Skip to main content

Redactie Beroepseer

Publiek professionalisme en Goed werk. Deel 2: De griffier. “Die faciliterende rol, daar doe je het voor”

In deel 2 van de serie ‘Publiek professionalisme en Goed Werk’ is griffier Gerard Vrenken aan het woord. De functie van griffier is een bijzondere in het Nederlandse openbaar bestuur, en bestaat pas sinds 2002 als onderdeel van de dualisering van het gemeentelijk bestel dat in dat jaar werd ingevoerd. Vrenken is een van de weinige griffiers die al sinds het begin de functie bekleedt in de gemeente Tilburg.

Klik hier voor het tweede verhaal: Die faciliterende rol, daar doe je het voor, door Mathieu Monteau: https://beroepseer.nl

Toelichting op de serie

Op de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg wordt sinds een aantal jaren het keuzevak ‘Publiek Professionalisme en Goed Werk’ gegeven. Dit vak is ontwikkeld door de docenten Thijs Jansen en Merlijn van Hulst.
Het doel van dit vak is derdejaars studenten Bestuurskunde kennis te laten maken met de leefwereld van publieke professionals. Veel van wat door politici en ambtenaren bedacht wordt als beleid, wat gewenst wordt door kiezers/burgers, kan uiteindelijk slechts gerealiseerd worden door professionals op de werkvloer.
Het realiseren van beleidsdoelen is in de praktijk vaak een strijd: bijvoorbeeld om met beperkte middelen goed werk te leveren. Daarom worden degenen die dit (moeten) doen wel ‘frontlijnwerkers’ genoemd. Dit ‘echte werk’ is tot nu toe in het internationale bestuurskundig onderzoek een van de kleinere onderzoeksobjecten gebleven. Daarin heeft traditioneel ten onrechte sterk de nadruk gelegen op publiek management en organisatie. Immers, de kwaliteit van de publieke dienstverlening hangt bepaald niet alleen van ‘aansturing’ door bestuur en management af. Deze hangt ook in sterke mate af van degenen die het echte werk doen: van artsen en verpleegkundigen, leraren, gezinsvoogden, re-integratiecoaches, politieagenten en anderen.

Klik hier voor lezen van de toelichting en de overige interviews: https://beroepseer.nl

Deel 1 verscheen op 5 april 2014: De kraamzorg. “Ik moest trouwen en alles liep anders”, door Pawan Mohanlal.

 

De moderne wetenschapper leeft in een naar binnen gekeerde wereld

“De moderne wetenschapper leeft in een naar binnen gekeerde wereld, mijdt het publieke debat en is vooral druk met het schrijven van onderzoeksaanvragen en artikelen voor vakgenoten”. Henk Wesseling, historicus en van 1973 tot 2002 hoogleraar Algemene Geschiedenis aan de Universiteit van Leiden, vertelt in een interview in de Volkskrant wat hij vindt van de Nederlandse universiteiten. Aanleiding is Wesselings nieuwe bundel Van toen en nu – Opinies en observaties over politiek, geschiedenis en cultuur, waarin hij de conclusie trekt dat het nog lang zal duren voordat wij kunnen tippen aan de Amerikaanse topuniversiteiten. Wesseling verwondert zich over de “borstklopperij en opschepperij” van onze universiteiten over de eigen prestaties in onderwijs en onderzoek: “Ze adverteren en treden naar buiten met gewonnen prijzen en behaalde successen van hun medewerkers, met hun plaats op internationale rankinglijsten (waar overigens nooit een Nederlandse instelling bij de eerste vijftig staat, hoe graag ze zich ook vergelijken met Harvard of Stanford), hun geweldige onderzoeksfaciliteiten en de aantrekkelijke leefomgeving”.

Wesseling signaleert een enorme woordinflatie: “Zo zijn er geen onderzoekers maar alleen toponderzoekers, bestaat er geen onderzoek, maar alleen excellent onderzoek, en zijn alle prijzen ‘prestigieuze’ prijzen. De historicus geeft als voorbeeld de Spinozapremies die jaarlijks aan vier personen worden toegekend en die onveranderlijk als de ‘Nederlandse Nobelprijs’ worden aangeduid. Aanstellerij oordeelt Wesseling. Al was het maar omdat nog nooit een winnaar van de ‘Nederlandse Nobelprijs’ de echte Nobelprijs heeft gewonnen”.

“De Nederlandse universiteiten doen het ook weer niet zo slecht”, aldus Wesseling, “maar er zijn een paar dingen…”
Hij noemt het plagiaatgedoe van Peter Nijkamp… “die natuurlijk helemaal niks fout heeft gedaan”. Het is een feit dat veel artikelen schrijven en geciteerd worden tot prestige leidt, wat weer leidt tot nieuw geld voor onderzoek en aanzien binnen de faculteit.
De tijd die wordt besteed aan het aanvragen van subsidies en schrijven in het Engels voor vakgenoten heeft tot gevolg een “naar binnen gekeerde wereld van een groep mensen die internationaal wel contacten hebben, maar die in samenleving een geringe rol spelen”.

Wesseling pleit tenslotte voor onafhankelijke universiteiten met een eigen vermogen die hun eigen beleid kunnen voeren: “Nu leven de universiteiten voor het overgrote deel van de rijksbijdrage. Ze hebben voortdurend evaluaties en visitaties – daar zijn de mensen nog meer tijd mee kwijt dan met al die onderzoeksaanvragen. Dat zou dan niet meer nodig zijn, omdat de markt dan zelf zou bepalen hoe aantrekkelijk je bent voor welke groepen studenten en onderzoekers. Je zou dan kleinere en groter universiteiten krijgen”.

