Skip to main content

Redactie Beroepseer

Amerikaans cardioloog over dilemma’s in de geneeskunde: Als dokters moeten liegen

Komende zomer 2014 verschijnt er een nieuw boek van de Amerikaanse cardioloog Sandeep Jauhar: Doctored – The Disillusionment of an American Physician, over hoe een Amerikaanse dokter aan de hand van zijn eigen belevenissen het Amerikaanse zorgstelsel minutieus doorlicht.
Zijn vorige boek Intern: A Doctor’s Initiation uit 2008 ging over de eerste stagejaren van zijn carrière als arts in een prestigieus New Yorks ziekenhuis.
In een artikel in The New York Times schrijft hij dat dokters soms een geheim moeten kunnen bewaren. Hij geeft een voorbeeld uit zijn eigen praktijk: “Ik moest op een dag een 22-jarige Jamaicaanse man meedelen dat hij leed aan ernstig hartfalen. De vader van de waarschuwde me dat zijn zoon overstuur zou raken van de diagnose. ‘Ik zou er alles voor geven als u hem zou meedelen dat het goed met hem zal gaan’, smeekte de vader”.
Hoewel dokters geacht worden hun patiënten alle relevante medische informatie te geven, aldus Jauhar, was het duidelijk dat deze jongeman het slechte nieuws niet aankon:”Hij lag op zijn buik, huilde en weigerde zich om te draaien en met mij te praten: Dus deed ik precies wat zijn vader had verzocht. Na een paar dagen heb ik hem op zijn gemak gesteld en verteld hoe hij ervoor stond. Dokters moeten weten wanneer ze iets geheim moeten houden”.

De “waardigheid van het risico”

Het achterhouden van informatie voor deze patiënt had duidelijk een morele grond. Dokters mogen geen schade aanrichten. De filosofie die daarachter schuilgaat is paternalisme. Paternalisme komt van het beeld van een vaderfiguur in een gezin. De vader wordt gemotiveerd door het welzijn van zijn kinderen. Hij handelt in hun belang.
Dit soort paternalisme werd ooit breed gedeeld in de geneeskunde. In de negentiende eeuw hadden artsen de “heilige plicht” “alles wat ertoe neigde de patiënt te ontmoedigen” te mijden. Maar de tijden zijn veranderd. Het ethische mantra in de huidige geneeskunde is de autonomie van de patiënt. Patiënten zijn eigenaar van de informatie over hun eigen gezondheid. Ze hebben het recht hun eigen zorg te regelen en om dat te doen moeten ze volledig worden geïnformeerd. “Als dokters ‘zorgen’ we niet zozeer meer ‘voor’ hen, maar ‘met hen’ “.

Ondanks deze ontwikkelingen is er volgens Jauhar zeker nog plaats voor ouderwets paternalisme, “hoewel de beslissing in te gaan tegen de wensen van een patiënt of informatie achter te houden een van de hachelijkste is die we als dokter kunnen nemen”.
Goed bedoeld paternalisme kan heel schadelijk zijn. De relatie dokter-patiënt is gebaseerd op vertrouwen en paternalisme kan niet alleen de relatie in opspraak brengen maar ook
het artsenberoep ondermijnen. Onderzoek heeft aangetoond dat patienten die misleid zijn door hun arts, ook als het goed bedoeld was, boos en teleurgesteld waren en zelfs zelfmoord hebben overwogen.
“Wie zijn wij om te beslissen welke waarheden patiënten aankunnen?” Patiënten kunnen natuurlijk spijt krijgen van hun beslissing die ze naderhand als verkeerd beschouwen. Maar volgens medisch ethica Katie Watson “dient de prijs van spijt achteraf te worden afgewogen tegen ‘de waardigheid van het risico’: het feit dat pijn of spijt achteraf ook een gelegenheid kunnen zijn om te groeien”.
‘De waardigheid van het risico’ is in feite de mogelijkheid hebben moeilijke dingen te proberen en de gevolgen ervan te accepteren. Watson schreef dat het achteraf betreuren van een beslissing tot op zekere hoogte schadelijk kan zijn voor een patiënt, maar dat uitschakeling of beperking van het beslissingsvermogen van volwassen mensen erger is. De autonomie van de patiënt staat hier op de eerste plaats.

Autonomie is een tweesnijdend zwaard

Maar Jauhar heeft ervaren dat autonomie een tweesnijdend zwaard is. Het kan botsen met andere morele waarden, zoals de plicht van de dokter het best mogelijke te doen voor zijn patiënten. De lat van zelf beslissen door een patiënt moet hoger worden gelegd naarmate de gevolgen van de beslissing ernstiger worden. Als door een beslissing tengevolge van een verkeerd advies de patient zou komen te overlijden, ben je dan niet verplicht als arts de patiënt ervoor te behoeden zichzelf schade toe te brengen, vraagt Jauhar zich af?

Jauhar schrijft dat hij jaar in jaar uit met deze vraag geworsteld heeft. Ethiek in de geneeskunde is niet absoluut.

