Skip to main content

Redactie Beroepseer

Lezing Margo Trappenburg over rechtvaardige verdeling van zorgtaken in participatiesamenleving

tweede els borst lezing margo trappenburg 2Evidence based werken volgens richtlijnen en protocollen is een belangrijke standaard in de curatieve gezondheidszorg. Sommigen vinden dat dit ook zou moeten gelden in de ondersteunende zorg, het welzijnswerk en de jeugdzorg. Is evidence based werken ook de juiste aanpak buiten de cure? Wordt daarmee de ethische vraag wat goede zorg niet versmald tot wat bewezen effectieve zorg is?

Margo Trappenburg gaf op 27 november 2014 in Den Haag antwoorden op deze vragen in de Tweede Els Borst lezing. Deze lezing – vernoemd naar Els Borst (1932 – 2014), minister van Volksgezondheid in de periode 1994 – 2002 tijdens de kabinetten Kok I en II – is een initiatief van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) dat op verzoek van Els Borst is opgericht in 2003.
Margo Trappenburg is bijzonder Hoogleraar Grondslagen van het Maatschappelijk Werk aan de Universiteit voor Humanistiek en hoofddocent Bestuurs- en Organisatiewetenschap aan de Universiteit Utrecht.

Trappenburg gaat in haar lezing in op de rechtvaardige verdeling van zorgtaken in de participatiesamenleving. Zoals bekend moet die samenleving vorm krijgen vanaf januari 2015 als diverse zorgtaken waarvoor rijk en provincie verantwoordelijk waren, overgeheveld zijn naar gemeenten.

Trappenburg: “In deze tweede Els Borst Lezing wil ik het met u gaan hebben over de verdeling van zorgtaken over professionals en niet-professionals (vrijwilligers, familieleden, buren en vrienden van zorgbehoevende burgers). Verdelingsvraagstukken zijn in de medische ethiek traditioneel onderbelicht. In het veelgebruikte handboek van Beauchamp en Childress, Principles of Biomedical Ethics gaat het over vier principes: autonomie, niet-schaden, weldoen en rechtvaardigheid. De eerste drie worden uitvoerig beargumenteerd, maar voor het laatste principe wordt de lezer verwezen naar normatieve kaders in zijn of haar politieke gemeenschap.
Rechtvaardigheid, daar kan je immers heel verschillend over denken. Ik vind dat jammer. Ik denk dat de politiek in laatste instantie over al die principes moet oordelen…
Dat is het wezen van een democratie. Maar op al die punten kunnen politici wel profiteren van morele adviezen.

Hoe het eerst was

Eind jaren tachtig, begin jaren negentig discussieerden we in Nederland over keuzen in de zorg. Medisch-ethici en gezondheidsjuristen deden dat doorgaans aan de hand van een fictieve, doch netelige casus die bekend stond als ‘het ziekenzaaldilemma’. U kent het misschien nog wel. Op een zaaltje liggen vijf patiënten. De eerste is een verstokte roker. De tweede is een beroemde violist of anderszins maatschappelijk belangrijk persoon.
Medisch-ethici hielden het meestal op violisten, maar u kunt daar natuurlijk uw eigen draai aan geven en Mark Rutte invullen. Of Klaas-Jan Huntelaar.
De derde is een pas gepensioneerde man. De vierde is een jonge moeder van – onveranderlijk – drie kleine kinderen. En de vijfde is een puber. Ze hebben allemaal dezelfde ziekte, maar de dokter kan slechts van een van hen het leven redden, want er is schaarste in de zorg.

Aan de hand van die casus kon je dan pleiten voor selectie op basis van eigen schuld (niet de roker), op basis van maatschappelijke relevantie (wel de violist), op basis van persoonlijke onmisbaarheid (de jonge moeder) of op basis van leeftijd (wel de puber, niet de bejaarde).
De Commissie-Dekker bracht in dezelfde periode een rapport uit waarin ze betoogde dat al dit soort keuzedrama’s zouden verdwijnen als wij in de zorg meer marktwerking zouden introduceren. De Commissie-Dunning verkondigde in weer een ander rapport dat we allemaal moesten leren dat de bomen niet tot in de hemel groeiden en dat we alleen zorg zouden moeten vergoeden die je nodig had om als burger mee te kunnen doen in onze gemeenschap. Daar hoorde in-vitrofertilisatie dan bijvoorbeeld niet bij.