Lees het volledige artikel: “Universiteit blinkt uit in opschepperij”, interview met Henk Wesseling over perverse prikkels in het universitaire onderwijs en onderzoek, door Hans Wassink, de Volkskrant, 12 april 2014: www.volkskrant.nl

Commentaar van Kaspar Mengelberg op Nederlandse Zorgautoriteit

gebouw nzaArthur Gotlieb, sinds 2000 senior beleidsmedewerker op de afdeling curatieve gezondheidszorg bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)*) begon in 2010 met het aanleggen van een dossier met klachten over de organisatie en de manier waarop hij werd bejegend door het management. Op 10 januari 2014 overhandigde hij het aan zijn baas.

Herhaaldelijk had Gotlieb zaken aangekaart die hij niet goed vond. Hij had kritiek op het management en waarschuwde voor structurele en grootschalige schendingen van de veiligheid van informatie. In 2007 wees hij op de slechte ICT-beveiliging en opnieuw in 2011. Vertrouwelijke informatie zoals patiëntengegevens, mailverkeer en illegale bestanden stonden openbaar voor alle medewerkers, ook voor vakantie- en uitzendkrachten op een zogenaamd beveiligde schijf van het computernetwerk van de NZa.
“Ook vond hij dat de NZa-directeuren te dicht tegen de geneesmiddelenindustrie aanschurkten”, aldus zijn broer Marcel: “Tweemaal per jaar lieten ze zich fêteren door de farmaceuten. Arthur pleitte meer dan eens bij de Raad van Bestuur voor een gedragscode, maar daar is nooit wat mee gedaan. De directeuren genoten liever van vijfsterrenhotels in Zuid-Frankrijk.”

Gotlieb maakte een eind aan zijn leven op 22 januari, twaalf dagen nadat hij het dossier met bezwaarschrift had ingeleverd bij de leiding. De indruk dat hij eruit gewerkt zou worden was sinds hij begonnen was met het dossier in de loop der jaren almaar sterker geworden. Gotlieb stond bekend als een toegewijde vakman en een loyale collega.
Minister Schippers van Volksgezondheid heeft opdracht gegeven voor een onafhankelijk, extern onderzoek naar het functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit onder leiding van Hans Borstlap, lid van de Raad van State.

Commentaar van Kaspar Mengelberg, vrijgevestigd psychiater en psychotherapeut die sinds jaar en dag strijdt voor opperste privacy van de patiënt:

“Ik ken enkele aardige, coöperatieve en waarschijnlijk integere individuen die bij de Nederlandse Zorgautoriteit werken. Dit neemt niet weg dat de NZa als organisatie door haar totalitaire en tot in details dwingende regelgevingen veel artsen en andere werkers in de zorg, afhankelijk van karakter en omstandigheden, van hun werk heeft vervreemd, heeft gedemotiveerd, van professionele autonomie heeft beroofd, via DBC-systematiek tot schenders van geheimhoudingsplicht heeft gemaakt en daardoor in eigen ogen medisch-ethisch heeft gecompromitteerd, tot het maken van hoge kosten en soms extreme tijdsinvestering heeft gedwongen, tot wanhoop of woede heeft gedreven.

NZa heeft de zorg verbureaucratiseerd. NZa heeft gemaakt dat artsen een groot deel van hun tijd aan medisch zinloze administratie moeten besteden. NZa heeft de zorg duurder dan nodig gemaakt. NZa heeft de sfeer in de zorg vergald. Dit is slecht voor de zorg, slecht voor de burgers, slecht voor de dokters, slecht voor Nederland.

De NZa heeft, naar nu blijkt, ook zichzelf jaren lang beschadigd. Alle medewerkers, van hoog tot laag, hadden elektronisch toegang tot alle informatie. Ook medisch geheime informatie. Dit is een misstand waarvan de leiding en alle medewerkers van NZa op de hoogte geweest moeten zijn.

Het is naar ik vrees ook een begrijpelijke misstand. Gedeelde en onbelemmerde toegang tot geheimen, op zich een geheim, heeft waarschijnlijk de interne cohesie onder medewerkers van NZa in hoge mate versterkt. Zelfs Arthur Gotlieb heeft deze conspiracy of silence waarschijnlijk niet naar buiten toe willen doorbreken. Het is te hopen dat zijn bevindingen alsnog, helaas postuum, integraal zullen worden gepubliceerd. De leiding van NZa had een evident, mogelijk nooit expliciet uitgesproken maar als pervers te kwalificeren belang bij het handhaven van deze misstand.

Het is ook zeer te hopen dat deze interne misstand bij NZa de blik op de uitgangspunten van het externe beleid van de Nederlandse Zorgautoriteit niet ontneemt. Een kritische beschouwing daarvan is zeer dringend aan de orde”. (11 april 2014)

Noot
*)
De Nederlandse Zorgautoriteit is marktmeester in de zorg. In haar rol als regelgever stelt de NZa tarieven, prestaties en budgetten vast waar dat moet. Waar het kan, laat ze deze regulering los en mogen verzekeraars en zorgaanbieders zelf onderhandelen over de inhoud, de prijs, de kwaliteit en doelmatigheid van de te leveren zorg. De NZa adviseert de minister over de spelregels die nodig zijn in de zorg en signaleert mogelijke inconsistenties en belemmeringen.

