Skip to main content

Redactie Beroepseer

Bedrijfsartsen herkennen beroepsziekten niet

Ruim tweederde (70%) van de bedrijfsartsen meldt beroepsziekten niet, terwijl ze hiertoe wettelijk verplicht zijn. Gebrek aan kennis van beroepsziekten en tijdgebrek worden als belangrijkste redenen opgegeven in een enquête onder bedrijfsartsen uitgevoerd in opdracht vande Inspectie van het Ministerie van Sociale Zakenen Werkgelegenheid SZW, voorheen de Arbeidsinspectie.
Dit meldt het onderzoeksjournalistieke platform Altijd wat monitor op basis van het rapport Versterken melding beroepsziekten. Het onderzoek bevestigt de conclusies uit de televisieuitzending Ziek door mijn werk van 5 februari 2014.

De arbeidsinspectie stuurde, in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ), alle bedrijfsartsen in Nederland een vragenlijst om in kaart te brengen waarom bedrijfsartsen zo weinig beroepsziekten melden. Bijna een derde (31%) van de bedrijfsartsen geeft aan moeite te hebben om een beroepsziekte te herkennen of niet te weten hoe en waar die melding gedaan moet worden. 58% zegt geen tijd te hebben of vergeet te melden. Daarbij speelt mee dat de tijd die het kost om te melden vaak niet vergoed wordt door de werkgever.

Bedrijfsartsen worden betaald door de werkgever

Bedrijfsartsen zijn ook bang om betrokken te raken in een juridische strijd tussen werkgever en werknemer als ze beroepsziekten wél melden. 36% van de bedrijfsartsen vreest dat een melding juridische of economische consequenties heeft, onder meer voor het contract dat ze hebben met de werkgever. Bedrijfsartsen worden betaald door de werkgever en dat zet hun positie onder druk.

De uitzending van Altijd wat monitor leidde in juni 2014 tot een hoorzitting in de Tweede Kamer over beroepsziekten. “Onafhankelijkheid van bedrijfsartsen is in het geding”, zei Monique Frings-Dresen, directeur Nederlands Centrum voor Beroepsziekten tijdens die hoorzitting.

Door het slechte meldgedrag, geven de beroepsziektencijfers geen compleet beeld. Die cijfers zouden inzicht moeten geven in risicogroepen en vormen de basis voor beleid en preventieve activiteiten. De gebrekkige registratie is voor de Inspecties SZW en IGZ aanleiding om bedrijfsartsen aan te spreken op hun wettelijke meldplicht.

Op de oproep van de Altijd wat monitor hebben ook bedrijfsartsen gereageerd. Zij geven een verklaring waarom er zo weinig beroepsziekten worden gemeld en in wat voor lastige positie bedrijfsartsen zich kunnen bevinden. Op de site van Altijd wat monitor staan enkele citaten uit hun reacties.

Bedrijfsartsen herkennen beroepsziekten niet, door Daan Jansen, Altijd wat monitor, 14 juli 2014: https://demonitor.kro-ncrv.nl

Rapport Versterken melding beroepsziekten, met Aanbiedingsbrief aan Tweede Kamer van  minister Asscher, 8 juli 2014: www.rijksoverheid.nl (rapport niet meer beschikbaar op site Rijksoverheid).

Ziek door mijn werk, Altijd wat monitor, 5 februari 2014: https://demonitor.kro-ncrv.nl

De Altijd wat monitor, gestart in 2014, snijdt maatschappelijke thema’s aan waar heel Nederland mee te maken heeft, zoals de zorg, voedsel en duurzaamheid, en onderwijs.
(De Altijd wat monitor heet vanaf januari 2015 De monitor,  het onderzoeksjournalistieke platform van de KRO-NCRV).

Prijsvraag: wie is het langst in tijdelijke dienst op de universiteit?

Laureaat-HNU-2014Het Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten (H.NU) heeft een ludieke prijsvraag uitgeschreven voor wetenschappers. De wetenschapper die het langst in tijdelijke dienst is krijgt de hoofdprijs: vervoer per auto met eigen chauffeur naar een door H.NU georganiseerde feestelijke academische gelegenheid in september 2014.
Het Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten is in het najaar van 2013 opgericht door wetenschappers afkomstig van alle Nederlandse universiteiten. Het beoogt een podium te bieden voor discussies en initiatieven die zich ontwikkelen aan alle Nederlandse universiteiten en daarbuiten. Doel is te komen tot concrete voorstellen voor een vernieuwde brede universiteit waarin plaats is voor fundamenteel en maatschappelijk relevant onderzoek en voor een academische opleiding waarin de verschillende wetenschapsgebieden in hun verscheidenheid tot hun recht kunnen komen.

H.NU wil het probleem van wetenschappers in tijdelijke dienst op een luchtige manier onder de aandacht brengen door middel van de prijsvraag. Daarom nodigt H.NU iedereen – ook degenen die misschien niet direct voor de hoofdprijs in aanmerking komen – uit mee te dingen.

Steeds vaker in tijdelijke dienst

Wetenschappers bij de Nederlandse universiteiten zijn steeds vaker in tijdelijke dienst. Sinds 1995 is het percentage wetenschappers met een tijdelijk contract bijna verdubbeld; van 22,8% naar 40,7% (eind 2012). Hierbij zijn de promovendi, die nagenoeg altijd een tijdelijke aanstelling hebben, niet meegerekend. Vrouwelijke wetenschappers werken zelfs in meerderheid (52,9%) in tijdelijke dienst. Dat blijkt uit onderzoek van de VAWO, vakbond voor de wetenschap. De VAWO vindt het zorgelijk dat steeds meer van de werknemers die verantwoordelijk zijn voor de kerntaken van de universiteit, onderwijs en onderzoek, een tijdelijke aanstelling hebben.

Universiteitsbestuurders zeggen vaak dat het aantal tijdelijke aanstellingen ook in andere sectoren zo hoog ligt. Dat klopt niet. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek laten zien dat er elders eveneens een toename is, maar ook dat het percentage op de universiteiten extreem hoog is. In 2005 had 77% van de landelijke beroepsbevolking een vaste baan, 9% een tijdelijke baan en werkte 14% als zelfstandige. In 2012 waren die percentages 69% vast, 16% tijdelijk en 15% zelfstandig.
Een ander argument dat universiteitsbestuurders aanvoeren is dat er een ‘flexibele schil’ nodig is om schommelingen in de studentenaantallen en de financiering op te vangen. Dat enige flexibiliteit wenselijk is, zal niemand bestrijden, maar de universiteiten wentelen deze volledig op het wetenschappelijk personeel af: tegenover de 40,7% aan tijdelijke contracten op 15040 fte aan wetenschappelijk personeel staat 13,1% aan tijdelijke contracten op de 17041 fte aan overig personeel (promovendi ook hier buiten beschouwing gelaten).

