Skip to main content

Redactie Beroepseer

Geestelijke gezondheidszorg in Nederland droogt op door bezuinigingen

Psychiater Bas Frelier schreef op de site van GGZ Nieuws een artikel met de alarmerende titel: GGZ in Nederland: luid de noodklok. Daarin legt hij uit dat bezuinigingen van de regering rücksichtslos en met weinig visie zijn doorgevoerd. Aan het eind van zijn artikel komt hij tot de conclusie dat werknemers in de GGZ niet weten hoe zij zich moeten weren tegen de negatieve effecten van de bezuinigingen.

Frelier werkt sinds vijf jaar als psychiater in Amsterdam en vindt het een zeer interessant beroep, hij zou niet anders willen: “Maar veel heb ik in die relatief korte tijd zien veranderen. Ik wil de noodklok luiden over het langzaam maar gestaag afbrokkelen van de geestelijke gezondheidszorg in Nederland.
Kinder- en jeugdpsychiaters stonden vorig jaar op de barricades naar aanleiding van de overheveling van de kinder- en jeugdpsychiatrie naar de gemeenten. Hun strijd heeft niet mogen baten. Op dit moment is de situatie in de gehele ggz nijpend en deze vraagt mijns inziens om actie. Uit een recente ledenpeiling van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) blijkt dat twee op de drie huisartsen moeite hebben met het verwijzen van een patiënt naar de ggz. Het Landelijk Platform GGZ meldt dat wachtlijsten inmiddels oplopen tot een half jaar. Mensen zien af van hulp, waardoor klachten de kans krijgen te verergeren.
Hulpverleners in de ggz zien hun werk veranderen en hebben een onbestemd gevoel. Zij willen iets doen, maar weten niet wat. Ik zal proberen de belangrijkste veranderingen uiteen te zetten om vervolgens met een actieplan te komen. Dat ik feitelijk onvolledig zal blijven, moet u mij niet kwalijk nemen; er zijn simpelweg te veel veranderingen doorgevoerd.
Laat ons beginnen met het bezuinigingsbeleid voor de ggz van minister Schippers. Dit laat zich het best omschrijven als ‘downsizen, downgraden en delegeren’.

Rücksichtslos downsizen

Het downsizen (in beter Nederlands ‘snijden’) is gestart toen duidelijk werd dat door opgelegde marktwerking in de ggz er niet minder, maar juist meer zorgaanbieders bij waren gekomen. Dit zorgde voor kostenstijging in plaats van -daling. Er moest, logischerwijs, bezuinigd worden. Die bezuinigingen, moeten we nu concluderen, zijn rücksichtslos en met weinig visie doorgevoerd.
Eén op de drie bedden wordt opgeheven. Psychiatrische patiënten in crisis worden pas op het allerlaatste moment opgenomen, waardoor ziektebeelden en agressie op de afdelingen in korte tijd veel ernstiger zijn geworden. Ernstig voor de patiënt, maar zeker ook voor de medewerkers die met meer agressie te maken krijgen. Van mijn collega’s van de gesloten afdeling waar ik vijf jaar geleden werkte, hoor ik: ‘je herkent het niet meer terug’. Minder tijd om te praten met de patiënt, meer repressie, meer dwang.
Het doorvoeren van bezuinigingen betekent ‘snijden op de werkvloer’. Zorgvuldig opgebouwde teams met kennis van zaken worden uit elkaar getrokken en hoogopgeleide hulpverleners met jaren ervaring komen thuis te zitten.

Downgraden van werk

Daarna kwam het downgraden: de behandelingen moeten door een zo goedkoop mogelijke kracht worden uitgevoerd. Daarvoor worden goedkopere basispsychologen in de ggz aangetrokken om de patiënt te behandelen, als de huisarts deze überhaupt nog aangemeld krijgt (zie eerder). Huisartsen raken overvraagd en overbelast. Zij hebben consulten van slechts 10 minuten, veel te kort voor deze ingewikkelde problematiek.
Gevangenissen en sociale opvangplaatsen (huizen voor onbehuisden), niet geoutilleerd om met ernstige vormen van psychiatrie om te gaan, stromen vol met crisisgevoelige mensen. Zij worden de nieuwe psychiatrische klinieken.

Verlammende controles

En dan het delegeren: minister Schippers heeft de zorgverzekeraars het mandaat gegeven om met methodes genaamd ROM (Routine Outcome Monitoring) en benchmark behandelingen en behandelcentra onderling met elkaar te vergelijken. Dit heeft ‘primair tot doel de behandeling te ondersteunen en verbeteren’, zo lezen we in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst ggz 2013-2014.
Checks en controles mochten ooit een goed idee zijn, ze hebben nu vooral een verlammende en frustrerende werking op behandelaren en doen daarmee de behandelingen geen goed. De meetinstrumenten zijn aantoonbaar niet in staat om een uitspraak te kunnen doen over kwaliteit of duur van behandelingen, maar worden wel hiervoor gebruikt.
De alarmerende uitzending van het tv-programma Zembla liet zien dat deze methode is doorgeslagen en niet meer als doel het verbeteren van zorg heeft. Het is een stok geworden om de hond mee te slaan en een manier om kortingen op te leggen. Psychiater Jim van Os, die zich al jaren verzet tegen dit oneigenlijke gebruik, wees in Trouw onder meer op de ondoelmatigheid van deze gang van zaken en de enorme kosten die het met zich mee brengt.[1]
Vooral dit laatste aspect van Schippers’ beleid – het delegeren aan de zorgverzekeraars – krijgt aandacht in de media. De zorgverzekeraar heeft de macht en bepaalt. O.a. de Groene Amsterdammer bericht uitgebreid over ‘de bureaucratische chaos (…) in het spiegelpaleis van de zorgfinanciering’ en beschrijft de hopeloze alledaagse excessen.[2]

Privacy

Een hierbij komend belangrijk probleem is de privacy van de patiënt. De Zembla-uitzending toont aan dat deze niet gewaarborgd is. Dit is voor de ggz een zeer groot probleem. De privacy van onze patiënten is namelijk het fundament van onze behandeling. Dit is de reden dat patiënten zich bij ons durven uit te spreken. Geestelijke gezondheidszorg is al moeilijker toegankelijk geworden, maar zonder een gegarandeerd privacy-beleid kan de laatste therapeut de deur achter zich dicht trekken. Want wie durft er dan nog zijn hart te luchten?
En het houdt niet op, de volgende maatregel dient zich al weer aan: de vrije artsenkeuze is straks van de baan. Hulde aan de VvAA die op 23 april 2014 een paginagrote advertentie plaatste in de NRC om Kamerleden te wijzen op de negatieve gevolgen wanneer zij hiermee instemmen. Helaas heeft ook dit niet mogen baten.

