Skip to main content

Redactie Beroepseer

Is de waarde van een universitaire studie in geld uit te drukken?

Ruim twintigduizend klachten van Britse studenten kwamen er binnen over de kwaliteit van het onderwijs op hun universiteit. Geschat wordt dat er er een bedrag aan schadeclaims moet worden uitbetaald dat kan oplopen tot twee miljoen Engelse ponden. A.N. Wilson geeft in het Britse dagblad The Telegraph commentaar op de klacht dat het onderwijs het geld niet waard zou zijn. Daarbij blikt hij met weemoed terug op zijn eigen tijd op de universiteit. Wilson, geboren in 1950, is een Engelse schrijver/columnist en staat bekend om zijn kritische geest. Hij schrijft: “Natuurlijk zal een oude brompot als ik spottend lachen en zich voorstellen wat er gebeurd zou zijn als de leerlingen van Maurice Bowra hun geld terug hadden gevraagd omdat zij al zijn grappen al een keer eerder hadden gehoord, of als de leerlingen van F.R. Leavis hem hadden aangeklaagd omdat hij T.S. Eliot niet naar waarde had weten te schatten?”
Bowra, een beruchte, invloedrijke Oxford-don die bijna iedereen van betekenis had ontmoet in de wereld van literatuur en politiek, was van 1938 tot 1970 hoofd van Wadham College van de Universiteit van Oxford.

Degenen die tegen het betalen van collegegelden waren omdat ze dachten dat het de minder draagkrachtigen zou afschrikken, hadden deze komische ontwikkeling niet kunnen voorzien, vervolgt Wilson: “Ik kreeg les van de zoon van J.R.R. Tolkien; Tolkien kreeg les van de bijzondere linguïst Wright die in de mijnen van Noord-Oost Engeland had gewerkt voordat hij naar Oxford kwam. Geen Brideshead voor hem. Hij raakte nooit zijn sterke accent kwijt en zei een keer aan het slot van een college tegen Tolkien, die zelf een arme man was die nooit naar Oxford was gekomen als hij had moeten betalen: ‘Mijn advies, jongen, is Keltisch te gaan studeren'”.
Wright had een vooruitziende blik nu we weten dat ‘Keltisch’ een van de populairste elementen is van Tolkiens boek The Lord of the Rings.

Maar hoe bereken je de waarde in geld van een universitaire studie? Is een bepaalde opleiding £9,000 per jaar ‘waard’?
Volgens Wilson begon de narigheid op het moment waarop studenten collegegeld moesten gaan betalen. Als gevolg daarvan was het redelijk je af te vragen of de colleges, de lessen en de woonomstandigheden het geld wel waard waren?

“Als je de woonomstandigheden zou beoordelen aan de hand van maatstaven die gelden voor een modern toeristenhotel, dan zouden ze niet door de beugel kunnen. […] maar we hadden tenminste een paar badkamers die we met elkaar deelden. De generatie voor ons moest in weer en wind grasvelden en pleinen oversteken als ze zoiets exotisch als een bad wilden nemen.

Het voedsel was tamelijk eenvoudig. Ik denk dat dat kwam omdat er alleen mannelijke studenten waren in mijn tijd en de meeste jonge mannen wilden alleen pasteien. Als de keukens hadden geprobeerd ons gezond voedsel voor te zetten, zou niemand het gegeten hebben. Dat zal nu wel beter zijn. Maar we waren daar niet vanwege een kamer met bad noch vanwege het eten.

Maar hoe zat het met het onderwijs. Was dat het geld ‘waard´?

Sommige colleges die ik bijgewoond heb waren grandioos. Ik herinner me vooral de schorre stem van Gabriel Turville-Petre met zijn analyses van de Edda waarvoor ik £90,000 zou hebben betaald als ik ze had gehad. Of de nauwgezette analyses van de Beowulf door professor Alastair Campbell die leken op de journaals in een ouderwetse bioscoop. Als hij aan het eind van een gedicht was gekomen, ging hij terug naar het begin en begon hij weer opnieuw. Zijn lessen verliepen asynchroon, zodat het mogelijk was dat hij op de eerste dag van een nieuwe termijn regel 1.037 behandelde.

De gortdroge colleges van Richard Hammer over oud-Engelse grammatica waren ook heel fijn als je ervan hield – en dat deed ik – maar ik weet niet of ze £9,000 waard waren, het equivalent van 90 mooie avonden in de opera.
[…]
De beste docenten waren waarschijnlijk degenen die voldoende moed hadden om strijdvaardig te zijn. ‘Hoe ben jij hier in vredesnaam binnengekomen meisje?’ was een bitse opmerking, in mijn tijd gemaakt door een van de beste Schotse classici van Oxford tegen een jonge vrouw die een blunder had begaan over Theocritus. Maar deze messcherpe Schotse klassieke geleerde had de universiteit nog in haar hoogtijdagen gekend en had genoten van de intellectuele vuistslagen van C.S. Lewis die de grote man erop had gewezen dat hij een blunder had begaan met Statius.
[…]
Maar zelfs als je het getroffen had met een innemende en briljante docent, zoals ik dat had met John Bayley, dan waren er ook dagen waarop je voelde dat de discussie over literatuur tot niets leidde en dan verlangde je naar het einde en het openen van de fles met sherry.
[ …]
Volgens mij zoeken moderne studenten die klagen over het onacceptabele niveau van het onderwijs mogelijk naar de verkeerde dingen in een universitaire docent. Tegen de tijd dat ze zijn geslaagd voor hun eindexamen en een studierichting hebben gekozen, zouden de jongeren mensen moeten zijn die zelfstandig denken, of daarmee een begin hebben gemaakt. De universiteit is de plek waar zo’n ontwikkeling wordt gevoed. Universitair onderwijs is geen flesvoeding. Zelfs bij disciplines als recht, medicijnen of scheikunde, waar een grote hoeveelheid feitenkennis nodig is, zou het vergaren van informatie gedaan moeten worden door de studenten zelf. Ik kom nog een keer terug bij C.S. Lewis. Een student vroeg hem eens of hij een soort samenvatting kon krijgen van de Faerie Queen van Spenser. De student werd elegant afgepoeierd met: ‘Ik ben je schoomeester niet’.

