Skip to main content

Redactie Beroepseer

Open Brief over afschaffing Artikel 13 Zorgverzekerings wet: Een zwarte dag

In de Volkskrant van donderdag 5 juni verscheen een opiniestuk van econoom en D66-bestuurslid Michiel Verkoulen*) waarin hij betoogt dat de zorgverzekeringswet noodzakelijkerwijs versoberd wordt, maar dat de vrije artsenkeuze blijft bestaan. Ook tijdens het BNR Zorgdebat op dinsdag 4 juni**) verdedigde hij het aanpassen van artikel 13.
Ton Lassing, Voorzitter van de Nederlandse organisatie voor Wondverpleegkundigen (NOVW) reageert met onderstaande open brief op de site van Arts en Auto.

Geachte heer Verkoulen,

Het is niet mijn gewoonte om publiekelijk te reageren op geschreven krantenartikelen. Maar na het bijwonen van het Zorgdebat van BNR en uw zeer eenzijdige artikel in de Volkskrant neem ik de moeite, met mijn 50 jaar ervaring in de gezondheidszorg, om u toch het een en ander uit te leggen. In de hoop dat u bereid bent om dit zorgvuldig te lezen. Ook de Volkskrant heb ik dit verhaal toegestuurd, aangezien ik van een kwaliteitskrant voor het gewone volk toch iets meer diepgang had verwacht.

U schrijft op 5 juni in uw opiniebijdrage: “Met de afschaffing van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet vindt wel een versobering plaats, maar het is mogelijk je eigen arts te kiezen. Inkoopmacht van verzekeraars klinkt misschien oneerlijk maar is broodnodig. Het idee bestaat dat de vrije artsenkeuze wordt afgeschaft door het schrappen van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet. Maar is dat wel zo? En wat zijn de gedachten achter de voorgestelde wetswijziging?”

Dit is toch echt naar mijn mening een drogredenering: de veronderstelling dat het afschaffen van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet, voornamelijk de vrije artsenkeuze, gaat om een simpele versobering, maar dat men zijn eigen medisch specialist mag blijven kiezen. Artikel 13 is namelijk een vastgesteld grondrecht, dat nu helaas van ons is gestolen door VVD, PvdA, ChristenUnie, SGP en D66. U kunt er toch niet omheen dat voor menigeen die ‘vrije keuze’ bij medisch specialisten en geestelijke gezondheidszorg niet meer mogelijk is? En dat is nog steeds het grootste gedeelte van de bevolking, aangezien slechts een kwart van de mensen in bezit is van een restitutiepolis. Of er straks meer restitutiepolissen worden afgenomen, is zowel voor u als voor mij een open vraag. Dus geen enkele zekerheid.

Zelf werk ik al meer dan 45 jaar als communicatie-expert in de gezondheidszorg. Ben zo eigenwijs om te zeggen dat ik weet waar ik over spreek. Ben zelf non-profit voorzitter van een beroepsorganisatie in de zorg en heb met grote regelmaat te maken met VWS, CVZ (Zorginstituut Nederland), NZa en zorgverzekeraars. Het is iedere keer weer teleurstellend om te constateren dat je mag meepraten, je kennis mag inleveren, maar niet mag meebeslissen en dus geen stem hebt bij dergelijke organisaties. Dat is de praktijk en daar heb ik meer dan bewijs voor. Ik zie daar in uw betoog in de Volkskrant niets van terug en ook niet bij uw verdediging in het debat bij BNR. Ik kan dan ook niets anders dan constateren dat u geen oog heeft voor de praktijk of andere argumentaties.

Wat betreft de kwaliteitseisen het volgende: De enige partijen die kwaliteitseisen kunnen opstellen, zijn de werkers in de zorg zelf. Dat geldt voor iedere beroepsgroep. Zij hebben immers dagelijks te maken met de zorg die wordt gegeven, zijn daarvoor opgeleid en hebben er verstand van. Natuurlijk moeten de door hen opgestelde kwaliteitseisen worden getoetst, dat geldt voor de werkers en voor de zorgaanbieders. Toetsing moet plaatsvinden door een onafhankelijk instituut en zeker geen zorgverzekeraars die grote financiële belangen hebben.

Een goede stap in die richting is de omzetting van CVZ naar het Zorginstituut Nederland. Kwaliteitseisen, richtlijnen of protocollen moesten in het verleden altijd in de extra tijd en non-profit worden gemaakt door de werkers in het veld en werden doorgaans slechts gebruikt als intern toetsinstrument binnen de beroepsgroep. De overheid had er geen geld voor over. Dat partijen in het werkveld het desondanks deden in het belang van de patiënt, is alleen maar te prijzen.

Het Zorginstituut Nederland maakt het nu eindelijk mogelijk dat de kwaliteitseisen wel worden vastgelegd. Zorgaanbieders die niet voldoen aan kwaliteitseisen, kunnen dan worden geweerd. Dus ook daar is het afschaffen van artikel 13 overbodig, als het Zorginstituut Nederland zijn best blijft doen. Dat rechters vinden dat zorgaanbieders zonder contract toch zeker 80 procent vergoed moeten krijgen, is een heel logische uitspraak. Want de overheid had al veel eerder moeten zorgen voor een Kwaliteitsinstituut en dat heeft ze zelf nagelaten. Dus de rechter heeft geen andere keus.

Wat opvalt in uw betoog in de Volkskrant is dat u het woord ‘macht’ gebruikt. U zou dit niet moeten gebruiken in een dergelijk artikel dat bol staat van aannames waarom artikel 13 moet verdwijnen. Maar uw betoog wordt nauwelijks onderbouwd met echte evidence. Dat is volgens mij ook de reden dat u het woord ‘macht’ of ‘inkoopmacht’ gebruikt. Een verderfelijk woord, aangezien het woord ‘inkoopoverleg’ of ‘gezamenlijke kennis’ en ‘kunde’ voor alle partijen betere woorden zouden zijn. Met de woordkeuze in uw artikel geeft u uw visitekaartje af, als het gaat om zorgverzekeraars en is ‘(inkoop)macht’ in uw verhaal duidelijk.