Verantwoorde zorg bedreigd

Behandelaren in de ggz hebben een verantwoordelijke baan. Wij helpen mensen met een probleem dat ze nou juist niet zelf of met de buurvrouw kunnen oplossen. Sociale contacten in de zin van buurtbewoners, partners of familieleden kunnen heel belangrijk zijn voor het welzijn van een patiënt, ze kunnen echter een behandeling niet vervangen en zijn soms zelf juist (een onderdeel van) het probleem. Solidariteit neemt af in dit land en men verkiest de lusten van de vrijheid – ‘ik doe wat ik wil’ – boven de lasten – ‘los jij je probleem zelf maar op’. Hoe denkt de overheid onder deze omstandigheden de participatiemaatschappij vorm te gaan geven?
Het tuchtrecht is er om behandelaren ter verantwoording te roepen voor hun handelen, de inspectie van de gezondheidszorg is er om organisaties te controleren op kwaliteit van de zorg. Maar verreweg de meeste tijd zijn wij kwijt aan de administratieve verantwoording aan de zorgverzekeraars. Diezelfde zorgverzekeraars overigens, die de laatste jaren beschamende miljardenwinsten behalen.
De vraag is dan ook niet hoeveel bezuinigingen de ggz nog aan kan. De vraag is: wat is (nog) verantwoorde zorg? Niet de verantwoording middels talloze vragenlijstjes aan de zorgverzekeraars, maar verantwoord voor onze patiënten en hun naasten. Kunnen wij onder de huidige omstandigheden nog spreken van een gezonde ggz, die haar taak naar behoren kan uitvoeren?

Hoofdbehandelaarschap en regeldruk

Psychische en psychiatrische problemen zijn ingewikkeld en veel omvattend. Simpelweg de bezem door de ggz brengt risico’s met zich mee. Natuurlijk, niet alles is kommer en kwel. Zo is de discriminerende zorgtoeslag na een jaar van veel lobby en overleg teruggedraaid en is onlangs besloten dat langdurige ggz-patiënten een plaats krijgen in de Wet Langdurige Zorg (Wlz). Maar dit zijn druppels op een gloeiende plaat.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en GGZ Nederland zitten gelukkig niet stil. De eerste organiseert op 25 juni 2014 een discussiebijeenkomst over het hoofdbehandelaarschap. Dat ook dit een hot issue is bewijst het feit dat de bijeenkomst binnen een aantal weken was volgeboekt. Maar de voorzitter van de NVvP heeft ook wat uit te leggen. Namelijk, in zijn brief naar VWS van 24 september 2013 pleit hij er voor ‘dat het hoofdbehandelaarschap in de gespecialiseerde gezondheidszorg alleen ingevuld kan worden door de psychiater en de klinisch psycholoog’. Op mijn poliklinische werkplek zou dat betekenen dat ik als psychiater een verzesvoudiging zou krijgen van mijn caseload, een voor iedereen inclusief mijzelf zeer onwenselijke situatie.
GGZ Nederland nam het initiatief om op 22 mei 2014 met alle partijen die betrokken zijn bij het Bestuurlijk Akkoord om de tafel te gaan zitten om afspraken te maken over de doorgeslagen regeldruk (ondertussen tussen de 17% en de 31,5 % van de totale kosten). Maar is het genoeg?

Actie

Het is aan GGZ Nederland en de verschillende beroepsorganisaties in de ggz om duidelijk te maken dat wij er voor mensen met psychische problemen zijn, mits wij ons werk op een gewaarborgd niveau kunnen blijven uitoefenen en we onze patiënten kunnen garanderen dat hun verhaal veilig is bij ons.
Als inderdaad alle partijen van het Bestuurlijk Akkoord weer om de tafel komen, dan is het aan GGZ Nederland om de vraag te stellen ‘What’s in there for us?’ Het kan en mag niet zo zijn, dat door de bezuinigingen de geestelijke gezondheidszorg opdroogt in dit land. In het Bestuurlijk Akkoord lezen we: ‘Partijen zullen in 2012 plannen van aanpak opstellen (…) waaronder het verminderen van administratieve lasten’. Het is ondertussen 2014 en deze lasten zijn alleen maar erger geworden.
Wijs beleidsmakers op de gevolgen van Schippers’ ‘downsizen, downgraden en delegeren’-beleid. Benadruk dat bezuinigingen ook risico’s met zich meebrengen voor de veiligheid niet alleen van de psychiatrische patiënt, maar vooral ook voor de maatschappij.

De website van GGZ Nederland geeft de mogelijkheid om via het ‘meldpunt knelpunten zorgcontractering’ misstanden met zorgverzekeraars aan te kaarten. Een meldpunt ‘calamiteiten ten gevolge van bezuinigingen’ zou daarnaast een goede optie zijn. Een incident of calamiteit zegt vaak meer dan 100 beleidsnota’s. Dat ik in dit stuk geen individuele incidenten of calamiteiten noem, wil niet zeggen dat er niet tientallen zijn geweest. Via bovengenoemd meldpunt zouden deze geclusterd kunnen worden in een database, om een bredere analyse te kunnen maken en tendensen te kunnen bespeuren.
Wijs tevens op het Bestuurlijk Akkoord waarin staat dat ‘vanaf 2014 de informatie op persoonsniveau beschikbaar’ is. Is patiëntenprivacy nog gegarandeerd?
Ten slotte: werknemers in de ggz willen zich uiten, maar weten niet hoe. Door elke dag geconfronteerd te worden met de negatieve effecten van de bezuinigingen voelen zij zich machteloos en vrezen de toekomst. Genoeg ‘markt’ en ‘merk’! Tijd voor ‘mens’ en ‘methode’! Wie neemt het initiatief voor acties op het Malieveld?”

Noten
[1] Meten of behandeling effect heeft, psychiaters worden er gek van, Trouw, 6 april 2014.
[2] Onderzoeksdossier, Het zorgkostendebacle, De Groene Amsterdammer, 5 juni 2014

GGZ in Nederland: luid de noodklok, door Bas Frelier, 24 juni 2014, GGZ Nieuws: www.ggznieuws.nl (Artikel is niet meer beschikbaar op ggznieuws.nl).

ggz demonstratie 29 juni 2011 malieveld

In 2011 was er op 29 juni een grote demonstratie op het Malieveld in Den Haag tegen de “onmenselijke bezuinigingen”, waaronder  invoering van een extra verhoging van de eigen bijdrage tot 200 euro voor geestelijke gezondheidszorg. Aan de demonstratie namen tussen de acht- en tienduizend mensen deel. Minister Schippers van VWS kreeg een petitie aangeboden tegen de bezuinigingen met ruim 47.000 handtekeningen.

Hoogleraren Tilburg-universiteit bieden petitie aan tegen nieuw strategisch plan van bestuurscollege

Maandag 30 juni 2014 neemt het College van Bestuur (CvB) van de Universiteit van Tilburg een petitie in ontvangst, aangeboden door zes Tilburgse wetenschappers die vinden dat de bestuurders van de universiteit hun oren te veel laten hangen naar beleidsadviseurs. De zes initiatiefnemers zijn de hoogleraren economie Eric van Damme, Arjen van Witteloostuijn en Aart de Zeeuw, hoogleraren strafrecht Cyrille Fijnaut en Marc Groenhuijsen en hoogleraar sociologie Siegwart Lindenberg.

De zes zijn teleurgesteld over het nieuwe strategische plan van de universiteit, dat volgens hen visie mist. Het zou zoveel onzin bevatten “dat we alleen maar kunnen concluderen dat onderzoekers hierin geen stem hebben gehad”.
Met deze petitie voegt de Universiteit van Tilburg zich in de rij van kritische academici die in het afgelopen jaar in een manifest of een open brief hun verontrusting hebben uitgesproken over de manier waarop hun universiteit functioneert.
Voorbeelden zijn Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten, Science in Transition of de Actiegroep Hoger Onderwijs. Ook studenten roeren zich, zoals de International Student Initiative for Pluralism in Economics die in mei 2014 met een manifest kwam.