“Lessen trekken uit drama NZa”, NOS, 12 april 2014: http://nos.nl

Het NZa dossier: Wanorde bij de toezichthouder: www.nrc.nl

Onderzoek naar intern functioneren NZa + commentaren, door Simone Paauw, Medisch Contact-Artsennet, 10 april 2014: www.medischcontact.nl

Zie ook artikelen en berichten op site van De Vrije Psych: https://devrijepsych.wordpress.com

Zorg wordt big business in Europa

Koos Dirkse schrijft op zijn blog dat zorg in Europa big business gaat worden: “In haar beantwoording van Kamervragen  aan het Kamerlid Van Gerven (SP) op 1 april 2014, erkent minister Schippers dat Achmea gigantische winst maakt op de basisverzekering en de aanvullende verzekering. Daarnaast blijken de zorgverzekeraars ruim drie miljard euro aan reserves te bezitten. Zij neemt dit als kennisgeving aan.*)

Zorgverzekeraars

Vergeten wordt, dat de minister geen enkele restrictie kan opleggen aan commerciële ondernemingen. En de Nederlandse zorgverzekeraars worden door de EU gezien als commerciële bedrijven. Daarom staat het hen dus vrij om zoveel winst te maken als maar mogelijk is. Het is de basis van de door haar bejubelde marktwerking. In de begroting wordt berekend wat men aan kosten verwacht en mede op die basis wordt de premie vastgesteld. Probeert de zorgverzekeraar vervolgens de kosten te reduceren, dan stijgt hun winst. De minister voegde bij de beantwoording van haar Kamervragen het volgende staatje toe:

solvabiliteit zorgverzekeraars 2012

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)

De OESO heeft becijferd, dat Nederland het op één na duurste land voor zorg ter wereld is. Alleen de VS moeten we nog voor ons laten. Op basis van het BBP (Bruto Binnenlands Product) bedragen de zorgkosten in Nederland 14,7 %, in de VS ligt het aandeel op 17,4. Na Nederland volgen Frankrijk met 11,6%, Duitsland 11,6% en Denemarken met 11,1%. De conclusie: de zorg wordt in Nederland duur betaald.

Europese Unie (EU)

De Nederlandse (zorg)verzekeraars worden door de EU gezien als commerciële ondernemingen. Het zal dan ook niet lang meer duren dat de EU de grenzen opengooit voor internationale zorgverzekeraars. Grote verzekeraars, zoals de machtige DKV (Duitsland) zullen hier dan direct gebruik van maken, de Nederlandse zorgmarkt opgaan en vele relatief kleine nationale zorgverzekeraars van de markt duwen.
Een logische stap, want hoewel de kosten voor de zorg hoog zijn, voor 2014 zijn die geraamd op 90 miljard euro, is er veel winst te behalen.
Enerzijds is het maatschappelijk nog steeds geaccepteerd dat de Nederlandse bevolking de stijging van de premie en het eigen risico ieder jaar opnieuw voorgeschoteld krijgt. Anderzijds is er de winstmaximalisatie door bezuinigingen.
Als er dan nog op de eis van de EU wordt overgegaan op een overzichtelijk en transparant Europees declaratiesysteem, mede op basis van de DRG (Diagnosis Related Groups) systematiek in plaats van de huidige bureaucratische en geld verbrandende DBC/DOT, valt er minimaal zo’n twintig procent te bezuinigen. In euro’s: ruim achttien miljard euro. Waarom? Transparantie, vergelijkbaarheid en lest but not least schaalvergroting. Precies als marktwerking uit het boekje. De (internationale) zorgverzekeraars zullen het spel slim spelen en hun winsten maximaliseren.

Tot slot

De minister zal dus vaag moeten blijven in haar beantwoording van deze Kamervragen. Door de opgelopen zorgkosten en de grip die de EU binnenkort op de Europese zorgmarkt krijgt, wordt het ‘Point of No Return’ langzamerhand bereikt.

Zorg wordt big business in Europa, door Koos Dirkse, 7 april 2014: www.pdfarchief.com/pdf/EUbus.pdf (Site en blog niet meer beschikbaar).

Blog Kritisch bekeken van Koos Dirkse http://dirkse.eu (Artikel niet meer beschikbaar)

Medische site van Dirkse: www.medisoft.nl


Noot
*) Vragen van het lid Van Gerven (SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat Achmea gigantische winst maakt op de zorgverzekering (ingezonden 7 maart 2014): https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-1607.html

VO-Raad: Toegevoegde waarde niet geschikt voor oordeel over kwaliteit van de school

Leerwinst en toegevoegde waarde zijn waardevolle instrumenten voor scholen om hun onderwijs te verbeteren. Inzicht in de ontwikkeling van leerlingen – leerwinst – helpt leraren hun onderwijs goed af te stemmen op hun leerlingen. Kennis over wat de school aan de groei van leerlingen bijdraagt – toegevoegde waarde – stelt scholen in staat hun resultaten te vergelijken met andere scholen en hiervan te leren. Als algemeen oordeel over de kwaliteit van de school is toegevoegde waarde echter níet geschikt, zo stelt de Onderwijsraad.