Verschraling, uitholling en bedreiging van de continuïteit

Naar het oordeel van de VAWO leidt de sterke stijging van tijdelijke aanstellingen onder gepromoveerd wetenschappelijk personeel tot verschraling, uitholling en een toegenomen werkdruk. Daarnaast vormt dit hoge percentage tijdelijke aanstellingen een bedreiging voor de continuïteit van onderwijs- en onderzoeksprogramma’s. Deze kernactiviteiten van de universiteiten zouden primair uitgevoerd moeten worden door medewerkers in vaste dienst.

Meedoen aan de prijsvraag “Wie wordt de H.NU-laureaat 2014?”

De succesvolle kandidaat scoort excellent op de volgende kwaliteitscriteria:

• ‘flexibiliteit’ – in staat om zich voortdurend aan te passen aan de steeds veranderende inhoudelijke eisen die de talloze tijdelijke contracten stellen;
• ‘mobiliteit’ – gewend om voortdurend dwars door Nederland te reizen om aan de behoefte op de arbeidsmarkt te voorzien;
• ‘passie’ – voor de wetenschap, steeds bereid om zich te voegen naar de grillige wensen van universiteits- en faculteitsbesturen.

De keuze voor de gelukkige winnaar is het resultaat van een objectief controleerbare procedure: de som van het aantal maanden van alle tijdelijke contracten (incl. student-assistentschappen, AIO, OIO enz.) die een tijdelijke medewerker aan een Nederlandse universiteit heeft gehad. Indien twee kandidaten gelijk scoren, wint degene met de meeste juridisch dubieuze contracten (bijvoorbeeld onderhands toegezegde vervolgcontracten onder gelijktijdige aanvraag van wachtgeld enzovoort).

U kunt deelnemen via een e-mail naar prijsvraag@platform-hnu.nl. De inzendingstermijn sluit op 15 augustus 2014.

Geef aan: (1) het totaal aantal maanden in tijdelijke dienst; (2) aan welke universiteiten. De tussenstanden worden bijgehouden op de website van H.NU. Geef daarom ook aan (3) of u alleen met uw initialen of met uw volledige naam vermeld wilt worden.
Bovenaan de lijst staat momenteel iemand met 303 maanden. Dat is ruim 25 jaar.

Zie voor deelname aan de prijsvraag 2014 en meer info de website http://platform-hnu.nl/prijsvraag

Persbericht: Ruim 40 procent van gepromoveerde wetenschappers bij universiteiten is in tijdelijke dienst, VAWO, Vakbond voor de wetenschap, 19 september 2013: Klik hier.

 U P D A T E  – 1 5   A U G U S T U S   2 0 1 4

De eerste prijs – vervoer per auto met eigen chauffeur naar een door H.NU georganiseerde feestelijke academische gelegenheid in het najaar – is gewonnen door
Dr. Andrel Linnenbank met 304 maanden, maar ook Babbage verdient met 303 maanden een eervolle vermelding. Voor meer info over de prijsuitreiking, lees de Nieuwsbrief van het Platform H.NU, no 2 van augustus 2014: Klik hier.
In de Nieuwsbrief staan ook berichten over activiteiten rond de opening van het academisch jaar op 1 september 2014. H.NU coördineert deze activiteiten en fungeert als platform.

Petitie en landelijke bijeenkomst
In de loop van dit academische jaar organiseert H.NU een bijeenkomst, als startpunt van een landelijke petitie aan de Tweede Kamer. Daarnaast komt er aandacht voor het probleem van de grote aantallen tijdelijke werknemers aan de universiteiten. In dat kader zal ook de prijsuitreiking aan de H.NU-laureaat 2014 plaatsvinden.
Voor meer info, zie website van H.NU: http://platform-hnu.nl

Onderzoek naar zorgfraude in de GGZ wijst uit: een verschil in perspectief

Sinds de introductie in 2005 van de Diagnose Behandel Combinatie (DBC), het nieuwe declaratiesysteem voor zorgkosten in de ziekenhuiszorg en in 2008 in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), is er in de politiek en de media een beeld ontstaan als zou er sprake zijn van grootschalige en systematische fraude met dit systeem, veelal gepleegd door behandelaren. Het aantal incidenten in de GGZ werd breed uitgemeten in de media en berichten over de geschatte omvang van het bedrag van onjuist declareren varieerde van zeven miljoen tot vier miljard euro.

Omdat er nog veel onduidelijkheid rondom de aard van deze vermeende zorgfraude heerste, en er bovendien een lacune bestond in de kennis over de manier waarop behandelaren hier zelf tegenaan kijken, ging Andrea Frankowski voor haar masterscriptie het declaratiegedrag in de geestelijke gezondheidszorg onderzoeken. Titel van haar scriptie: Kop of munt? Twee zijden van zorgfraude – Over onjuiste zorgdeclaratie in de geestelijke gezondheidszorg door middel van DBC’s.
Haar onderzoek heeft zich gericht op een tweeledige vraag:
– welke problemen gaan er schuil achter de term ‘zorgfraude’ en
– welke zijn de handelingsrationaliteiten van het declaratiegedrag van zorgprofessionals volgens enerzijds de autoriteiten en anderzijds de zorgprofessionals zelf?

Zorgfraude of onjuist declaratiegedrag?

Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat de term zorgfraude niet scherp is gedefiniëerd, er is geen overeenstemming over de term. Daardoor is het niet goed mogelijk onderscheid te maken tussen zorgfraude en onjuist declaratiegedrag.
Er zijn dan ook verschillende vormen van zorgfraude en/of onjuiste zorgdeclaratie te onderscheiden die ofwel expliciet in strijd zijn met geldende wetten en regels ofwel niet tegen gestelde wetten en regels indruisen, maar desondanks wel beschouwd worden als onjuist, bijvoorbeeld door zorgverzekeraars of andere betrokken autoriteiten.
De categorie van onjuiste zorgdeclaratie waarbij geen expliciete wetten of regels zijn overtreden is met name relevant, omdat het in deze gevallen ontbreekt aan een wettelijk kader om er tegenop te treden. Onder deze categorie vallen bovendien ook vormen van onjuist gebruik zoals ‘upcoding’ en ‘overdeclaratie’. Dit is opmerkelijk omdat deze strategieën vaak worden genoemd door betrokken autoriteiten en vermoedelijk worden gezien als de meest voor de hand liggende vormen van zorgfraude.

Vervolgens bleek dat de betrokken autoriteiten en de zorgprofessionals van mening verschillen over welke handelingsrationaliteiten ten grondslag liggen aan declaratiegedrag dat geassocieerd wordt met ‘zorgfraude’. Zo lijken de betrokken autoriteiten die zich bezighouden met het maken van beleid, toezicht houden, handhaving en controle van zorgdeclaraties, ervan overtuigd dat zorgprofessionals declareren op grond van overwegingen die aansluiten bij rationele keuzen. D.w.z. dat zorgprofessionals zich laten leiden door eigenbelang en het binnenhalen van zo groot mogelijke financiële inkomsten, in plaats van door het belang van het collectief, zoals de beroepsgroep waartoe zij behoren of de maatschappij als geheel. Hierbij zouden zorgprofessionals kiezen voor behandelingen die hen de meeste financiële middelen opleveren en tegelijkertijd het minste (aan geleverd werk) kosten.