Eric van Damme, een van de initiatiefnemers van de petitie die getiteld is Put researchers first – For a better Tilburg University, schreef bovendien een plan: Trying to make a difference, waarin hij aanbevelingen doet voor veranderingen. In een interview met Malini Witlox van de site Univers Online van de Universiteit van Tilburg, legt hij uit waar het hem en zijn collega’s om gaat:
“Als ik het strategisch plan lees, lijkt het het doel van de universiteit om geld binnen te halen. Ik wil het verdienen van geld niet bagatelliseren, maar dat kan nooit het doel zijn, maar hooguit een randvoorwaarde en het resultaat van de dingen die je doet. Je moet het andersom benaderen en uitgaan van de inhoud. Als je goed onderwijs geeft en goed onderzoek doet, dan mag je hopen dat dat door de markt herkend en beloond wordt. In het strategisch plan maken we geen heldere keuzes en we specificeren niet wat onze waarden zijn. Ik lees niets over goed onderzoek of over kwaliteit, het lijkt om kwantiteit te gaan.”

In het strategisch is sprake van kwaliteit, maar wat daarmee wordt bedoeld wordt is niet duidelijk. Van Damme: “We willen meer kwaliteit van wat? Is dat kwaliteit in valorisatie, in onderwijs, in onderzoek of in alle categorieën? Er wordt altijd gedaan alsof je meer van alles kunt doen, maar dat is niet zo. Je moet keuzes maken, tenzij je claimt dat mensen niet hard of goed genoeg werken. En ik geloof niet dat dat hier het geval is. In dit strategisch plan staat geen doel genoemd. Als je geen doel hebt, kun je geen strategie hebben.”

Goede wetenschap en uitdagend onderwijs

Van Damme zegt verder in het interview dat hij kiest voor “Goede wetenschap en uitdagend onderwijs. Die twee zaken zijn de kern van de universiteit. Vervolgens zou je samen met de wetenschappers moeten bepalen hoe je dat gaat aanpakken. Als wetenschappers moet je het doel hebben om inzicht in de samenleving te geven. Het feit dat er iedere vier jaar een nieuw strategisch plan komt, is illustrerend voor het gebrek aan keuzes. Als je een doel hebt, hoef je niet elke vier jaar te zeggen wat je moet gaan doen. Dan hoef je alleen te evalueren en dingen verbeteren. Als ik verder een ding kon veranderen was het de samenstelling van het Stichtingsbestuur en de statuten van de Stichting. Daar spreekt niets van ambitie uit. Er wordt gesproken over het in stand houden van de universiteit. Wat houdt dat in? De mensen op de werkvloer willen internationaal meetellen, die hebben geen affiniteit met een universiteit die zichzelf alleen in stand wil houden. Over die internationalisering gesproken, in het strategisch plan gaat het over valorisatie. Dat is een mooi streven, maar het gaat dan om valorisatie in Brabant. Daarmee sluit je totaal niet aan bij de belevingswereld van de wetenschappers uit landen als Duitsland en Italië. Je strijkt hen met die provinciale koers tegen de haren in.”

Lees het hele interview, waarin ook de waarde van kritiek uiten ter sprake komt: Van Damme: Kloof wetenschappers en management TiU, door Malini Witlox, Univers Online, 26 juni 2014: http://universonline.nl

Op 11 juli 2014 spreekt een delegatie van de opstellers van de petitie met Jan Hommen, voorzitter van het Stichtingsbestuur.

Trying to Make a Difference, door E.E.C. van Damme, 2014: https://pure.uvt.nl

Tilburgse hoogleraren teleurgesteld in bestuur, 20 juni 2014, DUB Nieuws: www.dub.uu.nl

Zie ook:
Tilburgse topwetenschappers halen uit naar beleid universiteit, Univers Online, 19 juni 2014: http://universonline.nl
Tilburgse hoogleraren teleurgesteld in bestuur, door Petra Vissers in Delta, magazine van de Technische Universiteit Delft, 20 juni 2014: www.delta.tudelft.nl

 U P D A T E

Na Science in Transition en Nacht van de Universiteit nu ook Tilburg, op site Beter Onderwijs Nederland, 11 juli 2014, n.a.v. open brief van zes wetenschappers die alarm slaan over de bestuurscultuur aan de Tilburg University in NRC Handelsblad van 11 juli 2014: www.beteronderwijsnederland.nl

Opstellers petitie ‘teleurgesteld’ over reactie CvB, door Malini Witlox, Univers Online, 7 juli 2014: De reactie van het College van Bestuur op de overhandigde petitie van hoogleraren is ‘erg teleurstellend’. Het bestuur zou een inhoudelijke discussie ontlopen. “Er staan geen details in de brief. De reactie toont vooral het onvermogen of onwil om keuzes te maken.” Dat schrijven de zes hoogleraren in een brief aan het CvB. Zie: https://universonline.nl

Reactie CvB en decanen op petitie Tilburgse hoogleraren.
De petitie die afgelopen week door zes Tilburgse topwetenschappers online werd gezet bevat een aantal waardevolle suggesties. Dit laten het College van Bestuur en de decanen van Tilburg University weten in een officiële reactie.
Zie: Univers Online, 4 juli 2014https://universonline.nl

Onaangename verrassing’ van 1,6 miljoen voor TiSEM, door Rik Wassens, Univers Online, 30 juni 2014: Decaan Lex Meijdam van Tilburg School of Economics and Management luidt de noodklok. Zijn faculteit wordt geconfronteerd met teruglopende studentenaantallen en dus een teruglopend budget: het gaat 1,6 miljoen schelen in 2015. Meijdam: “Het zou een ramp zijn als deze trend doorzet.” Het roer moet om: “Er is een neiging om de status quo te behouden”. Zie: https://universonline.nl

Tien punten ter verbetering van het accountantsberoep

toekomst accountantsberoep juli 2014De accountantssector dient uiterlijk in september 2014 te komen met concrete voorstellen om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de beroepsuitoefening te verbeteren. De accountant heeft een belangrijke rol in het maatschappelijk verkeer en is met zijn wettelijke controletaak, kennis en ervaring bij uitstek geschikt het management van ondernemingen kritisch te toetsen.
Tegelijkertijd moet de accountant ook in staat worden gesteld om de gewenste kritische rol te spelen. Ook zullen de wetgever, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) bereid moeten zijn tot veranderingen die leiden tot een ‘schone’ accountant. De stem van gebruikers zal daarbij ook gehoord moeten worden.

