnen herkennen. Dit heeft mij recent doen besluiten om ontslag te nemen bij mijn huidige baan in de horeca en iets te gaan zoeken waar ik meer genoegdoening uit haal. Doordat ik het werk niet meer van betekenis vond, gingen mijn prestaties en motivatie naar beneden. Om schade aan zowel de werkgever als ikzelf te voorkomen heb ik toen besloten daar ontslag te nemen. In die zin heeft dit vak mij dus geholpen om de juist keuzes te maken om ‘goed werk’ te leveren”.

“Daarnaast sprak ik dit weekend met een leeftijdsgenoot. Hij is nu bezig met de opleiding tot politieagent en hij had er moeite mee om uit te leggen wat het werk nu precies zo lastig maakte. Hij was die dag aanwezig geweest bij een uit de hand gelopen burenruzie en vertelde dat hij het moeilijk vond om toen te bepalen wat hij moest doen. Hij vertelde dat hij soms in een split-second moet bepalen hoe hij zal gaan handelen. Ik vroeg hem bewust waarom dat zo moeilijk was. Het duurde erg lang voor hij een antwoord gaf.
Toevallig had ik net die ochtend het stuk van Dick over de morele ambiguïteit van politiewerk gelezen. Ik vroeg hem daarom of hij het lastig vond om te bepalen hoe groot de schade zou zijn als hij in zou grijpen en hoe groot die schade zou zijn als hij de buren hun gang zou laten gaan. ‘Ja!’, zei hij. ‘Ik weet dus nooit 100% zeker of mijn interventie wel een positieve invloed zal hebben op de situatie!’. Toen wist ik zeker dat ik de literatuur die ochtend begrepen had. Het deed me stiekem best wel goed dat ik door literatuur te lezen een persoon beter had begrepen”.

Klik hier voor eerste verhaal, van kraamverzorgster Roma: Ik moest trouwen en alles liep anders, door Pawan Mohanlal: https://beroepseer.nl

School voor Politiek en Bestuur: www.tilburguniversity.edu (heet tegenwoordig Tilburg Institute of Governance; keuzevak is opgeheven).

Metaforen voor onderwijs – Van lopende band tot kindertuin

Hoe brengen we de kinderen groot? Hoe leiden we ze de wereld in? Wat is goed onderwijs? Belangwekkende vragen die niet zomaar, eens en voor altijd te beantwoorden zijn. Ze vragen om een voortgaand onderzoek en een voortdurende dialoog. Het is aan ouders, leraren, schoolleiders, bestuurders, politici, beleidsmakers en aan iedereen die zich bekommert om een goede inrichting van de samenleving, om die dialoog te voeren.

Om met elkaar in gesprek te gaan, heb je taal nodig. En dan is de vraag: uit welke bronnen put je, op zoek naar woorden om over onderwijs te spreken? Hester IJsseling liet haar gedachten gaan over de invloed van taal in haar artikel Metaforen van onderwijs waarin zij schrijft dat taal niet slechts een middel is om dingen in uit te drukken, maar dat taal de werkelijkheid schept en vorm geeft:

De fabriek

Het Ministerie van Onderwijs bezigt de laatste decennia een heel specifiek vocabulaire dat gekenmerkt wordt door de taal van de markt. Men spreekt over opbrengsten, rendement, toegevoegde waarde, input en output. Tijdens een recente onderwijsmanagementtraining werd zonder een spoor van ironie het ‘Total Quality Management’ van een Japanse autofabriek als lichtend voorbeeld aangedragen, dat navolging zou verdienen in het onderwijs. Leraren herkennen zich zelden in die beleidstaal, maar bij gebrek aan passender repertoire behelpen ze zich er nog te dikwijls mee. Ook lijken ze te onderschatten welke gevolgen het heeft voor de praktijk van het onderwijs, wanneer zij zich uit pragmatische overwegingen schikken in de taal die de overheid kennelijk behaagt.
Taal is niet slechts een middel om dingen in uit te drukken op een min of meer adequate manier. Taal schept de werkelijkheid en geeft die vorm. Hoe gewoner het wordt om over onderwijs te spreken in termen van een productieproces, waarin men door data-analyse en efficiënte toepassing van bewezen effectieve technieken tot een optimaal eindproduct komt, hoe meer de werkelijkheid in de scholen zich daarnaar zal gaan voegen.

Om de werkelijkheid die wij in onze scholen ervaren en de waarden die wij koesteren recht te doen, hebben we de vrijheid nodig om andere beelden te kunnen kiezen. Ik geloof dat het van eminent belang is voor de verwezenlijking van goed onderwijs dat leraren een eigen taal ontwikkelen die past bij de manier waarop zij hun beroep opvatten. In het volgende zal ik daar stof toe aandragen. Ik hoef enkel maar terug te gaan in
de geschiedenis van het denken over onderwijs, want aan de economische taal van de overheid gaat een eeuwenlange traditie vooraf die zich van heel andere beelden bedient.

Klik hier om het hele artikel te lezen: Metaforen voor onderwijs – Van lopende band tot kindertuin, door Hester IJsseling, verschenen in het lentenummer 2014 van  tijdschrift Seizoener: https://beroepseer.nl

Hester IJsseling (1967) is doctor in de wijsbegeerte en middenbouwcoach op basisschool De Kleine Reus voor ontwikkelingsgericht onderwijs in Amsterdam. Zij is actief als edublogger (hesterij.blogspot.com) en co-auteur van het boek Het alternatief – weg met de afrekencultuur in het onderwijs!