“Maar het is natuurlijk wel zo dat als een dokter gelooft dat paternalisme gerechtvaardigd is, hij dat zo ‘zacht’ mogelijk moet toepassen. Zacht paternalisme houdt in: onderhandelen, een patiënt overtuigen de dingen vanuit jouw standpunt te zien. Hard paternalisme daarentegen is dwingend. Het is meestal de methode van ouders. Als ouder heb je de plicht te voorkomen dat je kinderen verkeerde beslissingen nemen of zichzelf lichamelijk letsel toebrengen”.

Maar zelfs voor hard paternalisme is er plaats in de geneeskunde. “Ik herinner me een patiënt die ik een paar jaar geleden behandelde. Hij was in de vijftig en kreeg een stent geplaatst om een kransslagader open te houden. Hij kreeg ook bloedverdunners tegen bloedstolling, maar een paar dagen later had hij bloed in zijn longen. Hij moest worden geïntubeerd met een buisje of hij zou komen te overlijden. Nu had ik vernomen dat hij de artsen had gezegd dat hij nooit geïntubeerd wilde worden”.
Jauhar wist dat het bloeden zou ophouden waarna het busje weer verwijderd kon worden. Het alternatief was hem zien verdrinken in zijn eigen bloed: “Ik wist niet hoe het gesprek verlopen was met de andere artsen en ik kon niet met hem praten omdat hij bijna buiten bewustzijn was vanwege zuurstofgebrek. Met een bezwaard gemoed heb ik hem geïntubeerd. Het was een heftig karwei. Het bloeden in de longen bleef dagenlang aanhouden en er waren veel bloedtransfusies nodig, maar het hield uiteindelijk op. Hij had aanhoudende koorts. Na enkele dagen verbeterde zijn conditie, een week later kon het buisje worden verwijderd.
Toen ik hem ging opzoeken, herkende hij me niet. ‘Toen u erg ziek was, was ik een van de dokters die heeft beslist het buisje te plaatsen’, vertelde ik hem. Hij knikte en keek me onderzoekend aan. ‘Ik weet dat u het buisje niet wilde’, vervolgde ik, ‘maar als we dat niet hadden gedaan, zou u nu dood zijn’.
Hij knikte wederom. ‘Het is zwaar geweest’, zei hij tenslotte met een hese stem van de twee weken intubatie.

‘Ik weet het’, antwoordde ik.

‘Maar ik dank u’ , zei hij”.

When Doctors Need to Lie, door Sandeep Jauhar, 22 februari 2014, Sunday Review, The New York Times: www.nytimes.com

In een ander artikel, The Lies That Doctors and Patients Tell, schrijft Sandeep Jauhar hoe hij een 88-jarige patiënte probeerde te behandelen tegen beter weten in, 20 februari 2014, Weblog The New York Times: http://well.blogs.nytimes.com

Katie Watson, Reframing regret, Journal of the American Medical Association, 1 januari 2014: http://jama.jamanetwork.com

Narcistische elites ondermijnen het publieke belang

Op 27 februari 2014 neemt Marianna Fotaki deel aan een discussie op het Literary Festival van de London School of Economics and Political Science dat gewijd is aan het essay over narcisme dat Sigmund Freud honderd jaar geleden schreef: Zur Einführung des Narzißmus. Prof. Fotaki is hoogleraar bedrijfsethiek aan de Universiteit van Warwick en gasthoogleraar aan de Universiteit van Manchester. In een blog op de site van de London School of Economics schreef zij een artikel over hoe narcistische elites onze instituties ondermijnen die juist tot doel hebben het publieke belang te bevorderen.

Narcissus is een figuur uit de Griekse mythologie, een knappe jongeman die stierf doordat hij verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. De term narcisme – voor het eerste gebruikt door Sigmund Freud – is in de afgelopen honderd jaar deel gaan uitmaken van de populaire cultuur, de zakenwereld en de politiek.

Psychoanalytische ideeën vormen een belangrijk raamwerk om de opkomst van de narcistische cultuur in de wereld van arbeid, bestuur en organisatie te kunnen begrijpen. Narcisme is van toepassing op mensen die niet in staat zijn tot empathie, zich niet kunnen binden aan een ander en zich in het geheel niet bewust zijn van de noden van andere mensen of zelfs maar van hun bestaan.
Volgens Fotaki kunnen we narcisme steeds meer waarnemen bij leiders in de zakenwereld. Oorzaak is het late kapitalisme dat gekenmerkt wordt door een toenemende onzekerheid en een meedogenloos streven naar innovatie. In 2000 merkte Michael Maccoby op dat narcisten goed nieuws zijn voor bedrijven, omdat zij passie hebben en nieuwe wegen durven inslaan.

Ze luisteren alleen naar dingen die ze willen horen

Maar zelfs productieve narcisten vormen een risico als ze gescheiden worden van de gevolgen van hun beslissingen en handelingen en als ze er niet direct door geraakt worden. Ze streven ten koste van alles naar het vermijden van het pijnlijke besef van falen. Dat zou een smet kunnen werpen op hun imago. Ze luisteren alleen naar dingen die ze willen horen, ze zijn niet in staat van anderen te leren. Bestuursvoorzitters van grote corporaties worden in de media getypeerd als “psychopaten” die zich vaardig en zonder scrupules een weg weten te banen naar de hoogste treden van de maatschappelijke ladder. Ze zouden fundamenteel verschillen van de rest van de mensheid. Maar dat is nu een onjuist beeld dat het wijdverbreide narcisme en zijn mechanismen vertroebelt.