De universiteit is wat anders dan de school. De docenten zijn er niet voor jou om boeken te lezen, noch om jou te vertellen wat je moet denken. Ze zijn er om je te helpen denken, en dat is heel iets anders.

Dat is ook de reden waarom veel tijd van je studentenleven verspilde tijd moet zijn. Een termijn van acht weken vliegt voorbij. Als je in die tijd hopeloos verliefd bent geworden (of, en dat vergt nog meer verspilde tijd, met hoop verliefd); of als je een rol hebt gespeeld in een toneelstuk, of als je beter bent geworden met squash, of verzot bent geraakt op Zweedse films, dan heb je waarschijnlijk niet genoeg tijd doorgebracht met je vrienden. En vriendschap is het hoogste goed voor veel mensen op de universiteit. Het is de eerste keer van je leven dat je het huis uit bent, weg van de beperkte kring klasgenoten. Je kunt mogelijk iemand uit elke laag van de bevolking tegenkomen; op deze plek worden vriendschappen voor het leven gesloten.

Is het gek dat je in zulke omstandigheden je studie verwaarloost? Een beetje?

Voor andere studenten, die misschien minder geluk hebben, is de universiteit geen fijne tijd. Ze horen niet bij een magische kring. Ze hebben geen seksuele avonturen. Het onderwijs verveelt hun en ze kunnen niet wachten tot het afgelopen is.

Het zou kunnen dat voor hen de ervaring ‘het niet waard’ was. Maar zelfs in die gevallen betwijfel ik dat. Het geheimzinnige aan universitair onderwijs is dat de baten pas jaren later zichtbaar worden. Je beseft dat specifieke vermogens – vooral zelfstandig denken – niet ontwikkeld zouden zijn zonder die drie studiejaren, ook al lijk je ze indertijd verknoeid te hebben.
Daarom is het ook belachelijk die tijd een geldelijke waarde toe te kennen. Universiteit is de beste methode die we kennen om een jong mens te helpen zich te ontwikkelen van de quasi-kinderlijkheid van een 18-jarige tot de prille volwassenheid van een 21- of 22-jarige. Universiteiten zijn geen scholen voor beroepsonderwijs. Ze geven je geen ‘kwalificaties’. De ervaring die ze je bieden kan niet volledig gemeten worden.

Maar als de universiteit goed voor je uitpakt, dan zullen de vriendschappen, de verspilde tijd en de tijd die je hebt doorgebracht met het eersteklas intellect van je docenten, voor altijd meer waard zijn en blijven dan alle goud in de wereld bij elkaar”.

A university education is priceless, door A.N. Wilson, The Telegraph, 4 juni 2014: www.telegraph.co.uk

U P D A T E

Lees bijvoorbeeld ook het artikel van Kees Kraaijeveld in Vrij Nederland, Het sociale leenstelsel voedt hebzucht, statuszucht en ongelijkheid, 13 juni 2014: www.vn.nl

Bijna helft van onze banen gaat over 20 jaar verdwijnen door automatisering en robotisering

kost automatisering banen 2 Wat gaan automatisering en robotisering van arbeid betekenen voor ons beroep en onze baan. Wetenschappers van de Universiteit van Oxford hebben becijferd dat over twintig jaar 47% van onze banen niet meer bestaat. Veel mensen worden vervangen door computers: van caissières tot apothekers, van vertalers tot chauffeurs, van accountants tot chirurgen.
Is er al iets te merken van het verdwijnen van banen?

Journaliste Elena Lindemans ging op zoek naar een antwoord voor het televisieprogramma Economische Zaken. Ze begon op de Tweede Maasvlakte, waar een van de allermodernste terminals bijna klaar is om in gebruik te worden genomen. Het blijkt dat in de toekomst 300 á 400 mensen nodig zijn in plaats van 700 á 800 voor dezelfde hoeveelheid werk.
“Op het imposante haventerrein zie ik vooral machines en geen mensen. Wat is het hier leeg en stil”, zegt Lindemans.
Voertuigen worden beheerd door systemen en niet meer door mensen. De kraanmachinist zit nu in zijn kantoor met een joystick voor beeldschermen en lost op die manier de schepen van hun lading. Hij vindt het leuk, zegt hij: “Het is beter voor mijn lichaam”.
De zelfrijdende auto is ook geen toekomstmuziek meer. Google heeft onlangs een nieuw model gepresenteerd zonder stuur, gas- en rempedaal dat mogelijk in 2015 op de markt komt.
Op de vraag of het een goed idee is dat robots het stuur gaan overnemen, antwoordt Rinie van Est van het Rathenau Instituut dat de gevolgen van automatisering voor onze maatschappij onderzoekt, dat we op een heel andere manier met mobiliteit zullen omgaan. Vrachtwagenchauffeurs, taxichauffeurs, koeriersdiensten zullen verdwijnen. Maar er zullen ook weer nieuwe banen bijkomen.