Seizoener is een onafhankelijk tijdschrift dat bijdraagt aan een eigentijdse presentatie en uitstraling van vrijescholen: www.seizoener.nl

Werknemers en vakbonden zijn te passief. Positie kan versterkt door meedenken over strategie en inzet enquêterecht

Nederlandse werknemers gebruiken hun invloed grotendeels om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Maar dat is kortzichtig, stelt advocaat Marnix Holtzer in zijn proefschrift waarmee hij ‘s middags om vier uur op 3 april 2014 promoveert aan de Universiteit van Groningen. Titel proefschrift: De invloed van werknemers op de strategie van de vennootschap.
Werknemers zouden beter kunnen meedenken over de strategie van het bedrijf. Dan kunnen ze ook sturen op langetermijnstrategieën die van grotere sociale en maatschappelijke betekenis kunnen zijn dan alleen de hoogte van hun eigen loon en dat van hun collega’s. Ook het bestuur en de raad van commissarissen hebben er belang bij deze invloed van werknemers te ondersteunen.

De medezeggenschap van Nederlandse werknemers functioneert slecht, zo stelde de SER vast in het rapport Evenwichtig ondernemingsbestuur. De oorzaak ligt bij de werknemers zelf, die hun rechten onderbenut laten. Marnix Holtzer onderzocht welke invloed werknemers kunnen uitoefenen op de strategie van de vennootschap en hoe dit volgens de gangbare maatschappelijke opvattingen kan worden verbeterd.

Holtzer concludeert dat het stakeholdersmodel van ondernemingsbestuur het beste zou zijn. Van die stakeholders maken de werknemers een integraal onderdeel uit.

Het wetgevingsproces over medezeggenschap van werknemers bij strategische besluiten zit muurvast. Er bestaat geen maatschappelijk of politiek draagvlak voor uitbreiding van werknemersrechten, maar ook niet voor vermindering daarvan. De belangrijkste oorzaak daarvoor zoekt Holtzer in de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven.

Bij de Nederlandse onderneming kunnen werknemers nog een grote mate van invloed uitoefenen. Bij de internationale concerns in Nederland is die invloed beduidend minder. Dat is een logisch gevolg van de taak van de concernleiding, die moet waken voor het belang van de gehele internationale groep en daarin de rechten van Nederlandse werknemers geen voorrang kan geven. Niettemin bestaan er soms mogelijkheden tot beïnvloeding, bijvoorbeeld wanneer de ondernemingsraad op het niveau van de topholding is ingesteld.

Bij buitenlandse internationale concerns nemen die mogelijkheden sterk af. Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter begrip heeft voor de complexe besluitvormingsprocessen die bij internationale concerns plaatsvinden, en waarin het gerechtvaardigd is dat werknemers pas op een later moment medezeggenschap krijgen.

De vakbonden hebben een belangrijk wapen in handen om invloed uit te oefenen op de strategie: het enquêterecht. In de enquêteprocedure kunnen bonden vragen om een onderzoek naar wanbeleid bij de Ondernemingskamer. Dit middel wordt zeer weinig door de bonden gebruikt. Daarnaast hebben zij te kampen met een afnemende representativiteit binnen Nederland. De bonden zouden hun positie kunnen versterken door zich te verdiepen in de strategie en daarover, wanneer dit gerechtvaardigd is, meer te procederen, zoals PCM en Meavita recent succesvol hebben gedaan.

Marnix Holtzer is 20 jaar advocaat en partner bij DLA Piper in Amsterdam. Hij houdt zich bezig met medezeggenschap, strategisch arbeidsrecht, corporate litigation en bestuurdersaansprakelijkheid. Hij was onder meer als advocaat betrokken bij spraakmakende zaken als Laurus, Ahold, Stork, ASMI en Imtech en is advocaat van de centrale ondernemingsraad van ABN AMRO. Hij deed zijn promotieonderzoek bij het Instituut voor Ondernemingsrecht van de Rijksuniversiteit Groningen en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het proefschrift verschijnt in een handelsuitgave bij uitgeverij Kluwer.

Promotie Marnix Holtzer: www.rug.nl

Kon. Academie van Wetenschappen: Zelfplagiaat is geen plagiaat

Zelfplagiaat is geen plagiaat. Het is beter om deze term helemaal niet meer te gebruiken. Dat is het advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Aanleiding voor dit advies is de verwarring die in januari 2014 was ontstaan na beschuldigingen van zelfplagiaat aan het adres van professor in de ruimtelijke economie, Peter Nijkamp van de Vrije Universiteit. Hij zou zijn eigen werk hebben geciteerd in wetenschappelijke artikelen zonder bronvermelding.

De KNAW schrijft in het advies op 2 april 2014:
“Plagiaat is het zich toe-eigenen van gepubliceerd materiaal van een ander, zonder voldoende recht te doen aan de oorspronkelijke auteur(s). ‘Zelfplagiaat’ is daarmee een onzuivere term: wetenschappers kunnen zich immers niet onrechtmatig eigen materiaal toe-eigenen. De term kan beter helemaal vermeden worden, omdat die ten onrechte de suggestie wekt dat er sprake is van een ernstige schending van de wetenschappelijke integriteit.

Of er sprake is van discutabel gedrag kunnen alleen vakgenoten beoordelen, met kennis van het betreffende wetenschapsgebied en de daar geldende publicatieconventies. Aldus de KNAW-commissie die het grijze gebied tussen plagiaat en correct hergebruik van teksten, ideeën en onderzoeksresultaten beter in kaart heeft gebracht.