Hoe evidence based is ontstaan

En toen was daar – temidden van al deze consternatie – een prachtig advies van de Gezondheidsraad, dat een einde maakte aan onze zorgen. In dat advies werd het verschijnsel van de interdoktervariatie aan de orde gesteld. Op basis van grondige literatuurstudie en interviews met tientallen specialisten concludeerde de Gezondheidsraad dat de ene arts om allerlei redenen een andere aanpak heeft dan de andere en dat dit een kosten-opdrijvend effect had. Een van de geïnterviewde internisten legde uit hoe het vaak ging met nieuwe diagnostische methoden:

Artsen hanteren oude vertrouwde methoden het liefst, daar kunnen ze goed mee uit de voeten. Toch willen ze niet achterblijven en willen ze wel eens zien of nieuwe methoden hun beloften waarmaken. Het gevolg is dat zij beide doen.

De raad sprak met drie KNO-artsen over de vraag of hoofdpijn kan worden opgelost door het rechtzetten van het neustussenschot.

Eerste arts: Hoofdpijn is beslist een indicatie. Deze ingreep heeft in de jaren zestig een grote graad van perfectie bereikt en men mag zich veel veroorloven in pogingen om de patiënt van zijn klachten af te helpen.

Tweede arts: Frontale hoofdpijn kan een indicatie zijn voor septumcorrectie, mits er sprake is van een duidelijk afwijkend septum.

Derde arts: Hoofdpijn is geen indicatie voor septumcorrectie. Als je wilt kun je altijd wel een afwijkend septum zien. Bij hoofdpijnklachten een septumcorrectie uitvoeren is geld verdienen.

Artsen signaleerden dat collega’s niet altijd op de hoogte waren van de meest recente inzichten. Ze vertelden hoe ze door hun ziekenhuisdirectie onder druk werden gezet om onnodige behandelingen toch maar uit te voeren, omdat het ziekenhuis eraan verdiende of omdat de patiënt daar prijs op stelde. Specialisten biechtten eerlijk op dat er werd gesleuteld aan indicaties om lucratieve verrichtingen te kunnen declareren. Enzovoorts, enzovoorts. De boodschap van dit advies was glashelder. Zolang het zo’n chaos was in de medische wereld hoefden wij ons geen zorgen te maken over het lot van de lieve jonge moeder, de violist en de puber. Zelfs de verstokte roker en de bejaarde hoorden gewoon zorg te krijgen als ze ziek waren.
Eerst moesten die artsen maar eens gaan doen waar ze al die jaren voor hadden doorgeleerd: geneeskunde bedrijven op de juiste manier. Op basis van regels, richtlijnen en protocollen, waarin werd vastgelegd hoe te handelen bij bepaalde symptomen en hoe te behandelen bij gegeven diagnoses. Op basis van serieus wetenschappelijk onderzoek: randomized clinical trials, waarin methoden met elkaar werden vergeleken en meta-analyses waarin de resultaten van grote aantallen trials bij elkaar werden gezet.

Evidence based geneeskunde. Dat was goed voor de patiënt die op deze manier de juiste zorg kreeg voor zijn botbreuk, haar chlamydia en zijn prostaatkanker. Het was ook goed voor de medische professie.

Evidence based geneeskunde benoemde precies waar de verschillen lagen tussen echte dokters en leken of kwakzalvers: echte dokters hanteren wetenschappelijk onderbouwde methoden. Leken en kwakzalvers doen maar wat. En ten slotte was het goed voor financierende instanties: zorgverzekeraars en de overheid konden met behulp van dit criterium bepalen welke zorg voor vergoeding in aanmerking zou komen. Onnodige of niet-werkzame behandelingen hoeven niet in het pakket”.

Bescheiden professionals

Aan het slot van haar lezing legt Trappenburg uit dat er grenzen zijn aan evidence based werken in de gezondheidszorg: … “Goede ideeën breiden zich soms als een olievlek uit, totdat er ergens een moment komt waarop we gaan denken: zijn we nu met z’n allen helemaal gek geworden? Zo is het ook gegaan met evidence based geneeskunde”.
Evidence based werken in de ondersteunende zorg, bejaardenzorg, welzijnswerk en jeugdzorg is niet nodig. Maar wat gaan gemeenten doen met die vormen van zorg die niet evidence based zijn? Het gevaar van de sterke nadruk op evidence is dat niet-wetenschappelijk onderbouwde zorgtaken van “bescheiden professionals” met een normale baan en een fatsoenlijk salaris, zoals Trappenburg hen noemt, niet door de gemeente worden opgepakt, maar worden overgelaten aan familie, mantelzorgers en buren*).