Susan Long heeft overtuigend aangevoerd dat telkens wanneer instrumentaliteit de relationaliteit*) gaat overheersen, hele samenlevingen gevangen kunnen raken in een toestand van pathologische perversie. Dat wil zeggen dat bij een overheersend narcisme andere mensen (of hele groepen anderen) niet worden beschouwd als de anderen – zijnde als onszelf – maar als gebruiksvoorwerpen. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer markten als anonieme “virtuele” structuren worden beschouwd en werknemers worden behandeld als te exploiteren marktwaar. Dat soort gedragingen is pathologisch pervers omdat mensen de toestand weigeren te erkennen die ze zelf door hun narcisme hebben gecreëerd.

Publiek beleid is ondergeschikt gemaakt aan deze pathologische afwijkingen. Het loskoppelen van risico en verantwoordelijkheid in de financiële sector betrof niet alleen de perverse prikkels die mensen hebben aangezet tot hebzucht ten tijde van de financiële zeepbel, die wel uit elkaar móest spatten, het betrof ook de beleidsmakers die losgekoppeld werden van de o zo voorspelbare gevolgen van dat beleid.

Een ander voorbeeld is de radicale ommezwaai die Europa heeft gemaakt op het gebied van publiek beleid. In plaats van een fatsoenlijke loonpolitiek, toegang tot betaalbare gezondheidszorg, openbaar onderwijs en een schoon milieu, is men in toenemende mate druk bezig met de inwilliging van een vermeende wens van burgers. Zij zouden hun voorkeur willen uitspreken over de manier waarop de openbare diensten ingericht moeten worden.

Als rechtvaardiging wordt aangevoerd dat burgers wat te kiezen willen hebben tussen verschillende dienstverrichters vanwege de beste kwaliteit. Maar op het gebied van de gezondheidszorg is dat nog maar de vraag. De bewijzen daarvoor ontbreken. In werkelijkheid biedt de keuzelogica van de consument ruim baan aan individualisme en narcistische zelfbevrediging door het ondermijnen van de instituties die de bevordering van het publiek belang tot doel hebben.
Het opnieuw inrichten van openbare instellingen tot “efficiënte” (lees: flexibele en overbodige) business units, de wijdverbreide privatisering van gemeenschappelijke middelen en de vermindering van de waarde van de publieke zaak, zijn nog maar enkele van de manieren waarop dit gebeurt.

Opnieuw betrokken raken bij politieke processen

Fotaki ziet in Groot-Brittannië de gevolgen van deze veranderingen bij de National Health Service**). Het opleggen van een marktethos op medewerkers in de zorg en de nadruk op metingen en het behalen van doelen, heeft geleid tot vervorming van de zorg. Onderzoek heeft aangetoond dat op lange termijn de toestand van kwetsbare en afhankelijke patiënten met psychische aandoeningen ontkend wordt en dat vooral de complexiteit van het behandelen van mensen met psychische problemen systematisch genegeerd wordt. Wat er voor in de plaats komt is nog meer werkdruk en eisen aan het adres van een toch al overwerkte staf medewerkers om wat meer compassie te tonen. Evenzogoed wordt de behoefte van de kant van patiënten aan meer relationele aspecten van de zorg genegeerd omdat die niet past in het lopende bandmodel waarbij een bezoek aan de huisarts afgehandeld moet worden binnen tien minuten.

Institutionalisering en sanctionering van het systeem van dergelijke praktijken, evenals instrumentaliteit dat er een onderdeel van is, wortelen in persoonlijke narcistische processen. Daarin wortelen ook minachting voor sociale en relationele verbanden en de pathologische loskoppeling van de eigen daden. Ze vormen een staat van pathologische perversie op maatschappelijk niveau. Het toenemende narcisme bij de bestuurlijke en politieke elite wordt ook door het grote publiek mogelijk gemaakt dat op hen het eigen verlangen naar macht projecteert, terwijl het de ambivalente gevoelens die uit dit verlangen oprijzen, uitbant. Het continuë vermarkten van openbare diensten illustreert niet alleen de ongevoeligheid van beleidsmakers voor de effecten van hun beleid op degenen die er minder van kunnen profiteren (bijvoorbeeld de minder bedeelde en minder opgeleide burgers), maar ook het appelleren aan het narcisme van kiezers. Het antwoord op de vraag hoeveel keus er mogelijk is en welke onvermijdelijke onderlinge afhankelijkheid er bij die keuze optreedt (keuze tussen rechtvaardigheid of kwaliteit en efficiëntie in de gezondheidszorg) gaan politici en hun kiesdistricten uit de weg.

Een narcistische ontkenning van de werkelijkheid leidt de aandacht van de burgers af van zeer noodzakelijke maatschappijkritiek. Begrijpen hoe narcisme het maken van beleid bepaalt en hoe het steeds meer op een sociaal destructieve manier werknemers overheerst en het publiek manipuleert, is een noodzakelijke eerste stap in de richting van opnieuw betrokken raken bij politieke processen.