Zorgprofessionals hechten waarde aan andere zaken dan beleidsmakers

Volgens de zorgprofessionals liggen er hele andere overwegingen ten grondslag aan hun declaratiegedrag. Zij handelen op basis van belangen die tegenstrijdig of zelfs tegengesteld zijn aan het belang van beleidsmakers. Deze belangen betreffen niet maximalisatie van eigenbelang en winstgerichtheid, maar hebben betrekking op andere zaken waar professionals waarde aan hechten, zoals belangen van patiënten. Die wegen voor professionals zwaarder dan financiële belangen of het navolgen van regels.

Daarnaast is het zo dat zorgprofessionals negatief staan tegenover het DBC-systeem en niet erg bereid zijn om ermee te werken. Er worden dan ook veel bezwaren en kritische noten geuit ten aanzien van het systeem, bijvoorbeeld in de vorm van bezwaar- en beroepsprocedures. Deze bezwaren sluiten aan bij eerder onderzoek van bijvoorbeeld Lars Tummers van de Erasmus Universiteit*).
De introductie van het DBC-systeem onder zorgprofessionals in de GGZ veroorzaakte ‘beleidsvervreemding’: een gebrek aan identificatie met het DBC-systeem en een gebrek aan bereidheid om het systeem te implementeren. Deze beleidsvervreemding treedt vermoedelijk op omdat het DBC-systeem gezien wordt als een van de maatregelen die marktwerking stimuleren en gericht zijn op waarden als efficiëntie en transparantie. Deze waarden zijn niet eenvoudig te verenigen met de cultuur van zorgprofessionals, omdat daarin andere waarden belangrijk worden gevonden, zoals het belang van de patiënt op de eerste plaats, autonomie en de mogelijkheid tot zelfregulering en zelfsturing.

Het is dan ook niet ondenkbaar dat zorgfraude en/of andere vormen van onjuiste zorgdeclaratie een uitvloeisel zijn van de spanning die is ontstaan tussen waarden die professionals belangrijk vinden en waarden die in het beleid dat zij moeten implementeren centraal staan.

Weeffout in het systeem

Volgens de professionals zit er een sterke – moeilijk te negeren – prikkel tot strategisch handelen in het systeem ingebouwd. Deze prikkel moet volgens de zorgprofessionals geïnterpreteerd worden als een weeffout in het systeem die bepaald gedrag uitlokt, terwijl er in feite geen sprake is van een verkeerde ethiek onder de medische professionals. Bepaalde vormen van onjuiste zorgdeclaratie – bijvoorbeeld administratieve fouten – kunnen het best verklaard worden doordat het declaratiesysteem niet altijd even helder is en elk jaar verandert.

Het komt ook voor dat zorgprofessionals handelen om zichzelf werk te verschaffen en kosten declareren om de organisatie waarin ze werken financieel te helpen. Oorzaak hiervoor is de economische crisis. Zorgprofessionals vermoeden dat zorgverzekeraars, beleidsmakers en handhavers vanwege de crisis krampachtig reageren en steeds minder begrip voor hen hebben. Dat uit zich volgens hen in het willen beheersen en controleren van de zorgprofessionals, die ervaren dat er steeds minder begrip voor hen wordt opgebracht met als gevolg het omzeilen van wetten en regels.

Het bemoeilijken van het werk van zorgprofessionals in de GGZ is ook een reden voor veel onbegrip. Het DBC-systeem zou volgens hen niet aansluiten op de praktijk en dus niet geschikt zijn voor de geestelijke gezondheidszorg.
Het DBC-systeem brengt grote financiële onzekerheid met zich mee en vormt een administratieve last. Het is een systeem dat de eigen doelstellingen niet haalt en eigenlijk alleen maar meer kosten met zich meebrengt doordat er veel financiële middelen ingezet moeten worden voor de controle en de aanpak van onjuiste zorgdeclaraties. Een ander belangrijk bezwaar tegen het systeem is het schenden van de privacy van patiënten.
Zorgprofessionals vinden het bezwaarlijk dat er digitale registraties en gedetailleerde informatie doorgestuurd moet worden aan zorgverzekeraars. Deze informatie is veelal te herleiden tot individuele patiënten, waardoor zorgprofessionals het idee hebben dat hun beroepsgeheim wordt geschonden.

Verschil in perspectief

De conclusie van het onderzoek is dat er dat er twee verschillende perspectieven bestaan op zorgfraude: die van de betrokken autoriteiten en die van de professionals. De autoriteiten zijn vooral geïnteresseerd in de output van professioneel werk en baseren de regels op kwantitatieve maatstaven, terwijl professionals vooral gericht zijn op kwalitatieve maatstaven en de praktijk van het werk.
De verschillende perspectieven zijn van invloed op ideeën over aansturing van professionals: ofwel op basis van regulering (door de staat), ofwel op basis van zelfregulering (door de professionals).
Het gevolg van het verschil in perspectieff is dat professionals overheidsregulering ervaren als een last, die zij proberen te negeren en te ontduiken.
Frankowski eindigt haar scriptie met de suggestie het verschil in perspectief als middel te gebruiken om de spanningen te verzachten en om begrip voor elkaar te krijgen. In elk geval laat de ‘tweespalt’ in visies en belangen zien dat er sprake is van twee werelden rond het thema zorgfraude.

Noot
*)
De bereidheid van GGZ-zorgprofessionals om te werken met DBC’s: eerste resultaten van een onderzoek onder 1300 zorgprofessionals
. Lars Tummers, 2010. Erasmus Universiteit Rotterdam.
Policy alienation. Analyzing the experiences of public professionals with new policies. PhD thesis. Lars Tummers, 2012. Erasmus University Rotterdam.


Kop of munt? Twee zijden van zorgfraude – Over onjuiste zorgdeclaratie in de geestelijke gezondheidszorg door middel van DBC’s
, Andrea Frankowski, december, 2013. Masterscriptie Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap, Universiteit Utrecht: https://beroepseer.nl

Helft sociale wijkteams is niet geschoold voor nieuwe werk

Uit een groot landelijk onderzoek naar het functioneren van sociale wijkteams van gemeenten en samenwerkende organisaties voor maatschappelijke ondersteuning, blijkt dat er nog veel hindernissen genomen moeten worden wil de decentralisatie van AWBZ, Jeugdzorg, Participatiewet en Passend onderwijs goed verlopen. Per 1 januari 2015 worden deze taken overgeheveld naar de gemeenten.
Het doel van sociale wijkteams, ook wel buurtteams genoemd, is het bieden van een beter op elkaar afgestemde dienstverlening aan burgers die het alleen niet redden; ze zijn een belangrijke schakel tussen de vraag en het aanbod van hulp en zorg. De sociale wijkteams worden gevormd door professionals uit zoveel mogelijk organisaties in een gemeente. Ze worden ‘uitgeleend’ door hun eigen instelling.