Het woord macht hoor en zie ik helaas ook terug bij alle behandelaars in de zorg die contracten krijgen voorgeschoteld van zorgverzekeraars die onaanvaardbaar zijn, maar die ze toch moeten accepteren, het ‘take it or leave it’ concept. Ook daar heb ik veel voorbeelden van. Het woord macht zie en hoor ik ook terug bij bedrijven die producten of innovaties leveren in de gezondheidszorg. De zorgverzekeraars bepalen nu of het product goed of slecht is. Waarom zal een bedrijf nog innoveren als het geen of nauwelijks kans maakt met een nieuw product in de index? Het woord macht zie ik ook terug bij patiënten, waar zorgverzekeraars uitmaken of iets wel of niet vergoed wordt, terwijl het om hun eigen geld gaat.

U stelt dat er, om de balans te bewaken, een ‘sterke zorgverzekeraar’ moet zijn. Ik kan u vertellen, die komt er niet. Want waar blijkt dat uit? Welke evidence is er dat er een ‘sterke zorgverzekeraar’ is of zal komen? De acht laatste jaren dat ik intensief met zorgverzekeraars heb gewerkt, luisteren ze niet naar behandelaars of beroepsorganisaties. En ik verzeker u, ze gaan ook niet luisteren. Waarom zouden ze; ze hebben nu al de absolute zeggenschap. En ze krijgen steeds meer van mevrouw Schippers.

U heeft ook geen enkel bewijs dat de zorgverzekeraars nu bij het afschaffen van artikel 13 nog meer hun best gaan doen. Ze hebben een slechte reputatie opgebouwd, zijn slecht benaderbaar en hebben onvoldoende kennis. Dat hebben ze al vele jaren meer dan bewezen. Ze hebben het gewoon niet, hun cultuur/visie is anders! U mist echt een stuk praktijk. Vermoedelijk heeft het ermee te maken aan welke kant u zit.

De rol van de zorgverzekeraar is in ons stelsel cruciaal, schrijft u. Dat is regelrechte onzin, ook dat is gebleken. Cruciaal zijn ‘kwaliteitsnormen’ die getoetst moeten worden en dat moet worden vormgegeven en gecontroleerd door onafhankelijk partijen die geen belang of geldelijk gewin hebben. Cruciaal is dat patiënten krijgen waar ze voor betaald hebben en geadviseerd worden door onafhankelijke behandelaars. Ook daar moet nog veel in gebeuren. Cruciaal is ook, dat degenen die betaald hebben, ook recht krijgen op de zorg die ze echt nodig hebben. Zorgverzekeraars kunnen dat niet beoordelen. Zij functioneren niet in de dagelijkse zorgpraktijk.

Moeten we het overlaten aan de zorgverzekeraars? Zorgverzekeraars hebben grote belangen, dat tonen ze elke dag. Door de hoge salarissen van bestuursleden, het streven de winsten hoog te houden en door het voortdurend niet nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheden. En de politiek die kijkt ernaar. Nog steeds hebben ze dit soort zaken niet aangepakt, ondanks de Balkenende norm van €228.000,- zitten er nog vele bestuursleden in de zorg dik boven deze norm. Dat geldt ook voor bestuursleden ouderenzorg zoals Trouw onlangs meldde. Dat is geld van de verzekerden, daar moet je verantwoord en integer mee omgaan.

Wil je vertrouwen kweken, dan moet er bij zorgverzekeraars en zeker bij de bestuurders veel aan de integriteit veranderen. Een recent voorbeeld uit mijn dagelijkse praktijk als voorzitter van de beroepsorganisatie NOVW: wij en de andere leden van het overkoepelende orgaan voor wondzorg, het Wondplatform, wilden graag kwaliteitseisen gaan vastleggen binnen ons werkveld van de wondzorg en zochten hiervoor financiële steun bij de zorgverzekeraars. Het is tenslotte een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Het antwoord was uiteraard negatief en dus blijft het alleen de verantwoordelijkheid van de werkers in de zorg. Zo gaat het voortdurend. En ik kan u nog vele voorbeelden leveren uit de praktijk.

Waarom dan het protest schrijft u? U weet het antwoord zelf: 84 procent van de mensen wil dit niet. Bij het BNR debat was u de enige voorstander van dit plan. Het was misschien moedig dat u het verdedigde, maar u hoorde volgens mij nauwelijks wat er echt werd gezegd. En dat was niet zo vreemd. U was gevraagd om het afschaffen van artikel 13 te verdedigen, want zorgverzekeraars/politiek zelf komen niet opdagen. Doen ze niet, hoort ook niet bij hun cultuur. Opnieuw een gemiste kans om positief over te komen. Als zo veel mensen het niet willen, dat denk ik dat u als econoom meer moet gaan nadenken over de argumenten van patiënten en behandelaars. Zij hebben dagelijks met zorgverzekeraars te maken. En dat u die argumentatie uit de dagelijkse praktijk niet meeneemt, is heel erg spijtig.

Natuurlijk worden er ook drogredenen aangevoerd, maar een intelligent mens als u moet juist die drogreden naar de prullenbak kunnen verwijzen en de goede reden te voorschijn halen. Maar ik hoorde alleen maar termen bij u als ‘wellicht’ en ‘mogelijk’, ‘het idee bestaat’ of ‘het zal allemaal beter worden, als we de zorgverzekeraars meer macht geven’. Hoe simpel. We krijgen vast later de woorden: ‘met de wetenschap van nu had ik het eigenlijk anders gedaan’.