Zie: Narcisistic elites are undermining the institutions created to promote public interest, door Marianna Fotaki, blog London School of Economics and Political Science, 21 februari 2014: https://blogs.lse.ac.uk

Noten
*) Instrumentaliteit: middelen gebruiken om een doel te bereiken (als oplossing van maatschappelijke problemen).
Relationaliteit = gericht op de ander, “de mens als knooppunt van relaties”.
**) National Health Service (NHS): het openbare gezondheidszorgstelsel van Groot-Brittannië.

Referenties

Narcissistic Leaders: The Incredible Pros, the Inevitable Cons, door Michael Maccoby in Harvard Business Review, januari 2004: http://hbr.org

The Perverse Organisation and its Deadly Sins, door Susan Long, Karnac Books, 2008: www.karnacbooks.com

What benefits will choice bring to patients? Literature review and assessment of implications, Journal of Health Services, Fesearch & Policy, juli 2008 vol. 13 no. 3 178-184: https://journals.sagepub.com/doi/abs/10.1258/jhsrp.2008.007163

Mental illness and its treatment today, door Dr. David Bel, Centre for Health and the Public Interest, december 2013: http://chpi.org.uk

On compassion, markets and ethics of care, door Marianna Fotaki, 27 november 2013, blog Centre for Health and the Public Interest: http://chpi.org.uk

Ten minute appointments are an ‘anachronism’, doctors agree, door Madlen Davies, 26 juni 2013, site Pulse magazine: www.pulsetoday.co.uk/news/lmcs-conferences/ten-minute-appointments-are-an-anachronism-doctors-agree/

Choice is yours: A psychodynamic exploration of health policymaking and its consequences for the English National Health Service, door Marianna Fotaki, in Human Relations journal, december 2006 vol. 59 no. 12 1711-1744: http://hum.sagepub.com


U P D A T E

Video Lecture: LSE Review of Books Literary Festival discussion: Sex and Psychopaths: celebrating 100 years of Freud’s On Narcissism, 26 maart 2914: https://blogs.lse.ac.uk

Pleidooi van Alderik Visser voor diepgaand en permanent debat over ‘zin’ en ‘doel’ van ons onderwijs

Docent, historicus en onderwijskundige in spe Alderik Visser schreef een hoofdstuk in het boek Het alternatief – weg met de afrekencultuur in het onderwijs!: Marktfilosofie en onderwijsutopie: leraren tussen ‘leefwereld’ en ‘systeem’.” Hij woonde in januari 2014 de Nieuwsjaarsborrel bij op het Wolfert College in Rotterdam. Voorafgaand aan de borrel was er een lezing van Jef Staes, expert op het gebied van business- en cultuurinnovatie. Staes wordt vaak uitgenodigd om te komen praten over gebrekkig functionerende organisaties en de remedie daartegen.
Visser geeft in zijn blog “Revoluties, technologie en Bildung” een reactie op Staes’ lezing die hij vond tegenvallen. Waarom?

Visser:
“Dat we vanwege internet, globalisering en/of hersenonderzoek een paradigma-wissel in het onderwijs nodig zouden hebben, daar heb ik de laatste tien jaar al wel vaker een babbeltje over gehoord […]
Kern van de betogen van al dit soort sprekers is steevast, dat de samenleving onder invloed van technologie ‘radicaal’ veranderd is, en dat ‘de school’ (elke school?) daarom net zo ‘radicaal’ veranderd moet. Zonder nadere, empirische analyse van haar premissen is dat een drogreden. Is de samenleving inderdaad wel veranderd door techniek en zo ja, hoe ‘radicaal’ is die verandering dan? En: in hoeverre kunnen en moeten scholen inderdaad op deze veronderstelde veranderingen reageren? En wie bepaalt eigenlijk wat scholen moeten, en op basis van welke overwegingen bepalen zij de richting van die verandering? Laten we eens naar zulke en soortgelijke vragen kijken.

Retoriek
Sinds de school in haar moderne vorm bestaat willen mensen haar hervormen. Het leerstofjaarklassensysteem doet geen recht aan het individu, dat immers specifieke noden en wensen heeft waaraan een meester in een klas met dertig tot vijftig leerlingen nauwelijks aandacht kan besteden. Bovendien is schools leren per definitie kunstmatig: om hen de wereld te leren kennen stoppen we kinderen in gebouwen die als het ware buiten die wereld gesitueerd zijn. Zeker al sinds Rousseau (1762) wordt dat wereldvreemde ‘boekenweten’ van die school tegenover het ‘echte’ weten geplaats, ‘natuurlijk’ en ‘spontaan’ leren tegenover de eenvormigheid en de tucht van het klassikale system (Oelkers 1989, 1995). Alle onderwijshervormers tappen meer dan tweehonderd jaar al uit ditzelfde vaatje: ‘oud’ leren is klassikaal, schools, saai en kind-onvriendelijk; ‘nieuw’ leren is geïndividualiseerd, ‘vrij’, levendig en ‘natuurlijk’, en bovendien meer toegesneden op de ‘echte’ behoeften van kinderen.
Retorisch is dat een sterke figuur: vrijwel geen mens wil graag voor ouderwets doorgaan, en waarlijk niemand kan toch tegen kindgericht onderwijs, tegen onze heilige kinderen zijn? Het probleem is echter dat de school als instituut niet alleen, en helaas vaak niet eens primair pedagogisch is. Als wezenlijk onderdeel van een hooggespecialiseerde samenleving heeft zij zich in zekere mate te voegen naar de eisen van politiek-bestuurlijke en economische rationaliteit. Jonge mensen moeten in duizendtallen gekwalificeerd de arbeidsmarkt op en dat kan nu eenmaal alleen georganiseerd worden als massaal, klassikaal, en niet als individueel onderwijs. Onderwijshistoricus Larry Cuban, die onderzoek deed naar verschillende golven van onderwijsvernieuwing in de V.S., spreekt in dit verband van een immanente, en ook wereldwijde ‘grammar of schooling’: na aanvankelijk enthousiasme over en experimenteer-drift rond ‘nieuw’ leren gleden en glijden vernieuwende scholen en docenten na verloop van tijd steevast terug in een meer traditionele modus. Niet alleen voor de financierende overheid, ook voor docenten zelf is het leerstofjaarklassensysteem met haar focus op de grote middengroep namelijk domweg de meest efficiënte manier om hun werk vorm te geven (Tyack & Cuban 1995). Retoriek over de talenten en de individualiteit van heilige kinderen kan daar helaas niets aan veranderen.