Het landelijke onderzoek is uitgevoerd door de Stichting VraagWijzer Nederland die naast het doen van onderzoek ook beleid ontwikkelt en advies en ondersteuning biedt aan gemeenten, woningcorporaties en organisaties voor welzijn en zorg.
Het onderzoek is te verdelen in twee groepen respondenten: die met een sociaal wijkteam en die zonder een sociaal wijkteam. De gemeenten en organisaties die nog geen sociaal wijkteam hebben maar daar wel over nadenken waren ook in de gelegenheid gesteld om de vragen te beantwoorden.

Op dit moment zijn er 403 gemeenten in Nederland. Hiervan hebben 323 vertegenwoordigers van deze gemeenten (of organisaties voor welzijn of maatschappelijke ondersteuning) de vragenlijst ingevuld
Onder de respondenten zijn 99 gemeenten met een sociaal wijkteam en 69 gemeenten zonder een sociaal wijkteam. Er deden 34 organisaties mee die in een sociaal wijkteam participeren en 15 organisaties waar de gemeente (nog) geen sociaal wijkteam heeft.
Door de resultaten van beiden groepen respondenten op te tellen wordt het totaal van het aantal gemeenten onder de respondenten waar een of meer sociale wijkteams actief zijn 162. In 116 gemeenten is nog geen sociaal wijkteam actief.

Uit het onderzoek blijkt dat het aantal sociale wijkteams dat intensief in teamverband samen werkt in de minderheid is: In 25 gemeenten is een duidelijke keuze gemaakt voor een team (22,9%). Het aantal netwerkverbanden en tussenvarianten is in de meerderheid: samen goed voor 61,5%.

Geconcludeerd wordt dat de helft van de sociale wijkteams niet geschoold is voor het nieuwe werk en een groot deel van de sociale wijkteams nog niet gefaciliteerd is met een adequaat ITC-systeem. Opvallend is dat een meerderheid van de sociale wijkteams wel met de Zelfredzaamheid-Matrix*) werkt maar slechts een deel van de teams hier een instructie voor kreeg. Wat de ICT betreft: een groot deel van de respondenten geeft aan dat zij nog geen registratiesysteem gebruiken. Van dubbele registratie is bij 33 respondenten het geval.

De Stichting doet een aantal aanbevelingen, zoals het organiseren van een intensieve vorm van samenwerking, zorgen voor adequate scholing en het faciliteren van ICT.

Noot
*) Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM). Zie bijvoorbeeld: www.zelfredzaamheidmatrix.nl

Zie voor het volledige rapport met alle resultaten: Landelijk onderzoek sociale wijkteams – Een onderzoek naar de stand van zaken van de sociale wijkteams onder gemeenten en samenwerkende organisaties voor maatschappelijke ondersteuning, Stichting VraagWijzer Nederland, Leiderdorp, 24 juni 2014: www.stichtingvraagwijzernederland.nl

Zie ook het artikel op de site van Buurtzorg Jong: Sociale wijkteams gaan niet werken als er geen echte verandering komt, oktober 2014: www.buurtzorgjong.nl

 

Geestelijke gezondheidszorg in Nederland droogt op door bezuinigingen

Psychiater Bas Frelier schreef op de site van GGZ Nieuws een artikel met de alarmerende titel: GGZ in Nederland: luid de noodklok. Daarin legt hij uit dat bezuinigingen van de regering rücksichtslos en met weinig visie zijn doorgevoerd. Aan het eind van zijn artikel komt hij tot de conclusie dat werknemers in de GGZ niet weten hoe zij zich moeten weren tegen de negatieve effecten van de bezuinigingen.

Frelier werkt sinds vijf jaar als psychiater in Amsterdam en vindt het een zeer interessant beroep, hij zou niet anders willen: “Maar veel heb ik in die relatief korte tijd zien veranderen. Ik wil de noodklok luiden over het langzaam maar gestaag afbrokkelen van de geestelijke gezondheidszorg in Nederland.
Kinder- en jeugdpsychiaters stonden vorig jaar op de barricades naar aanleiding van de overheveling van de kinder- en jeugdpsychiatrie naar de gemeenten. Hun strijd heeft niet mogen baten. Op dit moment is de situatie in de gehele ggz nijpend en deze vraagt mijns inziens om actie. Uit een recente ledenpeiling van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) blijkt dat twee op de drie huisartsen moeite hebben met het verwijzen van een patiënt naar de ggz. Het Landelijk Platform GGZ meldt dat wachtlijsten inmiddels oplopen tot een half jaar. Mensen zien af van hulp, waardoor klachten de kans krijgen te verergeren.
Hulpverleners in de ggz zien hun werk veranderen en hebben een onbestemd gevoel. Zij willen iets doen, maar weten niet wat. Ik zal proberen de belangrijkste veranderingen uiteen te zetten om vervolgens met een actieplan te komen. Dat ik feitelijk onvolledig zal blijven, moet u mij niet kwalijk nemen; er zijn simpelweg te veel veranderingen doorgevoerd.
Laat ons beginnen met het bezuinigingsbeleid voor de ggz van minister Schippers. Dit laat zich het best omschrijven als ‘downsizen, downgraden en delegeren’.

Rücksichtslos downsizen

Het downsizen (in beter Nederlands ‘snijden’) is gestart toen duidelijk werd dat door opgelegde marktwerking in de ggz er niet minder, maar juist meer zorgaanbieders bij waren gekomen. Dit zorgde voor kostenstijging in plaats van -daling. Er moest, logischerwijs, bezuinigd worden. Die bezuinigingen, moeten we nu concluderen, zijn rücksichtslos en met weinig visie doorgevoerd.
Eén op de drie bedden wordt opgeheven. Psychiatrische patiënten in crisis worden pas op het allerlaatste moment opgenomen, waardoor ziektebeelden en agressie op de afdelingen in korte tijd veel ernstiger zijn geworden. Ernstig voor de patiënt, maar zeker ook voor de medewerkers die met meer agressie te maken krijgen. Van mijn collega’s van de gesloten afdeling waar ik vijf jaar geleden werkte, hoor ik: ‘je herkent het niet meer terug’. Minder tijd om te praten met de patiënt, meer repressie, meer dwang.
Het doorvoeren van bezuinigingen betekent ‘snijden op de werkvloer’. Zorgvuldig opgebouwde teams met kennis van zaken worden uit elkaar getrokken en hoogopgeleide hulpverleners met jaren ervaring komen thuis te zitten.