Om een begin te maken met een ‘schone accountantssector’ beschrijft Geert Koster, advocaat bij beleggersvereniging VEB, in tien punten wat wenselijk is vanuit het perspectief van de gebruikers:

  1. De accountant dient de controleopdracht te krijgen van de aandeelhoudersvergadering. Feitelijk zal hij moeten worden aangestuurd door de raad van commissarissen (audit committee) en dus niet door de bestuurders van de gecontroleerde onderneming. Commissarissen hebben een eigen belang bij een goede controle: bij een misleidende jaarrekening zijn zij immers hoofdelijk aansprakelijk (artikel 2:150 BW).
  2. De accountant dient te rapporteren met een uitgebreide accountantsverklaring, waarin hij ingaat op zijn controle én zijn bevindingen. Zo nodig moet hij tijdens de aandeelhoudersvergadering nog een toelichting geven. Hij moet daar op vragen eerlijk kunnen antwoorden zonder te worden gehinderd door geheimhouding. De accountant moet zich bewust zijn van zijn maatschappelijke rol: een kritisch controleur die tijdig waarschuwt.
  3. Bij overdracht van de controleopdracht naar een andere accountant moeten het volledige accountantsdossier (inclusief afschrift van de discussies die tot de breuk hebben geleid) en de accountantsrapporten van de afgelopen vijf jaar worden overgedragen aan de nieuwe accountant. Wordt deze documentatie niet beschikbaar gesteld, dan mag een opvolgend accountant de controleopdracht niet accepteren. De oude accountant mag zich tegelijkertijd verantwoorden voor de Accountantskamer.
  4. Bij faillissement of malversaties moet de accountant volledige openheid geven over zijn werkzaamheden. Bij een faillissement binnen een jaar na afgifte van een goedkeurende verklaring zonder voorbehoud, zal hij volledige inzage moeten geven in zijn controledossier. Dat geldt jegens iedereen: AFM, tuchtrechter, curatoren en iedere belanghebbende. Een beroep op geheimhouding is in dat geval onwenselijk.
  5. De strenge controles van de AFM zijn maatschappelijk gewenst. Evenals naming en shaming in kantoorspecifieke rapportages. Bij gebleken misstanden dienen fors hogere boetes te worden opgelegd. Accountantskantoren schrikken niet van boetes van twee ton of een halve ton (EY en Deloitte), en ook de 9 ton boete voor KPMG in 2011 heeft kennelijk niet geleid tot een leerervaring. De dreiging van fors hogere boetes zal een (commerciële) prikkel zijn voor accountants om beter werk te leveren. Ook zullen wanpresterende collega’s eerder intern tot de orde worden geroepen.
  6. Geen enkele beperking van de aansprakelijkheid van accountants. Accountantskantoren besteden veel tijd en geld aan lobbywerk om hun aansprakelijkheid wettelijk te beperken. Dit is ongewenst en in deze tijd zelfs maatschappelijk onaanvaardbaar. De dreiging van een forse claim zal dezelfde preventieve werking hebben als een forse boete van de AFM.
  7. Accountantskantoren moeten een grotendeels onafhankelijke leiding hebben. Zowel bestuurders als eventueel commissarissen. Een Commissie Publiek Belang zonder daadwerkelijke bevoegdheden is slechts een façade. Waar was de (Europese) Commissie Publiek Belang van KPMG bij de recente schandalen? De onafhankelijke bestuurders moeten worden afgerekend (en beloond) op de kwaliteit van het werk van de accountants, en dus niet op de door de accountants behaalde omzet. Ontslag van de onafhankelijke bestuurders zou slechts mogelijk moeten zijn na goedkeuring van de AFM.
  8. Kritiek binnen de beroepsgroep moet worden gestimuleerd. Nu zijn negen van de tien hoogleraren verbonden aan een big four-kantoor. Zij uiten opvallend weinig kritiek en in sommige gevallen bedekken zij zelfs misstanden met de mantel der liefde. Deze incestueuze situatie is onwenselijk. Hoogleraren accountancy moeten dan ook niet (meer) verbonden zijn aan accountantskantoren.
  9. Ook vanuit de NBA dient de kritiek te worden gestimuleerd. De NBA wordt teveel gedomineerd door accountants van de big four. De voorzitters (Dekkers, Wieleman en straks Jongstra) zijn van de big four afkomstig. Zeker, de NBA organiseert de laatste jaren de nodige debatten en faciliteert interne werkgroepen die met verbeterpunten moeten komen. Maar het was wenselijk geweest als vanuit de NBA veel eerder kritiek was geuit op falende accountants en niet om vijf voor twaalf. De NBA kan ook de stap naar de Accountantskamer zetten. Dat heeft zij tot nu toe bij mijn weten uitsluitend gedaan bij accountants die niet voldeden aan hun opleidingseisen. De NBA moet onafhankelijker van de big four optreden. Het zou een goed signaal zijn als in de toekomst de voorzitter niet van een big four-kantoor afkomstig is.
  10. Het oligopolie van de big four-kantoren is ongezond en zal op de lange termijn moeten worden doorbroken. De overheid kan aan marktpartijen het goede voorbeeld geven door (waar mogelijk) controleopdrachten neer te leggen bij andere partijen dan de big four.

Deze tienpuntenlijst is slechts een startpunt. De echt ‘schone’ accountant zal zich nadrukkelijk in dienst stellen van het maatschappelijk verkeer. Daarnaast zullen de gebruikers van de jaarrekening nog kritischer dan voorheen moeten kijken naar de werkzaamheden van de accountant. Het maatschappelijk verkeer zal voor die taak niet weglopen.

10 verbeterpunten voor ‘schone’ accountant, door Geert Koster, 24 juni 2014, website Accountant: www.accountant.nl

Op 3 juli 2014 vindt in De Balie te Amsterdam om 14.30 uur een openbaar nationaal debat plaats over de toekomst van het accountantsberoep, EU monitor: www.eumonitor.nl

Topambtenaar moet passend contact met burger belangrijk gaan vinden

omslag hoe hoort het eigenlijk rob juni 2014De ambtelijke – en politieke – top van overheidsorganisaties moet zich in woord en daad gaan inzetten om het contact met de overheid beter te laten verlopen. Daarmee kan de waardering van burgers met 40 procent toenemen en kunnen flinke besparingen worden bereikt.

Dat stelt de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) in het advies Hoe hoort het eigenlijk? Passend contact tussen overheid en burger, dat op 12 juni 2014 is gepresenteerd aan minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). “Daar waar het is gelukt op een andere manier met burgers om te gaan, is in de eerste plaats door de politiek-bestuurlijke top een principiële keuze gemaakt,” zegt Jacques Wallage, voorzitter van de raad. “Het verschil tussen de organisaties die er wel in zijn geslaagd een andere werkwijze in te voeren en de plekken waar dat niet is gelukt, blijkt vrij simpel; de baas moet passend contact met burgers belangrijk vinden”.

Besparing 100 miljoen

Het ministerie van BZK begon in 2009 het project Prettig contact met de overheid, dat een andere manier van contact tussen overheid en burgers wilde introduceren en verankeren in het openbaar bestuur. Ambtenaren nemen eerder contact op als er een aanvraag of klacht wordt ingediend om erachter te komen wat het probleem precies is en hoe dat het best kan worden opgelost. Deze manier van werken blijkt plezieriger voor mensen die ermee te maken krijgen en is goedkoper voor overheidsorganisaties. In bezwaarprocedures stijgt de waardering van burgers met 40% en de tevredenheid van medewerkers met 20%. Tegelijkertijd worden het aantal (-60%), de doorlooptijd (-23%) en dus de kosten (-27%) van die procedures verlaagd. Een landelijke uitrol van deze werkwijze zou tot een jaarlijkse besparing van 100 miljoen euro moeten kunnen leiden.

