Skip to main content

Redactie Beroepseer

Promotieonderzoek: Maatwerk is nodig om de arbeidstevredenheid van artsen te vergroten

Artsen zijn tevreden over de meeste aspecten van hun werk. Artsen die hun gewenste specialisatieopleiding volgden blijken tevredener dan artsen die daar niet in slaagden. De tevredenheid van artsen over hun werk verschilt per loopbaanfase, geslacht en specialisatie. Het minst tevreden zijn artsen over aspecten die met de organisatie van het werk samenhangen. Dit blijkt uit een onderzoek naar de arbeidstevredenheid van artsen in Nederland van Lodewijk Schmit Jongbloed waarop hij op 6 november 2017 aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveert.

Schmit Jongbloed onderzocht de tevredenheid van artsen met de verschillende aspecten van hun werk en de ontwikkeling daarvan in de periode 2000-2009. Doel van zijn onderzoek is meer inzicht geven in de arbeidstevredenheid van artsen,de factoren die daarop van invloed zijn en de mogelijkheden de arbeidstevredenheid te bevorderen. Hij formuleerde op basis van medisch-sociologische literatuur dertien aspecten die de arbeidstevredenheid bepalen.

Specialisatie van eerste voorkeur

Artsen die de specialisatieopleiding van hun eerste voorkeur konden volgen blijken meer tevreden over hetgeen zij professioneel hebben bereikt dan collega’s die er niet in slaagden een plaats te bemachtigen in de vervolgopleiding van eerste keuze. Één op de vier basisartsen slaagt er niet in een plaats te bemachtigen in de vervolgopleiding van eerste keuze. Een belangrijke oorzaak is de onevenredig grote belangstelling voor een beperkt aantal klinische specialismen. Meer variatie in de voorkeur van basisartsen met betrekking tot hun vervolgopleiding is daarom wenselijk. Schmit Jongbloed pleit ervoor om te onderzoeken of decentrale selectie is te gebruiken voor het aantrekken van studenten met competenties die passen bij minder populaire specialismen. Eerder is dit succesvol gedaan bij de studie diergeneeskunde.

Fase van loopbaan

De loopbaanfase waarin een arts zich bevindt, zorgt voor verschil in de arbeidstevredenheid. Artsen aan het eind van hun loopbaan zijn meer tevreden over waardering van patiënten maar minder tevreden over waardering van ondersteunend personeel en inkomen in vergelijking met artsen aan het begin of in het midden van hun loopbaan. De hogere tevredenheid over waardering van patiënten bij oudere artsen hangt volgens Schmit Jongbloed mogelijk samen met de langdurige relaties die zij hebben opgebouwd met patiënten. Ook hebben minder tevreden patiënten zich waarschijnlijk gewend tot een andere arts. De lagere tevredenheid van oudere artsen over waardering van het ondersteunend personeel kan te maken hebben met een verschil in werken tussen generaties. De jongere artsen zijn meer vertrouwd met een samenwerking op gelijke voet met verpleegkundigen, physician assistants, praktijkondersteuners en andere zorgprofessionals.

Balans werk-privé

Schmit Jongbloed toonde aan dat ook ‘geslacht’ en ‘specialisatie’ invloed hebben op de tevredenheid van artsen over verschillende aspecten van het werk. Klinische specialisten blijken minder tevreden met de balans werk – privé dan huisartsen en artsen in andere functies. Dit hangt waarschijnlijk samen met het hogere aantal nacht- en weekenddiensten. Artsen geven aan dat parttime werken een positief effect heeft op hun tevredenheid over de aspecten grip op planning van het werk en balans werk- privé. Die betere balans lijkt een belangrijke reden om te streven naar een werkweek van gemiddeld vier dagen. Anderzijds heeft een kleinere functieomvang een negatief effect op tevredenheid over hetgeen professioneel is bereikt. De kleinere functieomvang van vrouwelijke artsen ten opzichte van mannelijke artsen kan verklaren waarom zij minder tevreden zijn over hetgeen zij professioneel hebben bereikt dan mannelijke artsen. Dat kan ook de reden zijn waarom met name part-time werkende vrouwelijke artsen streven naar een grotere functieomvang. Schmit Jongbloed wijst erop dat inwilligen van de wens tot meer of minder werken de arbeidstevredenheid wel zal bevorderen, maar niet zal leiden tot grote krapte of overschot aan artsen. Daarmee kan het een positief effect hebben op de kwaliteit van zorg.