Op verzoek van het KNAW-bestuur stelde de commissie ‘Citeren’, onder voorzitterschap van prof. dr. Jozien Bensing, een briefadvies op om meer duidelijkheid te verschaffen over correct hergebruik van eerder gepubliceerde teksten , ideeën en onderzoeksresultaten. Aanleiding voor dit advies is de begripsverwarring die recent ontstond over het begrip ‘zelfplagiaat’ en de brede discussie die werd gevoerd over wat wel en niet toelaatbaar is bij hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal.
De commissie heeft een analyse gemaakt van verschillende vormen van hergebruik met of zonder bronvermelding. Ook werd een toetsingskader ontwikkeld dat handvaten moet bieden bij de beoordeling van concrete gevallen en als hulpmiddel gebruikt kan worden voor onderwijs aan jonge onderzoekers.

Hergebruik van eigen teksten is in de wetenschap gebruikelijk, waarbij bronvermelding wenselijk, maar niet altijd noodzakelijk is. Beoordelen of in een specifiek geval van hergebruik sprake is van discutabel gedrag (Questionable Research Practice) vraagt om een zorgvuldige interpretatie van de feiten. De belangrijkste zijn: het doel dat de betreffende passage dient in de nieuwe publicatie en de schade die het hergebruik doet aan andere wetenschappers of aan de wetenschap. Om dat goed te kunnen beoordelen is inhoudelijke kennis van het betreffende vakgebied noodzakelijk, evenals kennis van de op dat specifieke terrein gangbare publicatietradities.

Omdat geen regels zijn vastgelegd over andere vormen van hergebruik dan plagiaat is terughoudendheid geboden bij het achteraf beoordelen van reeds verschenen publicaties. Zeker omdat uit de analyse van de KNAW-commissie blijkt dat zelfs ‘ongeschreven regels ‘ over hergebruik de nodige variaties laten zien. De commissie stelt dat wetenschappers er recht op hebben dat hun werk binnen de geldende context wordt geïnterpreteerd en dat ze worden beoordeeld op basis van zorgvuldige afweging van de aard, redenen en effecten van hun handelswijze.

De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU behandelt nu uitsluitend het probleem van plagiaat. De KNAW beveelt aan om in een volgende versie van de gedragscode bredere richtlijnen op te nemen over correct hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal.

Zie Zelfplagiaat is geen plagiaat, KNAW, 2 april 2014: www.knaw.nl

Een pdf van het KNAW-briefadvies Correct Citeren is te downloaden op de website van de KNAW: www.knaw.nl

Nieuw boek over toetspraktijk in het onderwijs: Is alles van waarde meetbaar?

omslag is alles van waarde meetbaarHet boek Is alles van waarde meetbaar? Toetsing en vorming in het onderwijs gaat over hoe je als onderwijsinstelling een evenwichtig toetsbeleid ontwikkelt. Het is het resultaat van onderzoek dat plaatsvond binnen het project “‘Voortgangstoetsing in de doorstroom mbo-hbo”, een samenwerkingsproject van Driestar Hogeschool (hbo), Christelijke Hogeschool Ede (hbo) en het Hoornbeeck College (mbo). Het is geschreven in samenspraak met mbo- en hbo-docenten die studenten opleiden voor het primair onderwijs. Het project wil het studiesucces verhogen van mbo-studenten van de opleiding Onderwijsassistent die doorstromen naar de hbo-opleiding Leraar basisonderwijs.

Toetsen is een belangrijk onderwerp van discussie die in alle geledingen van het onderwijsbestel speelt. Veel instellingen zijn bezig met het verbeteren van het toetsbeleid. Op diverse plaatsen worden gestandaardiseerde toetsen geïntroduceerd. Terwijl dit gebeurt, verschijnt er een rapport dat wijst op de smalle kijk op onderwijskwaliteit (Onderwijsraad, 2013) en ontstaan er collectieven die ervoor pleiten om toetsen af te schaffen. Hoewel de situaties in het hbo, mbo, het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs drastisch van elkaar verschillen, spelen overal vergelijkbare thema’s. Daarbij ontstaan kampen van voor- en tegenstanders.
Ook het onderwijsbeleid slingert door de jaren heen van de ene kant naar de andere. Nu eens staan de eigen identiteitsvorming en de zelfwerkzaamheid van jongeren centraal, dan weer de externe eisen waaraan zij moeten voldoen. Voor de onderwijspraktijk is het niet gemakkelijk om in te spelen op de wisselende accenten van de politiek. Docenten die al wat langer meedraaien, verzuchten dat er maar weinig nieuws is onder de zon. Hoe ga je daarmee om als docent, als afdelingsleider of als examencommissie?

De auteurs van het boek, dr. Jacquelien Bulterman-Bos, lector Docent en Talent bij de Christelijke Hogeschool Ede en sinds 2014 verbonden aan de University of California, Berkeley (VS) en dr. Bram de Muynck, lector Christelijk Leraarschap bij Driestar Hogeschool Gouda, schrijven dat ze met hun boek beslist niet hebben geprobeerd met de toetsmode mee te doen: “Wel willen we de vragen van vandaag serieus nemen. Toetsen zijn onderwerp van gesprek vanwege de kwaliteit van het onderwijs. De lat moet hoger, zo wordt gesteld. Hier worden ook bedenkingen tegen geuit. Zijn toetsen adequate middelen om de kwaliteit te verbeteren? Gaat het in het onderwijs niet om méér dan kennis maar ook om vorming van jonge mensen in het licht van hogere waarden? Is alles van waarde meetbaar?”