Ongewenst strategisch gedrag en beïnvloeding toetsscores

Het advies Toegevoegde waarde: een instrument voor onderwijsverbetering – niet voor beoordeling is op 7 april 2014 aangeboden aan minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker van Onderwijs. De Onderwijsraad stelt daarin dat toegevoegde waarde een te beperkte maat is voor de beoordeling van de opbrengsten van een school. Het geeft waardevolle informatie over de goed meetbare onderdelen van het onderwijs, maar geeft geen zicht op andere vaardigheden of specifieke omstandigheden. Bovendien laat internationale ervaring zien dat scholen ongewenst strategisch gedrag gaan vertonen wanneer zij op hun toegevoegde waarde worden ‘afgerekend’. Bijvoorbeeld door vooral aandacht te schenken aan onderdelen die in de toetsen aan bod komen of bewust toetsscores te beïnvloeden.

Werk aan ‘datawijsheid’ van leraren en schoolleiders

Alhoewel scholen steeds meer gegevens hebben over de vorderingen van hun leerlingen, maken ze daar tot dusver weinig gebruik van. Dat is jammer. Opbrengstgegevens die daadwerkelijk in de school gebruikt worden, leveren een waardevolle bijdrage aan het verhogen van de onderwijskwaliteit, en leerlingen zouden daar veel profijt van kunnen hebben. Dit vraagt om ‘datawijsheid’ van leraren en schoolleiders: begrijpen van de leerwinstgegevens, hierover met elkaar in gesprek gaan en op die manier het onderwijs verbeteren.

Werk aan het verbeteren van bestaande opbrengstindicatoren én meer balans met procesindicatoren

In het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs zouden leeropbrengsten een minder zware rol moeten spelen, terwijl kwaliteitszorg van scholen juist een grotere plek moet krijgen. Ruimte voor een open dialoog is belangrijk zodat scholen kunnen laten zien welke omstandigheden hebben geleid tot de resultaten. Bestaande opbrengstindicatoren kunnen overigens ook worden verbeterd. Door meer rekening te houden met het opleidingsniveau van de ouders en de aanwezigheid van zorgleerlingen op de school, ontstaat al een genuanceerder beeld van de verschillen in leeropbrengst tussen scholen met verschillende leerlingpopulaties

Toegevoegde waarde: een instrument voor onderwijsverbetering – niet voor beoordeling, Onderwijsraad, 7 april 2014: www.onderwijsraad.nl

De Onderwijsraad is het adviesorgaan voor de regering op het terrein van het onderwijs. De raad adviseert over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs.

Essaybundel Politieke partijen: overbodig of nodig?

politieke partijen overbodig of nodig rob april 2014Op 7 april 2014 presenteerde de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) zijn essaybundel Politieke partijen: overbodig of nodig’ De bundel is een vervolg op eerdere adviezen en activiteiten omtrent de toekomst van politieke partijen. In een Ten geleide schrijft Jacques Wallage, voorzitter van de Rob: “Tijdens de conferentie ‘Politieke partijen: revitaliseren of op zoek naar alternatieven?’ die de Rob op 18 april 2013 in Amsterdam organiseerde bleek een grote belangstelling voor deze verkenning. Niemand schreef er politieke partijen volledig af, maar iedereen onderkende ook de kwetsbare positie waarin veel partijen zijn komen te verkeren. Een democratie zonder partijen is geen wenkend perspectief, maar het functieverlies van partijen is onmiskenbaar en vraagt tenminste om een grondige revitalisering. En niet iedereen is er gerust op dat zo’n vernieuwing op tijd komt om voor de langere termijn de wezenlijke functies van politieke partijen veilig te stellen.

Politieke partijen vervullen in een parlementaire democratie een essentiële schakel tussen openbaar bestuur en samenleving. Maar zij kunnen die functie slechts overtuigend vervullen als zij niet samenvallen met de overheid. Aan de risico’s van deze verstatelijking wordt in deze bundel terecht aandacht gegeven. Het is, ik erken het, niet eenvoudig in deze dynamische netwerksamenleving de drager te zijn van vaste waarden en die herkenbaar en samenhangend te vertalen in de actualiteit van de politiek. De publieke ruimte verleidt politici en hun partijen ertoe hun opvattingen, en de wijze waarop deze worden vertolkt, aan te passen aan de stemmingswisseling van de bevolking. Dan wordt regeren reageren. En uiteindelijk tast het ‘u vraagt en wij draaien’ wezenlijke functies van partijen aan. Tussen overheid en samenleving kunnen partijen alleen gezagvol opereren wanneer zij hun autonomie weten te bewaren en zelf intern aan eisen van een levende democratie voldoen.

In deze bundel wordt vanuit verschillende perspectieven grondig verkend wat er schort aan de functie-uitoefening van partijen, maar ook welke veranderingen dienstbaar zouden zijn aan het tot staan brengen van het functieverlies van de meeste partijen. De Raad voor het openbaar bestuur heeft gekozen voor een pluriforme en open verkenning”.

Inhoud van de bundel

Inleiding van de redacteuren Sarah L. de Lange, Monique Leyenaar en Pieter de Jong

Kris Deschouwer: Politieke partijen in ontwikkeling: kansen en bedreigingen

Ingrid van Biezen: Partijen en democratie: revitaliseren of herdefiniëren?