In een verpleeghuis in Oostende wordt een robot met de naam Zora – aanvankelijk ontworpen om bewoners te helpen met revalidatie-oefeningen – ingezet om interactieve dingen te doen, zoals spelletjes spelen met de ouderen en oefeningen met aan dementie lijdende mensen. Zora kan ook de krant voorlezen.
Journalisten laten zich assisteren door computerprogramma’s die informatie verzamelen en de Radboud Universiteit is bezig met het ontwerpen van een computerprogramma dat zelfstandig een tekst kan samenstellen over een gegeven onderwerp.

Aan het slot komt Rutger Bregman, historicus en schrijver, aan het woord die vertelt dat er weliswaar veel banen verloren zullen gaan in juist die segmenten waar we het niet zouden verwachten, zoals in de ITC en de administratie: “Ik denk wel dat het werk veel onzekerder wordt voor veel mensen. Maar ik geloof dat we ergens in deze eeuw af moeten van het dogma dat je per se moet werken voor je geld”. Hij is een voorstander van een basisinkomen: “We leven in een tijd dat de geschiedenis veel sneller gaat dan ooit. Wat nu een utopie is, kan straks werkelijkheid worden. De verzorgingsstaat was ook ondenkbaar”.

Nieuwe technologieën moeten ons leven gemakkelijker maken. Lindemans concludeert dat als er steeds minder banen zijn door technologie, wij arbeid anders moeten gaan waarderen en ervoor zorgen dat iedereen, met of zonder werk, toch een gezonde financiële basis heeft.

EZ: Voor jou tien robots? Zesde aflevering van de televisieserie Economische Zaken, uitgezonden op 6 juni 2014 op Ned. 2. Duur: 25 minuten. https://www.npostart.nl/ez/06-06-2014/VARA_101357548

Waarschuwing voor nog meer regeldruk in de GGZ

Joep Verbugt, voorzitter Raad van Bestuur van GGZ Eindhoven en de Kempen (GGzE) en bestuurslid van GGZ Nederland is bang dat de geestelijke gezondheidszorg straks nog meer geld kwijt is aan wat hij noemt de ‘doorgeschoten regeldrift’.

Uit onderzoek blijkt dat de geestelijke gezondheidszorg in heel Nederland nu al eenvijfde van het jaarbudget van vijf miljard besteedt aan administratie en verantwoording van de kosten en regels. Verbugt voorziet een toename daarvan als de GGZ overgaat naar de gemeenten.

Na 1 januari 2015 worden zowel de jeugdzorg van de GGZ als een deel van de langdurige geestelijke gezondheidszorg door de gemeenten betaald. “We krijgen dan bijvoorbeeld in deze regio te maken met 20 gemeenten. Als die allemaal met regels komen die we moeten verantwoorden dan lopen de administratiekosten nog verder op. Terwijl je dat geld wil besteden aan de zorg voor clienten,” zegt Verbugt.

“Meer kijken naar eindresultaat”

De GGzE-topman waarschuwt voor nog meer regeldruk. Hij benadrukt dat controles op de uitgaven terecht zijn. “Maar in plaats van te kijken of de procedures en de processen kloppen zouden we moeten kijken naar het eindresultaat: worden onze cliënten zelfredzamer? Nemen ze meer deel aan de samenleving?”

In Nederland hebben steeds meer mensen geestelijke gezondheidszorg nodig. De GGzE hielp vorig jaar tien procent meer cliënten, dankzij onder andere een betere samenwerking met huisartsen.

Zie Topman Verbugt van GGzE luidt noodklok over ‘doorgeschoten regeldrift’, door Tonny Vossen, Omroep Brabant, 6 juni 2014: www.omroepbrabant.nl

Marco Snoek promoveert op ontwikkeling van leiderschap van leraren

omslag proefschrift marco snoekOp 25 juni 2014 promoveert Marco Snoek op het proefschrift Developing teacher leadership and its impact in schools. Snoek is sinds 2003 als lector Leren & Innoveren verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam. Binnen het lectoraat houdt hij zich bezig met professionaliteit en leiderschap van leraren en lerarenopleiders. In november 2013 werd Snoek verkozen tot Lector van het jaar. De jury koos voor Snoek omdat hij samen met studenten de professie van docenten vernieuwt. In 2012 werd hij door het bestuur van de Vereniging Lerarenopleiders Nederland benoemd tot erelid.

In Snoeks onderzoek heeft de term ‘leiderschap van leraren’ betrekking op een actieve en verantwoordelijke rol voor leraren die het niveau van het individuele leraarschap in de context van het klaslokaal overstijgt. Leiderschap van leraren heeft betrekking op activiteiten die te maken hebben met onderzoek door leraren, innovatie en het inspireren van collega’s en de school als geheel. Dit leiderschap kan vastgelegd worden in formele leiderschapsposities, gedelegeerd en gemandateerd vanuit de schoolleiding aan specifieke ervaren of excellente leraren.
Maar het kan ook dynamisch van karakter zijn, wanneer ervan uitgegaan wordt dat iedere leraar de potentie heeft om leiderschap uit te oefenen als onderdeel van zijn rol als leraar, wanneer leiderschap is verdeeld over het hele team en wanneer de rol van leiders en volgers over de tijd kan variëren.