Beroepsvorming

Bezinning op toetsen kan alleen zinvol zijn als je hier de doelstelling van mbo en hbo bij betrekt: beroepsvorming. De auteurs zien beroepsvorming als een voor ieder uniek proces waarin jongeren hun talenten verkennen en ontwikkelen. Vorming is zo belangrijk dat we niet met docenten kunnen spreken over ‘visie op toetsen’ zonder het te hebben over de uniciteit van ontwikkeling en de idealen die docenten daarbij hebben. Dit boek gaat niet alleen gaat over (digitale) toetsing, maar ook over vorming. Het schrijft niet voor hoe het ideale toetsbeleid eruit ziet maar nodigt professionals uit om hier zelf invulling aan te geven.
Met praktijkvoorbeelden, achtergrondinformatie, resultaten van onderzoek, discussievragen en een zelftoets worden docenten, beleidsmakers en andere onderwijsbetrokkenen bij het ontwikkelen van een toetspraktijk uitgedaagd om de eigen visie te verhelderen en te herijken. Visie op toetsing hangt samen met visie op onderwijs. Het gaat om een toetspraktijk die verder kijkt dan de waan van de dag en die het belang van kennis erkent, maar ook het belang van persoonlijke vorming en creatief denken.

Kortom: Toetsing kan niet losgemaakt worden van vorming. Slechts een gedeelte van een betekenisvol curriculum valt door middel van toetsen te evalueren. Een breed scala aan evaluatiemiddelen is nodig om recht te doen aan datgene wat studenten nodig hebben om te kunnen participeren in de maatschappij en de beroepspraktijk. Toetsen afnemen is één van die middelen.

Het boek is gratis als PDF te downloaden op de site van SURF: Is alles van waarde meetbaar? Toetsing en vorming in het onderwijs, door Jacquelien Bulterman-Bos en Bram de Muynck, 148 p., 2014: www.surf.nl

Zie ook de video met Jacquelien Bulterman-Bos: Geef leraren hun beroep terug, op site van Beroepseer: https://beroepseer.nl

Hoe rijk zijn de schoolbesturen? AOb geeft de cijfers van 2012

Op de website van de Algemene Onderwijsbond (AOb) staat de financiële situatie van de schoolbesturen vermeld, gerangschikt naar sector. Hoeveel houdt het bestuur over op de begroting en de kapitalisatiefactor? Heeft het bestuur voldoende of teveel reserves ten opzichte van de inkomsten of de solvabiliteit, het eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen?

Ga naar: www.hoerijkismijnschoolbestuur.nl (Site bestaat niet meer).

Zie: Website geeft kijkje in huishoudboekje schoolbesturen, Rijksoverheid, 16 mei 2018: www.rijksoverheid.nl

Onderwijs in cijfers: www.onderwijsincijfers.nl

Nadruk op doorzettingsvermogen in het onderwijs: zinvol of overwaaiende rage?

Scholen in de V.S. hebben een nieuwe eigenschap geïntroduceerd in het onderwijs: “grit”, te vertalen met o.a. flinkheid, je kranig houden, vastberadenheid. Deze eigenschap zou de sleutel zijn tot het slagen van leerlingen, net zo belangrijk als rekenen en taal.
Deskundigen omschrijven grit als doorzettingsvermogen, voortvarendheid en veerkracht. Het is dat onbenoembare iets dat een kind aanzet tot het uren- of jarenlang oefenen met een trompet of het leren van Spaans, terwijl een ander het bij de eerste tegenslag al opgeeft.
“In staat zijn je passies te bestendigen en er hard voor te werken gedurende een lange periode, dat is doorzettingsvermogen zegt Angela Duckworth, hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Pennsylvania die de term grit gemunt heeft en waarmee ze een beurs, de “genius grant” van de MacArthur-stichting heeft gewonnen: “In zekere zin is het heel Amerikaans om iets na te streven tegen alle verwachtingen in”.

Volgens Duckworth toont haar onderzoek aan dat doorzettingsvermogen beter de kans van slagen kan voorspellen dan het IQ of een andere maatstaf als het aankomt op prestaties: slagen voor de militaire academie Westpoint of het winnen van de nationale spellingwedstrijd.
Zelfs de regering van Obama is op de rijdende trein van doorzetten gesprongen. In een rapport van het Ministerie van Onderwijs wordt geklaagd dat kinderen leren “de school te doen”, maar er niet de vaardigheden leren die ze in het leven nodig hebben.

Maar kan doorzetten worden geleerd?
“Ik hoop het”, zegt Duckworth, “maar ik denk dat we niet over genoeg bewijs beschikken om met zekerheid te durven zeggen of we het kunnen”. Deel van het probleem is uitzoeken hoe we doorzetten moeten definiëren. Volgens Duckworth zijn “deze dingen moeilijk nauwkeurig te meten”.
Desondanks zijn scholen overal in in de V.S. begonnen met zelf experimenten. Ze willen niet wachten vanwege de grote belofte die het idee inhoudt.

Laat kinderen “tegen de muur oplopen”

Jason Baehr, hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Loyola Marymount is onlangs gestart met de Intellectual Virtues Academy in Long Beach, California. Het is een openbare middelbare school, een soort kweekvijver voor doorzettingsvermogen en ook voor andere deugden als intellectuele moed en weetgierigheid.
“Het gaat nu alleen nog om verhalen”, zegt Baehr, “maar uit de ervaringen op school blijkt dat kinderen leren steeds vastberadener te worden… Je kan een cultuur in de klas opbouwen waarin strijd en risico’s nemen van meer waarde zijn dan alleen maar het juiste antwoord geven”.