Bescheiden professionals dienen zorgtaken te krijgen in een gemeente. Daarbij is de overweging dat het ultieme afbakenings-criterium niet is: “Wat zou de burger zelf kunnen en wat is gespecialiseerde evidence based hulpverlening waarvoor je moet hebben doorgeleerd?” Dan is de afweging: “In hoeverre willen we als gemeente de burger ter wille zijn?” Of: Willen wij een rechtvaardige verdeling van zorgtaken?

*) Trappenburg maakt een onderscheid tussen “bescheiden professionals” en “klassieke professionals”.

Lees de hele lezing Bescheiden professies – Over evidence based werken buiten de cure, lezing van Margo Trappenburg, Centrum voor Ethiek en Gezondheid, november 2014: https://beroepseer.nl

Simpele zorg hoeft niet door de buren, verkorte vorm van de 2e Elst Borst lezing in NRC,
1 december 2014: http://margotrappenburg.nl

Centrum voor ethiek en gezondheid: https://www.ceg.nl/

Hoogleraar Marieke Schuurmans aan verpleegkundigen: Laat je stem horen en wees gesprekspartner

Tijdens de bijeenkomst Nursing experience in Ede op 2 en 3 december 2014, legde Marieke Schuurmans aan verpleegkundigen uit wat het doel is van verplegen. Schuurmans is hoogleraar Verplegingswetenschap aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC) en lector Zorg voor ouderen aan de Hogeschool Utrecht. Het doel is “het bevorderen van gezondheid, groei, ontwikkeling en voorkomen van ziekte, aandoening of beperking. Gezondheid gaat niet specifiek over de aandoeningen, maar het aanpassingsvermogen van mensen om zelf in hun kracht te blijven. Zelfmanagement dus”.
Schuurmans waarschuwt wel dat we moeten oppassen dat de zorg geen IKEA wordt: “Het kenmerk van IKEA is: doe het zelf, maar niet hier in onze winkel. We moeten in de zorg niet een pakket aanbieden en vervolgens niet verder helpen”.

Wees gesprekspartner
Op de vraag hoe verpleegkundigen dienen om te gaan met de veranderingen die zich steeds maar weer aandienen, antwoordt Schuurmans: “Verandering is constant. Dus je moet bedenken wat je er zelf aan kunt bijdragen en hoe je zelf je deskundigheid kunt gebruiken om daar richting aan te geven. Op veel plekken waar het beleid wordt gemaakt, weten de mensen niet precies wat de verpleegkundige doet, dus ze weten ook niet wat de uitwerking is van de maatregelen.
Daarom moeten verpleegkundigen een gesprekspartner zijn en dat betekent dat je niet alleen met je collega’s praat, maar ook je stem laat horen binnen je instelling. Bijvoorbeeld via een verpleegkundige adviesraad (VAR) of via een beroepsvereniging. Of stuur gewoon eens een e-mail naar je Raad van Bestuur. Wees niet huiverig voor de mannen in pak, vaak ontstaat er juist een goed gesprek als je ze aanspreekt. Bedenkt: Op veel plekken waar het beleid wordt gemaakt, weten mensen niet precies wat verpleegkundigen doen en weten ook niet wat de uitwerking is van allerlei maatregelen”.

De zorg moet geen IKEA worden, door Marloes Oelen, Nursing, 2 december 2014: www.nursing.nl

Voorzitter Maarten Ruys van NZa in toespraak: Concreet hebben we zorgen over de machtsconcentratie bij zorgverzekeraars

Met welke thema’s moet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zich de komende jaren bezighouden? Die vraag stond 25 november 2014 centraal tijdens de bijeenkomst “In gesprek met de NZa” waarop partijen uit de zorg gingen praten met de medewerkers van NZa. In de inleidende toespraak van tijdelijk voorzitter Maarten Ruys noemde hij vier thema’s met een dilemma die in de nabije toekomst besproken behoren te worden en waarover hij graag de meningen wilde horen. Deze bijeenkomst was de start van een serie gesprekken. In 2015 organiseert de NZa verdiepende bijeenkomsten rond de besproken thema’s.

