Skip to main content

Redactie Beroepseer

Inspectie van het Onderwijs gaat scholen op een andere manier controleren

In een achttien pagina’s tellende Brief van minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker van Onderwijs aan de Tweede Kamer schrijven zij over de manieren waarop zij de kwaliteit- en verbetercultuur in het onderwijs willen stimuleren. Ook geven zij een toelichting op de manier van toezicht hierop.

Uit de inleiding: “We weten uit onderzoek dat een hoge mate van autonomie voor scholen in combinatie met het afleggen van publieke verantwoording het beste recept is voor goede resultaten. Vanuit dit vertrekpunt willen we komen tot een verbetercultuur die door alle betrokkenen intrinsiek wordt beleefd. We willen de ambities van de scholen, besturen, instellingen en leraren prikkelen zodat zij zich professioneel uitgedaagd voelen om zichtbare verbeteringen in het onderwijs te realiseren ten gunste van leerlingen en studenten. Hierbij willen we ook de lessen uit de praktijk en evaluaties van beleid uit de diverse sectoren benutten. We willen het toezicht op de kwaliteit zodanig inrichten dat het verbeterpotentieel transparant en inzichtelijk wordt gemaakt zodat scholen, instellingen, besturen en leraren zich hierin daadwerkelijk herkennen en daardoor aangespoord worden om dit potentieel aan te boren…

In deze brief zetten wij onze strategie uiteen hoe we de gewenste kwaliteitscultuur een impuls willen geven en beschrijven we de vernieuwingen in het toezicht die dit met zich meebrengt en wat dit voor instellingen betekent. In paragraaf twee gaan we in op het hoger onderwijs. In paragraaf drie staan wij stil bij het mbo. In paragraaf vier gaan wij in op de invoering van het gedifferentieerd toezicht in het funderend onderwijs en de hieraan voorafgaande pilotfase waarin de inspectie ervaringen opdoet met mogelijke invullingen van gedifferentieerd toezicht.”

Inspectie van het Onderwijs vernieuwt

De Inspectie van het Onderwijs vernieuwt haar toezicht op de onderwijskwaliteit van scholen waardoor het zichtbaarder wordt waar de verbeterkansen van elke school liggen. Scholen worden vervolgens bij het verbeteren van hun onderwijskwaliteit gestimuleerd en wie er in slaagt de onderwijskwaliteit continue te verbeteren, wordt daarvoor beloond met de waardering ‘goed’ of ‘excellent’. Vanaf 2016 worden scholen die het vertrouwen van de inspectie dik hebben verdiend minder gecontroleerd.

Verdiend vertrouwen

Scholen die het vertrouwen van de Inspectie hebben verdiend door zich continue te verbeteren, krijgen vanaf 2016 minder intensieve controle. Bij deze goede scholen zal de Inspectie slechts eens in de zes jaar in plaats van eens in de vier jaar over de vloer komen. “Inspectietoezicht is er om scholen te helpen hun kwaliteit te verbeteren. Dat betekent dat de Inspectie maatwerk moet leveren: scholen die het goed doen merken minder van het toezicht; bij scholen waar het mis dreigt te gaan grijpt de Inspectie in. Belangrijke voorwaarde voor dit gedifferentieerde toezicht is dat leerlingen, leraren en schoolleiders er nauw bij betrokken zijn. Hun belangen moeten te allen tijde voorop staan”, aldus minister Bussemaker. Voor een aantal scholen met (zeer) hoge onderwijskwaliteit start komend schooljaar een proef met ‘Inspectieluw’ toezicht . De regie en verantwoording over de kwaliteitsverbetering wordt daar in hoge mate gevoerd door het schoolbestuur en leraren zelf.

Cultuur van continu verbeteren

Het onderwijs in Nederland is de afgelopen jaren verbeterd. In de afgelopen jaren hebben veel (zeer) zwakke scholen, met name in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs zich verbeterd. Op dit moment voldoen bijna alle basisscholen (97,8 %) en negen op de tien middelbare scholen aan de minimumeisen van de Inspectie. In het mbo wordt de opgaande lijn van betere diplomaresultaten en verder terugdringen van voortijdig schoolverlaten voortgezet. Tegelijkertijd zien we dat de scholen die aan de minimumeisen voldoen zich amper verder verbeteren. De Inspectie maakt in haar beoordeling nog geen verschil tussen scholen die met de hakken over de sloot een voldoende halen en scholen die het ‘goed’ doen of zelfs op een haar na ‘excellent’ zijn. De focus op de zwak presterende scholen stimuleert scholen volgens de bewindspersonen van OCW onvoldoende om zichzelf steeds verder te verbeteren. “Hoe stimulerend is het als je van de Inspectie hoort dat het onderwijs op jouw school ‘voldoende’ is? Volgens mij is het antwoord daarop: niet. Juist door helder te maken waar het beter kan, worden docenten, bestuurders en andere betrokkenen gemotiveerd om het nog beter te doen en kansen te verzilveren”, aldus Dekker. Om de verschillen in kwaliteit duidelijker te maken, worden de categorieën ‘voldoende’, ‘goed’ en ‘excellent’ geïntroduceerd.

Bredere definitie van kwaliteit

Is het toezicht nu nog ‘risicogericht’, in de toekomst zal dat ‘kansengericht’ zijn. De Inspectie zal vanaf schooljaar 2016/2017 per school een kwaliteitsprofiel publiceren waarin zij aangeeft op welke punten de school het goed of minder goed doet, maar ook waar het verbeterpotentieel van de school ligt. Dit moet scholen maximaal stimuleren om de kansen die zij hebben om het onderwijs aan hun leerlingen nog beter te maken, om te zetten in acties. Het kwaliteitsprofiel geeft niet alleen inzicht in de resultaten van leerlingen op de leergebieden taal en rekenen. Daarnaast worden de sociale competenties van leerlingen, de veiligheid op school, de leergroei die leerlingen doormaken, de ambities van de school én het oordeel van leerlingen en ouders in kaart gebracht. Deze bredere kijk op kwaliteit en het gedifferentieerde oordeel van de Inspectie zal de komende jaren worden ontwikkeld waarbij wordt voortgebouwd op de gesprekken die de inspectie voert met schoolbesturen, leraren, ouders, leerlingen en andere experts.

Grootschalige pilotfase vanaf 1 augustus 2014

Om ervaring op te doen met het ontwikkelen van gedifferentieerde toezicht, de bredere kijk op onderwijskwaliteit, het bijhouden van leergroei en de uiteindelijke vormgeving van Inspectieluwe scholen, start vanaf 1 augustus een grootschalige pilotfase op basis- en middelbare scholen en in het speciaal onderwijs. Daarbij zal ook gebruik worden gemaakt van de kennis die is opgedaan in het Hoger Onderwijs, waar in 2012 al is gestart met verschillende kwaliteitsoordelen. De Inspectie zal aan de hand van de ervaringen met de pilots in het funderend onderwijs tevens onderzoeken of de nieuwe Inspectieoordelen ‘voldoende’, ‘goed’ en het predicaat ‘excellent’ ook kunnen worden toegepast in het middelbaar beroepsonderwijs, waar het toezicht sinds 2012 is gebaseerd op het adagium van verdiend vertrouwen.