Willen we kinderen leren doorzetten dan kunnen we hen laten zien hoe die eigenschap tot succes heeft geleid bij anderen en hoe fouten maken een normaal onderdeel is van het leren en niet een reden is om op te geven.
Deze boodschap ligt ten grondslag aan elke les die wordt gegeven op een openbare school in New York, de Academy for Gifted Middle School Students, waar in de afgelopen drie jaar is geprobeerd bij kinderen het doorzettingsvermogen te ontwikkelen. Een voorbeeld is de bestudering van Steve Jobs in een klas. Kinderen steken hun hand op om voorbeelden van zijn doorzettingsvermogen te geven.

“Hij had het fout met een van de Mac-projecten waaraan hij werkte”, zei een leerling waarop een andere reageerde met: “Hij heeft zijn fouten gebruikt om verder te komen”.

Leerlingen krijgen ook opdrachten om doorzetten te oefenen. Als een kind worstelt met het beantwoorden van een vraag, weerstaan leraren de neiging tussenbeide te komen en
suggesties aan te dragen. Ze laten de leerlingen een beetje worstelen met een ongemakkelijke stilte. De idee daarachter is kinderen vertrouwd te maken met worstelen zodat ze het als normaal gaan beschouwen, iets dat bij het leren hoort.

Tom Hoerr, hoofd van een particuliere basisschool in St. Louis, Missouri, heeft zich ook gestort op het doorzetten: “Wat je om je heen hoort is dat ‘als onze kinderen hier slagen omdat ze nooit iets fout hebben gedaan, dan hebben we gefaald, omdat ze niet geleerd hebben hoe ze moeten reageren op frustratie en fouten maken'”.
Hij zegt dat hij kinderen met opzet uit hun comfort zone haalt: “De boodschap is dat het niet altijd makkelijk is. Hoe begaafd leerlingen ook zijn, ze moeten tegen een muur aanlopen zodat ze kunnen leren weer op te krabbelen, opnieuw tegen een muur aanlopen en weer opkrabbelen om uiteindelijk door te zetten en te slagen”.
Dat is makkelijker gezegd dan gedaan: “Ouders voelen wel veel voor doorzetten, ze willen allemaal dat hun kinderen het kunnen, maar… geen enkele ouder wil hun kind zien huilen”.

De mentaliteit veranderen om kinderen te helpen doorzetten

Om ouders mee te krijgen is het nodig dat ze ervan overtuigd raken dat ergens mee worstelen uiteindelijk loont. Carol Dweck, hoogleraar aan de Stanford-universiteit zegt dat ze moeten inzien dat succes het gevolg is van moeite doen en je inspannen en niet van een “onbeweeglijke mentaliteit” of omdat mensen geboren worden met de “gave” van intelligentie of een talent.

Volgens Eduardo Briceno, bestuursvoorzitter van het bedrijf Mindset Works dat hij samen met Dweck heeft opgericht, is “het echt moeilijk tolerant te zijn als je gelooft dat je intelligentie en vaardigheden vast staan”: “Als je gelooft dat je je eigen vaardigheden niet kunnen veranderen, dan heeft het geen zin om je best te doen. Het is als met je hoofd tegen de muur beuken”.

Het komt ook vaak voor dat kinderen met een onbeweeglijke mentaliteit, aan wie altijd is verteld dat ze zo “begaafd” zijn en die zonder enige moeite de school hebben doorlopen, de neiging hebben in elkaar te storten bij confrontatie met een eerste uitdaging. Ze geven het simpelweg op, omdat ze niet willen doorgaan voor een loser.

“Kinderen die bij ons op school kwamen en ondervonden dat de lessen moeilijk werden, gingen weer weg”, zegt onderdirecteur Joe Giamportone van de Lenox Academy: De prestaties liepen in de loop van drie jaar terug. Een typisch geval is Jamal Parris. Toen hij op school kwam, begon hij te worstelen met wiskunde: “Ik dacht dat ik niet zo slim was en dat ik deze school niet verdiende. Toen ik in groep vijf zat, was ik heel goed in rekenen. Maar op Lenox liep ik tegen een muur aan… Ik begreep er niets van… Ik wilde niet eens meer leren omdat ik toch een laag cijfer zou halen. Waarom dan nog leren?”

Parris’ houding was de aanleiding tot een soort kruistocht om die onbeweeglijke mentaliteit uit te roeien. Het gevolg is dat de school mentaal en cultureel honderdtachtig graden is gedraaid. Op de Lenox Academy is het woord “begaafd” een vies woord geworden. Het wordt nooit meer gebruikt.
“Slim” is als een vloek, voegt lerares June Davenport eraan toe. In plaats daarvan zijn de muren van de school behangen met zelfgemaakte posters en bordjes die stimuleren tot een “groei-mentaliteit”. “Gebruik de groei-mentaliteit”.”Heb de groei-mentaliteit”, “Span je in om te krijgen wat je wilt”.

Intussen is er een programma gestart om de mentaliteit te veranderen, Mindset Works, dat begint met Brainology, een kindvriendelijke, computer-geanimeerde spoedcursus die leert dat de hersenen werken als een spier. Ze worden sterker als je ze vaker gebruikt.

Een andere houding in de klas

Kinderen krijgen niet meer te horen: “Wat ben jij slim” of “O wat briljant!”. Leerkrachten prijzen hun leerlingen voor hun concentratie en doorzettingsvermogen: “Jij hebt echt hard gewerkt”, of “Om dit te kunnen doen, moet je wel heel erg je best hebben gedaan”.
De veranderingen zijn voor de leraren die gericht zijn op hoge prestaties en gestandaardiseerde toetsen niet altijd makkelijk.
Lerares Nicole Trubnikov: “In sommige vakken is het moeilijk toe te geven dat het leerproces belangrijker is dan het resultaat. Maar dat is wel het basisprincipe van dit programma, zeggen dat de geleverde inspanning het belangrijkste is”.
Er zijn zelfs al scholen die cijfers geven voor “groei-mentaliteit” en “doorzettingsvermogen”. Dat doen ze nog niet op het Lenox, maar in de klas krijgen kinderen van de leraar – en ook van de andere kinderen – er wel een waardering voor.