Post-initiële leerarrangementen

Leiderschap van leraren vraagt specifieke kennis en vaardigheden. De initiële lerarenopleiding bereidt aankomende leraren echter nauwelijks voor op leiderschapsrollen, waardoor veel leraren slecht voorbereid zijn om niet alleen binnen de context van het eigen leslokaal leiderschap uit te oefenen, maar ook daarbuiten. Voor het ontwikkelen van leiderschap zijn daarom specifieke post-initiële leerarrangementen nodig. De relatie tussen leerarrangementen en hun uiteindelijke impact op de schoolpraktijk is echter complex. Die relatie veronderstelt een causale relatie tussen het ontwerp van het leerarrangement en de kennis en vaardigheden die de deelnemers aan dat arrangement ontwikkelen, een causale relatie tussen de ontwikkelde kennis en vaardigheden en een verandering in de feitelijke rollen en het handelen van leraren in de school, en een causale relatie tussen nieuwe rollen en ander handelen en de uiteindelijke uitkomsten in de school, in termen van leerresultaten van leerlingen of concrete schoolontwikkeling.

Aan het slot van de samenvatting in het Nederlands van zijn proefschrift schrijft Snoek waartoe zijn inzichten kunnen leiden in het onderwijs:

Implicaties voor praktijk en beleid

De inzichten die in dit onderzoeksproject ontwikkeld zijn, hebben verschillende implicaties voor scholen, lerarenopleidingen, (de beroepsgroep van) leraren en de overheid.

Scholen kunnen hun innovatiecapaciteit vergroten door de cruciale rol van leraren bij innovatieprocessen te erkennen en door de ontwikkeling van leiderschap en innovatiecapaciteit van leraren binnen scholen te stimuleren en te ondersteunen. Door personeelsbeleid expliciet te verbinden aan de strategische agenda van de school, worden schoolontwikkeling en professionele ontwikkeling van individuen sterker gekoppeld. Daarbij moet rekening gehouden worden met interne grenzen tussen organisatieniveaus en beleidsafdelingen.

Het introduceren van leiderschap van leraren in scholen die daar weinig ervaring mee hebben, vraagt om heldere posities en een duidelijk mandaat voor ‘teacher leaders’. Daarbij zullen zowel schoolleiders als ‘teacher leaders’ zich bewust moeten zijn van en aandacht moeten besteden aan de spanning tussen strategisch gespreid leiderschap en cultureel ingebed leiderschap. Dit kan helpen om een balans te vinden tussen structuur en controle aan de ene kant en vertrouwen en zelfsturing aan de andere kant.

Basiselementen van leiderschap kunnen al in de curricula voor de initiële lerarenopleidingen een plek krijgen. Bovendien kunnen lerarenopleiders ook op het terrein van leiderschap rolmodel zijn voor hun studenten.

Partnerschappen tussen scholen en lerarenopleidingen kunnen meer vorm krijgen aan de hand van de metafoor van ‘boundary crossing’ in plaats van de metafoor van ‘transfer’. Daarbij is behoefte aan boundary objecten die gelijkwaardige samenwerking stimuleren over institutionele grenzen heen. Deze partnerschappen bieden mogelijkheden voor collectieve post-initiële leerarrangementen waarbij de focus ligt op gezamenlijke agenda’s die zich niet beperken tot schoolontwikkeling, maar ook de ontwikkeling van de opleiding meenemen. Dit vereist een nieuwe flexibiliteit van lerarenopleidingen om meer open curricula te ontwikkelen en om leidinggevenden en managers binnen scholen te betrekken bij het ontwerpen van maatwerkprogramma’s. Daarvoor is een verandering in mentale modellen van opleiders nodig, uitgaande van flexibiliteit en ondernemerschap. In interne leerarrangementen zoals academische opleidingsscholen zouden leeropbrengsten van leraren meer expliciet gemaakt kunnen worden op zo’n wijze dat ze beoordeeld kunnen worden en kunnen leiden tot formele kwalificaties.

Leraren kunnen de professionele ruimte nemen om niet alleen invloed uit te oefenen op hun eigen handelen met hun leerlingen, maar ook op het onderwijs en leren in de school en op het beroep als geheel. Die leiderschapsrol kan ondersteund worden door de ontwikkeling van leiderschapskwaliteiten. In de bekwaamheidseisen voor leraren zou daarom meer expliciete aandacht moeten komen voor leiderschapscompetenties van leraren. Initiatieven vanuit de beroepsgroep van leraren, de Onderwijscoöperatie, moeten individuele professionele ontwikkeling (bijvoorbeeld in relatie tot het Lerarenregister) meer expliciet verbinden met schoolontwikkeling. Dit kan de impact van individuele professionaliseringstrajecten op schoolontwikkeling versterken.

Nationaal beleid rond onderwijs kan bijdragen aan het versterken van de sleutelrol van leraren in het sturen en ontwikkelen van onderwijs en leren, door leraren expliciet te betrekken in het proces van beleidsontwikkeling. Beleid ten aanzien van de kwaliteit en ontwikkeling van leraren zal niet alleen aandacht moeten besteden aan de ontwikkeling van leiderschapscapaciteiten van leraren (bijvoorbeeld door het stimuleren van masteropleidingen voor leraren), maar ook expliciet rekening moeten houden met het feit dat deze capaciteiten alleen tot hun recht kunnen komen in scholen die open staan voor nieuwe vormen van gedeeld leiderschap.

De overheid kan het partnerschap tussen lerarenopleidingen en scholen gericht op ontwikkeling van leraren én schoolontwikkeling verder stimuleren. Dat kan door het lerarenbeleid niet te baseren op mentale modellen die gebaseerd zijn op ‘transfer’ en die leiden tot gescheiden rollen en verantwoordelijkheden voor lerarenopleidingen en scholen. In plaats daarvan zouden sturingsmechanismen de partnerschappen tussen opleiding en school als vertrekpunt moeten nemen, de onderlinge verbondenheid van leerarrangementen en schoolcontext moeten erkennen, en het strategisch alignment van opleidingsdoelen en innovatieagenda’s van scholen sterker moeten stimuleren.