De thema’s

Deregulering/vereenvoudiging
We horen vaak: de regels van de NZa zijn ingewikkeld, al die veranderingen zorgen voor onrust in de zorg of: de regels staan innovatie in de zorg in de weg. Wij willen werk maken van minder regels. Maar dat vraagt om een afweging met andere belangen.

Kwaliteit
Hoe houden we de zorg betaalbaar, nu en in de toekomst? In het debat is de prijs van zorg een groot discussiepunt. Maar het gaat ons niet alleen maar om de prijs, anders zou je geen geld aan zorg willen uitgeven. Tegenover de kosten van zorg moet ook kwaliteit staan. De kosten van zorg zijn het afgelopen decennium sterk gestegen, maar ook de levensverwachting is gestegen en de kans op overlijden bij veel ziektes gedaald. Wat zijn de baten van zorg?
Wij vinden het belangrijk dat de consument ook informatie krijgt over de kwaliteit van zorg om zijn keuze op te baseren. En – daarvan afgeleid – dat kwaliteit een rol speelt in de inkoop van zorg door zorgverzekeraars, net als in onze gereguleerde tarieven. Hoe kunnen we informatie over kwaliteit een belangrijker rol laten spelen in het stelsel? Wat zou onze toegevoegde waarde moeten zijn in relatie tot andere partijen, zoals het kwaliteitsinstituut, de IGZ en de professionals zelf?

Verzekeringsmarkt
De zorgverzekeraar speelt een steeds belangrijker rol in ons stelsel. Zowel in de AWBZ als de Zorgverzekeringswet is de verzekeraar de spil. Door de afschaffing van de ex post verevening en de voorgenomen wijzigingen van artikel 13 in de Zorgverzekeringswet, is de machtspositie van de zorgverzekeraar versterkt. Dat betekent voor de NZa dat we onze aandacht ook gaan verleggen naar de zorgverzekeringsmarkt.
Concreet hebben we zorgen over de machtsconcentratie bij zorgverzekeraars. Dat betekent dat we bijvoorbeeld de concurrentie tussen verzekeraars onder de loep willen nemen. Naast het meten van marktmacht willen we kijken of en in hoeverre inkoopvoordelen worden doorgegeven aan de verzekerden en hebben we aandacht voor de kroonjuwelen zorgplicht, verbod op premiedifferentiatie en ongewenste risicoselectie vergroten.

Inkoopmacht
Tot slot. De toegenomen macht van zorgverzekeraars leidt ook tot de vraag of deze macht op de inkoopmarkt richting de zorgaanbieders niet ten koste gaat van de publieke belangen. Wij zullen dus ook de gevolgen van eventuele inkoopmacht toetsen aan de bijvoorbeeld de zorgplicht en aan de gevolgen voor kwaliteit. Wij gaan graag met u het gesprek aan op welke wijze we de publieke belangen in ons toezicht op inkoopmacht op praktische wijze kunnen vormgeven.

Ruys wijst er in zijn toespraak ook nog op dat de belangrijke spelers in het Nederlandse zorgstelsel de verzekeraars zijn, de zorgaanbieders en de consumenten: “De machtsposities in het stelsel zijn niet aan elkaar gelijk. Het is ook daarom dat NZa ervoor is opgericht om de consument zoveel mogelijk te beschermen”.

Speech Maarten Ruys op bijeenkomst In gesprek met de NZa, NZa, 25 november 2014: www.nza.nl (Speech niet meer beschikbaar op site NZa)

Website NZa: http://www.nza.nl/publicaties/nieuws/Vruchtbare-kick-off-in-gesprek-met-de-NZa/ (Niet meer beschikbaar)

U P D A T E

NZa: ‘Concrete zorgen over machtsconcentratie zorgverzekeraars’, door Eelke van Ark, Follow the Money, 6 december 2019: www.ftm.nl

Over leven en tragische dood van Aaron Swartz: wonderkind, pionier en activist van internet

aaron swartzDe documentaire The Internet’s own boy: Aaron Swartz gaat over het Amerikaanse programmeerwonder Aaron Swartz die van kinds af aan pionierde met computerprogramma’s. Hij was de bedenker van het RSS protocol en oprichter van de sociale nieuwssite Reddit. Met de Amerikaanse rechtenprofessor Lawrence Lessig werkte hij aan de oprichting van Creative Commons, een alternatief auteursrechtenstelsel voor het met elkaar delen van materiaal.  WC3, het World Wide Web consortium, opgericht door internet-uitvinder Berners-Lee, nodigde Swartz uit mee te werken aan de ontwikkeling van internet toen deze nog een tiener was.