Minder tevredenheid over administratie

Drie aspecten – grip op planning van het werk, administratieve lasten en samenwerking met het management – scoren onder artsen het laagste. Juist deze aspecten zijn een groter deel gaan uitmaken van hun werk. Schmit Jongbloed pleit voor verder onderzoek naar het overnemen van administratieve en organisatorische taken door specifiek daartoe opgeleid ondersteunend personeel (medical scribes). Hiermee zijn in de VS positieve ervaringen opgedaan. Ook moeten volgens hem artsen zich bekwamen in de organisatorische vaardigheden die bij hun werk horen om beter om te gaan met de toenemende complexiteit van de zorg. Hij adviseert om in de opleiding hier meer aandacht aan te besteden.

Maatwerk vereist

Zijn onderzoek maakt volgens Schmit Jongbloed duidelijk dat maatwerk nodig is om de arbeidstevredenheid van artsen te vergroten. Hij concludeert dan ook dat rekening moet worden gehouden met loopbaanfase, geslacht en specialisatie; een “one size fits all”-benadering is niet zinvol.

Verschillende factoren bepalen tevredenheid artsen over hun werk, Rijksuniversiteit Groningen, 31 oktober 2017: www.rug.nl

Promotie maandag 6 november 2017, aanvang 12.45 uur, Dhr. L.J. (Lodewijk) Schmit Jongbloed, Academiegebouw RUG: Physician job satisfaction in the Netherlands. A study of job satisfaction among cohorts of Dutch physicians: www.rug.nl

 

Over vaardigheden die nodig zijn voor een professional in het sociaal domein om het verschil te kunnen maken

In Sociaal bestek, vaktijdschrift voor werk, inkomen en zorg, schrijft Antoniek Vermeulen over vakmanschap en het waarmaken van ambities in het sociaal domein.
Antoniek Vermeulen is projectleider Citydeal Inclusieve Stad bij de gemeente Utrecht. Onder de vlag van Citydeal Inclusieve Stad werken vijf gemeenten – Eindhoven, Enschede, Leeuwarden, Utrecht en Zaanstad – en de ministeries van Binnenlandse Zaken, Volksgezondheid en Sociale Zaken aan het versnellen van de transformatie in het sociaal domein. Het doel is zowel ambiteus als eenvoudig: betere ondersteuning bieden voor hetzelfde geld.
Met de komst van sociale wijkteams is er in veel gemeenten al veel verbeterd. In plaats van tien tot soms vijftien verschillende hulpverleners – voor elk probleem één – heeft een gezin met meerdere problemen nu te maken met één generalist, een vast aanspreekpunt. Met generalist wordt in het sociaal werk niet bedoeld een alleskunner maar een sociale professional met een brede blik.

De meeste huishoudens hebben problemen op basaal gebied: armoede, schulden, wonen, gezondheid. In de aanpak van deze problemen lopen generalisten aan tegen een complexe, verkokerde en overgereguleerde systeemwereld die nauweliks aansluit bij de – vaak evenzeer complexe – leefsituatie van de inwoners. Hierdoor blijft een effectieve oplossing van de problemen uit. Janine Wagensveld verwoordt het als volgt: “Ik ben als buurtteammedewerker veel tijd kwijt om mensen te helpen met hun administratie en het aanvragen van voorzieningen. En dat is jammer, want die tijd kan ik niet besteden aan het helpen van mensen in hun eigen ontwikkeling. Ik ben blij dat er met de citydeal meer aandacht voor dit vraagstuk is gekomen. De systeemwereld is erg ingewikkeld en het is fijn dat er nu ook mensen in die wereld zijn die het eenvoudiger willen maken”.