De promotie vindt plaats op 25 juni 2014 om 13.00 uur in de Aula van de Universiteit van Amsterdam, Oude Lutherse kerk, Singel 411, Amsterdam

Downloaden Proefschrift en samenvatting in Nederlands van Het ontwikkelen van leiderschap van leraren en de invloed daarvan in scholen: https://beroepseer.nl

Zie ook: Gastblog Marco Snoek: Leiderschap van leraren tussen werkvloer en management, Distributed Leadership, 4 juni 2014: http://distributedleadership.nl (Artikel niet meer beschikbaar; site opgeheven)

Zorgbestuurders praten teveel als bankdirecteuren

Laurent de Vries, bestuurder van de Veluwse zorgorganisatie Viattence en voormalig boegbeeld van GGD Nederland, vindt dat de financiering van de zorg teveel is gericht op productie waardoor zorginstellingen financieel gedreven zijn in plaats van zorggedreven. Hij pleit voor meer barmhartigheid in de zorg. Hij vroeg aan beslissers in de gezondheidszorg wat zij graag zouden veranderen en hun boodschap, verhaal, suggestie of belofte te verspreiden via sociale media op Change Day van 26 juni 2014.

De Vries in zijn blog op de site van Volgens Nederland: “Ouderenzorg is zo’n honderd jaar geleden ontstaan op wijkniveau, zonder bemoeienis van de overheid. Het voortbestaan van instellingen is in de loop der tijd echter belangrijker geworden dan de eigenlijke taak; de zorg voor ouderen. Daardoor gaat het in de zorg teveel over budgetten, instituties, over het stelsel en te weinig over de mens. Sommige zorgbestuurders praten teveel als bankdirecteuren. Ze hebben het over productie, winst en zzp-mixen (een mix van zorgzwaartepakketten, op basis waarvan instellingen worden betaald door de overheid). De financiering van de zorg is gericht op productie. Zorginstellingen zijn financieel gedreven in plaats van zorggedreven.”

Verdienmodel
“De zorg zou juist gericht moeten zijn op zo min mogelijk productie. We moeten terug naar de basis, naar barmhartigheid in de zorg. Iemands hand vasthouden kan een wereld van verschil maken, maar er is geen verdienmodel van te maken. Als ik bedden leeg laat staan omdat ik ouderen wil helpen zo lang mogelijk thuis te blijven wonen, word ik afgestraft.”

Preventie
“Ik geloof in preventie maar daar krijg je in de zorg geen geld voor. We moeten een bonus zetten op het voorkómen van ziekten in plaats van op het behandelen ervan. In de ouderenzorg geven we mensen die moeite hebben met bewegen, fysiotherapie. Maar veel van hen zouden al opknappen als we ze uit bed halen en stimuleren om meer te bewegen. Daaraan kan fysiotherapie een bijdrage leveren.”

Kassa!
“Als iemand iets mankeert, willen we meteen medicijnen verstrekken. Het is het business model van de farmaceutische industrie, die voor alles een middel ontwikkelt en daar veel geld aan verdient. Een hoge bloeddruk, bijvoorbeeld, is kassa! De medicijnen daartegen moeten elke dag worden geslikt. Elk medicijn heeft bovendien bijwerkingen, waartegen de farmaceuten nog meer pillen ontwikkelen.”

Met de hand
“Kortom: er moeten dingen veranderen in de zorg. We moeten niet kijken naar wat politici voor ons kunnen doen maar kijken wat we zelf kunnen doen. Den Haag volgt de werkelijkheid, niet andersom. Dat mensen langer thuis willen blijven wonen, komt echt niet doordat politici dat hebben bedacht. We moeten terug naar de essentie van de gezondheidszorg. Er moet meer naar de patiënt worden geluisterd. Ondervoeding, bijvoorbeeld, is een probleem in veel verzorgingshuizen. De meeste zetten mes en vork neer, maar ouderen krijgen meer binnen als ze met de hand eten, dat is smakelijker en makkelijker. Het bestek moet niet centraal worden gesteld, maar de voeding zelf”.

Zorgbestuurder praat als CEO van bank – In de aanloop naar Change Day 2014, door Laurent de Vries, 30 mei 2014, op site Volgens Nederland waar vijf belangrijke thema’s – mobiliteit, werk, gezondheid, pensioen en veiligheid – besproken worden in artikelen, columns en huiskamergesprekken: www.volgensnederland.nl (website is opgeheven).

Deel op 26 juni 2014 je boodschap of belofte van Change Day via de sociale media. Change Day is een internationale beweging. Doel van deze dag is aandacht voor de kwaliteit van de zorg: http://changedaynederland.nl (website is opgeheven).

Steven de Waal over leiderschap buiten de politiek en goed bestuur

leiderschap en goed bestuur“We moeten meer oog hebben voor het leiderschap buiten de politiek”, schreef Steven de Waal in een artikel in het Financieele Dagblad in de Rubriek Brandende kwestie dat nu ook online is te lezen. De Waal is ondernemer, consultant en oprichter van Public SPACE, een denktank en platform ter bevordering van maatschappelijk ondernemerschap in Nederland. Hij vindt dat… “we ons teveel afhankelijk hebben gemaakt van de politiek voor visie en inspirerend leiderschap. In plaats daarvan kunnen we ons beter richten op de ideeën en de energie die je op andere plaatsen in de maatschappij ziet. Leiderschap gaat voor mij niet in de eerste plaats over macht, het gaat over het vermogen om andere mensen mee te nemen op een moeilijke en vaak onzekere weg.