[…]

Belevingswereld
Een andere krachtige mythe in het huidige discours is dat het docenten met moderne media meer gemakkelijk aansluiting zouden vinden bij de belevingswereld van kinderen en jongeren. De vraag is niet alleen of dat wel zo is, de vraag is ook of we dat als school wel moeten willen. De Duitse pedagoog Thomas Ziehe heeft als een van de weinigen het lef die laatste vraag negatief te beantwoorden. Mede onder invloed van moderne media, aldus Ziehe, groeit nu een generatie jongeren op die zich 24/7 wentelt in de populaire cultuur, en zich daarmee als het ware opsluit in zelf-geconstrueerde, ernstig vertekende ‘zelfwerelden’ (Eigenwelten). Totaal opgaand in gemediëerde omgevingen van internet, games, sterrendom, reality-TV en social media weten veel van die jongeren (jongens?) zo zoetjesaan niet meer wat ‘werkelijk’ is in deze wereld, wat daarin waardevol is, nastrevenswaardig of überhaupt ‘waar’ (vgl. Hentig 2002). In plaats van zich aan te passen aan deze alomtegenwoordigheid van imaginaire werelden zonder houvast of doel zou de school juist zelfbewust een tegenwicht moeten bieden. Dat wil onder meer zeggen dat docenten niet moeten hurken om aansluiting te willen vinden bij de ‘belevingswereld’ van de jeugd, maar juist met verve de ‘hogere’ cultuur van de middenklasse uit moeten dragen als richtsnoer voor een succesvol en waarde(n)vol leven. Sowieso komt in onderwijs aan docenten – niet aan media – een centrale rol toe: zij zijn het die vorm en inhoud moeten geven aan het hiërarchische ritueel dat we een ‘les’ noemen, en leerlingen daarin moeten verleiden mee op reis te gaan naar verre, vreemde oorden. Smeken om motivatie door lessen ‘op te leuken’ heeft mogelijk een averechts effect; alleen door radicaal in te zetten op onbekende, soms ook moeilijke, weerbarstige inhoud, en leerlingen de pret ook dáarvan in te laten zien, kan waarachtig leren plaatsvinden”.

Visser brengt vervolgens nog ter sprake hoe sinds de jaren negentig schoolmanagers zich het jargon en het instrumentarium van het bedrijfsleven hebben eigengemaakt en hoe het onderwijs onder invloed van een verkeerd begrepen ‘marktdenken’ juist meer lineair en verticaal, d.w.z. hiërarchisch gestructureerd is. Wil er echt iets veranderen dan is een diepgaand en mogelijk permanent debat van docenten over ‘zin’ en ‘doel’ van het onderwijs noodzakelijk.
Klik hier voor lezen van het hele artikel “Revoluties, technologie en Bildung”, Onderwijsblog door Alderik Visser, 26 januari 2014: http://alderikvisser.blogspot.nl

Doe mee met de enquête naar de bankierseed

Zal de bankierseed het vertrouwen in de financiële sector vergroten of is het een loos gebaar? Dat is wat de onderzoekers dr. Tom Loonen van de Vrije Universiteit (VU) en prof.dr. Mark Rutgers van de Universiteit van Amsterdam (UvA) willen weten.
In samenwerking met Fondsnieuws en Het Financieele Dagblad starten zij op 17 februari 2014 met een onderzoek naar het mogelijke effect van de eed. Zij zijn benieuwd naar uw mening over dit onderwerp. Of u nu consument bent of bankier.

Vorig jaar werd de bankierseed ingevoerd voor bestuurders en commissarissen van financiële instellingen. Het kabinet wil dit nu uitbreiden naar alle medewerkers met klantcontact. Een wetsvoorstel dat dit regelt, ligt momenteel bij de Raad van State.
‘De bankierseed is als het ware een sluitstuk op een heel pakket aan maatregelen om de financiële sector na de financiële crisis verder te reguleren, zegt Loonen. Hij is verbonden aan de opleiding investment management van de VU en de VBA, de beroepsvereniging voor beleggingsprofessionals.

Wie de eed of belofte aflegt, zweert of belooft zijn functie integer en zorgvuldig uit te oefenen, de belangen van de klant centraal te stellen en het vertrouwen in het bankwezen te bevorderen. De eed wordt besloten met: Zo waarlijk helpe mij God Almachtig of: Dat verklaar en beloof ik.