Rumte geven is niet voldoende. Ruimte moet ook worden genomen

De citydealgemeenten voeren experimenten uit die buurtteams meer ruimte geven voor de realisering van oplossingen die samen met het gezin ontwikkeld zijn (In Utrecht wordt een sociaal wijkteam buurtteam genoemd). Hier gaat hier niet om panklare confectiemaatregelen, maar om maatregelen op maat. Er wordt gekeken naar waar de situatie om vraagt. Sommige gemeenten stellen een flexibel budget ter beschikking, anderen leggen de zeggenschap voor het toekennen van uitkeringen of trajecten voor schulddienstverlening bij het buurtteam of geven het buurtteam mandaag om specialistische zorg en Wmo-verstrekkingen toe te kennen.

Maar, uit het onderzoek van de vijf citydealgemeenten naar honderd praktijkcasussen kwam naar voren dat alleen ruimte geven niet genoeg is. Net zo belangrijk, of misschien nog wel belangrijker, is dat de generalisten in het buurrteam die ruimte die er is ook is daadwerkelijk nemen. Dat blijkt in de praktijk niet altijd vanzelfsprekend te zijn. Ze kennen niet altijd de ruimte die ze hebben en kunnen of durven die soms ook niet te nemen.

Welke vaardigheden maken het verschil?

Welke vaardigheden en competenties dient een professional nu te hebben om het verschil te kunnen maken? In de eerste plaats het samen met de klant kunnen opstellen van een goed onderbouwd ondersteuningsplan. Ten tweede zijn kennis, houding en het kunnen omgaan met instanties heel belangrijk. Daar horen ook bij een zelfverzekerde, assertieve houding om instanties te overtuigen van de noodzaak van de gekozen oplossing.

Daarnaast is weten wat interventies kosten en wat ze opbrengen belangrijk. Als het niet lukt om de problemen tijdig op te lossen escaleert de situatie vaak. Mensen raken dakloos, kinderen worden uit huis geplaatst, men verliest zijn werk of de energie om werk te zoeken. Naast persoonlijke ellende brengt dat hoge maatschappelijke kosten met zich mee.
Buurtteammedewerker Quintus Thies: “Voorheen had je als hulpverlener vaak een bondje met je klant tegen een soort anonieme wereld van instanties. Nu werk je meer met de instanties samen. Zo probeer ik ook altijd de kosten te laten zien die zich voordoen als een probleem niet of onvoldoende wordt opgelost. Als er financieel gewin te halen is, spreekt dat aan en maken voorgedragen oplossingen meer kans van slagen. Als professional moet je je zaakjes wel op orde hebben, goed voorbereid het gesprek met de instanties aangaan“.

klik hier voor lezen van hele artikel van Antoniek Vermeulen: Vakmanschap cruciaal om ambities in sociaal domein waar te maken, Sociaal bestek, oktober/november 2017: https://beroepseer.nl

Site van de City Deal Inclusieve Stad: https://inclusievestad.zaanstad.nl (Website is opgeheven)

Sociaal bestek: https://mijn.bsl.nl/sociaal-bestek/11948586

vakmanschap sociaal domein antoniek vermeulen

Vertrouwen in journalisten en kranten was nog nooit zo laag

krantenUit een Britse enquête van YouGov1) over vertrouwen in de journalistiek blijkt dat het vertrouwen van het publiek in media nog nooit zo laag is geweest. Slechts 11 procent van de mensen in Groot-Brittannië en Noord-Ierland is van mening dat journalisten van dagbladen als de Daily Mail en Daily Express de waarheid vertellen. Voor boulevardbladen als The Sun en de Mirror gelden nog lagere cijfers, een op de tien heeft vertrouwen in de journalisten van die kranten. Maar, het verschil met kwaliteitskranten en lokale kranten is niet zo groot. Slechts 36 procent van het publiek is van mening dat zij de waarheid vertellen.

Als respondenten werd gevraagd wat zij vinden van de Britse media, bevatten de reacties woorden als leugenaars, ongeloofwaardig, onbetrouwbaar. Andere reacties hebben het over overdreven, sensationeel, en nep.