Wat gaat gebeuren! We krijgen een hausse aan polissen, die door chronisch zieken en ouderen onmogelijk kunnen worden beoordeeld of ze goed voor hen zijn. Er zijn maar vier grote zorgverzekeraars en we hebben nu al ik weet niet hoeveel polissen en er komen er dus nog veel meer. Schippers had zelfs nog een eigen drogreden op tv: Zij neemt zelf ook de goedkoopste. Dat klinkt toch geweldig! Klinkt voor mij een beetje als die verkoper die bij twijfel over de schoenen die ik aan het passen ben, als laatste zetje tegen mij zegt: ‘Ze zijn geweldig meneer, ik heb ze zelf ook.’ Ik vraag mij af of de minister straks ook nog blij is met haar goedkope polis met zorg onder de regie van de zorgverzekeraars, als ze straks ouder is of chronisch ziek wordt (wat ik overigens niet hoop voor haar). Zieke mensen kunnen prima kiezen, maar wel met een bekwame en integere behandelaar die ze kunnen vertrouwen en niet met een zorgverzekeraar die onvoldoende praktische medische kennis heeft en onbereikbaar is voor de patiënt.

Als laatste nog deze ‘prachtige’ zin in uw artikel: “Een deel van het protest komt voort uit een diepgevoelde ontevredenheid bij een aantal zorgaanbieders over ons zorgstelsel en de rol van de verzekeraar daarin. Soms is dat terecht.” Een bijzondere constatering. Zoals aangegeven het is namelijk niet een ‘deel’ – het is 100 procent van de zorgaanbieders en ook nog eens bij ons als beroepsorganisaties – en het is ook niet ‘soms’. U was er tijdens het BNR-debat zelf getuige van. En u voelt het goed aan. U vervolgt met ‘onze gezondheid is ons veel waard’. Wat is er dan tegen ‘het behoud van vrije keuze’.

U hoeft zich nu geen zorgen meer te maken, ons grondrecht artikel 13 is, zoals gezegd, al gestolen. Zelfs ‘sociale’ en ‘christelijke’ politieke partijen hebben daar aan deelgenomen. Wat is ‘sociaal’ en wat is ‘christelijk’. Liberale partijen die staan voor vrijheid van keuze, hebben ‘keuze’ geschrapt. Hoe liberaal.

Voor mij als lid van D66 een reden om mijn lidmaatschap op te zeggen; dat heb ik ook direct gedaan. D66 heeft zijn sociale kant met dit akkoord totaal verloren. Stem al tientallen jaren op D66. Hoe erg is dat! Na 45 jaar in het vak gezondheidszorg verlies ik het vertrouwen in de politiek. De miljard bezuiniging had op vele andere manier kunnen worden ingevuld maar zeker niet met het afschaffen van een grondrecht. En de gedachten achter de wetswijziging, dat hoef ik u niet uit te leggen, dat weet u als landelijk bestuurslid van D66 heel goed, dat is hier niet nodig om te bespreken, zijn alleen maar platte woorden als ‘geld’ en ‘bezuiniging’ op een snelle manier. Ik hoef u dus ook niet meer uit te leggen wat voor zwarte dag het afschaffen van het langgeleden verworven artikel 13 is voor de liberale democratie. De toekomst zal het leren.

Vriendelijke groeten,

Ton Lassing Voorzitter

Zwarte dag, Open brief van Ton Lassing, 12 juni 2014, Arts en Auto: www.artsenauto.nl

Noot
*)
De vrije keuze voor uw arts blijft bestaan’, De Volkskrant, 5 juni 2914: www.volkskrant.nl/

U P D A T E

**) Verslag Zorgdebat over Vrije artsenkeuze, VVaA: www.vvaa.nl/voor-leden/zorgdebat/debatten/vrije-artsenkeuze

Zie ook het artikel Strijd over vrije artsenkeuze gaat verder in Tweede Kamer op site Follow the money, 16 juni 2014: www.ftm.nl

Ethicus Gert van Dijk: “Artsen moeten soms de moed hebben om van de richtlijn af te wijken”

Gert van Dijk is secretaris van de Ethische Commissie van het Erasmus Medisch Centrum en lid van de regionale Toetsingscommissie euthanasie. In het tijdschrift Arts en Auto vertelt hij dat hij zich verbaast over de worsteling in de zorg over het begrip kwaliteit, waarbij overheid en samenleving om het hardst roepen dat de kwaliteit van zorg transparanter moet, maar waarbij niemand kan aangeven wat kwaliteit nu precies is: “Daardoor worden in het systeem prikkels ingebouwd waarbij het niet zeker is of deze de kwaliteit bevorderen. Ziekenhuizen worden tegenwoordig afgerekend op sterftecijfers: een lager sterftecijfer zou een betere kwaliteit betekenen. Maar daar kun je vraagtekens bij plaatsen. Neem een ziekenhuis waar artsen veel overleggen met hun patiënten en er goede palliatieve zorg is. Het is bekend dat patiënten in die situatie vaak minder agressieve behandelingen kiezen. Daardoor zijn de sterftecijfers in dat ziekenhuis misschien hoger, maar hoeft er geen sprake te zijn van kwalitatief mindere zorg”.

Meer transparantie en minder administratie zijn twee krachten die elkaar tegenwerken

Ook een korte periode tussen diagnose en behandeling wordt vaak als indicator gezien voor goede zorg. Niet altijd terecht, meent Van Dijk. “Als die behandeling bijvoorbeeld een operatie inhoudt, kan het óók betekenen dat de arts toewerkt naar een operatie, terwijl dat kwalitatief gezien niet per se de beste behandeling hoeft te zijn. In sommige situaties, zoals bij bepaalde vormen van borst- of prostaatkanker, is het een reële optie om af te wachten hoe de ziekte zich ontwikkelt. Zo kan een prikkel die bedoeld is om de kwaliteit te bevorderen, een prikkel worden om tot agressieve geneeskunde over te gaan. Het is zeer de vraag of de patiënt daar altijd bij gebaat is”.