Kamerbrief over toezicht in transitie, 28 maart 2014: www.rijksoverheid.nl

Bekijk de video Toezicht in verandering van de Inspectie van het Onderwijs, 28 maart 2019: www.youtube.com/watch?v=-gU58xZDpVU#t=11 (Video is niet meer beschikbaar)

Toezicht in de toekomst, website Inspectie van het Onderwijs: www.onderwijsinspectie.nl (Niet meer beschikbaar op site Inspectie van het Onderwijs)

U P D A T E

Nieuw toezichtskader Onderwijsinspectie, door Marieke Boon, Ouders en onderwijs, 14 juli 2017: https://www.oudersonderwijs.nl/nieuws/nieuw-toezichtskader-onderwijsinspectie/ (Artikel niet meer beschikbaar)

Brochure Vernieuwd toezicht: wat betekent dat voor het bestuur? 21 maart 2017, Inspectie van het Onderwijs: www.onderwijsinspectie.nl

Reactie van de VO Raad op de Kamerbrief Toezicht in transitie van Minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker: OCW wil toezicht op scholen wijzigen, VO Raad, 28 maart 2014: www.vo-raad.nl (Niet meer beschikbaar op site van VO Raad).

Nieuw protocol voor onderzoek legt nadruk op kwaliteit van werk van wetenschappers

omslag standard evaluation protocol 2015 2021Minister Bussemaker heeft op 21 maart 2014 het nieuwe Standard Evaluation Protocol 2015-2021 (SEP) van de Koninklijke Academie van Wetenschappen (KNAW), de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) in ontvangst genomen. Het nieuwe protocol voor onderzoeksevaluaties legt de nadruk op de kwaliteit van het werk van wetenschappers; ‘productiviteit’ is niet meer als apart beoordelingscriterium opgenomen. Daarnaast vraagt het SEP meer aandacht voor de maatschappelijke relevantie van het wetenschappelijk onderzoek en voor wetenschappelijke integriteit. Het protocol is van toepassing op elk onderzoek dat wordt uitgevoerd aan een universiteit en/of aan de instituten van KNAW en NWO.

De kwaliteit van het Nederlandse onderzoek aan universiteiten en de KNAW- en NWO-instituten wordt eens per zes jaar beoordeeld. Dat gebeurt in onderzoeksvisitaties door panels van binnen- en buitenlandse experts en vakgenoten. De beoordelingscriteria en procedures daarvoor staan beschreven in het Standard Evaluation Protocol. KNAW, NWO en VSNU hebben het protocol herzien om het beter te laten aansluiten op de eisen die wetenschap en maatschappij nu stellen.

Productiviteit vervalt als zelfstandig criterium

Het aantal evaluatiecriteria wordt teruggebracht van vier naar drie. De drie evaluatiecriteria in het nieuwe SEP zijn: wetenschappelijke kwaliteit, maatschappelijke relevantie en toekomstbestendigheid. Het oude criterium productiviteit vervalt als zelfstandig criterium. Daarmee wordt ook gehoor gegeven aan de actuele kritiek dat de druk om te publiceren in veel vakgebieden lijkt te zijn doorgeschoten. Het laten vallen van productiviteit als een apart beoordelingscriterium geeft een duidelijk signaal dat ‘méér niet per se beter is’. Minister Bussemaker vindt het eveneens een verstandig besluit om ‘productiviteit’ als criterium te laten vallen. ‘Hiermee wordt meer recht gedaan aan de drijfveer en essentie van wetenschap: nieuwsgierigheid naar waarom en hoe de dingen zijn zoals ze zijn. Productiviteit en snelheid mogen hier geen leidende factor in zijn’, aldus Bussemaker.

Aandacht voor maatschappelijke relevantie onderzoek

De aandacht voor de maatschappelijke relevantie van wetenschappelijk onderzoek is de laatste jaren toegenomen. De nieuwe beoordelingssystematiek sluit hierop aan door zowel de wetenschappelijke kwaliteit als de maatschappelijke relevantie te evalueren langs drie beoordelingsdimensies:
1) de onderzoeksproducten, zoals tijdschriftartikelen, boeken, proefschriften en andersoortige output zoals datasets, designs, prototypen;
2) het gebruik van die producten, onder andere citaties van onderzoeksliteratuur, het gebruik van softwaretools, het gebruik van wetenschappelijke infrastructuur door wetenschappers of andere doelgroepen;
3) de blijken van erkenning uit de wetenschap en uit de maatschappij.

Aandacht voor wetenschappelijke integriteit onderzoek

Het nieuwe protocol vraagt aan onderzoekseenheden om hun beleid ten aanzien van het bewaken van de wetenschappelijke integriteit voor te leggen. De recente fraudegevallen hebben ertoe geleid dat de universiteiten, KNAW en NWO hun integriteitsbeleid hebben aangescherpt en dat er grotere aandacht is gekomen voor het correct en open omgaan met onderzoeksdata. De wetenschapsorganisaties verwachten hiermee verdere versterking van het bewustzijn van de eis van een correcte en integere wetenschapsbeoefening.

Promotiebegeleiding

Een uitbreiding van het SEP betreft aandacht voor de begeleiding van promovendi aan de universiteiten. Onderzoeksscholen en graduate schools worden door de experts bezocht om zo aanbevelingen voor verdere verbetering te verkrijgen.

Klik hier voor de volledige tekst van het nieuwe Standard Evaluation Protocol 2015 – 2021 – Protocol for Research Assessments in the Netherlands, 32 p., 21 maart 2014: www.knaw.nl/nl/actueel/publicaties/standard-evaluation-protocol-2015-2021

Interview met negentigjarige huisarts Nico van Hasselt: Zes dagen per week aan het werk

Op de site van Arts en Auto staat een door Marjan Enzlin afgenomen interview met de oudste nog praktiserende huisarts van Nederland: de negentigjarige Nico van Hasselt uit Amsterdam. “Bij mij staat de patiënt écht centraal”, zegt hij:

“Ik ben 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar en beschikbaar. Ook op zaterdag heb ik spreekuur. Net als vroeger. Ik heb een assistente in de praktijk en buiten praktijkuren neemt mijn vrouw de telefoon op en soms ikzelf. Ik bezoek zelf mijn patiënten. Ook ‘s nachts en in het weekend. Dokters horen mijns inziens altijd bereikbaar te zijn. Ik heb niets met de ontwikkeling dat huisartsen steeds vaker parttime werken. Ik noem zulke huisartsen eerstelijns gezondheidwerkers, in mijn ogen zijn het geen echte huisartsen. Niet zoals wij dat vroeger waren en zoals het beroep eigenlijk bedoeld is volgens mij.