Swartz bedacht alles vanuit het ideaal dat informatie voor iedereen beschikbaar moet zijn en gedeeld moet kunnen worden. Daarvoor voerde hij acties die succesvol bleken. Hij wist op een effectieve manier technologie te verbinden met activisme. Een voorbeeld is zijn actie tegen invoering van SOPA – Stop Online Piracy – een Amerikaans wetsvoorstel dat in oktober 2011 werd ingediend door Lamar Smith en twaalf andere parlementsleden dat de Amerikaanse justitie en auteursrechthebbenden meer mogelijkheden moest geven om online uitwisseling van auteursrechtelijk beschermde bestanden tegen te gaan. Tegenstanders waren van mening dat de wet neerkwam op internetcensuur, verlamming van het internet en een bedreiging voor klokkenluiders, en de vrijheid van meningsuiting in het algemeen.
Op 16 november 2011 was er een dag van protest, de American Censorship Day, waaraan ook internetbedrijven meededen zoals Wikipedia.
In januari 2012 maakte Lamar Smith bekend het wetsvoorstel tijdelijk in te trekken. Hij zal wachten op “bredere steun.

Zijn succesvol actievoeren is waarschijnlijk een van de redenen geweest voor justitie om Swartz strafrechtelijk te vervolgen. De directe aanleiding voor vervolging was evenwel “computerfraude” die bestond uit het downloaden van ruim vier miljoen wetenschappelijke artikelen van JSTOR, een digitale aanbieder van wetenschappelijke publicaties. Universiteiten moeten jaarlijks soms wel tienduizenden dollars voor abonnementen betalen om toegang te verkrijgen tot de digitale bibliotheek.

Hoewel Swartz de database niet had gehackt, had hij wel een programma geschreven waarmee de artikelen automatisch werden gedownload. Dat was in strijd met de voorwaarden van de site.
JSTOR besloot Swartz niet zelf aan te klagen nadat hij alle gedownloade data had teruggestuurd, maar de Amerikaanse autoriteiten deden het wel. Voor het stelen van artikelen hing Swartz een gevangenisstraf van 35 jaar en betaling van een bedrag van een miljoen dollar boven het hoofd, een uitzonderlijk strenge straf voor een “misdaad zonder slachtoffers”.

Uiteindelijk leidde een twee jaar durende juridische strijd tot Swartz’ dood. Op 11 januari 2013 kwam het nieuws naar buiten dat hij een eind aan zijn leven had gemaakt in zijn appartement in New York. Hij was 26 jaar oud.
In een officiële verklaring schrijven de ouders van Swartz: “De dood van Aaron is niet simpelweg een persoonlijke tragedie. Het is het product van een justitieel systeem dat overloopt van intimidatie en verregaande vervolgingen”.

Op 27 november werd de filmdocumentaire The Internet’s own boy: The story of Aaron Swartz  uitgezonden op NPO 2 in het kader van de documentaireserie: 2Doc.

Op 4 december 2014 werd bekendgemaakt dat The Internet’s Own Boy op de lijst staat van vijftien titels van filmdocumentaires die in aanmerking komen voor een Oscarnominatie. Op 15 januari 2015 worden er vijf titels genomineerd. De Oscaruitreiking vindt plaats op 22 februari 2015: www.latimes.com

Manifest voor vrije artsenkeuze

De vereniging praktijkhoudende huisartsen, VP Huisartsen, heeft een Manifest voor vrije artsenkeuze opgesteld en vraagt de steun van zoveel mogelijk patiëntenorganisaties, burgerorganisaties, belangenorganisaties en beroepsorganisaties in de zorg. Namens al deze organisaties wil de vereniging het manifest op 8 of 9 december 2014 aanbieden aan de Eerste Kamer, samen met de petitie Red de vrije artsenkeuze.
Binnenkort stemt de Eerste Kamer over een wetsvoorstel van de minister van Volksgezondheid. Met dat voorstel staat het kabinet op het punt een historische aantasting van een fundamenteel recht door te voeren. Met het wijzigen van Artikel 13 van de Zorgverzekeringswet vervalt voor Nederlandse burgers het recht om een eigen arts, zorgverlener of zorginstelling te kiezen.