Is dit de nieuwste rage op onderwijsgebied?

Men verwacht dat het aantal scholen dat Brainology gebruikt dit jaar zal verdubbelen, van vijfhonderd naar duizend. Momenteel vormen ze nog eilanden in een cultuur die wel lippendienst bewijst aan een “tien voor inspannen”, maar ondertussen nog de resultaten van de toetsen boven alles beloont.
Angela Duckworth, de grit-goeroe die ook bezig is met experimenten in doorzettingsvermogen bij middelbare scholieren, geeft toe dat beperkte toepassing tot beperkte resultaten leidt. Het kan gebeuren dat bij één slechte uitkomst na een toets, een kind terugvalt in zijn oude houding van “ik ben niet goed in wiskunde”.

“Doorzetten als doel blijkt gebreken uit te vergroten en dat is verontrustend”, aldus de Amerikaanse schrijver over opvoeding en onderwijs Alfie Kohn: “De voordelen van fouten maken worden schromelijk overschat, en de veronderstelling dat kinderen weer overeind krabbelen en de volgende keer proberen het beter te doen, is wishful thinking“.
Kohn beschouwt de nadruk op doorzettingsvermogen als de nieuwste rage in het onderwijs die spoedig “vanzelf weer zal overwaaien”. Hij gelooft niet dat kinderen vandaag de dag minder doorzetten dan voorheen. Onderzoek dat aantoont dat doortastende mensen meer kans van slagen hebben is ook geen nieuw inzicht. “Het is een cirkelredenering, bijvoorbeeld dat vastberaden mensen vastberaden zijn”.
Bovendien, aldus Kohn: “Als er een probleem is met het onderwijzen van kinderen dan zou de school moeten nagaan hoe het beter kan. Hoe meer nadruk we leggen op doorzetten, des te onwaarschijnlijker is het dat we zodanig veranderen dat we onze kinderen naar een betere school kunnen sturen”.

Anderen hebben er bezwaar tegen dat doorzetten een “goede karaktertrek” wordt genoemd, of een “deugd”. Joan Goodman, hoogleraar onderwijs aan de Pennsylvania-universiteit zegt dat het beladen woorden zijn met een morele ondertoon: “Taal is belangrijk, omdat je het hebt over deugden, karakter en… je wilt niet uitdragen dat je een slecht kind bent als je niet doorzet en dat je een goed kind bent als je dat wel doet”.
Verder is het zo dat doorzetten wellicht helemaal geen karaktertrek is, vervolgt Goodman, maar eerder een bijproduct van een karaktertrek als vertrouwen, moed of weetgierigheid. Mensen kunnen vastberaden zijn op het ene, maar niet op het andere terrein. Een kind kan bijvoorbeeld dol zijn op schaken maar totaal geen belangstelling hebben voor scheikunde.

Duckworth is het hier mee eens. Ze vindt dan ook dat scholen, leraren en ouders allen dezelfde verantwoordelijkheid hebben om kinderen te helpen met hun intrinsieke motivatie: “Ik geloof niet dat mensen dingen kunnen doorzetten of ergens goed in zijn als ze er niet van houden. Als we proberen vastberadenheid in kinderen te ontwikkelen, dan moeten we hen ook helpen met het vinden en ontwikkelen van hun passies”.

We hebben hier een beetje te maken met de vraag over de kip en het ei. Passie mag kinderen aansporen tot doorzetten, maar doorzetten en fouten maken toelaten stellen kinderen ook in staat een passie te volgen en te ontwikkelen.

Referentie
Does Teaching Kids To Get ‘Gritty’ Help Them Get Ahead? door Tovia Smith, 17 maartt 2014, National Public Radio (NPR): www.npr.org

Zie ook: Kan karakter gevormd worden op school? op Blogs Beroepseer: https://beroepseer.nl

Inspectie van het Onderwijs gaat scholen op een andere manier controleren

In een achttien pagina’s tellende Brief van minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker van Onderwijs aan de Tweede Kamer schrijven zij over de manieren waarop zij de kwaliteit- en verbetercultuur in het onderwijs willen stimuleren. Ook geven zij een toelichting op de manier van toezicht hierop.

Uit de inleiding: “We weten uit onderzoek dat een hoge mate van autonomie voor scholen in combinatie met het afleggen van publieke verantwoording het beste recept is voor goede resultaten. Vanuit dit vertrekpunt willen we komen tot een verbetercultuur die door alle betrokkenen intrinsiek wordt beleefd. We willen de ambities van de scholen, besturen, instellingen en leraren prikkelen zodat zij zich professioneel uitgedaagd voelen om zichtbare verbeteringen in het onderwijs te realiseren ten gunste van leerlingen en studenten. Hierbij willen we ook de lessen uit de praktijk en evaluaties van beleid uit de diverse sectoren benutten. We willen het toezicht op de kwaliteit zodanig inrichten dat het verbeterpotentieel transparant en inzichtelijk wordt gemaakt zodat scholen, instellingen, besturen en leraren zich hierin daadwerkelijk herkennen en daardoor aangespoord worden om dit potentieel aan te boren…

In deze brief zetten wij onze strategie uiteen hoe we de gewenste kwaliteitscultuur een impuls willen geven en beschrijven we de vernieuwingen in het toezicht die dit met zich meebrengt en wat dit voor instellingen betekent. In paragraaf twee gaan we in op het hoger onderwijs. In paragraaf drie staan wij stil bij het mbo. In paragraaf vier gaan wij in op de invoering van het gedifferentieerd toezicht in het funderend onderwijs en de hieraan voorafgaande pilotfase waarin de inspectie ervaringen opdoet met mogelijke invullingen van gedifferentieerd toezicht.”