Ministerie moet goede voorbeeld geven

Hoewel zo’n 300 overheidsorganisaties projecten zijn gestart, slaagt slechts een handjevol erin deze andere manier van werken structureel en organisatiebreed in te voeren. De raad denkt dat het er in de kern om gaat dat Prettig contact geen tijdelijk project, maar een constant streven moet zijn: moderne overheden moeten weten hoe het hoort. Dat vraagt om een principiële keuze van de ambtelijke en politieke leiding. Van onderop werken is goed, maar vaak niet voldoende. Als de top van een organisatie zich in woord en daad achter dit streven schaart, is de rest een kwestie van uitvoering. Andere aansturing, opleiding, inrichting van werkprocessen, regels en procedures volgen logischerwijs. De raad merkt in zijn rapport op dat het ministerie van BZK als initiatiefnemer van het project zelf die principiële keuze voor passend contact nog niet lijkt te hebben gemaakt.

Ambtenaren anders opleiden

De raad constateert dat de in het project gebruikte termen ‘prettig contact’ en ‘informele aanpak’ onnodig weerstand oproepen. Bovendien dekt de vlag de lading niet: de formele procedures en informeel contact staan niet tegenover elkaar, maar vullen elkaar aan. Daarom vindt de raad het beter om van passend contact te spreken. Voor de toekomst is het van cruciaal belang dat al bij de opleiding van overheidsmedewerkers, en dan vooral bij academische juristen, aandacht wordt besteed aan passend contact. Rechtmatigheid van overheidsbesluiten is belangrijk, maar vormt slechts een deel van het verhaal. Voor de legitimiteit die mensen toekennen aan de overheid is de manier waarop het contact verloopt essentieel.

Hoe hoort het eigenlijk? Passend contact tussen overheid en burger, Raad voor het openbaar bestuur, juni 2014: www.raadopenbaarbestuur.nl

Jacques Wallage, voorzitter van de Raad voor het openbaar bestuur, leidde de presentatie van het advies in: https://www.raadopenbaarbestuur.nl

René Kneyber: De eer van het beroep en het lerarenregister

Beroepstrots: Een ongekende kracht. Het is de briljante voorloper van Het alternatief opgesteld door onderzoekers Thijs Jansen, Gabriël van den Brink en Jos Kole. In een bundel vol uiteenlopende bijdragen brengen de redacteurs in de conclusie alle lijnen weer stevig bij elkaar. Het meest gedenkwaardig is het onderscheid dat ze maken tussen beroepstrots en beroepseer: Trots moet je hebben, de eer moet je verdienen:

“Het proces van erkenning door anderen kan beschreven worden als een beweging van binnen naar buiten en komt in twee stappen tot stand. De eerste stap brengt de professional naar een gebied tussen de binnen- en buitenwereld. Het openlijk trots zijn op zijn werk, plaatst hem in dat tussengebied. Trots is het zelfbewust, in het openbaar uitkomen voor een prestatie of eigenschap van jezelf of van iets of iemand die je tot ‘jezelf’ rekent, omdat je vindt dat de waarde daarvan bredere erkenning verdient. Daarbij zijn mensen erop uit dat anderen die positieve waardering van dat ‘eigene’ op zijn minst zullen respecteren, of – nog sterker – delen. Deze trots is een kunst, omdat het mogelijk is dat het appel dat ermee op anderen gedaan wordt, onbeantwoord blijft.

De eer gaat vervolgens een rol spelen wanneer de individuele professional nog verder naar buiten treedt en hij de maatschappelijke realiteit in gaat. Trots kun je hebben (eer niet), eer kun je krijgen (trots niet). Daaruit blijkt meteen dat eer sterk is gericht op de erkenning door anderen. ‘Eer’ is van toepassing als iemand hoge eisen aan zijn eigen doen en laten stelt, om in de ogen van zichzelf en anderen iets voor te stellen. Eer is in tegenstelling tot trots een ingespannen streven. Ook hier is sprake van een nauwe relatie tussen zelfrespect en respect (van anderen). Vaak gaat het hierbij om het voldoen aan hoge normen die door iemand zelf en door de groep waar hij bij hoort tot maat zijn verklaard.”

Moeite doen

Wie professionele ruimte wil, wie het vertrouwen wil, wie als professional serieus wil worden genomen, kan niet leunen op romantische noties van professionele ruimte uit het verleden. Willen we als leraren serieus worden genomen, als professional behandeld willen worden, dan zullen we moeite moeten doen om de professionele eer hoog te houden. Een lerarenregister is bij uitstek een middel om die eer van het beroep hoog te houden, niet voor de kwaliteit van het onderwijs – dat is bijzaak in deze – maar enkel en alleen om de eer van het beroep en de status van het vak hoog te houden. Dat doet de beroepsgroep door zichzelf te reinigen: als leraren zich niet professionaliseren zouden ze hun registratie kwijt moeten raken, als ze over de schreef gaan zouden ze door een professionele tuchtraad hun registratie moeten kunnen verliezen. Zo houdt de beroepsgroep zelf de eer hoog. Maar dan is het wel van belang dat iedereen zich aan dat register committeert. Iedereen heeft tenslotte baat bij een sterke beroepsgroep met een hoge status.

Invulling versus vulling

Helaas zijn er tot nu toe maar twee partijen die zich heel druk maken over het register, en dan niet eens de invulling, maar simpelweg de vulling van het register; de staatssecretaris én de Onderwijscoöperatie. En oh ja, laatst zei de VVD er nog wat over in de Tweede Kamer. Zij lijken harder te willen dat de beroepsgroep professioneel wordt dan de beroepsgroep zelf. Bij de invoering had 0,3 procent zich ingeschreven (ik en zo’n 800 anderen), inmiddels staat de teller op een hele 3 procent. En ondertussen maar klagen dat de status van het vak zo laag is.

Zachte aanmoediging

De staatssecretaris wil terecht meer tempo maken met het vullen van het register en de Onderwijscoöperatie wil dat ook, maar loopt tegen de beperkingen van vrijwilligheid aan. Gezien het feit dat het lerarenregister er is voor leraren om zelf de eer hoog te houden zou het besides-the-point zijn als registratie politiek wordt afgedwongen. Wat logischer is – en wat veelzeggend is omdat het niet gebeurt – is als de werkgevers en de vakbonden registratie zachtjes aanmoedigen. Een sterke, professionele beroepsgroep lijkt me toch ook in hun belang.

Beloning

Aardige mensen hoor bij de Raden en bij de Bonden. En als je het nut van zo’n register met ze doorspreekt dan beamen ze allemaal dat het hard nodig is, zo’n beroepsgroep die de eer hoog houdt. Maar als ze er zelf iets voor moeten doen dan wordt het allemaal kennelijk ingewikkeld. Hoe makkelijk was het geweest om in de nieuwe CAO-vo te zetten: één uur taakvermindering voor geregistreerde docenten, twee procent loonsverhoging voor geregistreerde docenten, of LD-schaal enkel toegankelijk voor geregistreerde docenten. Het kost bijna niks, maar binnen een jaar zit dat register voor 80 procent vol. En tegen die laatste 20 procent komt er in de volgende CAO te staan: wil je nog lesgeven dan ben je geregistreerd. Is de eerste hobbel in ieder geval genomen…”

Zie: De eer van het beroep, door René Kneyber op site van Onderwijscoöperatie, 24 juni 2014: www.onderwijscooperatie.nl (Site is opgeheven).
René Kneyber is docent wiskunde en mede-redacteur van het boek Het alternatief. Weg met de afrekencultuur in het onderwijs!: https://beroepseer.nl/het-alternatief

Beroepstrots – een ongekende kracht: https://beroepseer.nl/beroepstrots

Het schijndebat inzake Artikel 13: Waarom het niet meer goed komt in de zorg

Sinds politici volstrekt willekeurig enerzijds keiharde feiten afdoen als “bangmakerij”, en anderzijds op feiten gebaseerde kritiek pareren met “laten we wel bij de feiten blijven”, zie ik de afstand politiek/ZN1) – zorgverleners vergroten.