VP Huisartsen in de aanhef van het Manifest: “Als vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke organisaties, maken wij ons grote zorgen. Wij zijn van mening dat hier een onjuiste beslissing dreigt te worden genomen. Burgers verliezen hun keuze om een hulpverlener te kiezen en het kunnen kiezen van de juiste zorgverzekeraar die de gewenste zorg vergoedt is een illusie. De consument/patiënt die centraal zou moeten staan komt steeds verder buitenspel te staan”.

Ga naar de site van VP Huisartsen voor Manifest voor vrije artsenkeuze: www.vphuisartsen.nl

Petitie Red de vrije artsenkeuze op site van VvAA, vereniging van zorgprofessionals en zorginstellingen: www.vvaa.nl

Leraar René Kneyber benoemd tot lid van de Onderwijsraad

René Kneyber is benoemd tot lid van de Onderwijsraad voor de periode 2015 – 2018. Hij is de eerste leraar die lid wordt, een historisch moment dus. Een felicitatie waard!
Naast leraar wiskunde op het Oosterlicht College in Nieuwegein is Kneyber bestuurslid en voortrekker van Stichting Beroepseer en auteur van een aantal boeken, w.o. Orde houden in het vmbo en De ordegenerator. In oktober 2013 verscheen de door hem en Jelmer Evers geredigeerde bundel Het Alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! met interviews en bijdragen van docenten. Het Alternatief is het vijfde boek in de reeks over beroepseer.

De Onderwijsraad is het adviesorgaan voor de regering op het terrein van het onderwijs. De raad adviseert over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Hij neemt een onafhankelijke positie in zowel ten opzichte van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en dat van Economische Zaken als ten opzichte van het onderwijsveld. Niet alleen adviseert de raad – gevraagd dan wel ongevraagd – de betrokken bewindslieden, maar ook de Eerste en Tweede Kamer kunnen om advies vragen. Ook gemeenten kunnen in speciale bij de wet geregelde gevallen een beroep doen op de Onderwijsraad.

De Onderwijsraad telt tien leden en staat vanaf 1 januari 2015 onder voorzitterschap van prof. dr. Henriëtte Maassen van den Brink. De nieuwe raad wordt benoemd voor een periode van vier jaar.
Naast de leden benoemd door de kroon, worden er nog vier geassocieerde leden benoemd. De specifieke inbreng van de geassocieerde leden ligt op het gebied van pedagogiek, lerarenopleidingen, algemeen voortgezet onderwijs, en de empirische onderwijskunde. Een van de nieuwe geassocieerde leden is  Gert Biesta, hoogleraar Theorie en beleid van onderwijs en opvoeding aan de Universiteit van Luxemburg en schrijver van een aantal boeken w.o. Goed onderwijs en de cultuur van het meten en The beautiful risk of education.
Een ander nieuw geassocieerd lid is Ferry Haan, leraar economie en onderzoekcoördinator van het Jac P Thijsse College. Hij is ook columnist onderwijsinnovatie en als promovendus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Zie: Samenstelling Onderwijsraad 2015 – 2018: www.onderwijsraad.nl (Niet meer beschikbaar)

Voor meer info over René Kneyber op site Beroepseer: https://beroepseer.nl/voortrekkers/rene-kneyber/

Gert Biesta over de vorming van de democratische professional, Blogs Beroepseer, 20 juni 2014: https://beroepseer.nl

U P D A T E

René Kneyber is herbenoemd als lid van de Onderwijswijsraad voor de periode 2019 – 2022. Onderwijsraad in nieuwe samenstelling van start, Onderwijsraad, 25 januari 2019: www.onderwijsraad.nl/actueel/nieuws/2019/01/25/onderwijsraad-in-nieuwe-samenstelling

Geen meet- en regelcultuur op hogeschool Windesheim. Wel intrinsieke motivatie

Op de website van Verus, de vereniging voor christelijk onderwijs, staat een vermeldenswaard mini-interview met bestuurslid Jan Willem Meinsma van Hogeschool Windesheim waarin hij zegt dat hij niet meer wil meedoen aan de meet- en regelcultuur in het onderwijs. Windesheim kreeg van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) een positief oordeel op de instellingstoets kwaliteit, maar wel onder voorwaarden. Windesheim moet namelijk het begrip ‘waarde(n)volle professional’ van een heldere leidraad voorzien. Dat begrip wordt gebezigd in de Missie van de hogeschool. Daarin staat o.m.