Wat vindt u hiervan? Zullen bankiers die een eed gezworen hebben minder snel over de schreef gaan? Zal de bankierseed het vertrouwen in de financiële sector vergroten?

Doe mee met het onderzoek en vul de vragenlijst in. De uitkomsten van het onderzoek worden vanaf eind maart 2014 gepubliceerd.
Ga naar het artikel Onderzoek van de bankierseed op de site van Fondsnieuws en klik daarin – laatste alinea – de vragenlijst aan: www.fondsnieuws.nl

Zie ook artikel De bankierseed is een opmerkelijk iets, door Barbara Nieuwenhuijsen, Fondsnieuws, 17 februari 2014: Klik hier.

U P D A T E

Onderzoekers: Bankierseed misschien wel schadelijk, Fondsnieuws, 30 april 2014: www.fondsnieuws.nl

Antropoloog Esajas over cito-toetsen, onderwijsapartheid en eendimensionale prestatienormen

roses from the concrete scriptie mitchell esajasWeg met (cito)toetsfetisjisme en onderwijsapartheid, vindt Mitchell Esajas. Zijn afstudeerscriptie heeft tot titel Roses from the concrete en heeft de onderwijsprestaties onderzocht van jongeren met een migrantenachtergrond uit Amsterdam-Zuidoost die het hoger onderwijs hebben bereikt.
Net als rozen die door de barsten van een betonnen muur weten te groeien, hebben deze jongeren ondanks obstakels en barrières hun talent weten te laten bloeien en zijn ze in de collegebanken van de hogescholen en universiteiten terechtgekomen.

Dat is niet voor alle leerlingen op de Nederlandse basisscholen vanzelfsprekend, aldus Esajas. In een blog op de site van Republiek Allochtonië neemt Esajas zowel stelling tegen het toenemende (cito)toetsfetisjisme als tegen de focus op de ‘prestatiekloof’ en pleit hij voor een holistische visie op onderwijs en het bieden van gelijke kansen aan kinderen met verschillende achtergronden:

“Op 11, 12 en 13 februari 2014 was het weer zo ver, duizenden groep 8 leerlingen maakten vol spanning op hetzelfde moment, exact dezelfde toets. Een toets waar velen lang naar uit hebben gekeken. ‘Je cito-score en je advies bepaalt je toekomst’, geloven vele leerlingen, én hun ouders. Op jonge leeftijd voelen de leerlingen al de druk om te presteren, zichzelf te bewijzen en een hoge score te halen want ze willen een ‘goed advies zodat ze later succesvol kunnen zijn en een goede baan kunnen vinden’. Althans, dat is de gemiddelde reactie van de leerlingen waar ik in Amsterdam (Zuidoost) met het NUC Mentorproject mee samenwerk. Op jonge leeftijd leren ze dat hun waarde en maatschappelijke positie afhankelijk is van hun succes óf falen bij het maken van een gestandaardiseerde toets in een prestatiegerichte maatschappij. De cito-toets lijkt in de ogen van velen heilig verklaard, het lijkt een machtsinstrument te verworden dat de toekomst van een leerling bepaald; er is sprake van een cito-fetisj. Er lagen zelfs plannen om een Cito-kleutertoets voor leerlingen van 4 jaar verplicht te maken. In hoeverre kunnen we de waarde en het talent van leerlingen aan een gestandaardiseerde test ontlenen? Op maandag 10 februari ging ik over de stelling ‘De cito-toets is de juiste manier om je schooladvies te bepalen’ in debat in het radioprogramma Critixxx van FunX.

Van onderwijskloof naar kansenkloof
Op individueel niveau kan dit toenemende (cito-)toetsfetisjisme namelijk desastreuze effecten hebben op de eigenwaarde en de toekomst van leerlingen. Op maatschappelijk niveau kan dit selectiemechanisme maatschappelijke ongelijkheid reproduceren en zelfs vergroten. Onderwijsdeskundige Milner stelt in het artikel ‘Beyond a test score’ dat we door de focus op gestandaardiseerde toets scores de kloof in onderwijsprestaties tussen scholen, leerlingen en wijken verklaren door de tekortkomingen van zwakke leerlingen en zwarte scholen in ‘achterstandswijken’ als Amsterdam Zuidoost of West. Zo ontstaan er bijvoorbeeld scholenranglijsten waarop scholen en leerlingen uit ‘de slechtste wijken’ met scholen en leerlingen uit ‘betere wijken’ vergeleken kunnen worden.

Milner stelt dat we de focus moeten leggen op de ‘kansenkloof’ in plaats van op de ‘prestatiekloof’ die gebaseerd is op verschillen in resultaten van gestandaardiseerde toetsen. De ‘kansenkloof’ is het verschil in ervaringen en middelen zoals geld, betrokken en hoogopgeleide ouders, verwachtingen van leerkrachten waar leerlingen aan blootgesteld worden. Onderwijsprestaties van leerlingen worden niet alleen door talent en inzet bepaald zoals de voorstanders van de prestatiemaatschappij ons graag willen doen geloven. Ze worden voor een groot deel bepaald door cultureel kapitaal, de kennis, vaardigheden en privileges die bepaalde kinderen wel en anderen niet van huis uit meekrijgen (2). Zo schreven Jan Paternotte en Paul van Meenen op 5 februari jl. in een artikel getiteld “Tweedeling door trainen voor Cito” in NRC.next:

In de rijkere delen van Amsterdam krijgen veel leerlingen Citotoetstrainingen, maar in armere buurten krijgen kinderen die voorbereiding niet.