Gerrit Voerman: Kandidaatstelling op landelijk niveau

Marcel Boogers: Rekrutering en selectie op lokaal niveau

Will L. Tiemeijer: De rol van opinie-onderzoek bij de standpuntbepaling van politieke partijen

Paul Kalma: Uit de greep van het bestuur: politiek als bezielde strijd om het algemeen belang

Tom Louwerse: Verkiezingsbeloften: een verouderd ritueel?

Cynthia M.C. van Vonno & Rudy B. Andeweg: Fractiediscipline: van de bok dromen?

Rens Vliegenthart: En wat nu? Alternatieve strategieën voor politieke partijen om burgers te betrekken

Niels Spierings & Kristof Jacobs: Van leden naar ‘likes’? Wat sociale media politieke partijen kunnen bieden

André Krouwel & Jasper van de Pol: Stemhulpen: ter lering ende vermaak

Paul Lucardie & Monique Leyenaar: Representatie zonder politieke partijen: van utopie naar praktijk

Laurent D’Hondt & Aline Goethals: Democratische innovatie: lessen uit de G1000

Maurits Kreijveld: Een toekomst voor politieke partijen: meerderheid of moreel kompas?

Tot slot samenvattend:
“Het antwoord van de Raad voor openbaar bestuur op de vraag of politieke partijen overbodig of nodig zijn is: revitaliseren, maar wel grondig en vanuit een veel bredere opvatting van vertegenwoordiging. Grondige hervorming betekent ook leren van alternatieven en deze integreren in je werkwijze. Politieke partijen, als georganiseerde ideologische verbanden tussen staat en samenleving, hebben een goede kans om hun belangrijke positie te behouden, maar alleen wanneer de samenleving een veel grotere rol krijgt toebedeeld in het politieke bedrijf”.

Downloaden Politieke partijen: overbodig of nodig? Redactie Sarah L. de Lange, Monique Leyenaar & Pieter de Jong, uitgave Raad voor het openbaar bestuur, 208 p., april 2014: https://beroepseer.nl

De Raad voor het openbaar bestuur (Rob) is een adviesraad van de regering en het parlement. De Rob is ingesteld bij Wet van 12 december 1996: www.rob-rfv.nl

Vrijgevestigde psychologen, psychiaters en psychotherapeuten richten nieuwe coöperatie op in Twente

Een grote groep vrijgevestigde psychologen, psychiaters en psychotherapeuten heeft een samenwerkingsverband opgericht: AggT –  Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Twente.
Met deze krachtenbundeling versterken zij gezamenlijk hun positie in de geestelijke gezondheidszorg in de regio.
Volgens voorzitter Johan Fekkes is dit erg belangrijk: “Er zijn in deze tijd zoveel veranderingen in de gezondheidszorg, zowel voor jeugdige en volwassen cliënten als voor beroepsbeoefenaars. De zorg via de huisarts wordt steeds belangrijker, ook bij geestelijke gezondheidsproblemen. De coöperatie kan huisartsen en cliënten de weg wijzen. Er kunnen ook goede samenwerkingsafspraken gemaakt worden met huisartsen via de huisartsenorganisatie THOON en met de gemeenten waardoor kwaliteit en efficiëntie in de geboden zorg gegarandeerd blijven”

De GGZ in beweging

De GGZ is volop aan het veranderen. Zo worden per 1 januari 2015 de gemeenten verantwoordelijk voor de hele jeugdzorg, inclusief psychiatrie en psychotherapie. In de volwassenenzorg is een nieuw vergoedings- en verwijzingssysteem ingevoerd, te weten de Basis GGZ en de Specialistische GGZ. AggT ziet hierin een kans om de kwaliteit van de dienstverlening door vrijgevestigden verder te verhogen. Fekkes: “Het is het belangrijkst dat alle betrokkenen in de regio ons weten te vinden. Zo merken we bijvoorbeeld dat er bij huisartsen vragen leven hoe zij hun functie als poortwachter voor de geestelijke gezondheidszorg goed kunnen invullen. Wij kunnen hen daarbij helpen.”

Coöperatie AggT staat voor kwaliteit in de GGZ

De coöperatie is de afgelopen maanden opgezet door een aantal enthousiaste psychologen, psychotherapeuten en psychiaters. In het eerste halfjaar was de aandacht vooral intern gericht: leden werven, voorlichting geven, contacten leggen. Er is een voorlopig bestuur aangetreden, de verschillende commissies zijn actief en de eerste contacten zijn gelegd met THOON en er zijn inmiddels samenwerkingsafspraken gerealiseerd.

De officiële oprichtingsvergadering vond plaats op 31 maart 2014. Alle leden zijn BIG geregistreerd en lid van een beroepsvereniging. Overigens blijven de leden vanuit hun vertrouwde praktijken werkzaam.

Zie voor meer info: www.aggt.nl

De website is nog in ontwikkeling, maar huisartsen kunnen er al terecht voor een handig stroomdiagram voor goede doorverwijzingen die voldoen aan de nieuwe regelgeving.