“… Studenten ontwikkelen zich tot verantwoordelijke, waarde(n)volle professionals, die handelen vanuit een visie op goed burgerschap waarbij bewust wordt omgegegaan met waarden en normen: persoonlijke, institutionele en wettelijke”.

Maar Meinsma wil geen heldere leidraad hierover: “Zo maak je het instrumenteel en daarvoor is het begrip ons te waardevol. Daarnaast moeten we het begrip meetbaar maken”.

Wat is dat dan, dat studenten zich ontwikkelen tot ‘waarde(n)volle professional’?
Meinsma: “Wij leiden mensen niet alleen op om hun beroep uit te oefenen, maar willen hen ook aanspreekbaar laten zijn op de waarden van waaruit zij hun beroep uitoefenen. Op z’n kortst gezegd.”

Over wat een ‘waarde(n)volle professional’ is zegt Meinsma: ‘Wij vinden dat mensen de vrijheid moeten hebben om daar zelf achter te komen. Voor je het weet eindigt een leidraad in competentiematrixen en wordt het een instrumentele exercitie. En daarvoor is dit begrip ons te waardevol.”

Nog explicieter is het advies van de accreditatieorganisatie om het begrip ‘waarde(n)volle professional’ meetbaar te maken. Maar dat wil Windesheim ook niet. “Hoe moet dat gaan?”, vraagt Meinsma zich hardop af. “Hoe is jouw betrokkenheid vandaag? Gisteren was het een 7,4. Is dat nu anders?”

Windesheim wil ingaan tegen de heersende doorgeslagen meet- en regelcultuur, legt Meinsma uit, maar zet daar wel iets tegenover: “We willen de NVAO wel laten zien hoe onze visie uitpakt: kom praten, voelen en ruiken. Daarover zijn we nu in gesprek. We brengen een verhalenstroom op gang: korte verhalen, anekdotes vanuit de verschillende opleidingen. De ‘waarde(n)volle professional’ kan ik niet meten, maar ik voel het wel.”

Intrinsieke motivatie

De circa 60 opleidingen van Windesheim hebben de taak vanaf september 2015 waarde(n)volle professionaliteit op een herkenbare manier in het curriculum te verwerken. “Verdere instructies geven we niet mee. Dit werkt alleen als er intrinsieke motivatie is.”
In het voorjaar komt de NVAO weer langs. Dan laat Windesheim zien hoe de waarde(n)volle professionaliteit onderdeel uitmaakt van de curricula en van de cultuur.

Zie: Windesheim gaat niet mee in meet- en regelcultuur, Vereniging voor christelijk onderwijs Verus, 27 november 2014: http://www.verus.nl/nieuws/windesheim-gaat-niet-mee-in-meet-en-regelcultuur (Niet meer beschikbaar)

Verpleegkundigen hebben behoefte aan richtlijnen voor handelen bij disfunctionerende collega’s

Veel verpleegkundigen, verzorgenden en praktijkondersteuners hebben behoefte aan richtlijnen die beschrijven wat ze moeten doen als ze vermoeden dat een collega disfunctioneert en daarmee de veiligheid van cliënten in gevaar brengt.

Een verpleegkundige die zo zijn of haar eigen opvattingen heeft over de zorg en zich herhaaldelijk niet houdt aan afspraken in het team, of die een verslavingsprobleem heeft: als een collega denkt dat dit de veiligheid van cliënten in gevaar brengt, is er sprake van disfunctioneren. Ongeveer één derde van de verpleegkundigen, verzorgenden en praktijkondersteuners in thuiszorgorganisaties en huisartsenpraktijken heeft behoefte aan beleid dat beschrijft wat te doen bij het vermoeden dat een collega of arts disfunctioneert. Dit blijkt uit onderzoek van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL).

Vermoedens
Vier op de tien verpleegkundigen en verzorgenden van thuiszorgorganisaties hadden afgelopen jaar de indruk dat een collega of andere zorgverlener niet goed functioneerde. Van de praktijkondersteuners was dat een op de vier. Hoe moeten we deze cijfers interpreteren? NIVEL-onderzoeker Anke de Veer: “Dit onderzoek geeft geen informatie over het aantal disfunctionerende zorgverleners, maar wel over het aantal verpleegkundigen, verzorgenden en praktijkondersteuners dat het disfunctioneren van een collega opmerkt. Veel van hen willen dan stappen ondernemen en ze krijgen daarbij graag een ruggesteuntje vanuit het beleid. Want iedere disfunctionerende zorgverlener is er een te veel”.