Sinds politici het loslaten van vrije artsenkeuze framen met “dit is het vliegwiel om de patiënt in zijn/haar eigen kracht te zetten”, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds mevrouw Schippers – zelfs haar gezicht heeft zitvlees – aantoonbare onjuistheden ventileert over de budgetpolis, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds de Patiëntenfederatie NPCF het voorlichten over een of andere polis als taak ziet van de zorgverlener, gesteund overigens door de PvdA (mw Bouwmeester), zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds mevrouw Schippers structureel weigert om uit te leggen waarom het afschaffen van Artikel 132) noodzakelijk is, zie ik de afstand politiek/ZN- zorgverleners vergroten.

Sinds politiek, ZN, en NPCF bijdragen van onderzoeksjournalisten zoals die van weekblad De Groene Amsterdammer3) negeren, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds politiek (en ZN) de zelfmoord van Arthur Gotlieb proberen af te doen als een incident, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds de politiek ervoor kiest om het onderzoek inzake Tuitjenhorn steeds maar weer uit te stellen, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds de politiek/ZN niet weet uit te leggen waarom zij kwaliteit van zorg beter weet te beoordelen dan de zorgverleners zelf, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds ZN vrije artsenkeuze als een “lek dat gedicht moet worden” bestempelt, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds ZN ook eerstelijns-functionarissen (inclusief huisartsen) op basis van haar niet-transparante definitie van “kwaliteit” wenst te kunnen weren, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds het Ministerie van VWS/ZN potentieel niet-gecontracteerde zorgverleners nu al neerzet als “cowboys” en “slechte zorgverleners”, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds mevrouw Schippers een motie om de arts-patiëntrelatie in de zorg als basis te zien van diezelfde zorg als “overbodig” bestempelt, zie ik de afstand politiek/ZN- zorgverleners vergroten.

Sinds de mening van meer dan 130.000 mensen (petitie Red de vrije artsenkeuze) wordt genegeerd, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds mw Bouwmeester VOOR gesponsorde reisjes is van ambtenaren en toezichthouders (“je moet ze immers niet demoniseren”), zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds mevrouw Schippers transparantie inzake de deal met de top van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet serieus neemt, met als “argument” dat het gaat om “bescherming van privacy”, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds zorgverleners gehouden zijn aan het MBI4) (“als je te veel zorg levert, word je gekort op je budget”), zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds mevrouw Schippers met droge ogen stelt dat “fusies in de zorg onzin zijn”, zowel bij verzekeraars, als bij ziekenhuizen, zie ik de afstand politiek/ZN- zorgverleners vergroten.

Sinds de politiek onze professionaliteit vergelijkt met producten in de supermarkt, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

Sinds “voorvechtster van patiëntenrechten” mevrouw Dijkstra (D66) haar principes plotsklaps is kwijtgeraakt ten faveure van ZN, zie ik de afstand politiek/ZN – zorgverleners vergroten.

De recente schijndiscussie over Artikel 13 heeft veel duidelijk gemaakt.
Belangrijkste conclusie: er bestaat een onoverbrugbare kloof tussen politiek/ZN enerzijds, en zorgverleners anderzijds .
Met instemming constateer ik dus dat de VvAA5), samen met veel zorgverleners, van diverse pluimage, het voortouw neemt om de krachten te bundelen.
(De VvAA fungeert als een soort van vliegwiel, dus om zorgverleners beter in hun kracht te laten staan, en dan ook nog ACM-proof!6) (sic)).

Collega zorgverleners: dit komt niet meer goed.

Ruggen recht nu, en schouder aan schouder.

Edward Kriek, huisarts te Almelo


Noten
1) ZN: Zorgverzekeraars Nederland, branchevereniging voor de belangen van de zorgverzekeraars.

2) Over Artikel 13 zie blog: Consequenties van wijziging Artikel 13 van Zorgverzekeringswet voor u als verzekerde en voor beroepsgroepen, door Yvonne van Kemenade, Blogs Beroepseer, 19 maart 2014: Klik hier.

3) Dossier Het zorgkostendebacle, onderzoeksredactie De Groene Amsterdammer no 23, 4 juni 2014: www.groene.nl/artikel/het-zorgkostendebacle

4) MBI: Macro Beheers Instrument. Hiermee kan de NZa ingrijpen in de budgetten van zorgsectoren als de minister dat vraagt.

5) VvAA: Ledenorganisatie voor professionals in de gezondheidszorg.

6) ACM: Autoriteit Consument & Markt.

Jelmer Evers: Hoe krijgen we een echt, geslaagd Lerarenregister?

In Nederland hebben we de neiging om alles weg te polderen. Dat is zeker het geval bij het lerarenregister. Oorspronkelijk bedoeld om de status van leraren op een lijn te krijgen met andere professionals: artsen, advocaten en ook verplegers bijvoorbeeld. Allemaal voorbeelden van beroepen met hun eigen register waarin je ingeschreven moet staan om je beroep uit te mogen oefenen. Zo niet bij leraren. Na de lerarenopleiding is er nergens de mogelijkheid om je als professional te registreren.

Bij veel beroepen heeft de beroepsgroep zelf de invulling en handhaving van een register ter hand genomen. Bij artsen is dit bijvoorbeeld een langdurig en moeizaam proces geweest. Hetzelfde geldt voor het lerarenregister. Er wordt constant aan getrokken door verschillende partijen. De overheid en de raden proberen steeds het register voor hun eigen doeleinden te gebruiken, terwijl het daadwerkelijke slagen ervan alleen maar bij de beroepsgroep kan liggen. In dit geval verenigd in de Onderwijscoöperatie. Die heeft goed werkt verricht doordat veel docentenorganisaties nu met een stem kunnen gaan praten. Het probleem is echter dat de Onderwijscoöperatie weinig legitimiteit en ook bekendheid geniet door het trapsgewijze lidmaatschap. Je bent lid via de lidorganisaties: de vakbonden, vakverenigingen en BON.

Om inspiratie op te doen hoe het ook kan kunnen we de Atlantische Oceaan oversteken. De Amerikanen zijn een stuk verder dan wij. Certificering is daar geregeld op statelijk niveau. De federale overheid heeft traditiegetrouw minder te zeggen over onderwijs. In de praktijk betekent dit dat elke staat een certificeringsproces eist van leraren. Je moet gecertificeerd zijn om les te kunnen geven, een teaching license. Daarmee behaal je een basiscertificicering die om de paar jaar vernieuwd moet worden. Je moet dus laten zien dat je aan professionalisering hebt gedaan. Tot zover komt dat redelijk overeen met ons lerarenregister.