Downgraden van werk

Daarna kwam het downgraden: de behandelingen moeten door een zo goedkoop mogelijke kracht worden uitgevoerd. Daarvoor worden goedkopere basispsychologen in de ggz aangetrokken om de patiënt te behandelen, als de huisarts deze überhaupt nog aangemeld krijgt (zie eerder). Huisartsen raken overvraagd en overbelast. Zij hebben consulten van slechts 10 minuten, veel te kort voor deze ingewikkelde problematiek.
Gevangenissen en sociale opvangplaatsen (huizen voor onbehuisden), niet geoutilleerd om met ernstige vormen van psychiatrie om te gaan, stromen vol met crisisgevoelige mensen. Zij worden de nieuwe psychiatrische klinieken.

Verlammende controles

En dan het delegeren: minister Schippers heeft de zorgverzekeraars het mandaat gegeven om met methodes genaamd ROM (Routine Outcome Monitoring) en benchmark behandelingen en behandelcentra onderling met elkaar te vergelijken. Dit heeft ‘primair tot doel de behandeling te ondersteunen en verbeteren’, zo lezen we in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst ggz 2013-2014.
Checks en controles mochten ooit een goed idee zijn, ze hebben nu vooral een verlammende en frustrerende werking op behandelaren en doen daarmee de behandelingen geen goed. De meetinstrumenten zijn aantoonbaar niet in staat om een uitspraak te kunnen doen over kwaliteit of duur van behandelingen, maar worden wel hiervoor gebruikt.
De alarmerende uitzending van het tv-programma Zembla liet zien dat deze methode is doorgeslagen en niet meer als doel het verbeteren van zorg heeft. Het is een stok geworden om de hond mee te slaan en een manier om kortingen op te leggen. Psychiater Jim van Os, die zich al jaren verzet tegen dit oneigenlijke gebruik, wees in Trouw onder meer op de ondoelmatigheid van deze gang van zaken en de enorme kosten die het met zich mee brengt.[1]
Vooral dit laatste aspect van Schippers’ beleid – het delegeren aan de zorgverzekeraars – krijgt aandacht in de media. De zorgverzekeraar heeft de macht en bepaalt. O.a. de Groene Amsterdammer bericht uitgebreid over ‘de bureaucratische chaos (…) in het spiegelpaleis van de zorgfinanciering’ en beschrijft de hopeloze alledaagse excessen.[2]

Privacy

Een hierbij komend belangrijk probleem is de privacy van de patiënt. De Zembla-uitzending toont aan dat deze niet gewaarborgd is. Dit is voor de ggz een zeer groot probleem. De privacy van onze patiënten is namelijk het fundament van onze behandeling. Dit is de reden dat patiënten zich bij ons durven uit te spreken. Geestelijke gezondheidszorg is al moeilijker toegankelijk geworden, maar zonder een gegarandeerd privacy-beleid kan de laatste therapeut de deur achter zich dicht trekken. Want wie durft er dan nog zijn hart te luchten?
En het houdt niet op, de volgende maatregel dient zich al weer aan: de vrije artsenkeuze is straks van de baan. Hulde aan de VvAA die op 23 april 2014 een paginagrote advertentie plaatste in de NRC om Kamerleden te wijzen op de negatieve gevolgen wanneer zij hiermee instemmen. Helaas heeft ook dit niet mogen baten.

Verantwoorde zorg bedreigd

Behandelaren in de ggz hebben een verantwoordelijke baan. Wij helpen mensen met een probleem dat ze nou juist niet zelf of met de buurvrouw kunnen oplossen. Sociale contacten in de zin van buurtbewoners, partners of familieleden kunnen heel belangrijk zijn voor het welzijn van een patiënt, ze kunnen echter een behandeling niet vervangen en zijn soms zelf juist (een onderdeel van) het probleem. Solidariteit neemt af in dit land en men verkiest de lusten van de vrijheid – ‘ik doe wat ik wil’ – boven de lasten – ‘los jij je probleem zelf maar op’. Hoe denkt de overheid onder deze omstandigheden de participatiemaatschappij vorm te gaan geven?
Het tuchtrecht is er om behandelaren ter verantwoording te roepen voor hun handelen, de inspectie van de gezondheidszorg is er om organisaties te controleren op kwaliteit van de zorg. Maar verreweg de meeste tijd zijn wij kwijt aan de administratieve verantwoording aan de zorgverzekeraars. Diezelfde zorgverzekeraars overigens, die de laatste jaren beschamende miljardenwinsten behalen.
De vraag is dan ook niet hoeveel bezuinigingen de ggz nog aan kan. De vraag is: wat is (nog) verantwoorde zorg? Niet de verantwoording middels talloze vragenlijstjes aan de zorgverzekeraars, maar verantwoord voor onze patiënten en hun naasten. Kunnen wij onder de huidige omstandigheden nog spreken van een gezonde ggz, die haar taak naar behoren kan uitvoeren?

Hoofdbehandelaarschap en regeldruk

Psychische en psychiatrische problemen zijn ingewikkeld en veel omvattend. Simpelweg de bezem door de ggz brengt risico’s met zich mee. Natuurlijk, niet alles is kommer en kwel. Zo is de discriminerende zorgtoeslag na een jaar van veel lobby en overleg teruggedraaid en is onlangs besloten dat langdurige ggz-patiënten een plaats krijgen in de Wet Langdurige Zorg (Wlz). Maar dit zijn druppels op een gloeiende plaat.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en GGZ Nederland zitten gelukkig niet stil. De eerste organiseert op 25 juni 2014 een discussiebijeenkomst over het hoofdbehandelaarschap. Dat ook dit een hot issue is bewijst het feit dat de bijeenkomst binnen een aantal weken was volgeboekt. Maar de voorzitter van de NVvP heeft ook wat uit te leggen. Namelijk, in zijn brief naar VWS van 24 september 2013 pleit hij er voor ‘dat het hoofdbehandelaarschap in de gespecialiseerde gezondheidszorg alleen ingevuld kan worden door de psychiater en de klinisch psycholoog’. Op mijn poliklinische werkplek zou dat betekenen dat ik als psychiater een verzesvoudiging zou krijgen van mijn caseload, een voor iedereen inclusief mijzelf zeer onwenselijke situatie.
GGZ Nederland nam het initiatief om op 22 mei 2014 met alle partijen die betrokken zijn bij het Bestuurlijk Akkoord om de tafel te gaan zitten om afspraken te maken over de doorgeslagen regeldruk (ondertussen tussen de 17% en de 31,5 % van de totale kosten). Maar is het genoeg?