Ze vinden me lastig, ja. De zorgverzekeraars vinden me lastig, de Inspectie vindt me lastig, de beroepsvereniging vindt me lastig, zelfs VvAA vindt me lastig. Tenminste, dat denk ik, want ze wilden me eigenlijk niet helpen toen ik 22 jaar geleden min of meer met pensioen werd gestuurd en ik daarna een jarenlange juridische strijd moest leveren om aan het werk te mogen blijven. Een strijd die ik keer op keer gewonnen heb. Maar de Inspectie is een slecht verliezer en dus komen ze me twee keer per jaar lastigvallen. Zeuren ze over een pleister die over de datum is of een instrumentariumkast met een glazen deur waar eigenlijk een gordijntje voor moet hangen. Achtendertig dossiermappen heb ik thuis. Vol met brieven over mijn strijd. Allemaal gezeur over futiliteiten. Dat mijn patiënten me helemaal niet lastig vinden en heel graag bij me blijven komen, daar hoor je ze niet over.

Bij mij staat de patiënt centraal en dan bedoel ik dus écht centraal. Ik heb de oorlog zeer bewust meegemaakt en ik heb meer en meer het gevoel dat we hier in de gezondheidszorg Duitse toestanden krijgen. Neem nou zo’n epd. Daar staat straks alles over iedereen in. Omdat het zogenaamd goed is voor de kwaliteit van zorg en handig in spoed-gevallen. Ik zeg u, daar gaat het helemaal niet om. Men wil gewoon meekijken. Geleidelijk aan komen we zo allemaal in de macht van zorgverzekeraars”.

Lees het interview verder op de site van Arts en Auto: “Laat mij toch gewoon dokter zijn”, door Marjan Enzlin, 26 maart 2014: www.artsenauto.nl

De Vereniging voor Arts en Auto (VvAA) is een ledenorganisatie voor (para)medische beroepen. De vereniging bestaat dit jaar negentig jaar, opgericht in 1924.

U P D A T E

Oudste huisarts van Nederland (93) overleden, NOS Nieuws, 14 februari 2018: https://nos.nl

Leraar Hannes Minkema maakt balans op van onderwijsbeleid van minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker

Leraar Hannes Minkema heeft een overzichtelijke samenvatting geschreven van de visie en beleidsvoornemens van minister Jet Bussemaker en staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs en voorzien van zijn commentaar op zijn blog Wonderijs. Hij maakt de balans op, daarbij af en toe terugblikkend op een voorgaande regeringsperiode. Wat hebben Bussemaker en Dekker gezegd en beloofd, wat blijft er overeind staan en wat voor effect hebben hun uitspraken op de werkvloer? Minkema besluit zijn betoog met de vraag wanneer Nederland nu eens begint zijn eigen onderwijs, zijn eigen scholen, zijn eigen leraren en dus de toekomst van zijn eigen kinderen serieus te nemen?

Minkema: “Een half jaar na het aantreden van Rutte-II gaven de tot op heden nogal kleurloze minister Bussemaker van Onderwijs (PvdA) en dito staatssecretaris Dekker (VVD) een interview aan de kwaliteitskrant Nu.nl. Daarin gaven zij hun visie op het te voeren lerarenbeleid. Hoe blij leraren zullen zijn met het kleur bekennen van onze bewindslieden, valt te bezien. Het interview is hier te lezen:

Bussemaker wil cultuur-verandering leraren, 16 maart 2013: www.nu.nl/politiek/3370914/bussemaker-wil-cultuur–verandering-leraren.html

Lood om oud ijzer?

Nu ben ik vanouds geen PvdA-er. Maar ik was het VVD-CDA-kabinet (met stopverfvulling) zo zat, dat ik me in het stemhokje weer heb laten verleiden tot een stem op de grootste oppositiepartij.

Onderwijs speelt een grote rol in mijn verder bescheiden politieke afwegingen. Ik heb de PvdA herhaaldelijk verdedigd tegen infame aanvallen op hun vermeende hoofdverantwoordelijkheid voor het Nederlandse onderwijsbeleid, aangezien CDA en VVD véél en veel langer regeringsverantwoordelijkheid hebben gedragen voor onderwijs, véél meer bewindslieden hebben geleverd, en dus aan de basis staan van véél meer onderwijsdebâcles zoals basisvorming, studiehuis, competentiegericht leren, wet-BIO, lerarentekort, maatschappelijke stage, lumpsummisbruik en noem maar op. Bovendien zijn de onderwijsvernieuwingen die de PvdA-er Ritzen invoerde, altijd gesteund door CDA en/of VVD. Zo zijn de feiten.

Helaas bleek PvdA-minister Plasterk niet de ijzersterke onderwijsminister op wie sommigen hoopten, maar hij deed tenminste een paar goede dingen. Onder zijn verantwoordelijkheid trad de kritische commissie-Dijsselbloem aan. Bovendien liet hij scholen publiek maken hoe veel (lees: hoe weinig) er bevoegd werd lesgegeven (de eerste beleidsmaatregel van CDA-minister Van Bijsterveldt was om dat ongedaan te maken, want het stond zo sneu voor ‘haar’ schoolbesturen, die ook nog eens de verkeerde cijfers aanleverden). Ook zorgde hij voor de functiemix en het entreerecht, die naast talrijke managers, middenmanagers, clustermanagers, afdelingsleiders en jaarlaagcoördinatoren nu ook leraren het recht gaf op een hogere salarisschaal puur omdat ze goed lesgaven, en maakte zo het leraarschap weer wat aantrekkelijker. Helaas zwakte Plasterk zijn eigen regelingen af door hun succes afhankelijk te maken van de goedgunstigheid van schoolbesturen, zonder straffe sancties. Dat is de goden verzoeken, en ja hoor: intussen zien we zowel functiemix als entreerecht sneuvelen. Dom dom dom.

Na een paar jaar CDA-Marja (welbekend van de 1040 uur en de maatschappelijke stage) heeft het onderwijs nu weer een PvdA-minister van Onderwijs. Met de verkiezingsretoriek zit het bij de PvdA vanouds wel snor, maar ik denk er verstandig aan te doen te letten op de ministeriële daden. Met welk lerarenbeleid kondigt Jet Bussemaker aan in het Nu.nl-interview Beter Onderwijs in Nederland te maken?

Hoe Bussemaker denkt over leraren

Ten eerste wil ze Nederland laten weten hoe het zit met de cultuur onder leraren: “DIE IS NU VAAK: DIT IS MIJN LES EN DAAR ZET IK EEN HEK OMHEEN EN IK HOUD DE DEUR VAN MIJN KLASLOKAAL DICHT”. Ergo: een minister die de borreltafel napraat. Die een karikatuur oproept. Leraren die geen enkele inmenging dulden zijn een bescheiden minderheid. Bovendien is er, sorry hoor beste onderwijsvernieuwers, geen enkel bewijs dat inmengingweigerende leraren slechtere leerresultaten boeken dan leraren van wie de klaslokaaldeur altijd openstaat. Hoe graag u dat ook zou willen. Of hoezeer u daar misschien in gelooft. Ook het OCW van Jet Bussemaker houdt kennelijk graag een karikatuur over leraren in stand. Dat had ik in het stemhokje niet bevroed. Ik heb nu al spijt.