Ondersteunen
Het blijft dan ook een lastig probleem waar zorgverleners niet altijd een uitweg voor weten. “Om ze te ondersteunen in hun handelen als zij vermoeden dat naaste collega’s of andere zorgverleners disfunctioneren, is het van belang dat thuiszorgorganisaties en huisartsenpraktijken beleid ontwikkelen voor het omgaan met disfunctioneren en hierover communiceren binnen de organisatie”, stelt Anke de Veer. “Binnen dat beleid moet ook aandacht zijn voor disfunctioneren dat voortkomt uit persoonlijke problemen, zoals een verslavingsprobleem. En daarnaast, hoe je omgaat met signalen van disfunctioneren bij andere typen zorgverleners of leidinggevenden. Zo weten praktijkondersteuners bij mogelijk disfunctioneren van een huisarts niet altijd hoe te handelen. De bestaande gezagsverhouding kan hierbij een drempel vormen”.

Onderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL. Van de paneldeelnemers hebben ruim 340 verzorgenden en verpleegkundigen uit de thuiszorg en praktijkondersteuners uit huisartsenpraktijken in mei/juni 2014 een vragenlijst ingevuld over hun ervaringen met disfunctioneren.

Zie het Rapport Omgaan met disfunctionerende zorgverleners in thuiszorg en huisartsenpraktijk – Ervaringen van verpleegkundigen, verzorgenden en praktijkondersteuners, door E.E.M. Maurits, A.J.E. de Veer en A.L. Francke, uitgave NIVEL, 2014: www.nivel.nl

In Engelse advocatuur laat ethisch gedrag te wensen over. Onderwijs in morele waarden is nodig

advocatuur 2
Advocaten blijken in Groot-Brittannië niet zulk ethisch gedrag te vertonen als ze geacht worden te doen. Een onderzoek wijst uit dat zes van de tien juristen, advocaten en rechtenstudenten het moeilijk vinden “het juiste te doen”.
Het onderzoek werd uitgevoerd onder bijna duizend mensen door het Jubilee Centre for Character and Virtues van de Universiteit van Birmingham.

Het onderzoek laat ook zien dat zestien procent van de advocaten bereid is advies te vragen aan een collega over hoe werkuren kunnen worden “afgerond” bij het factureren zodat klanten meer moeten betalen, ook al noemen we zulk gedrag frauduleus.
Verder bleek dat vijf procent van de ervaren advocaten laakbaar gebruik van klantenaccounts niet zou melden.

Beoordeling en eerlijkheid worden als belangrijke eigenschappen voor een goede advocaat beschouwd door 84 procent van de advocaten (sollicitors) en door 93 procent van de advocaten (barristers) die verdedigen in de rechtbank.*)

Professor Hywel Yhomas, een van de onderzoekers, gaf als commentaar: “Hoewel de advocatuur niet in een morele crisis verkeert, is men binnen de sector wel bezorgd. Niet alle leden van deze beroepsgroep begrijpen wat moreel goed gedrag in de praktijk inhoudt”.

In Engeland wordt momenteel drastisch bezuinigd op de kosten voor rechtsbijstand. De concurrentie neemt toe. Het is belangrijker dan ooit dat advocaten zich bewust zijn van hun beroepsethiek.
Het onderzoek wijst er dan ook op dat er op de universiteiten en hogescholen meer tijd behoort te worden besteed aan onderwijs in morele waarden. Ook zijn er rolmodellen nodig bij de wat informelere praktijkcursussen.

Het rapport beveelt aan het ethiekonderwijs in de juridische opleidingen opnieuw onder de loep te nemen.

*) In Engeland bestaat het verschil tussen een sollicitor en een barrister, beide in het Nederlands vertaald met advocaat. Een barrister verdedigt hoofdzakelijk mensen in de rechtbank, een sollicitor doet meestal juridisch werk buiten de rechtbank. Er zijn evenwel uitzonderingen.

Klik hier voor downloaden van het Research report Virtuous character for the practice of law, The Jubilee Centre for Character & Virtues, University of Birmingham, 2014: www.jubileecentre.ac.uk

Zie: Lawyers falling short on ethics, door Owen Bowcott, The Guardian, 25 november 2014: www.theguardian.com