Slechts 3 procent van het publiek zou een controleur, een zogenaamde mediatoezichthouder, vertrouwen die aangesteld is door de krantenuitgever. Bij aanstelling door de overheid zou dat percentage 8 procent bedragen. Het merendeel – 73 procent – zou wel vertrouwen hebben in een strikt onafhankelijke mediatoezichthouder..

Jonathan Heawoo, directeur van Impress2) zegt dat het publiek duidelijk blijkt geeft geen vertrouwen te hebben in het zelfregulerende vermogen van de media. Het is moeilijk krantenuitgevers aan te pakken en voor het gerecht te dagen. Het wil daarom een onafhankelijke instantie die toezicht houdt op de media, zoals voorgesteld door de Britse rechter Leveson3). Pas dan kan vertrouwen terugkeren. En pas dan zal het nuttige werk van respectabele journalisten op waarde geschat worden.

Vertrouwen is gehalveerd

Respondenten van de enquête, uitgevoerd op 29 en 30 november 2016, werd gevraagd naar wat zij het belangrijkste vinden bij het kiezen van een krant. De uitkomst luidde dat 50 procent kiest voor “fatsoenlijke journalistieke maatstaven”. Slechts 9 procent van het publiek meent bij schade door een krant een rechtszaak te kunnen beginnen tegen die krant.

In een jaren eerder door YouGov gehouden enquête over hetzelfde onderwerp –  in mei 2006 – antwoordde 37 procent van het publiek vertrouwen te hebben in journalisten en landelijke dagbladen bij de vraag over het waarheidsgehalte van het nieuws. Het vertrouwen in landelijke dagbladjournalistiek is sindsdien gehalveerd en tenslotte uitgemond in een schrikbarend laag percentage van 18 procent, nog lager dan de 19 procent van juli 2011. In dat laatste jaar bereikte de verontwaardiging over de door journalisten afgetapte telefoongesprekken een hoogtepunt.

Noten
1)
YouGov is een internationale marketingfirma, gericht op onderzoek en analyse van de publieke opinie en het consumentengedrag. De enquête werd online gehouden op 29 en 30 november 2016. Er zijn 1578 volwassenen ondervraagd.
2) Impress staat voor onafhankelijke, kwalitatieve journalistiek en is opgericht om de journalistiek en de toekomst van de media in het digitale tijdperk.te waarborgen. De organisatie wil begrip en vertrouwen weken tussen journalist en publiek.
3) In 2012 werd het rapport gepresenteerd van de Leveson Inquiry, de commissie die een jaar lang onderzoek had gedaan naar de werkwijzen van de Britse pers. Rechter Brian Leveson leidde het onderzoek nadat bekend was gemaakt dat journalisten van het dagblad News of the world, met een oplage van meer dan 2,5 miljoen, jarenlang telefoongesprekken hadden afgetapt. Leveson concludeerde dat een onafhankelijke organisatie toezicht moet houden op de Britse pers. Het is evenwel niet de bedoeling dat de overheid de pers gaat reguleren.

Klik hier voor de uitkomsten van de enquête vanYouGov: www.impress.press

Trust in Journalism Sinks to All-Time Low as YouGov Poll Reveals Public Demand for Decent Standards of Journalism, Impress, 5 december 2016: https://www.impress.press/news/yougov-poll.html

Mark Vletter blogt: Technologie zou het leven makkelijker maken…

Mark Vletter overpeinst in zijn blog of we wel goed bezig zijn bij het toepassen van nieuwe technologie. Vletter is oprichter van Voys, een telecombedrijf voor zakelijke telefonie.

Vletter: “Technologie zou het leven makkelijker maken. Ik vraag me steeds vaker af of dat wel werkelijk het geval is. Vroeger zette ik de televisie aan en met de afstandsbediening kon ik eenvoudig van kanaal wisselen. Tegenwoordig gaat dat echter anders.Als ik nu tv wil kijken moet ik de decoder inschakelen en de TV aanzetten. Omdat de TV te plat is geworden voor fatsoenlijk geluid moet de versterker er ook maar bij aan. Hier stopt het echter niet. De Smart TV is namelijk een aantal jaar oud en de software daarvoor wordt niet meer up to date gehouden. Dat betekent dat er in mijn TV een Chromecast zit. Wil ik Netflix kijken dan moet ik mijn TV op een ander kanaal zetten. Ook de versterker mag schakelen en daarna kan ik vanaf mijn telefoon een Netflix serie doorsturen naar mijn TV.