Actie

Het is aan GGZ Nederland en de verschillende beroepsorganisaties in de ggz om duidelijk te maken dat wij er voor mensen met psychische problemen zijn, mits wij ons werk op een gewaarborgd niveau kunnen blijven uitoefenen en we onze patiënten kunnen garanderen dat hun verhaal veilig is bij ons.
Als inderdaad alle partijen van het Bestuurlijk Akkoord weer om de tafel komen, dan is het aan GGZ Nederland om de vraag te stellen ‘What’s in there for us?’ Het kan en mag niet zo zijn, dat door de bezuinigingen de geestelijke gezondheidszorg opdroogt in dit land. In het Bestuurlijk Akkoord lezen we: ‘Partijen zullen in 2012 plannen van aanpak opstellen (…) waaronder het verminderen van administratieve lasten’. Het is ondertussen 2014 en deze lasten zijn alleen maar erger geworden.
Wijs beleidsmakers op de gevolgen van Schippers’ ‘downsizen, downgraden en delegeren’-beleid. Benadruk dat bezuinigingen ook risico’s met zich meebrengen voor de veiligheid niet alleen van de psychiatrische patiënt, maar vooral ook voor de maatschappij.

De website van GGZ Nederland geeft de mogelijkheid om via het ‘meldpunt knelpunten zorgcontractering’ misstanden met zorgverzekeraars aan te kaarten. Een meldpunt ‘calamiteiten ten gevolge van bezuinigingen’ zou daarnaast een goede optie zijn. Een incident of calamiteit zegt vaak meer dan 100 beleidsnota’s. Dat ik in dit stuk geen individuele incidenten of calamiteiten noem, wil niet zeggen dat er niet tientallen zijn geweest. Via bovengenoemd meldpunt zouden deze geclusterd kunnen worden in een database, om een bredere analyse te kunnen maken en tendensen te kunnen bespeuren.
Wijs tevens op het Bestuurlijk Akkoord waarin staat dat ‘vanaf 2014 de informatie op persoonsniveau beschikbaar’ is. Is patiëntenprivacy nog gegarandeerd?
Ten slotte: werknemers in de ggz willen zich uiten, maar weten niet hoe. Door elke dag geconfronteerd te worden met de negatieve effecten van de bezuinigingen voelen zij zich machteloos en vrezen de toekomst. Genoeg ‘markt’ en ‘merk’! Tijd voor ‘mens’ en ‘methode’! Wie neemt het initiatief voor acties op het Malieveld?”

Noten
[1] Meten of behandeling effect heeft, psychiaters worden er gek van, Trouw, 6 april 2014.
[2] Onderzoeksdossier, Het zorgkostendebacle, De Groene Amsterdammer, 5 juni 2014

GGZ in Nederland: luid de noodklok, door Bas Frelier, 24 juni 2014, GGZ Nieuws: www.ggznieuws.nl (Artikel is niet meer beschikbaar op ggznieuws.nl).

ggz demonstratie 29 juni 2011 malieveld

In 2011 was er op 29 juni een grote demonstratie op het Malieveld in Den Haag tegen de “onmenselijke bezuinigingen”, waaronder  invoering van een extra verhoging van de eigen bijdrage tot 200 euro voor geestelijke gezondheidszorg. Aan de demonstratie namen tussen de acht- en tienduizend mensen deel. Minister Schippers van VWS kreeg een petitie aangeboden tegen de bezuinigingen met ruim 47.000 handtekeningen.

Hoogleraren Tilburg-universiteit bieden petitie aan tegen nieuw strategisch plan van bestuurscollege

Maandag 30 juni 2014 neemt het College van Bestuur (CvB) van de Universiteit van Tilburg een petitie in ontvangst, aangeboden door zes Tilburgse wetenschappers die vinden dat de bestuurders van de universiteit hun oren te veel laten hangen naar beleidsadviseurs. De zes initiatiefnemers zijn de hoogleraren economie Eric van Damme, Arjen van Witteloostuijn en Aart de Zeeuw, hoogleraren strafrecht Cyrille Fijnaut en Marc Groenhuijsen en hoogleraar sociologie Siegwart Lindenberg.

De zes zijn teleurgesteld over het nieuwe strategische plan van de universiteit, dat volgens hen visie mist. Het zou zoveel onzin bevatten “dat we alleen maar kunnen concluderen dat onderzoekers hierin geen stem hebben gehad”.
Met deze petitie voegt de Universiteit van Tilburg zich in de rij van kritische academici die in het afgelopen jaar in een manifest of een open brief hun verontrusting hebben uitgesproken over de manier waarop hun universiteit functioneert.
Voorbeelden zijn Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten, Science in Transition of de Actiegroep Hoger Onderwijs. Ook studenten roeren zich, zoals de International Student Initiative for Pluralism in Economics die in mei 2014 met een manifest kwam.

Eric van Damme, een van de initiatiefnemers van de petitie die getiteld is Put researchers first – For a better Tilburg University, schreef bovendien een plan: Trying to make a difference, waarin hij aanbevelingen doet voor veranderingen. In een interview met Malini Witlox van de site Univers Online van de Universiteit van Tilburg, legt hij uit waar het hem en zijn collega’s om gaat:
“Als ik het strategisch plan lees, lijkt het het doel van de universiteit om geld binnen te halen. Ik wil het verdienen van geld niet bagatelliseren, maar dat kan nooit het doel zijn, maar hooguit een randvoorwaarde en het resultaat van de dingen die je doet. Je moet het andersom benaderen en uitgaan van de inhoud. Als je goed onderwijs geeft en goed onderzoek doet, dan mag je hopen dat dat door de markt herkend en beloond wordt. In het strategisch plan maken we geen heldere keuzes en we specificeren niet wat onze waarden zijn. Ik lees niets over goed onderzoek of over kwaliteit, het lijkt om kwantiteit te gaan.”

In het strategisch is sprake van kwaliteit, maar wat daarmee wordt bedoeld wordt is niet duidelijk. Van Damme: “We willen meer kwaliteit van wat? Is dat kwaliteit in valorisatie, in onderwijs, in onderzoek of in alle categorieën? Er wordt altijd gedaan alsof je meer van alles kunt doen, maar dat is niet zo. Je moet keuzes maken, tenzij je claimt dat mensen niet hard of goed genoeg werken. En ik geloof niet dat dat hier het geval is. In dit strategisch plan staat geen doel genoemd. Als je geen doel hebt, kun je geen strategie hebben.”

Goede wetenschap en uitdagend onderwijs

Van Damme zegt verder in het interview dat hij kiest voor “Goede wetenschap en uitdagend onderwijs. Die twee zaken zijn de kern van de universiteit. Vervolgens zou je samen met de wetenschappers moeten bepalen hoe je dat gaat aanpakken. Als wetenschappers moet je het doel hebben om inzicht in de samenleving te geven. Het feit dat er iedere vier jaar een nieuw strategisch plan komt, is illustrerend voor het gebrek aan keuzes. Als je een doel hebt, hoef je niet elke vier jaar te zeggen wat je moet gaan doen. Dan hoef je alleen te evalueren en dingen verbeteren. Als ik verder een ding kon veranderen was het de samenstelling van het Stichtingsbestuur en de statuten van de Stichting. Daar spreekt niets van ambitie uit. Er wordt gesproken over het in stand houden van de universiteit. Wat houdt dat in? De mensen op de werkvloer willen internationaal meetellen, die hebben geen affiniteit met een universiteit die zichzelf alleen in stand wil houden. Over die internationalisering gesproken, in het strategisch plan gaat het over valorisatie. Dat is een mooi streven, maar het gaat dan om valorisatie in Brabant. Daarmee sluit je totaal niet aan bij de belevingswereld van de wetenschappers uit landen als Duitsland en Italië. Je strijkt hen met die provinciale koers tegen de haren in.”