Zie ook: Samenwerking psychologenorganisaties krijgt vorm. Nieuws over een vergadering van een groot aantal verenigingen van psychologische professionals in de gezondheidszorg op site van de NVGzP, Nederlandse vereniging van en voor GZ-psychologen en GZ-psycholoog specialisten (klinisch psychologen en klinisch neuropsychologen): www.nvgzp.nl

Jelmer Evers: Welk alternatief? Over zelfbestuur van docenten

Jelmer Evers, met René Kneyber redacteur van het boek Het Alternatief – Stop de afrekencultuur in het onderwijs, geeft in zijn blog Welk alternatief? een reactie op het artikel van docente Karin den Heijer in de Volkskrant van 7 maart 2014: Overheid, neem docent rechtstreeks in dienst.*)

Jelmer Evers: Karin den Heijer komt met een alternatief voor het alternatief, waarbij ik denk: “welk alternatief”? Het klinkt aardig, maar eigenlijk zegt ze niet meer dan dat we goede vakdocenten moeten hebben. Karin legt terecht een grote nadruk op vakkennis. Zowel René als ik zijn ook vakdocenten, ik zou ons zelfs als vakidioten willen bestempelen. Nergens zeggen we dat dit niet belangrijk is. En nergens hebben we het over “‘expert-leraren’ met alleen maar “‘onderwijspedagogische kennis'” Sterker we pleiten in een van onze eigen stukken in ons boek zelfs voor een eerstegraadsbevoegdheid van docenten. Maar zowel vakinhoud als pedagogisch en didactisch bekwaam zijn een voorwaarde voor een goede docent. Het docent zijn zelf is ook een beroep.

Het verbaast me ook dat Karin kiest voor een enge economische doelstelling voor het onderwijs: “Onderwijs heeft een doel. Onderwijs is een van de belangrijke bronnen van economische groei en welvaart.” Dat is precies die nauwe utilitaire blik die ons de neo-liberale onderwijspolitiek heeft gebracht en waar BON zich tegen verzet. Met een kwalificerende functie van het onderwijs ben ik het natuurlijk mee eens, maar onderwijs heeft een veel bredere doelstelling. Gert Biesta pleit in het Alternatief voor het in balans brengen van de drie doelstellingen: kwalificatie, socialisatie en identificatie. Met name bij de laatste twee komen pedagogische vaardigheden van de docent kijken. Goed onderwijs vraagt ook om een visie in balans want het eindstation van de economisering is teaching to the test. Het interessante aan ons tijdperk is dat er nu ook een economische noodzaak is om de structuur van ons onderwijs aan te passen. Naast kennis van wiskunde moeten we veel breder kijken naar bepaalde vaardigheden. Ook gericht op flexibiliteit en leren zelf. Het WRR-rapport “Naar een lerende economie” wijst ons er terecht op dat het onderwijs niet opgewassen is tegen de perfect storm van technologische en geopolitieke veranderingen die ons te wachten staat. Average is over.

Daarnaast schijnen docenten na implementatie van Het Alternatief ook niet opgewassen te zijn tegen onderwijsmythes en dergelijke. Als je ons een beetje volgt op Twitter dan weet je dat we kwakzalverij te vuur en te zwaard bestrijden. Ook dat hoort bij goed docentschap. We hebben dan ook niet voor niets Jaap Walhout en Paul Kirschner gevraagd om een artikel te schrijven. En ik denk dat iedereen blij wordt van de auteur die in de nieuwe internationale versie over deze materie de pen ter hand neemt. Waar we wel voor moeten waken is evidence based onderwijs. Dat bestaat namelijk niet, evidence informed, waarbij theorie en vaak ongrijpbare praktijkkennis hand in hand gaan is de juiste benadering.

Waar Karin kennelijk moeite mee heeft is zelfbestuur van docenten. Ze wil liever aan de willekeur van bestuurders, ambtenaren en god forbid andere externen overgeleverd blijven, ook die ijzersterke vakdocenten. Daar komt Karin niet met een goed alternatief voor. Alles blijft dus bij het oude. De enige verandering is dat docenten direct in overheidsdienst komen. Dat kan, maar ik denk net als René dat dit een stap terug is. De willekeur en inflexibiteit van het ministerie verruilen ten opzichte van de willekeur van bestuurders, hoe goed die op een bepaald moment ook zijn.

Karin haalt Finland aan als voorbeeld dat docenten in overheidsdienst zijn. Terwijl daar een vergelijkbare situatie is als bij ons. Alleen ligt de nadruk daar op gemeentelijk niveau. De gemeente fungeert voor een groot gedeelte als de besturen bij ons. Niet de centrale overheid. Financiën en bijvoorbeeld arbeidsvoorwaarden worden op heel verschillende manieren via gemeentelijke onderwijscommissies, schooldirecties en dergelijke bepaald. Daarbij krijgen de scholen ook een grote mate van autonomie. Dat dit werkt ligt juist aan het feit dat er een grote mate van collectieve autonomie en gedistribueerd leiderschap is binnen de scholen. Precies waarvoor we pleiten, de kern van Het Alternatief. Dat België daar niet aan doet neem ik ter kennisgeving aan, daar hebben we het verder ook niet over gehad. Maar ik ben wel blij om te horen dat daar de arbeidsvoorwaarden zijn zoals ze horen te zijn. Daar kunnen we in Nederland een voorbeeld aan nemen.

Zelfbestuur en teacher leadership is niet zomaar een curiosum van elf scholen in de Verenigde Staten en gaat veel verder dan dat en er zijn veel meer scholen die dit toepassen. Ik heb in Washington Het Alternatief niet hoeven verdedigen, Teaching and Learning ademde Het Alternatief. Ik modereerde een panel waarin experts als Linda Darling-Hammond, Dennis van Roekel en Susan Hopgood juist een vurig pleidooi voor hielden voor leiderschap van docenten, binnen scholen, landelijk en internationaal. Zowel de National Board for Professional Teaching Standards (NBPTS) als de Center for Teaching Quality (CTQ), de grote vakbonden kwamen met veel voorbeelden hoe hier in een groot aantal staten werk van werd gemaakt. De praktijkworkshops van docenten die teacher led schools hadden opgezet zaten bomvol, standing rooms zoals de Amerikanen zeggen. In een cruciale keynote speech gaf de minister van onderwijs Arne Duncan zelfs toe dat het ontbreken van docenten op elk vlak heeft geleid tot slechte onderwijspolitiek en bepleitte teacher leadership op elk niveau.