Daar stopt het echter ook niet. Netflix heeft namelijk niet alles. Game of Thrones -dat door HBO wordt uitgezonden en waar ik via Ziggo voor betaal- is pas 16 uur nadat het uitkomt in Amerika beschikbaar in Nederland. Daarom heb ik een download station. Hier kan mijn Chromecast of TV echter niets mee dus heb ik ook een apparaat nodig die series vanaf mijn download station naar mijn TV en versterker brengt, die daarvoor inderdaad weer op andere kanalen moeten.

Wacht ik ben een afstandsbediening kwijt, ik tik zo verder, aah tussen de bank.

Hier stopt het nog steeds niet. Want naast Netflix is Amazon, Hulu, Apple en ook Disney bezig met een Netflix-concurrent. Deze laatste heeft inmiddels ook de deal met Marvel overgenomen en daarmee raakt Netflix die films en series van deze contentproducent in 2019 weer kwijt.

Daar stopt het echter ook niet. De NPO heeft zijn eigen uitzending gemist, BBC heeft dat -die je weer niet mag gebruiken in Nederland-, en natuurlijk hebben RTL en SBS hun eigen versie. En dan heb je mazzel als je de serie terug kunt kijken want “Zomergasten kun je maar 10 dagen terugkijken in verband met TV rechten”. Probeer dat overigens vooral niet te kijken vanaf de buitenlandse camping, want dat staat de NPO niet toe. Nog vreemder wordt het als je een TV serie terug wil kijken vanaf die Ziggo decoder. Je hebt het dan niet zelf opgenomen, maar dat heeft Ziggo voor je gedaan, maar reclame doorspoelen wordt geblokkeerd. Dan had je het zelf maar op moeten nemen ipv over laten aan je TV signaal leverancier. De waanzin is daarmee compleet.

Er zijn al partijen die al deze kanalen, series en films proberen te bundelen en dan met een verdeelsleutel voor werkelijk gebruik te verdelen over de makers van de content. De Spotify voor video zegmaar, echter daaraan wil bijvoorbeeld HBO niet meewerken. En laten we eerlijk zijn, er zijn ook veel artiesten waarvan de muziek niet op Spotify te vinden is. Nou denk je wellicht “ja Mark, maar dit is copyright en video en dat is ook ingewikkeld”, maar het zijn de distributeurs die het ingewikkeld maken. En dus stappen steeds meer mensen weer over op alleen downloaden, terwijl we net gelukkig waren bij Netflix. Aan downloaden verdient de producent minder (nee niet niks, want bioscoopbezoek zit op het hoogste niveau sinds 1992) . We downloaden overigens wel via onze anonieme VPN verbinding – waar we gewoon voor betalen -, want anders word je nog vervolgd ook voor het downloaden van Game of Thrones terwijl je hebt betaald voor HBO”.

Klik hier voor verder lezen Mark Vletter blog: Technologie zou het leven makkelijker maken…, 13 september 2017: https://markvletter.com

Lees ook het interview met Mark Vletter door Leonieke Daalder: Mark Vletter (Voys): “Geen managers, maar de werknemers aan het roer”, Marketingfacts, 29 februari 2016: www.marketingfacts.nl

René Kneyber: “Hoe het nu verder moet met de Onderwijscoöperatie. Mijn onbescheiden mening…”

René Kneyber heeft een blog gewijd aan de kwestie rond de handelwijze van de Onderwijscoöperatie, ‘de beroepsvereniging van, voor en door de leraar voor de stimulering van de ontwikkeling van een zelfbewuste beroepsgroep’. De Onderwijscoöperatie is in 2011 opgericht door de vijf grootste onderwijsvakverenigingen: Algemene Onderwijsbond (AOb), CNV Onderwijs (CNVO), Federatie van Onderwijsvakorganisaties, Beter Onderwijs Nederland en Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs.