In 1987 kwam een coalitie van leraren, vakbonden, politici en het bedrijfsleven tot de oprichting van de National Board of Professional Teaching Standards (NBPTS). De NBPTS is verantwoordelijk voor landelijke certificering van leraren. Het verschil met de staten is dat het voor- en door leraren wordt gedaan en dat de eisen enorm hoog zijn. Er zijn vijf kernwaarden geformuleerd waaruit een gedetailleerde beschrijving volgt waaraan leraren moeten voldoen. Leraren verkrijgen uiteindelijk een certificaat per vakgebied, die vakinhoudelijke en didactische eisen kunnen dus verschillen. Maar veertig procent slaagt bij de eerste certificeringspoging en zeventig procent is geslaagd na de derde poging. Hierdoor is een NBPTS een kwaliteitsstandaard geworden in plaats van een afvinklijstje van nascholingscursussen die zijn gevolgd.

Inmiddels is er over het lerarenregister een compromis uitgerold. Een verplichte registratie met het bijhouden van die registratie op vrijwillige basis. Ik ben tot de conclusie gekomen dat deze polderoptie ook kansen biedt. Het tweesporenbeleid is misschien zo gek nog niet. Een verplichte basislicentie opent de deur naar een meer flexibelere accreditatie van leraren. Zonder dat dat de kwaliteit in de weg hoeft te staan. Dat ligt bij ons als beroepsgroep. Daarnaast kunnen we een NBPTS-achtige kwalificatie invoeren, die van expert-leraar, waarvan goed is geformuleerd waaraan moet worden voldaan en het kwalificatieproces is veeleisend. De algemene formulering ligt dan bij de beroepsgroep en aanvullende vakinhoudelijke eisen worden geformuleerd en getoetst door de vakverenigingen. Die dan eindelijk ook meer gewicht krijgen. Aan die expert-leraar zit ook een hoger salaris verbonden en toegang tot teacher-leadership trajecten die ook in ons hele onderwijsbestel worden gecreëerd. Voorwaarde hiervoor is wel dat de Onderwijscoöperatie hervormt, registreren is inspraak. Legitimiteit is een voorwaarde om dit tot een succes te maken.

De weg naar goed onderwijs ligt onder andere bij goede docenten die hun eigen kwaliteit bewaken, het raamwerk van het register en de Onderwijscoöperatie ligt er al. Laten we er nu voor zorgen dat het daadwerkelijk een succes wordt.

Een echt register, blog Jelmer Evers, 16 juni 2014: www.jelmerevers.nl

Gert Biesta over de vorming van de democratische professional

In zijn artikel De vorming van de democratische professional onderzoekt Gert Biesta de relatie tussen professionaliteit en democratie. Biesta is hoogleraar Theorie en beleid van onderwijs en opvoeding aan de Universiteit van Luxemburg en schrijver van een aantal boeken w.o. Goed onderwijs en de cultuur van het meten en The beautiful risk of education.

Biesta laat in zijn artikel zien dat de verwachtingen die wij koesteren van de moderne professionals het democratische gehalte van professioneel handelen ondergraven en dat er geen sprake is van verdere democratisering, maar van wat Biesta noemt ‘een post-democratische verstoring van professionaliteit’. Hij onderscheidt drie verstoringen:
1. de transformatie van cliënten, patiënten en ook van studenten tot klanten;
2. de transformatie van een democratische verantwoordingscultuur tot een technisch-bureaucratische afrekencultuur;
3. de transformatie van professionele kennis tot ‘evidence’ (en het eraan gekoppelde fenomeen van ‘evidence-based’ werken).

Weigeren met dergelijke ontwikkelingen mee te gaan

Deze ontwikkelingen dienen begrepen te worden tegen de achtergrond van de transformatie van de verzorgingsstaat en de opkomst van neo-liberale vormen van besturen en regeren.
Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van een oriëntatie op sociale rechtvaardigheid en solidariteit naar de idee van een overheid als verstrekker van een beperkt pakket van publieke diensten en voorzieningen. Het neo-liberalisme heeft daarbij de rol van de overheid in belangrijke mate geherdefinieerd als die van de ‘regulator’ van de markt van publieke diensten en voorzieningen, waarbij het niet langer gaat om een substantiële (en dus politiek-democatische) definitie van de ‘common good’ maar om formele noties zoals ‘kwalitleit’, ‘keuze’ en ‘de klant is koning’.
De overheid is niet langer een centrale actor in het politieke debat over de ‘common good’ maar wordt een proces-manager van de ‘markt van welzijn en geluk’ die het als haar belangrijkste taak ziet om via standaards en inspectie de kwaliteit van de aangeboden ‘producten’ te garanderen. Kwaliteit wordt daarbij in strikt formele zin geoperationaliseerd, dat wil zeggen als de situatie waarin een bepaalde praktijk of manier van werken aan de standaard voldoet, maar waarbij de vraag of die standaards zelf betekenisvol zijn, letterlijk ‘buiten de orde’ is.

Het is onze taak om niet alleen de verstoringen zichtbaar te maken, maar ook om te weigeren met dergelijke ontwikkelingen mee te gaan, precies omdat ze het democratisch gehalte van professioneel werk niet versterken maar juist ondergraven.
Biesta: “Vaak betekent zo een weigering dat men zich op het eerste gezicht aan de conservatieve kant van de discussie lijkt te plaatsen door vast te willen houden aan het bestaande in plaats van mee te gaan met ‘de meest recente inzichten en ontwikkelingen’. De uitdaging […] is echter om te laten zien dat ‘de meest recente inzichten en ontwikkelingen’ niet automatisch beter zijn. Het gaat er anders gezegd om te progressieve potentie van op het eerste gezicht wellicht conservatieve of ouderwetse ideeën en praktijken te laten zien – iets waarbij wellicht inspiratie opgedaan kan worden bij het adagium van de Amerikaanse pedagoog George Counts die over zijn eigen werk zei: ‘I am a conservative – I believe in the conservation of radical ideas’.”

Professioneel handelen

Vervolgens gaat Biesta in op drie te onderscheiden kenmerken van professioneel handelen en de vorming van de democratische professional.
Het eerste kenmerk van professioneel handelen is de oriëntatie op menselijk welzijn: “Professioneel handelen is nooit uitsluitend technisch. Het gaat nooit (uitsluitend) om de productie van een bepaald effect of een bepaalde uitkomst, maar om het leveren van een bijdrage aan het realiseren van de ‘telos’ van de praktijk waarin het professionele handelen plaatsvindt. Ofschoon we het Griekse woord ‘telos’ met ‘doel’ zouden kunnen vertalen, is het beter op te vatten als de oriëntatie van een bepaalde praktijk, dat wil zeggen datgene wat de praktijk beoogt tot stand te brengen. In het Engels gaat het hier om het onderscheid tussen ‘purpose’ en ‘aim’, waarbij de eerste de meer algemene oriëntatie van de praktijk betreft, en de tweede naar meer concrete ‘uitkomsten’.