In Nederland zie ik op dit moment weinig politici die dat kunnen. Troelstra en Drees konden mensen raken, ieder op hun eigen manier. Maar de Nederlandse premiers van de afgelopen decennia zijn toch vaak een soort superambtenaren. Ze zijn vooral goed in het aan elkaar lijmen van verschillende opvattingen, maar daarmee ben je nog geen leider. Pim Fortuyn legde die zwakte bloot.

Ik verwacht niet dat dit politiek leiderschapsprobleem snel wordt opgelost, daarvoor is ons politieke landschap te zeer versnipperd en is het electoraat te volatiel. Schipperen tussen verschillende visies en belangen is het dagelijks werk van onze politici, daarom zijn zij ook zo vaak geneigd om maatschappelijke vraagstukken te depolitiseren en te reduceren tot technische kwesties.
Toch blijven we maar hopen dat de politiek ons zal inspireren en de weg zal wijzen. We zijn zo verslaafd geraakt aan de overheid dat we niet zien dat publiek leiderschap ook van buiten de politiek kan komen. Vanuit bedrijven, non-profitorganisaties en andere verbanden. Mensen als dominee Visser, die in Rotterdam de opvang van daklozen organiseerde. Niet buiten het centrum, zoals iedereen wilde, maar middenin de stad”.

Er gaat pijnlijk duidelijk iets mis met het bestuur van grote organisaties

Ideeën omtrent de publieke sector en het management zette De Waal eerder uiteen in de analyse De publieke sector verdient goed management in het tijdschrift S & D van het Wetenschappelijk bureau voor de sociaal-democratie. Daarin schrijft hij: “Bij veel scholen, woningbouwcorporaties en zorginstellingen is het publieke management een deel van het probleem geworden in plaats van de oplossing. Als er iets misgaat — en er ging veel mis de laatste tijd — wordt er hard op de man gespeeld, maar wordt te weinig nagedacht over de rol die bestuurders zouden moeten vervullen.
Er gaat pijnlijk duidelijk iets mis met het bestuur van enkele grote organisaties in onze publieke sector. Of het nu in het onderwijs is, de volkshuisvesting of de zorg, keer op keer klinkt er harde kritiek op het bestuur. Veel schandalen die het nieuws halen, zoals bij Vestia, Amarantis, Inholland, MeaVita en Philadelphia, lijken rechtstreeks terug te voeren op varianten van incompetentie, zelfoverschatting, egocentrisme, soms zelfs zelfverrijking van de professionele bestuurders.
Maar ook van binnenuit zwelt de kritiek aan — van hoogleraren, wijkverpleegkundigen, docenten, politieagenten en rechters die het gevoel hebben niet begrepen te worden en simpelweg vinden dat ze slecht geleid worden door hun hoogste bestuur. De politiek reageert op deze signalen met parlementaire onderzoeken (Vestia), ministeriële commissies (Amarantis, Inholland), de wet Normering Topinkomens, een commissie-Halsema op zoek naar een gedragscode voor bestuurders en diverse aangescherpte toezichtsrichtlijnen die uitdrukkelijk gericht zijn op de bestuurder. Het debat wordt daarmee — eindelijk — persoonlijk, en spitst zich steeds meer toe rond de vraag: wat is een goed bestuurder en wie houdt daar goed toezicht op?

Deze aandacht voor de persoon van de bestuurder staat haaks op de abstracte en op systemengerichte beleidstraditie in het Nederlandse publieke debat, die erg wordt gekenmerkt door aandacht voor besturing (governance) en niet voor feitelijk bestuur, laat staan de bestuurder. Behalve natuurlijk als er iemand uit ‘de hoogste boom’ duikelde, dan werd het publiekelijk lynchen altijd al heel persoonlijk. De publieke discussie wordt nu niet alleen steeds persoonsgerichter — ook in het parlement, zie de kwesties Staal (Vestia) en Van Keulen (SNS) — zij wordt ook psychologischer (met karakteraanduidingen als ijdel, hebzuchtig en egocentrisch) en behavioristischer (met aandacht voor de ‘boardroom dynamics’: het gedrag en karakter van bestuurders en toezichthouders en hun onderlinge interacties). Dat laatste geldt zeker ook voor de werkwijze en professionalisering van het werk van de raden van toezicht”.

Onnodige centralisatie

De Waal schetst vervolgens de geschiedenis van “het bestuur” in onze publieke dienstverlening aan de hand van drie ontwikkelingen die onderling sterk vervlochten zijn: 1) de opkomst van het model van raad van toezicht/raad van bestuur, 2) de schaalvergroting die plaatsvond in het bestuur en 3) de professionalisering van het management.

Hij beschrijft wat voor gemiste kansen er zijn geweest: “Dit alles verklaart ook waarom zo weinig van de professionele bestuurders erin zijn geslaagd hun organisaties werkelijk decentraal in te richten. Het idee van een sterk gedecentraliseerde organisatie, gebaseerd op zelfsturende professionele buurtteams, was al breed bekend en was al uitgewerkt en gepresenteerd aan alle directies in de gezinsverzorging en het kruiswerk vóór de fusiegolf in de jaren negentig. Het duurde vervolgens vijftien jaar eer Buurtzorg aantoonde dat het toch echt kon.
[…]
Doordat de maatschappelijke doelen en verankering niet duidelijk waren, kon eenzijdig efficiencydenken, een eenzijdige vastgoedbenadering of statusjacht van het bestuur een doorslaggevende factor worden. Want waarom moest na een ziekenhuisfusie per se een nieuw ziekenhuis gebouwd worden? Waarom moest er na een scholenfusie een nieuwe, grotere school komen, terwijl bepaalde technische competenties beter in een gespecialiseerde omgeving kunnen worden geleerd, zoals de vakscholen aantonen?
Schaalvergroting op zich is niet altijd het probleem, zeker gezien de strategische onzekerheid waar het bestuur ook een antwoord op moet formuleren, maar het probleem is wel het zwakke bureaucratische bestuur daarna, dat steevast kiest voor onnodige centralisatie, nieuwe namen en logo’s, nieuwe hoofdkantoren, nieuwe staven en een nieuwe interne bureaucratie”.