Bussemaker heeft zorgen: “Van alle leraren die aan een lerarenopleiding beginnen staat na vijf jaar slechts een kwart uiteindelijk voor de klas”. Dat is inderdaad zorgelijk. Maar wat is de probleemanalyse? Wat ziet de minister als oorzaken? “Jonge leraren gaan aan de slag zonder begeleiding en dat is doodzonde. In andere landen begeleiden oudere leraren beginnende leraren. Dat zijn ‘best practices'”. Hoe komt het dat een onderwijsminister niet weet dat ook in Nederland jonge leraren in opleiding steevast worden begeleid door ervaren leraren? Hoe komt het dat onze minister niet weet dat schoolbesturen allang een sloot geld krijgen – dubbel zo groot als 15 jaar geleden -om die begeleiding van te betalen? Dat die besturen dat in X gevallen doen, en het in Y gevallen verwijtbaar nalaten?

Hoe komt het dat een minister niet lijkt te weten dat schoolbesturen vele duizenden onbevoegde ‘leraren’ zonder opleiding voor de klas zetten, omdat de uren opgevuld moeten worden? En dat de scholen daarvoor dus geen opleidingsgeld ontvangen, zodat de brave nieuwe instromers ook geen begeleiding ontvangen – louter door de keuze van de school deze onbevoegden *niet* in opleiding te brengen? Tegen alle afspraken in?

Hoe komt het dat deze academisch opgeleide minister voorbijgaat aan alternatieve verklaringen voor de hoge uitval van studenten en uitstromers tijdens en na de lerarenopleiding? Zoals een hoge werkdruk, in tijd en energie, een tegenvallend niveau, weinig waardering vanuit de samenleving en vanuit de salarisadministratie? Of zoals een te zwakke instroom vanuit mbo en zwak havo, zodat de studenten de opleiding niet bolwerken? Wat zegt het over het beroep, als het teveel zwakke instromers aantrekt? De minister doet er het zwijgen toe.

Twee paarse handen op een buik

Minister Jet Bussemaker had ook haar rechterhand meegenomen naar het blijkbaar goed geregisseerde interview. Staatssecretaris Dekker: “Vroeger was het zo: je doet de pabo, je haalt je papiertje, je gaat aan de slag. Te vaak zonder enige vorm van begeleiding.” Waarom vent deze bewindspersoon deze nonsens uit? De pabo of een hbo- of wo-lerarenopleiding doen “zonder enige vorm van begeleiding” is onthutsende onzin. Leraren-in-opleiding krijgen een fatsoenlijke begeleiding op de werkplek. En op meer scholen dan ooit functioneren interne begeleiders of zelfs begeleidingsteams voor nieuwkomers op school en/of in het onderwijs.

Ofwel onze bewindslieden zijn niet op de hoogte, ofwel ze schetsen bewust een onjuist beeld om hun beleid te legitimeren. Wat is er erger?

Willen Dekker en Bussemaker dat jonge leraren ook ná hun opleiding nog begeleiding krijgen, dan moeten ze dat financieren, of de scholen dwingen die begeleiding te financieren uit de lumpsum. Dat kan gemakkelijk. Maar niet schone handen houden door nul eisen te stellen aan de schoolbesturen, vervolgens op te merken dat de besturen die niet-gestelde eisen niet nakomen, en dan leraren de zwarte piet toespelen.

Liever dan op haar ex-collega’s, de bestuurders, richt Bussemaker haar pijlen op de Nederlandse leraren, over wie ze niet tevreden is: “De lat voor de kwaliteit van leraren moet in zijn algemeenheid omhoog. 1 op de 7 leraren in het VO beschikt niet over voldoende basisvaardigheden. Dus veel leerlingen krijgen niet het onderwijs dat ze moeten krijgen”. Wel, Ton Elias dacht aan 1 op 3. De Inspectie aan 1 op 10. Bussemaker aan 1 op 7. Het is allemaal natte-vingerwerk. Zowel de norm waaraan leraren worden afgemeten, als de kwantitatieve bespiegelingen. Dus 15 van mijn 100 collega’s ‘beheersen hun basisvaardigheden niet’? Waarom geen 3, of 30? Op welke titel stelt Bussemaker hen in gebreke? En wat doen we aan de 1 op 7 tekortschietende Kamerleden, agenten, artsen, notarissen, advocaten, rechters, journalisten, brandweerlieden, gemeenteambtenaren? Ehm… onderwijsbestuurders? Waarom steeds die stemmingmakerij tegen leraren?

Ik denk eerlijk gezegd dat desgevraagd 100 van mijn 100 collega’s vinden dat ze tekortschieten. Dat ze meer verstand zouden moeten hebben van hun vak of van de didactiek of van dyslexie of van ICT of van leerlingbegeleiding of van passend onderwijs of van toetsing of van wat dan ook. Daar zijn we zelf kritisch genoeg voor, en we hebben geen minister nodig om ons te vertellen dat er zogenaamd 1 op de 7 collega’s tekortschiet. Ook weten we wat daar de oorzaak van is: OCW dwingt ons 50% productiever te zijn dan leraren elders in de EU: volgens de OESO heeft Nederland extreem grote klassen en een extreem hoge lestaak. Maar daar hoor je Jet niet over. Wat een treurige misser. Wat een miezerige analyse. En wat een stemmingmakerij. Populisme zou ik zeggen, als het woord niet zo besmeurd zou zijn geraakt”.

Lees de volledige tekst: Over de beleidsvoornemens van Jet Bussemaker en Sander Dekker, onze bewindslieden van onderwijs, door Hannes Minkema op zijn blog Wonderijs, 17 maart 2013: http://wonderijs.wordpress.com

Jos de Blok van Buurtzorg: transitie van de zorg is teveel een feestje van bestuurders en adviseurs

Directeur van Buurtzorg Nederland Jos de Blok schreef een gastblog op de site van het tijdschrift voor verpleegkundigen Nursing.
Hij maakt zich zorgen over de manier waarop het Ministerie van Volksgezondheid en de gemeenten de thuiszorg willen organiseren. Tijdens de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 lieten de landelijke politici volgens hem in de debatten regelmatig zien dat ze niet echt begrijpen hoe het er in het dagelijks werk aan toe gaat: “De slogans ‘zorg dichtbij’ en ‘in de buurt’ duiden op gebrek aan kennis. De decentralisaties, de extramuralisering, het versterken van zelfredzaamheid, het vraagt juist veel méér kennis om goede oplossingen voor mensen te bedenken. Bovendien moet het vooral ook met cliënten samen.