Sowieso is het ontwikkelen van deugdelijke kwaliteitsindicatoren in de zorg een lastig punt, meent Van Dijk. “Je kunt kwaliteit in zijn algemeenheid niet uitdrukken in een cijfer. Tegelijkertijd: hoe meer indicatoren, des te groter de administratieve last voor de zorgprofessional. Dat is de paradox: iedereen wil meer inzicht in kwaliteit, maar dat betekent tegelijk dat zorgverleners domweg meer papieren moeten invullen. Meer transparantie en minder administratie zijn twee krachten die elkaar tegenwerken”.

Veel vragen van patiënten zijn zingevingsvragen

Van Dijk heeft de rol van de arts de afgelopen decennia flink zien veranderen: “Vroeger was er een duidelijke arbeidsverdeling tussen artsen en geestelijken. Door de secularisering zijn mensen met zingevingsvragen steeds vaker bij hun arts gaan aankloppen. Dat stelt nieuwe eisen aan artsen, want als arts moet je wel in staat zijn met dergelijke vraagstukken om te gaan. En je moet ook weten dat veel vragen naar medische zorg in feite zingevingsvragen zijn. Hoe moet ik met mijn laatste levensfase omgaan?, is zo’n vraag. Het is voor de hand liggend om op dergelijke vragen een medisch antwoord te geven. Maar als je als arts in staat bent te herkennen dat het eigenlijk een zingevingsvraag is, verdwijnen veel medische vragen als sneeuw voor de zon. Dat kan ook leiden tot minder vraag naar medische zorg. Maar hoe minder tijd een arts heeft, des te groter wordt de kans dat de patiënt met een recept de deur uit loopt.”

Volgens Van Dijk moet in de laatste levensfase de vraag ‘Welke behandeling wilt u?’ vervangen worden door de vraag ‘Wat is voor u nog belangrijk?’. “Dat stelt nieuwe eisen aan artsen. Zij moeten in staat zijn dat soort gesprekken te voeren. Veel geneeskunde is tegenwoordig ouderengeneeskunde en mede daardoor is het echt een praatberoep geworden. Ik sprak laatst een oncoloog die aangaf dat hij er veel tijd in steekt om mensen af te raden door te gaan met behandelingen. Goed dat daar dus ook een vergoeding voor komt.”

Lees het hele interview met Gert van Dijk: Ruim baan voor eigen afwegingen, door Roel Notten, Arts en Auto, juni 2014: www.artsenauto.nl/app/uploads/2014/05/06-2014p012-015.pdf

Specialist Schaper wil persoonlijker behandeling in de zorg

Op managementsite.nl staat een interview met prof.dr. Nicolaas Schaper, hoogleraar Interne Geneeskunde aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum over regelzucht, regelruimte, de positie van de professional en wat het betekent voor de rol van de arts als de patiënt centraal komt te staan. Schaper is gespecialiseerd in diabetes mellitus.
Guido van de Wiel vroeg hem allereerst iets te vertellen over de manier waarop momenteel de diabetesbehandeling in Nederland is geregeld.

Schaper: “Wij zijn in Nederland heel goed in het organiseren van de zorg en ik denk dat we het in veel opzichten ook goed geregeld hebben. De kwaliteit van de diabeteszorg is veel beter dan zo’n dertig jaar geleden. Maar we hebben door de cultuur van spreadsheetmanagement een systeem ontworpen waar iedere patiënt in moet passen. We persen de patiënt als het ware door dat systeem en denken vervolgens dat we de diabeteszorg goed geregeld hebben. Maar als je een gehaktmolen hebt en je draait er allerlei verschillende soorten vlees doorheen, dan krijg je toch maar één ding: gehakt. Dat is de fase waar we in Nederland beland zijn. Vroeger hadden we helemaal niks, toen konden we zelfs het vlees niet bereiden, dus dat is weliswaar een enorme verbetering, maar toch.
Door regels op te stellen en structuren te ontwerpen, is het probleem nog niet opgelost. Wij hebben binnenkort 1 miljoen mensen met diabetes in Nederland en diabetes lossen we voorlopig niet op. Diabetes is een chronische aandoening: iemand heeft het en houdt het, levenslang. Het is een uitdaging voor de komende tijd om de zorg zo te organiseren dat deze kosteneffectief is, maar dat die tegelijkertijd recht doet aan de individuele patiënt en zorgverlener. One size does not fit all.”

Het gevaar is dat bureaucratische handelingen een doel op zich worden

Wat betekent dit spreadsheetmanagement voor de patiënten in de praktijk?
Schaper: “Wij hebben onderzoek gedaan naar consultvoering en veel gesprekken opgenomen. Een mooi voorbeeld is de patiënt die overstuur binnenkomt en begint te vertellen over de echtscheiding waar hij of zij in is verwikkeld. Je hoort de praktijkondersteuner dan zeggen: Ja, dat is heel vervelend voor u. Maar wilt u nu even komen zitten, want ik moet uw bloeddruk meten en ik moet naar uw voeten kijken, want dit is uw jaarcontrole. Aan de ene kant geweldig, vroeger keek men maar zelden naar de voeten en jaarcontroles werden vaak niet gedaan, maar of die procedurele gang op dat moment koste wat kost moest worden gevolgd? Deze patiënt zit met een heel ander verhaal, maar die praktijkondersteuner blijft zich richten op het vullen van de spreadsheet. Dat afvinkgedrag wordt beloond: anders krijgt hij een geïrriteerde huisarts tegenover zich. Dat is verklaarbaar, want de zorgverzekeraar vindt dat er slechte zorg wordt geleverd als de spreadsheets niet zijn ingevuld.
Het gevaar ligt op de loer dat de bureaucratische handelingen een doel op zich worden. Checklists kunnen helpen, maar het wordt een probleem als we allerlei gegevens onder het mom van kwaliteitsindicatoren moeten aanleveren”.