Op weg naar goed bestuur

De Waal besluit met aanbevelingen voor goed bestuur in de juiste cultuur: “Structuren, bekostigingsregimes en juridische bevoegdheden zijn vaak minder belangrijk dan de juiste cultuur en de juiste mensen aan de top. Tegenwoordig gaat het in alle sectoren bij bestuursvraagstukken om waarden en leiderschap, om gedrag en karakter, om de eeuwenoude, soms inspirerende, soms tragische combinatie van macht, moraal en strategie. Weg van ‘balanced score cards’, terug naar Machiavelli en Shakespeare, maar ook Plato (de filosoof-koning) en Confucius (de wijze leider). De term ‘goed’ krijgt naast een technische betekenis daarmee ook een moreel / maatschappelijke invulling. ‘Hire character, not skills.’ Dit betreft de rol van het management zowel binnen de organisatie als naar buiten, in het zich opstellen als een maatschappelijk leider met oog voor wat leeft onder de bevolking en direct betrokken burgers”.
Voor staat en politiek levert dit een nieuwe uitdaging op. Er dienen fundamentele keuzes te worden gemaakt: een nieuwe formele rolverdeling, een andere beloning van bestuurders in de publieke sector, nieuwe instrumenten voor het inrichten van publieke sectoren zoals de financiële sector, volkshuisvesting en het onderwijs. Daar hoort ook bij het oplossen van de spanning tussen private moraliteit en publieke hiërarchie.

In oktober 2014 promoveert De Waal op maatschappelijk leiderschap.

We moeten meer oog hebben voor het leiderschap buiten de politiek, door Michiel Goudzswaard, Het Financieele Dagblad, 10 mei 2014: www.publicspace.nl

De publieke sector verdient goed management, door Steven de Waal, tijdschrift S & D, jaargang 70, nummer 5, oktober 2013: www.publicspace.nl

Steven de Waal schreef het boek Strategisch management voor de publieke zaak, 2008, uitgeverij Boom Lemma.

Op weg naar een nieuwe ambtelijke status

uitreiking maes capra prijs aan luc janssen mei 2014Op 6 mei 2014 werd door Capra Advocaten de Jo Maes/Capra Prijs 2014 uitgereikt aan mr. drs. Luc Janssen voor zijn scriptie Op weg naar een nieuwe ambtelijke status. Aan deze prijs is een bedrag van € 2.500,- verbonden.
In 2013 hebben vijf studenten hun scriptie, die met minimaal het cijfer 8 gewaardeerd was, ingezonden om mee te dingen naar deze prijs, ingesteld om studenten te stimuleren zich wetenschappelijk te bekwamen op het gebied van arbeidsrecht, ambtenarenrecht of algemeen bestuursrecht.

De vijf inzendingen beschreven zeer uiteenlopende juridische onderwerpen, zoals de ambtelijke integriteit, de vakantiewetgeving, de overheid als eigenaar van openbare zaken en de Wet bestuur en toezicht. De jury heeft unaniem de keuze laten vallen op de scriptie van Janssen.
Janssen studeerde in september 2013 af op twee richtingen, Bestuurskunde en Sociaal recht & Sociale politiek aan de Universiteit van Tilburg. Bij het schrijven van deze gecombineerde scriptie voor beide studierichtingen is hij begeleid door Thijs Jansen van de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur en mede-oprichter van Stichting Beroepseer, en mevrouw B. Lanting van het Departement Sociaal Recht en Sociale Politiek.

De jury heeft zich niet alleen laten leiden… “door de actualiteit van het thema, noch door de inspirerende titel van de scriptie die zo nauw aansluit bij het thema van het symposium dat ter gelegenheid van het 17e Capra-lustrum in oktober 2013 is gehouden: ‘De ambtenaar van de TOEKOMST van de ambtenaar’. Van meer belang is de inhoud geoordeeld en de wijze waarop de scribent die heeft gepresenteerd”.

De ambtelijke status ondergaat momenteel een verandering, met name de afzonderlijk geregelde rechtspositie van ambtenaren staat op de tocht. In februari 2014 is het initiatiefwetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren door de Tweede Kamer aangenomen. Als dit voorstel ook wordt aangenomen door de Eerste Kamer dan verdwijnt de rechtspositie van ambtenaren en wordt deze gelijk getrokken met die van werknemers in de private sector. Het ontslagrecht van ambtenaren wordt in overeenstemming gebracht met het ontslagrecht van werknemers buiten de overheid en ook de secundaire arbeidsvoorwaarden van ambtenaren zullen – na raadpleging van de sociale partners – op één lijn gebracht worden met die in de private sector.
De rechtsbescherming die ambtenaren genieten zal in de toekomst een privaatrechtelijk karakter krijgen. De publiekrechtelijke rechtsbescherming tegen handelingen en besluiten ten aanzien van ambtenaren zal dus tot het verleden gaan behoren.