Deze politici wezen terecht op het gevaar van het (cito-)toetsfetisjisme dat het Amsterdamse onderwijsbeleid is binnengedrongen. Maar wat is toetsfetisjisme zonder ‘ambitieuze’ cijfermatig meetbare targets? In Amsterdam is het target gesteld dat alle 208 basisscholen tenminste een punt boven het landelijk gemiddelde van 533 dienen te scoren. Een target dat de prestatiedruk op welwillende schoolbesturen, leerkrachten en uiteindelijk ook de jonge leerlingen verhoogt. De Onderwijsraad stelt dat de eigenwaarde van leerlingen die niet goed scoren op basisvaardigheden hierdoor onder druk komt te staan:

Een eendimensionale prestatienorm kan daarom zorgen voor een forse aanslag op de eigenwaarde van jongeren die hieraan niet voldoen. Zij falen in het heersende meritocratisch ideaal (waarin individuele verdiensten iemands maatschappelijke positie bepalen). De goede presteerders hebben minder reden om solidair te zijn met de minder presterenden; de gedachte is dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is en dat wie zich inzet, wel op de juiste plaats terecht komt.

Maar wat is werkelijk prestatie? En wat is de waarde van een gestandaardiseerde toetsscore als we weten dat deze prestaties afhankelijk zijn van het cultureel kapitaal dat een leerling van huis uit meekrijgt?”

Klik hier voor verder lezen van de blog van Mitchell Esajas: Weg met (cito)toetsfetisjisme en onderwijsapartheid, 14 februari 2014: www.republiekallochtonie.nl

Op weblog Republiek Allochtonië vindt u berichten, achtergrondartikelen en opinies die iets te maken hebben met de integratie van niet-westerse allochtonen, migranten, etnische minderheden, Nieuwe Nederlanders in Nederland. Ook bevat het weblog een databank onderzoek integratie: www.republiekallochtonie.nl

Mitchell Esajas is voorzitter van New Urban Collective, een sociale onderneming met de missie de sociaal-economische positie van jongeren, studenten en young professionals van diverse achtergronden te versterken. Hij studeerde sociale en culturele antropologie en business administration aan de Vrije universiteit.,

Download hier de scriptie in pdf van Mitchell Esajas Roses from the concrete, 2013: http://nucnet.nl/

Arjan Moree over lezing Gert Biesta: Hoe wordt een competente leraar een goede leraar?

Arjan Moree, docent geschiedenis, heeft op zijn blog Kaizen onderwijskaizen = Japans voor continue verbetering – een  samenvatting geschreven van de “krachtvoerlezing” die Gert Biesta heeft gegeven op de Hogeschool van Amsterdam op 11 februari 2014. Biesta is hoogleraar aan de Universiteit van Luxemburg en heeft de afgelopen jaren veel aandacht gekregen voor zijn scherpe analyses van de ontwikkelingen in het onderwijs. Zijn kritische houding ten aanzien van de meetcultuur in het onderwijs, de balans tussen de verschillende functies van het onderwijs en de nadruk op leren zonder de inhoud te benoemen, prikkelt en inspireert veel mensen. In het boek Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! staat een interview met Biesta: “De meetcultuur is vooral geïnteresseerd in kortetermijnopbrengsten – het is een cultuur waarin het ontbreekt aan pedagogisch geduld en vertrouwen”.
De samenvatting van Moree: If you stand for nothing, you will fall for anything:

“Gisteren had ik het genoegen om in een volle Amsterdamse collegezaal de Krachtvoerlezing van Gert Biesta bij te wonen. In deze lezing ging Biesta in op de vraag hoe een competente leraar een goede leraar wordt. Voordat Biesta aan het antwoord op de vraag toekwam kon hij het niet laten om het te hebben over de ‘learnification of education’.

Biesta stelt dat onderwijs er niet om draait dat leerlingen leren, maar dat het erom gaat dat ze iets leren, dat ze het met een bepaald oogmerk leren, en dat ze het van iemand leren. In deze benadering trekt Biesta leren en onderwijzen uit elkaar. Onderwijzen is volgens hem meer dan slechts het overdragen van kennis.
Dit standpunt van Biesta is heel herkenbaar. Iemand die veel weet van een vak is daarmee niet meteen een goede leraar. Ik kreeg ooit lessen natuurkunde van een leraar die ontzettend veel wist van natuurkunde, maar wanneer hij ook maar iets probeerde uit te leggen aan een groep pubers ging het mis…
De stelling van Biesta dat leerlingen iets van iemand leren is ook iets wat we terugvinden in Pedagogische Tact (2013) waarin gesteld wordt dat er geen prestatie is zonder relatie.