Wat er nodig is

Tegen het eind van het interview vraagt Van de Wiel aan Schaper wat er nodig is?
Schaper: “Wij moeten als professionals meer vrijheidsgraden krijgen om per patiënt een individuele afweging te mogen maken. Nu wordt er vaak een te restrictief beleid gevoerd, waarin het protocol, geschreven voor de gemiddelde patiënt, centraal staat in plaats van de individuele patiënt. Het opzetten van proeftuinen waarin nieuwe medicamenten of andere interventies geïntroduceerd worden en nauwkeurig gevolgd worden, kan hierbij helpen. Tegelijkertijd mag de zorgverzekeraar in zo’n systeem van integrale bekostiging vragen dat het totale budget niet stijgt. Zo worden de zorgverleners gestimuleerd tot bezuinigingen in zorguitgaven die vervolgens weer gebruikt kunnen worden voor innovaties.

Het formuleren van richtlijnen heeft ons gebracht waar we nu staan in de diabeteszorg. Dat is in veel gevallen een heel goed uitgangspunt. Maar ik denk dat een richtlijn een leidraad moet zijn. We zijn nu op het punt gekomen dat we meer tailormade, geïndividualiseerde therapieën zouden moeten kunnen aanbieden. Het is daarvoor nodig om minder veeleisend te zijn als het gaat om het invullen van spreadsheets. De tijd die we daarmee winnen, dienen we in verdere ontwikkeling van een kwaliteitssysteem te steken, waarin professionals doen waar ze goed in zijn en ze verantwoording over de inhoud van zorg moeten afleggen aan hun cliënten en aan hun collegae. Ook de zorgverzekeraars moeten hierbij betrokken worden”.

Lees het hele interview met prof. Schaper: Ons zorgsysteem is soms de grootste vijand van de patiënt, 10 juni 2014, Management site: www.managementsite.nl

In augustus 2014 verschijnt het boek Organiseren met toekomst – van agile tot zelfsturing, onder redactie van Guido van de Wiel, uitg. Academic Service.

Jeugdzorgmedewerkers bieden Staatssecretaris Van Rijn petitie aan

Een delegatie van jeugdzorgmedewerkers biedt Staatssecretaris Van Rijn op donderdag 12 juni 2014 een petitie aan. Ze hebben ruim 1300 handtekeningen verzameld onder medewerkers bij Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, Gelderland en Zuid-Holland. Met de petitie vragen ze aandacht voor het feit dat grofweg de helft van de werkgelegenheid bij bovengenoemde organisaties op het spel staat.

Met de petitie vragen de medewerkers aandacht voor het feit dat de werkgelegenheid in de Jeugdzorg fors onder druk staat. Dit als gevolg van de nieuwe Jeugdwet die per 1 januari 2015 in werking treedt én de daarmee gepaard gaande bezuinigingen van 15 procent op het huidige budget in de sector. De petitie wordt tussen 16.45 tot 17.15 uur bij VWS aangeboden.

Werkgelegenheid
Uit de arbeidsmarktrapportage die in opdracht van VWS is uitgevoerd en uit analyses van het UWV komt een schrikbarend beeld naar voren: de werkgelegenheid in de sector Jeugdzorg zal met 20 tot 30 procent krimpen. Dit betreft 6.000 tot 9.000 fte. Aangezien er relatief veel parttimers in onze sector werken gaat het hier om maar liefst 8.000 á 12.000 mensen.

Ernstige zorgen
De medewerkers in dienst bij Bureau Jeugdzorg Gelderland, Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en Bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland maken zich ernstige zorgen. Voor de organisaties waar zij werkzaam zijn lijken de gevolgen namelijk nog dramatischer dan hierboven beschreven. Grofweg de helft van de werkgelegenheid bij deze organisaties staat op het spel.

Niet voor niets heeft van Rijn in deze periode de bestuurders van hun organisaties uitgenodigd om over die gevolgen met van Rijn het gesprek aan te gaan. Medewerkers maken zich niet alleen ernstig zorgen over de continuïteit van de zorg voor kwetsbare kinderen, maar zeker ook over de continuïteit van het werk.

Eisen

Medewerkers vragen aan Staatssecretaris van Rijn:

  • Om op 1 januari 2015 geen gat te laten ontstaan waar de kwetsbare kinderen de dupe van worden. Ze willen dat van Rijn, vanuit zijn systeemverantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg, de continuïteit van zorg garandeert.
  • Om er op toe te zien dat ervaren werknemers niet tussen wal en schip raken. Als werk overgaat naar een andere zorgaanbieder of gemeente, op te leggen dat de werknemers het werk volgen en overgenomen worden door de nieuwe zorgaanbieder.
  • Om er voor te zorgen dat als er toch werknemers ontslagen moeten worden er voldoende geld is om een fatsoenlijk sociaal plan te kunnen afspreken.

Jeugdzorgmedewerkers bieden Staatssecretaris Van Rijn petitie aan, website Abvakabo FNV, 11 juni 2014: www.abvakabofnv.nl (Artikel is niet meer beschikbaar; deze site bestaat niet meer. Zie voortaan site FNV, sector Zorg & Welzijn: www.fnv.nl/cao-sector/zorg-welzijn)

Wat is nodig om mensen gemotiveerd aan het werk te houden? Vanavond op t.v. bij Hollandse Zaken

hollandse zakenHet televisieprogramma Hollandse Zaken van omroep Max is vanavond, woensdag 11 juni 2014, gewijd aan de manager en de werknemers op de werkvloer naar aanleiding van de uitkomst van een grote enquête.