Ambtelijke status en integriteit

De vraag is wat er van de ambtelijke status overblijft? Heeft deze nog toekomst? De ambtelijke status wordt niet helemaal afgeschaft. In de nieuwe situatie blijft de overheid een bijzondere werkgeefster. Dit brengt met zich mee dat er ook dan bepaalde eisen aan ambtenaren worden gesteld, onder andere ten aanzien van integriteit. Het waarborgen van de ambtelijke integriteit is van dusdanig groot belang dat deze publiekrechtelijk geregeld dient te worden. Het hart daarvan wordt gevormd door de verplicht af te leggen ambtseed of belofte.

In de publicatie Het eigene van de overheid, door Janssen geciteerd in zijn scriptie, wordt ingegaan op het verschil tussen overheid en bedrijfsleven: “Het verschil tussen overheid en het bedrijfsleven is de moraal, stelde een oud-politicus eens. Hiermee bedoelde hij niet dat het bedrijfsleven immoreel is, maar dat de doelstellingen van ondernemingen – het streven naar winstmaximalisatie en continuïteit – afwijken van die van de waardengedreven overheid. Anders dan natuurlijke personen of ondernemingen die hun eigen belang mogen nastreven, moet de overheid het algemeen belang dienen”.

In het nastreven van het algemeen belang schuilt het eigene van de overheid. De Raad van State beschrijft dit als volgt: “Het eigene van de overheid in een democratische rechtsstaat als de onze is, dat zij het algemeen belang nastreeft en dat al haar optreden democratisch gelegitimeerd dient te zijn. Zij beschikt als enige over de bevoegdheid geweld te gebruiken, de vrijheden van burgers te beperken en te beschermen, hen te verplichten belasting te betalen of dienstplicht te vervullen. Zij kan haar taak niet verzaken, zoals een bedrijf wel op enig moment zijn bedrijfsactiviteiten kan staken of andere markten kan zoeken. De overheid heeft ook geen klanten, cliënten of consumenten, maar staat in een democratisch-rechtsstatelijke verhouding tot burgers. De overheid kan niet kiezen voor een ander volk of voor andere kerntaken; dit komt tot uiting in het adagium ‘publiek recht is publieke plicht’. Van zijn kant kan de burger zich niet onttrekken aan de overheid die over hem is gesteld”.

Geen deugdelijk openbaar bestuur zonder deugdelijk ambtelijk apparaat

De belangrijkste waarden waardoor de overheid wordt gestuurd, zijn die van de democratische rechtsstaat en de integriteit van het bestuur. Als overkoepelende waarde kan men spreken van ‘deugdelijk openbaar bestuur’ of in modieus Engels van ‘good public governance’. In deze context komt de belangrijkheid van ambtenaren naar voren, immers: geen deugdelijk openbaar bestuur zonder deugdelijk ambtelijk apparaat.
Met enig gevoel voor romantiek drukte G.A. van Poelje in zijn Vademecum voor de jonge ambtenaar uit 1959 jonge ambtenaren op het hart waar het in het openbaar bestuur om draait: “Door ambtenaar te worden ben je ingetreden in de grote gemeenschap van de burgerlijke overheidsdienst, de gemeenschap van hen, die geroepen zijn, met inzet van al hun krachten en gaven het algemeen belang te dienen; binnen de sfeer van recht en wet hun medeburgers te helpen; mede te werken aan een maatschappelijke organisatie, waar binnen groter menselijk geluk, groter algemeen welzijn mogelijk zal zijn dan in de tegenwoordige”.

Vanwege het bijzondere karakter van de overheid worden speciale eisen gesteld aan degenen die bij de overheid werkzaam zijn. Immers, een integriteitsschending van een individuele ambtenaar kan de geloofwaardigheid van de overheid dusdanig schenden dat het vertrouwen van burgers in die overheid ernstig wordt aangetast.

Van gedragscode naar beroepscode

Er wordt bepleit de gedragscodes ten aanzien van goed ambtelijk handelen te veranderen in een beroepscode voor rijksambtenaren. Deze code zou algemeen geldend moeten zijn en kan indien dat gewenst is per departement worden gespecificeerd. In een dergelijke code worden allereerst publieke kernwaarden geformuleerd. Aan de hand van algemeen geformuleerde waarden kan het nu nog te abstracte ‘goed ambtenaarschap’ worden ingekleurd.
Het formuleren van een beroepscode dient er tevens op gericht te zijn om burgers ervan te overtuigen dat hun vertrouwen in de overheid gerechtvaardigd is. Daarnaast kan door het formuleren van een beroepscode de bijzondere status van ambtenaren worden verduidelijkt.
Volgens de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) kan een beroepscode bijdragen aan de beroepstrots van ambtenaren, diens professionele ruimte en hun motivatie voor de publieke zaak.
Volgens Edgar Karssing van het European Institute for Business Ethics is het de vraag of een aparte juridische status “nodig is om de integriteit of beroepstrots te laten floreren. (…) De ambtelijke status moet worden ingevuld door, ik noem het even heel simpel, de normen en waarden van het goed ambtenaarschap”.

Hiermee raakt hij de spijker op de kop, schrijft Luc Janssen. Het verdient dan ook aanbeveling om te focussen op een ambtenarenstatus nieuwe stijl, waarbij de inhoud van het ambtenaarschap centraal staat. De beroepscode voor rijksambtenaren zou gekoppeld kunnen worden aan de verplicht af te leggen ambtseed of belofte.

Lees de hele scriptie van Luc Janssen: Op weg naar een nieuwe ambtelijke status, 175p., 2013: https://beroepseer.nl
Janssen werkt mee aan de Goed Werk Toolkit voor ambtenaren die Stichting Beroepseer momenteel met de Universiteit van Tilburg bezig is samen te stellen.

Meer info over de Capra scriptieprijs en  Capra Advocaten zie: https://capra.nl/ons-kantoor/capra-scriptieprijs/