Meer nadruk legt Biesta echter op het waartoe van onderwijs. Wat wil je bereiken als leraar? Waar sta je voor? Met name op dit punt is Biesta kritisch en wijst hij docenten erop beargumenteerde keuzes te maken. In zijn lezing haalde Biesta een voorbeeld aan waarin een bestuurder na het lezen van het werk van John Hattie bedacht had huiswerk maar te schrappen, want dat werkt toch niet. Het plaatsen van het werk van Hattie in een bredere context werd hier even overgeslagen. Doelstellingen moeten voorafgaan aan het maken van praktische keuzes.
Wederom legt Biesta de vinger op de zere plek. De roep om ‘evidence based’ onderwijs lijkt af en toe te resulteren in blind achter onderzoeksresultaten aanrennen… Niet dat onderzoek onbelangrijk is, integendeel, maar een vertaalslag naar de eigen praktijk zal iedereen zelf moeten maken. De vraag waar we voor staan wordt dan ook gevolgd door de vraag wat er nodig is om dit te bereiken.

Hoe kunnen we dan een goede leraar worden volgens Biesta?
Een goede leraar worden we niet alleen door kennis en kunde met betrekking tot het hoe, maar dit moet altijd ingebed zijn in een oordeel over de vraag naar het waartoe. Het worden van een goede leraar is meer dan boekenwijsheid, maar vraagt om persoonsvorming. Biesta omschrijft dit als ‘de vorming van virtuositeit’ en koppelt dit aan de vraag hoe we onderwijspedagogisch wijs kunnen worden.
‘Wijsheid komt met en door ervaring’, zegt Biesta. Daarnaast stelt hij dat de praktische wijze mens niet in abstracto kan worden gedefinieerd. We zullen op zoek moeten naar voorbeelden. Een goede leraar worden we dus door ons als persoon te ontwikkelen en voortdurend te reflecteren op de wijze waarop we onderwijzen, maar ook door voorbeelden te bestuderen.
Belangrijk is de focus op de vraag naar het waartoe van onderwijs. Wanneer een school een helder beleid heeft en ergens voor staat, zal hieruit een definitie voortvloeien van de leraar die daarbij past. Het waartoe bepaalt welke middelen ingezet moeten worden en dus ook de vaardigheden en persoonlijkheidskenmerken van de docent die hierbij moeten passen.

De vraag naar het waartoe van onderwijs zal nog wel even rondspoken en probeer ik op school steeds vaker te stellen. De meest gehoorde reactie is nog steeds dat we kinderen iets willen leren, hopelijk krijgen we het antwoord snel in een richting die meer omvat dan dat! Want zolang we niet duidelijk hebben waar we voor staan, lopen we volgens Biesta het risico met alle winden mee te waaien…”

If you stand for nothing, you will fall for anything, door Arjan Moree op blog Kaizenonderwijs, 12 februari 2014: https://kaizenonderwijs.wordpress.com

Arjan Moree maakt video’s over geschiedenis, onder meer: De tijd van jagers, Nederland na de Tweede Wereldoorlog, De Koude oorlog, De Oost-West-tegenstelling, Rangen en standen. Zie YouTube kanaal van Arjan Moree: www.youtube.com/user/arjanmoree1982

De derde bijeenkomst in de onderwijsreeks De Balie leert  is terug te kijken op video: Professionele ruimte – Wat kan er wel?
Met: Ilja Klink, rector Hyperion Lyceum Amsterdam; Ellen Emonds, basisschooldocent van het jaar (2012); Jaap Versfelt, oud-partner McKinsey, oprichter Stichting LeerKRACHT. Onder leiding van Felix Rottenberg
(Video is niet meer beschikbaar). Nog wel te volgen is de bijdrage van Ellen Emonds: www.youtube.com/watch?v=GqqJ4Ok7MWc

Restauratie van molen ‘de Huisman’: over ambacht, inzicht en authenticiteit

restauratie molen de huisman 2Van 23 – 28 mei 2014 vindt voor de tweede keer het festival Ambacht in beeld plaats, een filmdocumentairefestival over ambachten, georganiseerd door de stichting Windy Miller, in samenwerking met het Amsterdam Maker Festival op 23, 24 en 25 mei 2014 in Amsterdam-Noord. De in 2010 opgerichte Stichting heeft tot doel het documenteren van ambachten en conserveren van cultureel erfgoed. De eerste film die de stichting heeft gemaakt – in 2011 – gaat over molen de Huisman op de Zaanse Schans, beroemd vanwege de Zaanse mosterd die hier werd geproduceerd.

Cultureel antropoloog Wendy van Wilgenburg filmde de anderhalf jaar durende restauratie en reconstructie van de molen.
De film laat niet alleen de gedreven ambachtslieden aan het werk zien, maar ook de technische moeilijkheden en ernstige meningsverschillen tussen Vereniging De Zaansche Molen, eigenaar van de Huisman, en molenmaker Bart Nieuwenhuijs en zijn ploeg.
De ene partij wil authentieke details als glas uit de 18e eeuw, en de andere partij wil door de opstelling van het binnenwerk van de molen zoveel mogelijk toeristen een kans geven de molen te bezichtigen.

De film is niet in zijn geheel op internet te zien – wel op dvd – maar er is een trailer die een mooie impressie geeft van wat mensen met hun handen kunnen maken. Een ode aan het ambacht van molenmakers.
Bekijk hieronder de dertien minuten durende trailer, met muziek van de Zaanse band de Kift.