Lees het hele interview, waarin ook de waarde van kritiek uiten ter sprake komt: Van Damme: Kloof wetenschappers en management TiU, door Malini Witlox, Univers Online, 26 juni 2014: http://universonline.nl

Op 11 juli 2014 spreekt een delegatie van de opstellers van de petitie met Jan Hommen, voorzitter van het Stichtingsbestuur.

Trying to Make a Difference, door E.E.C. van Damme, 2014: https://pure.uvt.nl

Tilburgse hoogleraren teleurgesteld in bestuur, 20 juni 2014, DUB Nieuws: https://dub.uu.nl

Zie ook:
Tilburgse topwetenschappers halen uit naar beleid universiteit, Univers Online, 19 juni 2014: http://universonline.nl
Tilburgse hoogleraren teleurgesteld in bestuur, door Petra Vissers in Delta, magazine van de Technische Universiteit Delft, 20 juni 2014: www.delta.tudelft.nl

 U P D A T E

Na Science in Transition en Nacht van de Universiteit nu ook Tilburg, op site Beter Onderwijs Nederland, 11 juli 2014, n.a.v. open brief van zes wetenschappers die alarm slaan over de bestuurscultuur aan de Tilburg University in NRC Handelsblad van 11 juli 2014: www.beteronderwijsnederland.nl

Opstellers petitie ‘teleurgesteld’ over reactie CvB, door Malini Witlox, Univers Online, 7 juli 2014: De reactie van het College van Bestuur op de overhandigde petitie van hoogleraren is ‘erg teleurstellend’. Het bestuur zou een inhoudelijke discussie ontlopen. “Er staan geen details in de brief. De reactie toont vooral het onvermogen of onwil om keuzes te maken.” Dat schrijven de zes hoogleraren in een brief aan het CvB. Zie: https://universonline.nl

Reactie CvB en decanen op petitie Tilburgse hoogleraren.
De petitie die afgelopen week door zes Tilburgse topwetenschappers online werd gezet bevat een aantal waardevolle suggesties. Dit laten het College van Bestuur en de decanen van Tilburg University weten in een officiële reactie.
Zie: Univers Online, 4 juli 2014https://universonline.nl

‘Onaangename verrassing’ van 1,6 miljoen voor TiSEM, door Rik Wassens, Univers Online, 30 juni 2014: Decaan Lex Meijdam van Tilburg School of Economics and Management luidt de noodklok. Zijn faculteit wordt geconfronteerd met teruglopende studentenaantallen en dus een teruglopend budget: het gaat 1,6 miljoen schelen in 2015. Meijdam: “Het zou een ramp zijn als deze trend doorzet.” Het roer moet om: “Er is een neiging om de status quo te behouden”. Zie: https://universonline.nl

Tien punten ter verbetering van het accountantsberoep

toekomst accountantsberoep juli 2014De accountantssector dient uiterlijk in september 2014 te komen met concrete voorstellen om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de beroepsuitoefening te verbeteren. De accountant heeft een belangrijke rol in het maatschappelijk verkeer en is met zijn wettelijke controletaak, kennis en ervaring bij uitstek geschikt het management van ondernemingen kritisch te toetsen.
Tegelijkertijd moet de accountant ook in staat worden gesteld om de gewenste kritische rol te spelen. Ook zullen de wetgever, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) bereid moeten zijn tot veranderingen die leiden tot een ‘schone’ accountant. De stem van gebruikers zal daarbij ook gehoord moeten worden.

Om een begin te maken met een ‘schone accountantssector’ beschrijft Geert Koster, advocaat bij beleggersvereniging VEB, in tien punten wat wenselijk is vanuit het perspectief van de gebruikers:

  1. De accountant dient de controleopdracht te krijgen van de aandeelhoudersvergadering. Feitelijk zal hij moeten worden aangestuurd door de raad van commissarissen (audit committee) en dus niet door de bestuurders van de gecontroleerde onderneming. Commissarissen hebben een eigen belang bij een goede controle: bij een misleidende jaarrekening zijn zij immers hoofdelijk aansprakelijk (artikel 2:150 BW).
  2. De accountant dient te rapporteren met een uitgebreide accountantsverklaring, waarin hij ingaat op zijn controle én zijn bevindingen. Zo nodig moet hij tijdens de aandeelhoudersvergadering nog een toelichting geven. Hij moet daar op vragen eerlijk kunnen antwoorden zonder te worden gehinderd door geheimhouding. De accountant moet zich bewust zijn van zijn maatschappelijke rol: een kritisch controleur die tijdig waarschuwt.
  3. Bij overdracht van de controleopdracht naar een andere accountant moeten het volledige accountantsdossier (inclusief afschrift van de discussies die tot de breuk hebben geleid) en de accountantsrapporten van de afgelopen vijf jaar worden overgedragen aan de nieuwe accountant. Wordt deze documentatie niet beschikbaar gesteld, dan mag een opvolgend accountant de controleopdracht niet accepteren. De oude accountant mag zich tegelijkertijd verantwoorden voor de Accountantskamer.
  4. Bij faillissement of malversaties moet de accountant volledige openheid geven over zijn werkzaamheden. Bij een faillissement binnen een jaar na afgifte van een goedkeurende verklaring zonder voorbehoud, zal hij volledige inzage moeten geven in zijn controledossier. Dat geldt jegens iedereen: AFM, tuchtrechter, curatoren en iedere belanghebbende. Een beroep op geheimhouding is in dat geval onwenselijk.
  5. De strenge controles van de AFM zijn maatschappelijk gewenst. Evenals naming en shaming in kantoorspecifieke rapportages. Bij gebleken misstanden dienen fors hogere boetes te worden opgelegd. Accountantskantoren schrikken niet van boetes van twee ton of een halve ton (EY en Deloitte), en ook de 9 ton boete voor KPMG in 2011 heeft kennelijk niet geleid tot een leerervaring. De dreiging van fors hogere boetes zal een (commerciële) prikkel zijn voor accountants om beter werk te leveren. Ook zullen wanpresterende collega’s eerder intern tot de orde worden geroepen.
  6. Geen enkele beperking van de aansprakelijkheid van accountants. Accountantskantoren besteden veel tijd en geld aan lobbywerk om hun aansprakelijkheid wettelijk te beperken. Dit is ongewenst en in deze tijd zelfs maatschappelijk onaanvaardbaar. De dreiging van een forse claim zal dezelfde preventieve werking hebben als een forse boete van de AFM.
  7. Accountantskantoren moeten een grotendeels onafhankelijke leiding hebben. Zowel bestuurders als eventueel commissarissen. Een Commissie Publiek Belang zonder daadwerkelijke bevoegdheden is slechts een façade. Waar was de (Europese) Commissie Publiek Belang van KPMG bij de recente schandalen? De onafhankelijke bestuurders moeten worden afgerekend (en beloond) op de kwaliteit van het werk van de accountants, en dus niet op de door de accountants behaalde omzet. Ontslag van de onafhankelijke bestuurders zou slechts mogelijk moeten zijn na goedkeuring van de AFM.
  8. Kritiek binnen de beroepsgroep moet worden gestimuleerd. Nu zijn negen van de tien hoogleraren verbonden aan een big four-kantoor. Zij uiten opvallend weinig kritiek en in sommige gevallen bedekken zij zelfs misstanden met de mantel der liefde. Deze incestueuze situatie is onwenselijk. Hoogleraren accountancy moeten dan ook niet (meer) verbonden zijn aan accountantskantoren.
  9. Ook vanuit de NBA dient de kritiek te worden gestimuleerd. De NBA wordt teveel gedomineerd door accountants van de big four. De voorzitters (Dekkers, Wieleman en straks Jongstra) zijn van de big four afkomstig. Zeker, de NBA organiseert de laatste jaren de nodige debatten en faciliteert interne werkgroepen die met verbeterpunten moeten komen. Maar het was wenselijk geweest als vanuit de NBA veel eerder kritiek was geuit op falende accountants en niet om vijf voor twaalf. De NBA kan ook de stap naar de Accountantskamer zetten. Dat heeft zij tot nu toe bij mijn weten uitsluitend gedaan bij accountants die niet voldeden aan hun opleidingseisen. De NBA moet onafhankelijker van de big four optreden. Het zou een goed signaal zijn als in de toekomst de voorzitter niet van een big four-kantoor afkomstig is.
  10. Het oligopolie van de big four-kantoren is ongezond en zal op de lange termijn moeten worden doorbroken. De overheid kan aan marktpartijen het goede voorbeeld geven door (waar mogelijk) controleopdrachten neer te leggen bij andere partijen dan de big four.