In Professional Capital hebben Hargreaves en Fullan het over decisional capital, de mate waarin docenten ook beslissingsbevoegd zijn. Die beslissingsbevoegdheid is een cruciaal onderdeel van professionele leergemeenschappen en professioneel kapitaal. Zonder die bevoegdheid ben je overgeleverd aan de willekeur van de organisatie en het systeem. Ook al neemt die op dat moment de juiste beslissingen, helaas is het zo dat die grilligheid ook bij goed bestuurde organisaties bij bestuurswisselingen de kop kan opsteken.

Gedistribueerd leiderschap betekent geen Poolse Landdag. Beslissingsbevoegdheden kun je ook tijdelijk delegeren, sterker die moet je ook delegeren om een werkbare situatie te creëren. Maar die bevoegdheid vloeit dan wel voort uit docenten en ouders. Alleen zo voorkom je dat je aan willekeur wordt overgeleverd en dat docenten daadwerkelijk verantwoordelijkheid kunnen nemen voor het beste onderwijs voor elk kind.

Deze propositie staat ook ten grondslag aan de waarden van de NBPTS. NBPTS en CTQ docenten nemen een professionele houding aan die ik in Nederland niet vaak tegenkom. Ook zij zien vakkennis als belangrijk, maar niet meer dan de andere vijf pijlers:

Proposition 1: Teachers are committed to students and their learning.

Proposition 2: Teachers know the subjects they teach and how to teach those subjects to students.

Proposition 3: Teachers are responsible for managing and monitoring student learning.

Proposition 4: Teachers think systematically about their practice and learn from experience.

Proposition 5: Teachers are members of learning communities.

Wat nu steeds meer begint door te dringen in de Verenigde Staten en ook daarbuiten is dat een vorm van teacher leadership nodig is om dit te bereiken. Niet alleen om goed onderwijs te bewerkstelligen, maar ook om docenten te behouden voor het onderwijs. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat zoveel jonge docenten het onderwijs willen verlaten. Dat gaat veel verder dan alleen maar een goede opleiding en betere begeleiding. Dat heeft ook te maken met carrièreperspectieven en werkdruk. Precies dat wat gedistribueerd leiderschap op alle (school, bestuur, landelijk, internationaal) niveaus gedeeltelijk kan oplossen.

Karin’s pleidooi is wat mij betreft een voortzetting van de status quo, of zelfs een stap terug en geen alternatief. Er zijn inderdaad hele sterke vakdocenten nodig. Ik denk dat weinig mensen dat betwisten. Maar het is tijd onze horizon te verbreden en niet om alleen maar oplossingen te zoeken in het oude. Dat heeft zijn langste tijd gehad en dat heeft niet gewerkt. Het is tijd dat er daadwerkelijk een alternatief komt.

*) Overheid, neem docent rechtstreeks in dienst, door Karin den Heijer, de Volkskrant , 7 maart 2014: www.volkskrant.nl

Lees ook de reactie van René Kneyber op het artikel van Karin den Heijer: Docenten zijn slap, laks en slaafs; stop daar toch eens mee! 7 maart 2014, Blogs Beroepseer: https://beroepseer.nl

Publiek professionalisme en Goed werk. Deel 1: De kraamzorg. “Ik moest trouwen en alles liep anders”

Op de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg wordt sinds een aantal jaren het keuzevak ‘Publiek Professionalisme en Goed Werk’ gegeven. Dit vak is ontwikkeld door de docenten Thijs Jansen en Merlijn van Hulst.
Het doel van dit vak is derdejaars studenten Bestuurskunde kennis te laten maken met de leefwereld van publieke professionals. Veel van wat door politici en ambtenaren bedacht wordt als beleid, wat gewenst wordt door kiezers/burgers, kan uiteindelijk slechts gerealiseerd worden door professionals op de werkvloer.
Het realiseren van beleidsdoelen is in de praktijk vaak een strijd: bijvoorbeeld om met beperkte middelen goed werk te leveren. Daarom worden degenen die dit (moeten) doen wel ‘frontlijnwerkers’ genoemd. Dit ‘echte werk’ is tot nu toe in het internationale bestuurskundig onderzoek een van de kleinere onderzoeksobjecten gebleven. Daarin heeft traditioneel ten onrechte sterk de nadruk gelegen op publiek management en organisatie. Immers, de kwaliteit van de publieke dienstverlening hangt bepaald niet alleen van ‘aansturing’ door bestuur en management af. Deze hangt ook in sterke mate af van degenen die het echte werk doen: van artsen en verpleegkundigen, leraren, gezinsvoogden, re-integratiecoaches, politieagenten en anderen.