Het optuigen van een enorme toegangspoort, de keukentafelgesprekken en de sociale wijkteams zijn enorme missers. Inmiddels zou toch duidelijk moeten zijn dat zware structuren juist tot slechtere zorg leiden en nieuwe bureaucratie. Onder het motto van ‘eigen kracht’ en ‘participatie’ wordt een werkwijze geïntroduceerd waarbij mensen zich bijna schuldig moeten voelen dat ze zorg en ondersteuning vragen en nodig hebben. Vervolgens gaan groepjes professionals (de zogenaamde T professionals) in sociale wijkteams over deze mensen praten. Volgens sommige wethouders hoef je daarvoor geen deskundige te zijn maar is een ‘frisse blik’ voldoende. Mijn voorspelling is dat dit hele circus ontzettend veel gaat kosten, de toegankelijkheid van de zorg belemmert en voor veel extra bureaucratie gaat zorgen. Ik ben benieuwd hoe we hier over 5 jaar op terugkijken!

Hoe moet het dan wel? Ik pleit ervoor de nadruk te leggen op vakmanschap, meer verantwoordelijk voor de individuele zorgverlener, meer creativiteit in de oplossingen. Natuurlijk moet het meer gaan over zelfredzaamheid. Dat hebben we er door het productiedenken de afgelopen 20 jaar uitgemanaged. De komende jaren zou het opleidingsniveau van professionals in de wijk omhoog moeten. Professionals die in de wijk samenwerken met cliënten, informele zorgverleners, collega’s, gericht op versterking van eigen mogelijkheden en met respect voor de werkelijke problemen van mensen. Dat biedt ook een mooi perspectief voor jongeren die in de zorg willen gaan werken. Ook pleit ik voor een terugkeer van de gezinsverzorging. Dat dit een eenvoudige organisatie vraagt hebben we afgelopen jaren met Buurtzorg duidelijk gemaakt en veel organisaties hebben hun werkwijzen inmiddels ook aangepast of zijn daar druk mee bezig. Vertrouwen in professionals begint met naar ze te luisteren. Nu is het teveel een feestje van bestuurders, managers en adviseurs. Als dat niet wezenlijk verandert wordt de transitie een drama.

Zie Gastblog: Sociaal wijkteam is een enorme misser, door Jos de Blok, Nursing, 22 maart 2014: www.nursing.nl

Evaluatie experimenten met regelarme zorg: Van systemen naar mensen

omslag van systemen naar mensen actizWerken met minder regels leidt tot zorg die beter bij de cliënt past en daardoor ook tot minder zorg. Dat blijkt uit de evaluatie van de eerste ervaringen van de experimenten regelarme instellingen die de organisatie van zorgondernemers ActiZ liet uitvoeren. Uit deze evaluatie bleek ook dat deelnemende zorgorganisaties een cultuuromslag doormaken die onomkeerbaar is. Om de verbeteringen te borgen en het regelarm werken uit te breiden zijn nu goede vervolgafspraken nodig met het ministerie van VWS, de NZa en andere stakeholders.

Om de bureaucratie in de langdurige zorg aan te pakken heeft voormalig staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten in 2011 het initiatief genomen voor de Experimenten Regelarme Instellingen (ERAI). Bij de leden van ActiZ zijn de experimenten nu in volle gang. De zorgorganisaties hebben experimenten op meerdere terreinen, zoals: toegang tot zorg, kwaliteit, bekostiging, berichtenverkeer. Met de komende stelselwijzigingen in het vooruitzicht, liet ActiZ de eerste ervaringen onderzoeken.

Cultuuromslag
De evaluatie laat bij alle organisaties een cultuuromslag omslag zien, in zowel het denken als het handelen van zorgprofessionals. Werken zonder (overbodige) regels betekent werken vanuit de vraag van de cliënt. Niet het recht op zorg of wat vastgelegd is in het indicatiebesluit staat centraal, maar datgene waar cliënten behoefte aan hebben, wat aansluit bij wat zij kunnen en willen. Het blijkt dat vanuit deze filosofie veel doeltreffender gewerkt kan worden en vaak wordt minder zorg ingezet. Zowel cliënten als medewerkers zijn tevreden over de regelarme werkwijze.

Volgende stap
Dit is een mooi resultaat, dat het verdient voortgezet te worden. Uit de evaluatie blijkt ook dat de zorgorganisaties een aantal knelpunten tegen komen. De administratieve lasten worden in eerste instantie nog niet minder, omdat er uitzonderingssituaties zijn waarin organisaties bij sommige cliënten op de oude wijze moet blijven werken. Dat vereist een dubbele administratie. Daarnaast zijn er knelpunten bij de samenwerking met ketenpartners, omdat ook de ketenpartners last hebben van beperkingen. De zorgorganisaties die deelnemen aan de experimenten kunnen en willen niet meer terug naar de oude situatie. Het is daarom belangrijk dat ActiZ en de zorgorganisaties samen met VWS in gesprek gaan over hoe nu verder.

Bekostiging
Spannend wordt het voor die organisaties die nu de Verpleging en Verzorging aanbieden die vanaf 2015 naar de Zorgverzekeringswet gaat. Momenteel ontwikkelt de Nederlandse Zorgautoriteit in opdracht van VWS een transitiemodel voor de bekostiging van deze zorg. Voor de deelnemers aan het regelarm experiment is het van groot belang dat er nu een goede overbruggingsregeling komt, zodat zij in de overgang naar het nieuwe model niet tussen wal en schip vallen.

Wettelijke ruimte
Om het succes van regelarm werken voort te zetten en uit te breiden is ruimte voor en vertrouwen in de zorgprofessionals nodig van de overheid. ActiZ maakt zich daarom zorgen over de nieuwe Wet langdurige zorg. In de Wlz worden de druk en controle op de zorgaanbieders, via de zorgkantoren, opgevoerd. Ook legt de Wlz veel zaken in de wet vast, zoals de aanspraken, de indicatiestelling en PGB restricties die niet wettelijk vastgelegd hoeven te worden. Lagere regelgeving is daarvoor meer geschikt, dit laat meer ruimte voor flexibiliteit en maatwerk voor cliënten.

De komende stelselherziening is alleen geslaagd wanneer deze daadwerkelijk een andere manier van werken faciliteert door regelarme zorg wettelijk mogelijk te maken.
Om in de praktijk ‘van systemen naar mensen’ te kunnen komen, is een andere rolopvatting en – invulling nodig van álle betrokken partijen. De deelnemers aan de ERAI laten zien dat het kan.

Download de folder van ActiZ: Van systemen naar mensen – ERAI deelnemers bewijzen dat het kan (maar de systemen bewegen niet mee): Klik hier.