Begin juni 2014 maakte de Amsterdamse thuiszorgorganisatie Amstelring bekend 600 mensen te ontslaan. De vakbond wijst o.a. dure interimmanagers en een mislukt, miljoenen kostend tijdsbesparingsproject aan als de oorzaak van dit massa-ontslag.
Amstelring lijkt het zoveelste voorbeeld van mismanagement in de publieke sector: zorg, onderwijs en woningcorporaties. Werknemers worden horendol van alle verplichte rapportages, protocollen, innovaties en peperdure experimenten die het management hen oplegt. Er wordt al bijna tien jaar over geklaagd, maar de arbeidsomstandigheden op de werkvloer lijken niet te verbeteren. Het management legt de oorzaak bij de overheid en de verplichte marktwerking.

Uit een groot onderzoek van Hollandse Zaken onder 5500 leden van AbvaKabo, CNV Publieke Zaak en de Unie, waarbij zowel managers als medewerkers op de werkvloer werden ondervraagd, blijkt dat werknemers zich tekort gedaan voelen en dat managers in zorg, onderwijs en volkshuisvesting twijfelen aan hun eigen rol.

Naar voren komt dat 69 procent van de ondervraagde werknemers vindt dat regels en voorschriften van het management niet bijdragen aan betere dienstverlening.
Ook vinden werknemers in meerderheid dat managers vooral werk voor zichzelf creëren (54 procent) en een onevenredig groot beslag leggen op het budget van de organisatie (65 procent). Nog niet één op de vijf werknemers (18 procent) vindt dat managers passend worden beloond.

Zeventig procent van de managers denkt blijkens de enquête dat zij werknemers dagelijkse beslommeringen uit handen nemen. Zodoende kunnen werknemers zich concentreren op hun werk. Ruim acht van de tien werknemers is het hiermee oneens. Zij vinden juist dat managers hen met onnodige taken opzadelen. Toch zijn zowel managers als werknemers het met elkaar eens dat de groeiende hoeveelheid regels, resultaatgerichte afspraken en protocollen de achterliggende oorzaak van de managementcultuur zijn.

Vooral de zorg lijkt een tikkende tijdbom. Nieuwe plannen komen en gaan. Dure (interim)managers komen en gaan. En de gewone werknemer? Die buffelt door. Of wordt ontslagen.

In het programma komen aan het woord werknemers uit de zorg, AbvaKabo-bestuurder Lilian Marijnisssen en zorgmanagers. De vraag luidt: Wat is nodig om mensen gemotiveerd aan het werk te houden?
Presentatie: Cees Grimbergen
Op woensdag 11 juni 2014 om 20.25 uur op Nederland 2
De herhaling is op donderdag 12 juni 2014 om 9.45 uur, Nederland 2

De manager heeft het gedaan, Hollandse Zaken, Omroep Max: www.maxvandaag.nl/programmas/tv/hollandse-zaken/de-manager-heeft-het-gedaan/POW_00789923/

Manager twijfelt aan eigen rol, Skipr, koersbepalend in de zorg, 11 juni 2014: www.skipr.nl

Is de waarde van een universitaire studie in geld uit te drukken?

Ruim twintigduizend klachten van Britse studenten kwamen er binnen over de kwaliteit van het onderwijs op hun universiteit. Geschat wordt dat er er een bedrag aan schadeclaims moet worden uitbetaald dat kan oplopen tot twee miljoen Engelse ponden. A.N. Wilson geeft in het Britse dagblad The Telegraph commentaar op de klacht dat het onderwijs het geld niet waard zou zijn. Daarbij blikt hij met weemoed terug op zijn eigen tijd op de universiteit. Wilson, geboren in 1950, is een Engelse schrijver/columnist en staat bekend om zijn kritische geest. Hij schrijft: “Natuurlijk zal een oude brompot als ik spottend lachen en zich voorstellen wat er gebeurd zou zijn als de leerlingen van Maurice Bowra hun geld terug hadden gevraagd omdat zij al zijn grappen al een keer eerder hadden gehoord, of als de leerlingen van F.R. Leavis hem hadden aangeklaagd omdat hij T.S. Eliot niet naar waarde had weten te schatten?”
Bowra, een beruchte, invloedrijke Oxford-don die bijna iedereen van betekenis had ontmoet in de wereld van literatuur en politiek, was van 1938 tot 1970 hoofd van Wadham College van de Universiteit van Oxford.

Degenen die tegen het betalen van collegegelden waren omdat ze dachten dat het de minder draagkrachtigen zou afschrikken, hadden deze komische ontwikkeling niet kunnen voorzien, vervolgt Wilson: “Ik kreeg les van de zoon van J.R.R. Tolkien; Tolkien kreeg les van de bijzondere linguïst Wright die in de mijnen van Noord-Oost Engeland had gewerkt voordat hij naar Oxford kwam. Geen Brideshead voor hem. Hij raakte nooit zijn sterke accent kwijt en zei een keer aan het slot van een college tegen Tolkien, die zelf een arme man was die nooit naar Oxford was gekomen als hij had moeten betalen: ‘Mijn advies, jongen, is Keltisch te gaan studeren'”.
Wright had een vooruitziende blik nu we weten dat ‘Keltisch’ een van de populairste elementen is van Tolkiens boek The Lord of the Rings.

Maar hoe bereken je de waarde in geld van een universitaire studie? Is een bepaalde opleiding £9,000 per jaar ‘waard’?
Volgens Wilson begon de narigheid op het moment waarop studenten collegegeld moesten gaan betalen. Als gevolg daarvan was het redelijk je af te vragen of de colleges, de lessen en de woonomstandigheden het geld wel waard waren?

“Als je de woonomstandigheden zou beoordelen aan de hand van maatstaven die gelden voor een modern toeristenhotel, dan zouden ze niet door de beugel kunnen. […] maar we hadden tenminste een paar badkamers die we met elkaar deelden. De generatie voor ons moest in weer en wind grasvelden en pleinen oversteken als ze zoiets exotisch als een bad wilden nemen.