Inspectie van het Onderwijs vernieuwt

De Inspectie van het Onderwijs vernieuwt haar toezicht op de onderwijskwaliteit van scholen waardoor het zichtbaarder wordt waar de verbeterkansen van elke school liggen. Scholen worden vervolgens bij het verbeteren van hun onderwijskwaliteit gestimuleerd en wie er in slaagt de onderwijskwaliteit continue te verbeteren, wordt daarvoor beloond met de waardering ‘goed’ of ‘excellent’. Vanaf 2016 worden scholen die het vertrouwen van de inspectie dik hebben verdiend minder gecontroleerd.

Verdiend vertrouwen

Scholen die het vertrouwen van de Inspectie hebben verdiend door zich continue te verbeteren, krijgen vanaf 2016 minder intensieve controle. Bij deze goede scholen zal de Inspectie slechts eens in de zes jaar in plaats van eens in de vier jaar over de vloer komen. “Inspectietoezicht is er om scholen te helpen hun kwaliteit te verbeteren. Dat betekent dat de Inspectie maatwerk moet leveren: scholen die het goed doen merken minder van het toezicht; bij scholen waar het mis dreigt te gaan grijpt de Inspectie in. Belangrijke voorwaarde voor dit gedifferentieerde toezicht is dat leerlingen, leraren en schoolleiders er nauw bij betrokken zijn. Hun belangen moeten te allen tijde voorop staan”, aldus minister Bussemaker. Voor een aantal scholen met (zeer) hoge onderwijskwaliteit start komend schooljaar een proef met ‘Inspectieluw’ toezicht . De regie en verantwoording over de kwaliteitsverbetering wordt daar in hoge mate gevoerd door het schoolbestuur en leraren zelf.

Cultuur van continu verbeteren

Het onderwijs in Nederland is de afgelopen jaren verbeterd. In de afgelopen jaren hebben veel (zeer) zwakke scholen, met name in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs zich verbeterd. Op dit moment voldoen bijna alle basisscholen (97,8 %) en negen op de tien middelbare scholen aan de minimumeisen van de Inspectie. In het mbo wordt de opgaande lijn van betere diplomaresultaten en verder terugdringen van voortijdig schoolverlaten voortgezet. Tegelijkertijd zien we dat de scholen die aan de minimumeisen voldoen zich amper verder verbeteren. De Inspectie maakt in haar beoordeling nog geen verschil tussen scholen die met de hakken over de sloot een voldoende halen en scholen die het ‘goed’ doen of zelfs op een haar na ‘excellent’ zijn. De focus op de zwak presterende scholen stimuleert scholen volgens de bewindspersonen van OCW onvoldoende om zichzelf steeds verder te verbeteren. “Hoe stimulerend is het als je van de Inspectie hoort dat het onderwijs op jouw school ‘voldoende’ is? Volgens mij is het antwoord daarop: niet. Juist door helder te maken waar het beter kan, worden docenten, bestuurders en andere betrokkenen gemotiveerd om het nog beter te doen en kansen te verzilveren”, aldus Dekker. Om de verschillen in kwaliteit duidelijker te maken, worden de categorieën ‘voldoende’, ‘goed’ en ‘excellent’ geïntroduceerd.

Bredere definitie van kwaliteit

Is het toezicht nu nog ‘risicogericht’, in de toekomst zal dat ‘kansengericht’ zijn. De Inspectie zal vanaf schooljaar 2016/2017 per school een kwaliteitsprofiel publiceren waarin zij aangeeft op welke punten de school het goed of minder goed doet, maar ook waar het verbeterpotentieel van de school ligt. Dit moet scholen maximaal stimuleren om de kansen die zij hebben om het onderwijs aan hun leerlingen nog beter te maken, om te zetten in acties. Het kwaliteitsprofiel geeft niet alleen inzicht in de resultaten van leerlingen op de leergebieden taal en rekenen. Daarnaast worden de sociale competenties van leerlingen, de veiligheid op school, de leergroei die leerlingen doormaken, de ambities van de school én het oordeel van leerlingen en ouders in kaart gebracht. Deze bredere kijk op kwaliteit en het gedifferentieerde oordeel van de Inspectie zal de komende jaren worden ontwikkeld waarbij wordt voortgebouwd op de gesprekken die de inspectie voert met schoolbesturen, leraren, ouders, leerlingen en andere experts.

Grootschalige pilotfase vanaf 1 augustus 2014

Om ervaring op te doen met het ontwikkelen van gedifferentieerde toezicht, de bredere kijk op onderwijskwaliteit, het bijhouden van leergroei en de uiteindelijke vormgeving van Inspectieluwe scholen, start vanaf 1 augustus een grootschalige pilotfase op basis- en middelbare scholen en in het speciaal onderwijs. Daarbij zal ook gebruik worden gemaakt van de kennis die is opgedaan in het Hoger Onderwijs, waar in 2012 al is gestart met verschillende kwaliteitsoordelen. De Inspectie zal aan de hand van de ervaringen met de pilots in het funderend onderwijs tevens onderzoeken of de nieuwe Inspectieoordelen ‘voldoende’, ‘goed’ en het predicaat ‘excellent’ ook kunnen worden toegepast in het middelbaar beroepsonderwijs, waar het toezicht sinds 2012 is gebaseerd op het adagium van verdiend vertrouwen.