Download het rapport Evaluatie experimenten regelarme instellingen – Van systemen naar mensen van ActiZ, 20 maart 2014: https://beroepseer.nl

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten start experiment regelarme instellingen, nieuwsbericht, 31 januari 2012, Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl (bericht niet meer beschikbaar op site Rijksoverheid). Zie sitearchief van Rijksoverheid. Type in zoekveld van grijze linkerkolom de titel van bericht: https://rijksoverheid.sitearchief.nl/#archive

Brief regering; Experiment regelarme zorginstellingen en motie-Leijten (nr. 39) over afschaffing minutenregistratie – Kwaliteit van zorg, Parlementaire Monitor, 19 juli 2011: www.parlementairemonitor.nl

Het alternatief voor het Electronisch Patiëntendossier: electronische zorgcommunicatie à la carte

privacyHet Electronisch Patiëntendossier (EPD), het digitale systeem waarmee zorgverleners medische gegevens met elkaar uitwisselen, bestaat nog steeds. Veel mensen denken dat het afgeschaft is omdat het verboden zou zijn door de Eerste Kamer, maar dat is een misverstand. De Eerste Kamer heeft in 2011 de aanvullende wetgeving rond het gebruik van het EPD unaniem afgewezen en de minister van Volksgezondheid de opdracht gegeven zich uit het project terug te trekken.
Om indertijd het EPD mogelijk te maken, was het Landelijk Schakelpunt (LSP) ingericht dat tot taak heeft het koppelen van patiënten aan dossiers bij zorgaanbieders. Hierbij gelden de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst en de Wet Bescherming Persoonsgegevens, die de relatie tussen zorgverlener en patiënt vastleggen en de privacy van burgers in het algemeen waarborgen.
Officieel heet het LSP tegenwoordig zorginfrastructuur*), waarvoor sinds 2012 de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) verantwoordelijk is.

Geen beroepsgeheim meer

Na terugtrekking van het ministerie, hebben private partijen, de zorgverzekeraars, het stokje overgenomen. Zij willen koste wat kost doorgaan met het EPD en zij hebben daar veel voor over. Huisartsen en apothekers kunnen een beloning van zorgverzekeraars krijgen voor elke patiënt die zijn medische gegevens gaat delen via het EPD. Zij kunnen jaarlijks een vergoeding krijgen van zeven- tot negenhonderd euro voor gebruik van het EPD, als minimaal dertig procent van de patiënten van een praktijk meedoet. Zo’n beloning schijnt nodig te zijn, omdat de aanmelding van mensen voor aansluiting op het LSP waarmee zij instemmen met de uitwisseling van hun medische gegevens via dit systeem, ver achterblijft bij de planning. Eind november 2013 was nog maar vijf procent van alle huisarts-patiëntendossiers aangesloten, bij apotheken nog minder, 2,7 procent.

De Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen – VPHuisartsen – is tegen een doorstart van het EPD/LSP en begint daarover een gerechtelijke procedure in het voorjaar van 2014, samen met jurist Ab van Eldijk, voorzitter van de Koepel van DBC-vrije Praktijken (KDVP). De Koepel komt op voor vertrouwelijkheid, privacy en beroepsgeheim in de GGZ.

De fundamenteelste bezwaren tegen de doorstart van het EPD/LSP betreffen het feit dat de uitwisseling van behandelinformatie overeenkomstig het medisch beroepsgeheim niet meer mogelijk is, omdat zorgverleners en patiënt niet langer kunnen bepalen welke informatie voor welk doel wordt verstrekt aan een derde partij. Feitelijk is het EPD/LSP een primitief en lomp Big data systeem, gericht op grootschalige ontsluiting van medische persoonsgegevens waarbinnen het eigenlijk niet mogelijk is om overeenkomstig het medisch beroepsgeheim behandelinformatie selectief en gericht uit te wisselen op basis van toestemming van de patiënt.

Om binnen het EPD/LSP selectief en gericht informatie te kunnen uitwisselen zou alles wat open staat voor uitwisseling met een ieder die over een UZI-pas**) beschikt, geblokkeerd moeten kunnen worden, met uitzondering van de partij aan wie je die bewuste informatie wilt toesturen.

Een veiliger, efficiënter en eenvoudiger informatiesysteem zonder inbreuk op privacyrechten en beroepsgeheim

Kortom: juridisch gezien is het grootschalige EPD/LSP een onhoudbaar wangedrocht. De uitwisseling van medische persoonsgegevens via dit systeem wordt enerzijds onttrokken aan de controle van zorgverleners, gehouden aan het beroepsgeheim, en gaat anderzijds niet meer uit van expliciete geïnformeerde toestemming van de patiënt.
Het is een onnodig complex en onveilig systeem met blijvend hoge exploitatiekosten die door zorgverzekeraars ten laste worden gebracht van voor de zorg beschikbare premiegelden. En dat terwijl met een juist gebruik van beschikbare informatietechnologie een veel efficiënter, eenvoudiger en veiliger informatiesysteem kan worden opgezet dat privacy proof is omdat het geen inbreuk maakt op privacyrechten van burgers en op het beroepsgeheim van zorgverleners.

Het concept voor zo’n alternatief elektronisch informatiesysteem à la carte is opgezet door VP Huisartsen en Ab van Eldijk. VPHuisartsen wil externe partijen uitdagen om met initiatieven te komen om de uitwisseling van gegevens volgens de uitgangspunten van het concept mogelijk te maken. Het is een systeem dat het vertrouwen kan krijgen van patiënten èn zorgaanbieders. Klik hier voor downloaden van Elektronische zorgcommunicatie à la carte.

Wat gaat u doen?

Als uw huisarts u bij een volgende bezoek vraagt of u met uw dossier opgenomen wil worden in het LSP, wat gaat u dan doen? De huisarts is verplicht uw toestemming te vragen. Besef goed dat, als u instemt, alle hulpverleners inzage in uw dossier hebben. Dat kan heel handig zijn, maar de beveiliging is slecht.
Nadat u eenmalig toestemming hebt afgegeven maakt dit systeem het mogelijk dat een zorgverlener met UZI -pas**) te allen tijde toegang kan krijgen tot uw medische dossier: de persoonlijke patiëntengegevens zijn dan opvraagbaar. Uw eigen huisarts is in dit LSP-systeem niet langer betrokken bij de selectie van gegevens die vanuit de eigen patiëntadministratie worden uitgewisseld. Voor u als patiënt is het daarom niet meer mogelijk om uw (huis)arts of andere zorgverleners uitdrukkelijk en gericht toestemming te verlenen voor uitwisseling van specifieke medische gegevens met andere – bij de behandeling betrokken – zorgverleners.

VPHuisartsen voorziet dat de kwaliteit van de informatie-uitwisseling achteruit zal gaan als huisartsen hun zeggenschap over selectie en uitwisseling van medische gegevens verliezen. Overigens blijven huisartsen zonder deze zeggenschap wel verantwoordelijk en juridisch aansprakelijk voor de uitwisseling en het gebruik van gegevens uit hun patiëntenadministratie.

Het gaat er bij dit alternatief ook nadrukkelijk om dat zorgverleners in samenspraak met patiënten hun professionele verantwoordelijkheid behouden voor uitwisseling en gebruik van behandelinformatie.