Het voedsel was tamelijk eenvoudig. Ik denk dat dat kwam omdat er alleen mannelijke studenten waren in mijn tijd en de meeste jonge mannen wilden alleen pasteien. Als de keukens hadden geprobeerd ons gezond voedsel voor te zetten, zou niemand het gegeten hebben. Dat zal nu wel beter zijn. Maar we waren daar niet vanwege een kamer met bad noch vanwege het eten.

Maar hoe zat het met het onderwijs. Was dat het geld ‘waard´?

Sommige colleges die ik bijgewoond heb waren grandioos. Ik herinner me vooral de schorre stem van Gabriel Turville-Petre met zijn analyses van de Edda waarvoor ik £90,000 zou hebben betaald als ik ze had gehad. Of de nauwgezette analyses van de Beowulf door professor Alastair Campbell die leken op de journaals in een ouderwetse bioscoop. Als hij aan het eind van een gedicht was gekomen, ging hij terug naar het begin en begon hij weer opnieuw. Zijn lessen verliepen asynchroon, zodat het mogelijk was dat hij op de eerste dag van een nieuwe termijn regel 1.037 behandelde.

De gortdroge colleges van Richard Hammer over oud-Engelse grammatica waren ook heel fijn als je ervan hield – en dat deed ik – maar ik weet niet of ze £9,000 waard waren, het equivalent van 90 mooie avonden in de opera.
[…]
De beste docenten waren waarschijnlijk degenen die voldoende moed hadden om strijdvaardig te zijn. ‘Hoe ben jij hier in vredesnaam binnengekomen meisje?’ was een bitse opmerking, in mijn tijd gemaakt door een van de beste Schotse classici van Oxford tegen een jonge vrouw die een blunder had begaan over Theocritus. Maar deze messcherpe Schotse klassieke geleerde had de universiteit nog in haar hoogtijdagen gekend en had genoten van de intellectuele vuistslagen van C.S. Lewis die de grote man erop had gewezen dat hij een blunder had begaan met Statius.
[…]
Maar zelfs als je het getroffen had met een innemende en briljante docent, zoals ik dat had met John Bayley, dan waren er ook dagen waarop je voelde dat de discussie over literatuur tot niets leidde en dan verlangde je naar het einde en het openen van de fles met sherry.
[ …]
Volgens mij zoeken moderne studenten die klagen over het onacceptabele niveau van het onderwijs mogelijk naar de verkeerde dingen in een universitaire docent. Tegen de tijd dat ze zijn geslaagd voor hun eindexamen en een studierichting hebben gekozen, zouden de jongeren mensen moeten zijn die zelfstandig denken, of daarmee een begin hebben gemaakt. De universiteit is de plek waar zo’n ontwikkeling wordt gevoed. Universitair onderwijs is geen flesvoeding. Zelfs bij disciplines als recht, medicijnen of scheikunde, waar een grote hoeveelheid feitenkennis nodig is, zou het vergaren van informatie gedaan moeten worden door de studenten zelf. Ik kom nog een keer terug bij C.S. Lewis. Een student vroeg hem eens of hij een soort samenvatting kon krijgen van de Faerie Queen van Spenser. De student werd elegant afgepoeierd met: ‘Ik ben je schoomeester niet’.

De universiteit is wat anders dan de school. De docenten zijn er niet voor jou om boeken te lezen, noch om jou te vertellen wat je moet denken. Ze zijn er om je te helpen denken, en dat is heel iets anders.

Dat is ook de reden waarom veel tijd van je studentenleven verspilde tijd moet zijn. Een termijn van acht weken vliegt voorbij. Als je in die tijd hopeloos verliefd bent geworden (of, en dat vergt nog meer verspilde tijd, met hoop verliefd); of als je een rol hebt gespeeld in een toneelstuk, of als je beter bent geworden met squash, of verzot bent geraakt op Zweedse films, dan heb je waarschijnlijk niet genoeg tijd doorgebracht met je vrienden. En vriendschap is het hoogste goed voor veel mensen op de universiteit. Het is de eerste keer van je leven dat je het huis uit bent, weg van de beperkte kring klasgenoten. Je kunt mogelijk iemand uit elke laag van de bevolking tegenkomen; op deze plek worden vriendschappen voor het leven gesloten.

Is het gek dat je in zulke omstandigheden je studie verwaarloost? Een beetje?

Voor andere studenten, die misschien minder geluk hebben, is de universiteit geen fijne tijd. Ze horen niet bij een magische kring. Ze hebben geen seksuele avonturen. Het onderwijs verveelt hun en ze kunnen niet wachten tot het afgelopen is.

Het zou kunnen dat voor hen de ervaring ‘het niet waard’ was. Maar zelfs in die gevallen betwijfel ik dat. Het geheimzinnige aan universitair onderwijs is dat de baten pas jaren later zichtbaar worden. Je beseft dat specifieke vermogens – vooral zelfstandig denken – niet ontwikkeld zouden zijn zonder die drie studiejaren, ook al lijk je ze indertijd verknoeid te hebben.
Daarom is het ook belachelijk die tijd een geldelijke waarde toe te kennen. Universiteit is de beste methode die we kennen om een jong mens te helpen zich te ontwikkelen van de quasi-kinderlijkheid van een 18-jarige tot de prille volwassenheid van een 21- of 22-jarige. Universiteiten zijn geen scholen voor beroepsonderwijs. Ze geven je geen ‘kwalificaties’. De ervaring die ze je bieden kan niet volledig gemeten worden.

Maar als de universiteit goed voor je uitpakt, dan zullen de vriendschappen, de verspilde tijd en de tijd die je hebt doorgebracht met het eersteklas intellect van je docenten, voor altijd meer waard zijn en blijven dan alle goud in de wereld bij elkaar”.