Kamerbrief over toezicht in transitie, 28 maart 2014: www.rijksoverheid.nl

Bekijk de video Toezicht in verandering van de Inspectie van het Onderwijs, 28 maart 2019: www.youtube.com/watch?v=-gU58xZDpVU#t=11 (Video is niet meer beschikbaar)

Toezicht in de toekomst, website Inspectie van het Onderwijs: www.onderwijsinspectie.nl (Niet meer beschikbaar op site Inspectie van het Onderwijs)

U P D A T E

Nieuw toezichtskader Onderwijsinspectie, door Marieke Boon, Ouders en onderwijs, 14 juli 2017: https://www.oudersonderwijs.nl/nieuws/nieuw-toezichtskader-onderwijsinspectie/ (Artikel niet meer beschikbaar)

Brochure Vernieuwd toezicht: wat betekent dat voor het bestuur? 21 maart 2017, Inspectie van het Onderwijs: www.onderwijsinspectie.nl

Reactie van de VO Raad op de Kamerbrief Toezicht in transitie van Minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker: OCW wil toezicht op scholen wijzigen, VO Raad, 28 maart 2014: www.vo-raad.nl (Niet meer beschikbaar op site van VO Raad).

Nieuw protocol voor onderzoek legt nadruk op kwaliteit van werk van wetenschappers

omslag standard evaluation protocol 2015 2021Minister Bussemaker heeft op 21 maart 2014 het nieuwe Standard Evaluation Protocol 2015-2021 (SEP) van de Koninklijke Academie van Wetenschappen (KNAW), de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) in ontvangst genomen. Het nieuwe protocol voor onderzoeksevaluaties legt de nadruk op de kwaliteit van het werk van wetenschappers; ‘productiviteit’ is niet meer als apart beoordelingscriterium opgenomen. Daarnaast vraagt het SEP meer aandacht voor de maatschappelijke relevantie van het wetenschappelijk onderzoek en voor wetenschappelijke integriteit. Het protocol is van toepassing op elk onderzoek dat wordt uitgevoerd aan een universiteit en/of aan de instituten van KNAW en NWO.

De kwaliteit van het Nederlandse onderzoek aan universiteiten en de KNAW- en NWO-instituten wordt eens per zes jaar beoordeeld. Dat gebeurt in onderzoeksvisitaties door panels van binnen- en buitenlandse experts en vakgenoten. De beoordelingscriteria en procedures daarvoor staan beschreven in het Standard Evaluation Protocol. KNAW, NWO en VSNU hebben het protocol herzien om het beter te laten aansluiten op de eisen die wetenschap en maatschappij nu stellen.

Productiviteit vervalt als zelfstandig criterium

Het aantal evaluatiecriteria wordt teruggebracht van vier naar drie. De drie evaluatiecriteria in het nieuwe SEP zijn: wetenschappelijke kwaliteit, maatschappelijke relevantie en toekomstbestendigheid. Het oude criterium productiviteit vervalt als zelfstandig criterium. Daarmee wordt ook gehoor gegeven aan de actuele kritiek dat de druk om te publiceren in veel vakgebieden lijkt te zijn doorgeschoten. Het laten vallen van productiviteit als een apart beoordelingscriterium geeft een duidelijk signaal dat ‘méér niet per se beter is’. Minister Bussemaker vindt het eveneens een verstandig besluit om ‘productiviteit’ als criterium te laten vallen. ‘Hiermee wordt meer recht gedaan aan de drijfveer en essentie van wetenschap: nieuwsgierigheid naar waarom en hoe de dingen zijn zoals ze zijn. Productiviteit en snelheid mogen hier geen leidende factor in zijn’, aldus Bussemaker.

Aandacht voor maatschappelijke relevantie onderzoek

De aandacht voor de maatschappelijke relevantie van wetenschappelijk onderzoek is de laatste jaren toegenomen. De nieuwe beoordelingssystematiek sluit hierop aan door zowel de wetenschappelijke kwaliteit als de maatschappelijke relevantie te evalueren langs drie beoordelingsdimensies:
1) de onderzoeksproducten, zoals tijdschriftartikelen, boeken, proefschriften en andersoortige output zoals datasets, designs, prototypen;
2) het gebruik van die producten, onder andere citaties van onderzoeksliteratuur, het gebruik van softwaretools, het gebruik van wetenschappelijke infrastructuur door wetenschappers of andere doelgroepen;
3) de blijken van erkenning uit de wetenschap en uit de maatschappij.

Aandacht voor wetenschappelijke integriteit onderzoek

Het nieuwe protocol vraagt aan onderzoekseenheden om hun beleid ten aanzien van het bewaken van de wetenschappelijke integriteit voor te leggen. De recente fraudegevallen hebben ertoe geleid dat de universiteiten, KNAW en NWO hun integriteitsbeleid hebben aangescherpt en dat er grotere aandacht is gekomen voor het correct en open omgaan met onderzoeksdata. De wetenschapsorganisaties verwachten hiermee verdere versterking van het bewustzijn van de eis van een correcte en integere wetenschapsbeoefening.

Promotiebegeleiding

Een uitbreiding van het SEP betreft aandacht voor de begeleiding van promovendi aan de universiteiten. Onderzoeksscholen en graduate schools worden door de experts bezocht om zo aanbevelingen voor verdere verbetering te verkrijgen.

Klik hier voor de volledige tekst van het nieuwe Standard Evaluation Protocol 2015 – 2021 – Protocol for Research Assessments in the Netherlands, 32 p., 21 maart 2014: www.knaw.nl/nl/actueel/publicaties/standard-evaluation-protocol-2015-2021