Noten
*) Wat is het verschil tussen het EPD en het LSP (de zorginfrastructuur)?
Het EPD staat voor elektronisch patiëntendossier. Zorgverleners (bijvoorbeeld ziekenhuizen) gebruiken nu zelf al een eigen EPD. Met de zorginfrastructuur (LSP) kunnen verschillende zorgverleners de eigen elektronische patiëntendossiers uitwisselen. Zie het als een soort snelweg waarover gegevens worden getransporteerd. U moet hiervoor zelf toestemming geven. Daarnaast zitten er in het LSP regionale schotten. Op dit moment kunnen alleen zorgverleners uit uw regio uw gegevens inzien.
**) Met de UZI-pas kunnen zorgaanbieders zoals zorgverleners en zorginstellingen en indicatieorganen zoals CIZ en Bureaus Jeugdzorg, via de elektronische weg toegang krijgen tot vertrouwelijke patiëntinformatie. Er zijn verschillende typen UZI-passen.

Klik hier voor downloaden en lezen van Elektronische zorgcommunicatie à la carte.

Een alternatief voor het LSP, VP Huisartsen, 14 maart 2014: www.vphuisartsen.nl

Juridische procedure VPHuisartsen versus VZVZ om schending privacy patiënten en beroepsgeheim: www.vphuisartsen.nl

Zie voor meer info en details site van Stichting KVDP: www.kdvp.nl

Leraren onderzoeken op bijeenkomst of een lerarenmaatschap haalbaar is

Frans Droog, leraar en bestuurslid van The Crowd, een open leergemeenschap en netwerk voor onderwijsprofessionals, woonde op 22 maart 2014 in Amersfoort de eerste bijeenkomst bij voor leraren met een lerarenbevoegdheid die geïnteresseerd zijn in een lerarenmaatschap. Het idee van een lerarenmaatschap werd door adviseur op onderwijsgebied Frank Weijers in september 2013 in zijn publicatie Echte ondernemers worden geen leraar uiteengezet, waarop docent Dick van de Wateren en Renske Valk, hoofdredacteur van het maandblad voor voortgezet onderwijs Van twaalf tot achttien, met Weijers het initiatief namen tot de bijeenkomst in Amersfoort.

Droog over de bijeenkomst:
“Deze eerste bijeenkomst was in de eerste plaats verkennend. Wie, wat, hoe verder?

Is een lerarenmaatschap een goede vorm om leraren meer zeggenschap te geven over niet alleen de inhoud maar ook de organisatie van onderwijs om zo de kwaliteit te verhogen?

Via een kennismakingsronde en een aantal vragen ontstond langzamerhand een beeld van de aanwezigen en hun ideeën. Dit beeld is deels vastgelegd in de vorm van tekst op een aantal whiteboards en dit zal worden verwerkt en gedeeld door Iris Franck, docent geschiedenis op het College Sint Paul in Den Haag.

De vragen die zijn langsgekomen tijdens de wisselende discussies en vragenrondes en die beantwoord dienen te worden als een van de volgende stappen zijn verzameld door Daniel Dessaur, docent geschiedenis op het Essener, RSG NO Veluwe. Hij zal ze organiseren, aanvullen met zijn eigen vragen en oproepen tot additionele vragen en antwoorden.

Wat mij het meeste is bijgebleven is de grote mate van betrokkenheid die door alle aanwezigen ten toon werd gespreid. Een gedeelde wens was duidelijk de kwaliteit van de docent meer te kunnen inzetten, waarbij de vorm in essentie secundair is. Zo werd een mooie invulling van een lerarenmaatschap geponeerd door Laurent Chambon, docent Frans op het Hyperion College in Amsterdam, een meester-gezel systeem in een verder platte organisatie.

Om het delen van al het verzamelde en een goede voortgang mogelijk te maken is door Dick van der Wateren inmiddels de blog Lerarenmaatschap opgezet en iedereen met interesse in dit onderwerp is van harte uitgenodigd om daar te reageren. Alle suggesties, vragen en antwoorden zijn welkom!

Een van de zaken die aan de orde kwam of een lerarenmaatschap sectiebreed of schoolbreed ingezet zou kunnen of moeten gaan worden? Hoe groot of klein zij zou moeten beginnen met betrekking tot het aantal leerjaren? Zou zij binnen een bestaande school, of een bestaand schoolgebouw, moeten starten? Waaruit zou zij bestaan?

Ik heb daarom even een korte lijst van de aanwezige docenten en hun bevoegdheden gemaakt en kom dan tot de volgende ‘lerarenmaatschap’.”
Lees de namen op de blog van Frans Droog: Lerarenmaatschappen? Een goed idee? http://fdroog.wordpress.com

Blog Lerarenmaatschap: https://lerarenmaatschap.wordpress.com/

Zie ook: Een maatschap van leraren vormen en je eigen school runnen, Groepsblog Beroepseer: www.beroepseer.nl

 U P D A T E

Waarom een maatschap voor leraren? door Jan Lepeltak, 23 maart 2014, Learning Focus: www.learningfocus.nl

Lezing Simon Verwer: De leraar als kunstenaar in het tijdperk van digitale reproductie

Op het VO-Raad Congres Klaar voor de toekomst op 20 maart 2014 in Nieuwegein hield Simon Verwer een lezing over “de leraar als kunstenaar in het tijdperk van digitale reproductie”. Verwer is leraar Frans en filosofie op het Hyperion Lyceum in Amsterdam.

Verwer vindt dat deze tijd het perspectief van de leraar als kunstenaar nodig heeft. Waarom?
Verwer:
“Om een aantal redenen. Ik beperk mij hier tot de belangrijkste.
In de eerste plaats leven wij in een tijd waarin alle menselijke ontwikkeling vervat en verplat wordt in cijfers en modellen. De leraar wordt, als we geen tegenkracht bieden, steeds en steeds meer een mislukte computer. De overdreven waarde die aan de schijnwerkelijkheden van toetsen en systemen wordt gehecht is een symptoom van een gebrekkige visie op goed onderwijs. Veel lerarenopleidingen zijn in de ban van een beperkte focus op opbrengstgericht werken en de inzet van digitale middelen. Wat veel meer aan bod zou moeten komen is de tijdloze aspecten van het leraarschap: de leraar als kunstenaar die de wereld met een oprechte, door en door menselijke blik beschouwt en oordeelt door middel van nauwkeurig observeren, luisteren en zien. Praktische wijsheid. Tact. Phronèsis.

Sinds ik in het onderwijs werk ben ik veel docenten tegen gekomen die zichzelf exclusief als uitvoerders (zijn gaan) beschouwen. Afgelopen zaterdag was ik in het spoorwegmuseum om voorafgaand aan deze congresdag met een groep van 50 leraren in gesprek te gaan over de vragen die centraal stonden in de vo 2020 tour:

1 – Wat wordt er geleerd in 2020?
2 – Hoe wordt er geleerd in 2020?
3- Wat is de context van het leren in 2020?