Deze tienpuntenlijst is slechts een startpunt. De echt ‘schone’ accountant zal zich nadrukkelijk in dienst stellen van het maatschappelijk verkeer. Daarnaast zullen de gebruikers van de jaarrekening nog kritischer dan voorheen moeten kijken naar de werkzaamheden van de accountant. Het maatschappelijk verkeer zal voor die taak niet weglopen.

10 verbeterpunten voor ‘schone’ accountant, door Geert Koster, 24 juni 2014, website Accountant: www.accountant.nl

Op 3 juli 2014 vindt in De Balie te Amsterdam om 14.30 uur een openbaar nationaal debat plaats over de toekomst van het accountantsberoep, EU monitor: www.eumonitor.nl

Topambtenaar moet passend contact met burger belangrijk gaan vinden

omslag hoe hoort het eigenlijk rob juni 2014De ambtelijke – en politieke – top van overheidsorganisaties moet zich in woord en daad gaan inzetten om het contact met de overheid beter te laten verlopen. Daarmee kan de waardering van burgers met 40 procent toenemen en kunnen flinke besparingen worden bereikt.

Dat stelt de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) in het advies Hoe hoort het eigenlijk? Passend contact tussen overheid en burger, dat op 12 juni 2014 is gepresenteerd aan minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). “Daar waar het is gelukt op een andere manier met burgers om te gaan, is in de eerste plaats door de politiek-bestuurlijke top een principiële keuze gemaakt,” zegt Jacques Wallage, voorzitter van de raad. “Het verschil tussen de organisaties die er wel in zijn geslaagd een andere werkwijze in te voeren en de plekken waar dat niet is gelukt, blijkt vrij simpel; de baas moet passend contact met burgers belangrijk vinden”.

Besparing 100 miljoen

Het ministerie van BZK begon in 2009 het project Prettig contact met de overheid, dat een andere manier van contact tussen overheid en burgers wilde introduceren en verankeren in het openbaar bestuur. Ambtenaren nemen eerder contact op als er een aanvraag of klacht wordt ingediend om erachter te komen wat het probleem precies is en hoe dat het best kan worden opgelost. Deze manier van werken blijkt plezieriger voor mensen die ermee te maken krijgen en is goedkoper voor overheidsorganisaties. In bezwaarprocedures stijgt de waardering van burgers met 40% en de tevredenheid van medewerkers met 20%. Tegelijkertijd worden het aantal (-60%), de doorlooptijd (-23%) en dus de kosten (-27%) van die procedures verlaagd. Een landelijke uitrol van deze werkwijze zou tot een jaarlijkse besparing van 100 miljoen euro moeten kunnen leiden.

Ministerie moet goede voorbeeld geven

Hoewel zo’n 300 overheidsorganisaties projecten zijn gestart, slaagt slechts een handjevol erin deze andere manier van werken structureel en organisatiebreed in te voeren. De raad denkt dat het er in de kern om gaat dat Prettig contact geen tijdelijk project, maar een constant streven moet zijn: moderne overheden moeten weten hoe het hoort. Dat vraagt om een principiële keuze van de ambtelijke en politieke leiding. Van onderop werken is goed, maar vaak niet voldoende. Als de top van een organisatie zich in woord en daad achter dit streven schaart, is de rest een kwestie van uitvoering. Andere aansturing, opleiding, inrichting van werkprocessen, regels en procedures volgen logischerwijs. De raad merkt in zijn rapport op dat het ministerie van BZK als initiatiefnemer van het project zelf die principiële keuze voor passend contact nog niet lijkt te hebben gemaakt.

Ambtenaren anders opleiden

De raad constateert dat de in het project gebruikte termen ‘prettig contact’ en ‘informele aanpak’ onnodig weerstand oproepen. Bovendien dekt de vlag de lading niet: de formele procedures en informeel contact staan niet tegenover elkaar, maar vullen elkaar aan. Daarom vindt de raad het beter om van passend contact te spreken. Voor de toekomst is het van cruciaal belang dat al bij de opleiding van overheidsmedewerkers, en dan vooral bij academische juristen, aandacht wordt besteed aan passend contact. Rechtmatigheid van overheidsbesluiten is belangrijk, maar vormt slechts een deel van het verhaal. Voor de legitimiteit die mensen toekennen aan de overheid is de manier waarop het contact verloopt essentieel.

Hoe hoort het eigenlijk? Passend contact tussen overheid en burger, Raad voor het openbaar bestuur, juni 2014: www.raadopenbaarbestuur.nl

Jacques Wallage, voorzitter van de Raad voor het openbaar bestuur, leidde de presentatie van het advies in: https://www.raadopenbaarbestuur.nl