In een praktijk zoals het onderwijs betekent dit dat het handelen van educatieve professionals niet (louter) is gericht op het produceren of laten produceren van ‘leeropbrengsten’ […] maar uiteindelijk gericht is op het meeromvattende doel (‘purpose’) van het onderwijs. Professioneel pedagogisch handelen dient daarom altijd de vraag naar de ‘telos’ van het onderwijs in beeld te houden, wat wil zeggen: de vraag naar wat onderwijsprocessen beogen tot stand te brengen”.
Een vraag is bijvoorbeeld of het legitiem is het onderwijs vorm te geven als een maatschappelijke sorteermachine of dat onderwijs ook altijd een bijdrage zou moeten leveren aan de emancipatie van haar studenten?

Een tweede kenmerk van professioneel handelen is het feit dat de professional niet simpelweg datgene aanlevert wat de klant wenst, maar een rol speelt in de vraag of wat cliënten/patiënten/studenten zeggen dat ze wensen inderdaad ook wenselijk is. Kan wat gewenst wordt ook wenselijk worden geacht?
Het derde kenmerk van professionaliteit betreft het feit dat er sprake is van relaties van gezag, waarbij gezag kort gedefinieerd zou kunnen worden als ‘aanvaarde autoriteit’.

De relatie tussen professionaliteit en democratie herstellen

Biesta besluit met een conclusie over de vorming van de democratische professional. Democratisch wil hier zeggen: gericht zijn op de waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Democratie dient altijd begrepen te worden als een proces van transformatie waarbij het gaat om de vraag wat op individueel niveau gewenst wordt, ook op collectief niveau als wenselijk kan worden beschouwd.

De democatische professional dient zich bewust te zijn van de pre-democratische, de democratische en de post-democratische ‘gestalten’ van de professionaliteit. Alleen dan kan de relatie tussen professionaliteit en democratie hersteld worden. Het is niet voldoende om te blijven hangen in een romantisch verlangen naar een tijd waarin er meer professionele ruimte was. Die ruimte zal op een concrete manier herwonnen moeten worden en een eerste stap in die richting vraagt om inzicht waar, hoe, en met welke argumenten die ruimte is ondergaven en uitgehold.

De vorming van de democratische professional. Over professionaliteit, normativiteit en democratie, door Gert Biesta, gepubliceerd in Waardenwerk: Journal of Humanistic Studies
no 56, mei 2014: 7-18. Klik hier om het hele artikel te lezen: https://beroepseer.nl

President Gerechtshof Leendert Verheij reflecteert in toespraak op inhoud rechterlijke functie

“We verwelkomen vandaag in deze feestelijke zitting maar liefst acht nieuwe raadsheren*). Zo dadelijk stellen zij zichzelf in een speciaal voor deze zitting gemaakte filmpresentatie nader aan u voor. Het is wat mij betreft gebruikelijk om bij gelegenheid van zo’n feestelijke installatie ook iets te zeggen over een onderwerp dat voor de rechtspraak van belang is. Dat geeft iets aan van de omstandigheden waarin de nieuw geïnstalleerden hun werk doen en de opgaven, of zo u wilt uitdagingen die deze omstandigheden met zich meebrengen. Vandaag wil ik – niet voor het eerst overigens – reflecteren op de vraag wat de rechterlijke functie in de kern eigenlijk inhoudt en hoe zelfbewuste rechters zich sterk kunnen maken voor hun onafhankelijkheid”.

Deze woorden werden uitgesproken door Leendert Verheij, president van het Gerechtshof van Den Haag op 17 juni 2014. Hij vervolgt: “Een kleine twee weken geleden vond de jaarlijkse themamiddag van dit hof plaats. Gastspreker was de voormalige vice-president van de Raad van State, Mr. H.D. Tjeenk Willink. Hij sprak over het onderwerp ‘De zelfbewuste rechter’. Blijkens de uitnodiging zet Herman Tjeenk Willink – net als velen van ons – vraagtekens bij de nadruk die wordt gelegd op organisatie, financieel beheer en management. Hij signaleert daarnaast ontwikkelingen op het gebied van politiek en bestuur, die volgens hem afbreuk doen aan het karakter van rechtspraak als collectief goed. Hij pleit voor een nieuw evenwicht tussen wetgever, bestuur en rechter. Daarvoor is volgens hem van groot belang dat duidelijk is wat de functies van wetgever, bestuur en rechter inhouden.

Tjeenk Willink heeft er bij herhaling voor gepleit dat rechters zelf voortdurend nadenken over de vraag wat de rechterlijke functie eigenlijk inhoudt”.

Volgens de Israëlische opperrechter Barak, aangehaald door Tjeenk Willink op de themamiddag, kan de rechterlijke functie worden onderscheiden in:
– het overbruggen van de kloof tussen het recht en de concrete, steeds veranderende samenleving” enerzijds
– en de bescherming van constitutie en democratie anderzijds.

Het publieke vertrouwen

Tjeenk Willink benadrukt in navolging van Barak, aldus Verheij in zijn toespraak, “dat de rechter in zijn werk betrokken moet zijn bij de maatschappij en alert op de veranderingen die zich daarin voordoen. Zijn functioneren moet gericht zijn op de instandhouding en de versterking van zowel de democratie als de rechtsstaat. Niet alleen dus op de rechtsstaat, maar ook op de waarden van de democratie omdat de rechtsstaat niet zonder de democratie kan.

Rechterlijke onafhankelijkheid brengt, volgens Tjeenk Willink, ook onafhankelijkheid met zich mee ten opzichte van de publieke opinie. Niet dat de publieke opinie de rechter koud moet laten. Dat moet wel met de, wat Tjeenk Willink noemt ‘opinion populaire’, de ongereflecteerde, ongefilterde, kritiekloze openbare mening die zich slechts spiegelt aan het eigenbelang. Maar het moet niet met de, wat hij noemt, ‘opinion publique’, de openbare mening die tot stand komt in een publiek debat van actieve burgers waarin het algemeen belang centraal wordt gesteld. Daar zal de rechter acht op moeten slaan en haar moeten betrekken bij de beoordeling en beslissing van de aan hem voorgelegde zaak, omdat dat debat een aanduiding geeft van wat hij in navolging van Barak noemt ‘the needs of society’.

De rechter zal tenslotte, als voorwaarde voor zijn functioneren, het publieke vertrouwen moeten behouden”.

Veel gehoorde kritiek

Aan het slot van zijn toespraak gaat Verheij in op veel gehoorde kritiek. Dat de rechtspraak in Nederland te zeer geïnfecteerd is met het zogenaamde ‘New Public Management’-denken, waarin teveel wordt gedacht in termen van zuinigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid. Zijn rechters nog wel rechter, of zijn ze verworden tot ‘beslisambtenaren’? die op hun doorlooptijden en productie-afspraken kunnen worden afgerekend?
Verheij pleit, en hij doet dat al jaren, voor “een steeds opnieuw nadenken over een gedeeld kwaliteitsbegrip binnen de rechtspraak, dat veel meer omvat dan alleen juridisch inhoudelijke kwaliteit. En ik heb ook bij herhaling gepleit voor meer reflectie en een grotere externe oriëntatie”.

Noot
*) Rechters van het gerechtshof worden raadsheren genoemd.

Lees de gehele Installatietoespraak van Leendert Verheij van 17 juni 2014 op de site van De Rechtspraak: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/installatietoespraak-20140617.pdf (Niet meer beschikbaar)