Het bestuderen van deze professionele wereld is een uitdaging. Het is een wereld die bol staat van de conflicten en spanningen. Daarmee leren professionals omgaan in de loop van hun carrière. De taal van de werkvloer is niet die van abstracte regels en beleid, maar bestaat voor een belangrijk deel uit levensechte verhalen over die ene leerling, burger, patiënt of cliënt. De verhalen zijn vaak sterk moreel geladen. In de ontmoetingen die burgers met publieke professionals hebben staat voor alle betrokkenen veel op het spel. Dit levert voor de professionals lastige dilemma’s op die niet simpelweg kunnen worden opgelost met standaardregels. De vrijheid die professionals zelf hebben bij de uitoefening van hun beroep is noodzakelijk, maar tegelijkertijd altijd onderwerp van maatschappelijk debat.
In het vak Publiek Professionalisme verdiepen de studenten zich in de rijke wereld van de publieke werkvloer, in wat het betekent om je werk daar dag in dag uit goed te doen. Studenten bestuderen theorieën over Good Work, street level bureaucracy, de reflective practitioner en deliberative practitioner.
Gedurende het academisch jaar 2013/2014 hebben de studenten die het vak gevolgd hebben een profiel gemaakt van een professional op basis van een door hen gehouden uitvoerig interview. Dat heeft veel profielen opgeleverd. De mooiste vier profielen publiceren we de komende weken op de site van Beroepseer:

1. De kraamverzorgster: “Ik moest trouwen en alles liep anders, door Pawan Mohanlal
2. De griffier: “Die faciliterende rol, daar doe je het voor”, door Mathieu Monteau
3. De gemeenteambtenaar: “De mens als onderdeel van het geheel”, door Marc Dols
4. De wijkagent: “Betrokken en eerlijk zijn is vaak de sleutel tot succes”, door Bram van Huijgevoort

Het volgen van dit vak heeft invloed op studenten: ze gaan nadenken over de vraag hoe belangrijk het voor hen zelf is om ‘goed werk’ te kunnen doen.

Een paar citaten uit reflecties van studenten over wat het vak hen geleerd heeft

“Geleerd heb ik ook dat het absoluut niet makkelijk is om een professional te zijn. Verschillende factoren kunnen ervoor zorgen dat je je idealen binnen je werk laat varen omdat er anders problemen kunnen ontstaan. Een mooi voorbeeld hiervan kan ik uit mijn eigen ervaring halen. Ik heb gewerkt in een callcenter bij de klantenservice van een grote verzekeringsmaatschappij. Ik werd aangetrokken voor het verlenen van hulp aan klanten. Gaandeweg bleek echter steeds meer dat ik klanten tijdens een telefoongesprek een bepaalde kant op moest duwen. Zo moest ik ze een hogere verzekering ‘aansmeren’ en op een gegeven moment werden er zelfs targets gesteld. Je staat dan voor de keuze: ga ik hiermee akkoord (en zet je je idealen opzij: ik ben geen persoon voor sales) of stop ik ermee, maar raak ik wel mijn inkomsten kwijt. Nu was dit enkel een bijbaan, maar tijdens je carrière kan je voor meer van zulke keuzes worden gesteld en dan hangt het maar net van je persoonlijke situatie af hoe je hiermee om moet gaan”.

“Ik heb in dit vak geleerd dat het werk wat je doet betekenisvol voor je moet zijn. Als je niet optimaal meer kunt functioneren in de baan die je doet doordat je geen motivatie meer kunt opbrengen of doordat je de vaardigheden niet bezit is het van belang dit te kunnen herkennen. Dit heeft mij recent doen besluiten om ontslag te nemen bij mijn huidige baan in de horeca en iets te gaan zoeken waar ik meer genoegdoening uit haal. Doordat ik het werk niet meer van betekenis vond, gingen mijn prestaties en motivatie naar beneden. Om schade aan zowel de werkgever als ikzelf te voorkomen heb ik toen besloten daar ontslag te nemen. In die zin heeft dit vak mij dus geholpen om de juist keuzes te maken om ‘goed werk’ te leveren”.

“Daarnaast sprak ik dit weekend met een leeftijdsgenoot. Hij is nu bezig met de opleiding tot politieagent en hij had er moeite mee om uit te leggen wat het werk nu precies zo lastig maakte. Hij was die dag aanwezig geweest bij een uit de hand gelopen burenruzie en vertelde dat hij het moeilijk vond om toen te bepalen wat hij moest doen. Hij vertelde dat hij soms in een split-second moet bepalen hoe hij zal gaan handelen. Ik vroeg hem bewust waarom dat zo moeilijk was. Het duurde erg lang voor hij een antwoord gaf.
Toevallig had ik net die ochtend het stuk van Dick over de morele ambiguïteit van politiewerk gelezen. Ik vroeg hem daarom of hij het lastig vond om te bepalen hoe groot de schade zou zijn als hij in zou grijpen en hoe groot die schade zou zijn als hij de buren hun gang zou laten gaan. ‘Ja!’, zei hij. ‘Ik weet dus nooit 100% zeker of mijn interventie wel een positieve invloed zal hebben op de situatie!’. Toen wist ik zeker dat ik de literatuur die ochtend begrepen had. Het deed me stiekem best wel goed dat ik door literatuur te lezen een persoon beter had begrepen”.

Klik hier voor eerste verhaal, van kraamverzorgster Roma: Ik moest trouwen en alles liep anders, door Pawan Mohanlal: https://beroepseer.nl

School voor Politiek en Bestuur: www.tilburguniversity.edu (heet tegenwoordig Tilburg Institute of Governance; keuzevak is opgeheven).