Op het Academische filosofieblog Bij nader inzien schrijft Ingrid Robeyns, hoogleraar Ethiek van Instituties aan de Universiteit van Utrecht, over de opvatting dat wetenschappelijke kennis onvoldoende in de samenleving belandt. Ter verdediging voert zij twee stellingen hiertegen op:
1. of die kennis in de samenleving terecht komt is niet altijd te meten.
2. als de overheid graag wil dat wetenschappelijke kennis maatschappelijke waarde krijgt, laat de overheid daar dan de voorwaarden voor scheppen.
Drie voorbeelden
Robeyns: “De overheid vindt dat de wetenschappelijke kennis die aan universiteiten ontwikkeld wordt, te weinig in de samenleving belandt. Maar hoe weet de overheid dat? Wellicht zijn er ergens maatstaven beschikbaar – onze collectieve obsessie om alles te meten maakt dat we ook hierover wel ergens indicatoren hebben. Maar veel van de wetenschappelijke kennis die universitaire medewerkers hebben, en ontwikkelen, wordt ter beschikking gesteld aan de samenleving op manieren die nergens gemeten of geteld wordt: de informele valorisatie – die niet in oplagecijfers of geldbedragen weer te geven is, maar wel met een narratief (al is de vraag nog wel of we dat moeten willen).
Laat mij drie eenvoudige voorbeelden geven.
Eerste voorbeeld: vorige week dinsdag had ik een skype-gesprek met Demos Helsinki. Deze denktank wilt van ‘capabilities en gezondheid’ een van hun speerpunten maken, maar ze hebben allerlei vragen over hoe je de capability-benadering toepast in dit soort werk. Daar heb ik een uur met hen over gebrainstormd, en alle vragen die ze hadden beantwoord.
Tweede voorbeeld: Op donderdag belde een oud-studente op, die nu stage loopt bij een politieke partij, en die als onderdeel van haar stage over politieke ethiek en zorg wilt nadenken. Zonder veel moeite kon ik haar wat suggesties geven wie over dit onderwerp interessante zaken heeft geschreven, en na ons gesprek stuurde ik haar nog wat wetenschappelijke publicaties op. Een half uurtje van mijn tijd, wat haar dagen, wellicht weken zoeken naar de juiste literatuur bespaart.
Derde voorbeeld: enige tijd terug had ik in een reeks lange emails vragen beantwoord van een freelance journaliste van de New York Times, die een artikel over gender en basisinkomen wou schrijven. Ik kon haar schetsen hoe de verschillende argumenten eruit zien, hoe de academische discussie over dit vraagstuk zich ontwikkeld heeft, en beantwoordde de vragen die ze nog over had.
Deze kennisverspreiding is waardevol, omdat het een aannemelijk multiplicator-effect heeft: ik praat met één of een paar mensen, maar uiteindelijk komt dit ten goede aan de kennis die beschikbaar wordt voor honderden of tienduizenden mensen (hoeveel lezers zou de NYT hebben?). Het lijkt me dus onverstandig dit soort verzoeken om uitleg of advies te weigeren, indien tijd het enigszins toestaat.
Hypergedetailleerde verantwoording werkt doorgaans averechts
Ga ik al deze gesprekken en e-mails nu ergens in een verslag van mijn werkzaamheden opschrijven? Natuurlijk niet. Dat zou een vorm van verslaglegging zijn die niet alleen zeer onproductief is en de schaarse tijd opeet (want: wat levert het op?). Maar het is ook een kwestie van ‘expressive values’: welke goede redenen hebben we om dit soort boekhoudingen bij te houden? Er zijn redenen om het niet te doen – zoals: moet Big Brother echt alles weten wat we doen? En kunnen we wetenschappers niet vertrouwen dat ze met gezond verstand van zaken zelf kunnen bepalen wat valorisatiekansen zijn, en wat niet? Tenslotte zijn wetenschappers professionals, en die hebben een beroepseer hoog te houden; dat betekent dat ze bepaalde taken op zich nemen, omdat ze begrijpen dat dit deel uitmaakt van de (maatschappelijk bepaalde) invulling van hun beroep, ook al is er niemand die hen controleert of direct aanstuurt. Micro-managen en vragen om hypergedetaileerde verantwoording werkt doorgaans averechts”.
Lees de hele blog De wetenschap naar de samenleving: twee stellingen over informele valorisatie, door Ingrid Robeyns, Bij nader inzien, 25 oktober 2016: https://bijnaderinzien.org
Robeyns concludeert dat de hoeveelheid ‘valorisatie’ of ‘maatschappelijke dienstverlening’ vanuit de wetenschap onderschat wordt, ja zelfs drastisch onderschat. Vervolgens pleit zij o.m. voor verlaging van de werkdruk, minder bureaucratie en ruimte en mogelijkheden voor betere informele valorisatie.