Het zijn naar ik meen dezelfde vragen waar u zich ook over heeft gebogen. Goede vragen.

Wat er aan mijn deeltafel gebeurde deze zaterdagochtend is illustratief voor het gevoel dat leeft onder een (te) grote groep leraren. Na een kort voorstelrondje ontstond er een gesprek dat binnen enkele minuten resulteerde in een serie van uitspraken over een gebrek aan Tijd, een tekort aan Middelen en het idee, veelal ondersteund door anekdotisch bewijs, dat het vroeger allemaal al een keer geprobeerd is en in ieder geval beter was.

Wat hier in essentie gebeurde was dat deze mensen zichzelf exclusief als uitvoerder positioneerden, waarbij de constructieve energie als zand door de vingers van de gespreksleider heen glipte. Deze leraren beschouwden zichzelf enkel als object van onderwijsbeleid en –politiek en voelden zicht tekort gedaan door allerlei andere personen in en om het onderwijs, met name door politici en bestuurders. Ze zagen zichzelf als een groep mensen waar vooral over wordt gepraat in plaats van met.

Het feit dat een groep mensen op hun vrije zaterdagochtend de moeite neemt om naar een dergelijke bijeenkomst te komen en zich vervolgens zo manifesteert is bron van verwondering en roept bij mij vragen op: hoe kan het dat mensen die zich zo betrokken voelen en overduidelijk passie voor hun vak hebben zo spreken? Hoe kan het dat zij niet het gevoel hebben dat er een wij is, een gezamenlijk streven naar het best mogelijke onderwijs?

In hoeverre dit dit gevoel van een tekort aan zeggenschap terecht is weet ik om eerlijk te zijn (nog) niet. Daar heeft u meer verstand van dan ik. Wat ik wel weet is dat deze docenten niet het beste uit zichzelf halen. Dat zij zich niet vrij voelen. Dat zij meer bezig zijn met de blik van de Ander dan met de zienswijze van de kunstenaar. En dat is waar we naar toe moeten.

Rolmodellen

Ik wil u kennis laten maken met de leraren die zichzelf wel zien als vrije geesten die op basis van hun passie lesgeven en dit overdragen aan de leerlingen. Dit zijn wat Denkfiguur Eke en ik aanduiden als docent-ontwerpers of docent-kunstenaars. We denken dan aan de volgende voorbeelden:

1) De Science Sectie van de Populier

Het eerste voorbeeld is de Science Sectie van de Populier met hun voorliefde voor Maker Education. Ik volg ze via Twitter waar ze op gulle wijze hun oneindige nieuwsgierigheid en positieve energie delen. Maker Education is belangrijke traditie waarbij leren via de handen met hart en hoofd verbonden wordt. In één van de boeken die deze traditie goed omschrijft staat:

Making is a way of documenting the thinking of a learner in a shareable artifact.

De terugkeer van Maker Education een belangrijke hedendaagse ontwikkeling die het onzinnige onderscheid tussen hoofd, hart en handen prachtig slecht en goed onderwijs oplevert.

2) ) Het duo Jelmer Evers en René Kneyber

Een tweede inspiratiebron is het duo Jelmer Evers en René Kneyber. Twee leraren die zichzelf omschrijven als blije boze docenten en een onwaarschijnlijke combinatie van progressief en traditioneel onderwijs vormen. Tegelijkertijd vinden ze elkaar in hun streven naar meer zeggenschap voor docenten. In hun ogen is het eigenaarschap van docenten systematisch weg georganiseerd en zorgt dit voor een afrekencultuur gericht op toetsen, rendement en prestaties. Wat ik van hen leer is dat het belangrijk is om als leraar je niet alleen te richten op je uitvoerende taak maar ook om je te mengen in het onderwijsdebat. Hoewel ik het lang niet altijd met ze eens ben, is het heel knap hoe zij de positie van de docent trachten te versterken.

3) Mijn collega’s Jasper en Jasper op het Hyperion Lyceum

Zoals gezegd werk ik op een recent opgerichte vo-school in Amsterdam. Het is een groot voorrecht om vanaf de tekentafel te mogen beginnen en onze onderwijsidealen te vertalen naar concrete lessentabellen en aanpakken. Wat vooral bijzonder is op onze school is dat het (tot nog toe) gelukt is om een cultuur van samen durven leren te realiseren. Het gesprek in de docentenkamer gaat over wat goed onderwijs anno 2014 betekent en hoe we onze leerlingen zo goed mogelijk voor kunnen bereiden op een leven in een wereld die ook wij nog niet kennen.

In deze voorbeelden – en anderen – zie ik de volgende eigenschappen van de leraar-kunstenaar terug:

1. Deze leraar creëert, maakt of ontwerpt. Hij ziet zichzelf niet exclusief als uitvoerder van een door anderen bedacht curriculum maar geeft er zijn eigen draai aan.
2. Deze leraar treft gelijkgestemden in een specifieke ‘cultuur’ van delen en discussiëren, veelal via een netwerk buiten de school om middels concrete praktijkvoorbeelden (vandaag de dag posts, tweets of eigen blogs).
3. Deze leraar is een eigengereid, gericht op uitvinden en ontdekken waarmee hij kleur geeft aan zijn omgeving.
4. Er is onder deze groep ‘onderwijs-ontwerpers’ instemming over de algemene logheid of eenvormigheid van het onderwijssysteem. Ze doen hun werk veelal ondanks of buiten om het systeem, in plaats van dankzij.

College leraar Stefan van der Weide schreef hierover ooit mooi:

Before you start thinking outside of the box, take a good look at the available space in the box.

Er valt ook kritiek te leveren op mijn verhaal tot nu toe. Zo is de groep van leraar-kunstenaars relatief klein en hun impact (nog) beperkt. Voor mij is echter een belangrijke reden om met zo veel enthousiasme iedere dag met nog beter onderwijs bezig te zijn. Ik zie mijzelf als ontwerper van mijn leraarschap. Ik zie mijzelf als een lerende kunstenaar.

Oproep

Wat ik van u vraag is om dit creatieve aspect van het leraarschap ruimte te bieden. Dit bedoel ik zowel als idee als in de dagelijkse praktijk. Baken specifieke tijd en ruimte af waarbinnen leraren met ideeën mogen spelen. Maak deze tijd en ruimte visueel zichtbaar in uw gebouw en op de roosters voor leraren, leerlingen en ouders. Verdedig de school tegen doorgeschoten, macro-economisch geïnspireerde trends, zoals het beperkte excellentie denken”.

Zie volledige tekst lezing: De leraar als kunstenaar in het tijdperk van digitale reproductie, blog van Simon Verwer op site Onderwijsfilosofie, 20 maart 2014: www.onderwijsfilosofie.nl

Op de website van Onderwijsfilofsofie – Grondslagen voor doordacht onderwijs, worden hedendaagse onderwijsinitiatieven vanuit een praktisch-filosofische invalshoek in historische en internationale context geplaatst: www.onderwijsfilosofie.nl