A university education is priceless, door A.N. Wilson, The Telegraph, 4 juni 2014: www.telegraph.co.uk

U P D A T E

Lees bijvoorbeeld ook het artikel van Kees Kraaijeveld in Vrij Nederland, Het sociale leenstelsel voedt hebzucht, statuszucht en ongelijkheid, 13 juni 2014: www.vn.nl

Bijna helft van onze banen gaat over 20 jaar verdwijnen door automatisering en robotisering

kost automatisering banen 2 Wat gaan automatisering en robotisering van arbeid betekenen voor ons beroep en onze baan. Wetenschappers van de Universiteit van Oxford hebben becijferd dat over twintig jaar 47% van onze banen niet meer bestaat. Veel mensen worden vervangen door computers: van caissières tot apothekers, van vertalers tot chauffeurs, van accountants tot chirurgen.
Is er al iets te merken van het verdwijnen van banen?

Journaliste Elena Lindemans ging op zoek naar een antwoord voor het televisieprogramma Economische Zaken. Ze begon op de Tweede Maasvlakte, waar een van de allermodernste terminals bijna klaar is om in gebruik te worden genomen. Het blijkt dat in de toekomst 300 á 400 mensen nodig zijn in plaats van 700 á 800 voor dezelfde hoeveelheid werk.
“Op het imposante haventerrein zie ik vooral machines en geen mensen. Wat is het hier leeg en stil”, zegt Lindemans.
Voertuigen worden beheerd door systemen en niet meer door mensen. De kraanmachinist zit nu in zijn kantoor met een joystick voor beeldschermen en lost op die manier de schepen van hun lading. Hij vindt het leuk, zegt hij: “Het is beter voor mijn lichaam”.
De zelfrijdende auto is ook geen toekomstmuziek meer. Google heeft onlangs een nieuw model gepresenteerd zonder stuur, gas- en rempedaal dat mogelijk in 2015 op de markt komt.
Op de vraag of het een goed idee is dat robots het stuur gaan overnemen, antwoordt Rinie van Est van het Rathenau Instituut dat de gevolgen van automatisering voor onze maatschappij onderzoekt, dat we op een heel andere manier met mobiliteit zullen omgaan. Vrachtwagenchauffeurs, taxichauffeurs, koeriersdiensten zullen verdwijnen. Maar er zullen ook weer nieuwe banen bijkomen.

In een verpleeghuis in Oostende wordt een robot met de naam Zora – aanvankelijk ontworpen om bewoners te helpen met revalidatie-oefeningen – ingezet om interactieve dingen te doen, zoals spelletjes spelen met de ouderen en oefeningen met aan dementie lijdende mensen. Zora kan ook de krant voorlezen.
Journalisten laten zich assisteren door computerprogramma’s die informatie verzamelen en de Radboud Universiteit is bezig met het ontwerpen van een computerprogramma dat zelfstandig een tekst kan samenstellen over een gegeven onderwerp.

Aan het slot komt Rutger Bregman, historicus en schrijver, aan het woord die vertelt dat er weliswaar veel banen verloren zullen gaan in juist die segmenten waar we het niet zouden verwachten, zoals in de ITC en de administratie: “Ik denk wel dat het werk veel onzekerder wordt voor veel mensen. Maar ik geloof dat we ergens in deze eeuw af moeten van het dogma dat je per se moet werken voor je geld”. Hij is een voorstander van een basisinkomen: “We leven in een tijd dat de geschiedenis veel sneller gaat dan ooit. Wat nu een utopie is, kan straks werkelijkheid worden. De verzorgingsstaat was ook ondenkbaar”.

Nieuwe technologieën moeten ons leven gemakkelijker maken. Lindemans concludeert dat als er steeds minder banen zijn door technologie, wij arbeid anders moeten gaan waarderen en ervoor zorgen dat iedereen, met of zonder werk, toch een gezonde financiële basis heeft.

EZ: Voor jou tien robots? Zesde aflevering van de televisieserie Economische Zaken, uitgezonden op 6 juni 2014 op Ned. 2. Duur: 25 minuten. https://www.npostart.nl/ez/06-06-2014/VARA_101357548

Waarschuwing voor nog meer regeldruk in de GGZ

Joep Verbugt, voorzitter Raad van Bestuur van GGZ Eindhoven en de Kempen (GGzE) en bestuurslid van GGZ Nederland is bang dat de geestelijke gezondheidszorg straks nog meer geld kwijt is aan wat hij noemt de ‘doorgeschoten regeldrift’.

Uit onderzoek blijkt dat de geestelijke gezondheidszorg in heel Nederland nu al eenvijfde van het jaarbudget van vijf miljard besteedt aan administratie en verantwoording van de kosten en regels. Verbugt voorziet een toename daarvan als de GGZ overgaat naar de gemeenten.

Na 1 januari 2015 worden zowel de jeugdzorg van de GGZ als een deel van de langdurige geestelijke gezondheidszorg door de gemeenten betaald. “We krijgen dan bijvoorbeeld in deze regio te maken met 20 gemeenten. Als die allemaal met regels komen die we moeten verantwoorden dan lopen de administratiekosten nog verder op. Terwijl je dat geld wil besteden aan de zorg voor clienten,” zegt Verbugt.

“Meer kijken naar eindresultaat”

De GGzE-topman waarschuwt voor nog meer regeldruk. Hij benadrukt dat controles op de uitgaven terecht zijn. “Maar in plaats van te kijken of de procedures en de processen kloppen zouden we moeten kijken naar het eindresultaat: worden onze cliënten zelfredzamer? Nemen ze meer deel aan de samenleving?”

In Nederland hebben steeds meer mensen geestelijke gezondheidszorg nodig. De GGzE hielp vorig jaar tien procent meer cliënten, dankzij onder andere een betere samenwerking met huisartsen.

Zie Topman Verbugt van GGzE luidt noodklok over ‘doorgeschoten regeldrift’, door Tonny Vossen, Omroep Brabant, 6 juni 2014: www.omroepbrabant.nl