René Kneyber schrijft:
“Afgelopen anderhalve week was er commotie en aandacht voor de afwijzing van Jan van de Ven als beoogd voorzitter van het bestuur van de Onderwijscoöperatie. Voordat bekend werd dat het bij deze sollicitatie om Van de Ven ging wijdde ik al een twitter-draadje eraan, met de conclusie dat het bestuur – dat bestaat uit de vakbondsleiders – beter kan opstappen.

kneyber tweet draadje

Toen bleek dat het om de populaire ‘meester Jan’ ging besteedde het Algemeen Dagblad er aandacht aan, het bestuur voelde zich genoodzaakt om te reageren middels een persbericht. Zo zou hij onder andere teveel salaris gevraagd hebben. Deze week  reageerde Van de Ven zelf uitgebreid op het bestuur. En die reactie liegt er niet om. Kort samengevat: Tijdens het sollicitatieproces stripte het bestuur de voorzittersfunctie tot dat van een lintjesknipper, en in het voorzittersvacuüm deelden de overige bestuursleden zichzelf meer bevoegdheden toe. Bovendien zag het bestuur een andere koers voor ogen dan Van de Ven: zij wilden er geen echte beroepsvereniging van maken, met echte zeggenschap, waar de ‘gecastreerde’ voorzittersfunctie symbool voor staat.

Dat laatste is een hele eigen kwestie zoals ik straks uiteen zal zetten, maar laat ik vooropstellen dat ik deze gang van zaken – en dat lijkt mij inclusief de poging tot karaktermoord – een enorme vorm van schofterigheid in zich hebben, een politiek van ‘ik kan het, dus ik doe het’. En ik zie het vooral als uiting van een totaal gebrek aan bestuurlijke integriteit. Het lijkt me dan ook heel lastig om vanaf nu als vakbond besturen de maat te nemen over respectvolle omgang met personeel, en over de correctheid van sollicatieprocedures. Maar goed, wat de vakbonden daar als organisatie mee moeten, daar ga ik niet over. Maar over wat, in theorie, ook ‘mijn’ beroepsvereniging van leraren zou moeten zijn ga ik wel. Vind ik.

Een kleine geschiedenis

Maar in de praktijk is dat niet zo. De Onderwijscoöperatie is namelijk een beroepsvereniging voor leraren waar leraren geen inhoudelijke of bestuurlijke zeggenschap hebben, maar het ministerie van OCW en de vakbonden wel. Dat is op papier niet alleen een slecht idee, maar in de praktijk ook. Dat heeft met beroepseer helemaal niets te maken. Het is gewoon een controle-instrument van de overheid onder gedoging van de vakbond. Het valt te beargumenteren dat zo’n nepberoepsvereniging de professionaliteit van leraren zelfs eerder kwaad doet dan goed.

Daarom pleitten we in Het alternatief (2013) voor een beroepsvereniging van leraren waarin ook zeggenschap van leraren belegd is, daarom deden we in ons beleidsperspectief ‘Samen Leren’ (2014) met de PvdA en VVD een oproep om de beroepsvereniging van leraren te laten zijn, daarom adviseerde de Onderwijsraad tot tweemaal toe (2015) en (2017) om de zeggenschap van leraren te borgen, en daarom staat in het regeerakkoord (oktober 2017) dat de beroepsorganisatie ook echt ‘van, voor, door leraren’ moet worden. Daarom dus, omdat leraren en de samenleving aan een nepberoepsorganisatie niets hebben. Omdat het een achterlijk idee is om een beroepsvereniging te hebben waar leraren niets over te zeggen hebben. En domme ideeën vinden nooit draagvlak.

Sinds 2013 hebben we op al deze vriendelijke pleidooien vooral beloftes gehoord over de zeggenschap van leraren. Naar aanleiding van Het alternatief kregen we van de AOb te horen dat ze erover zouden nadenken. Na Samen Leren vond CNVO het de moeite van het onderzoeken waard of er ook leraren in het bestuur konden komen. Uiteindelijk hielden de vakbonden ons voor dat het allemaal goed zou komen als de wet door het parlement was. Ook de staatssecretaris beloofde voortdurend dat de zeggenschap van leraren geborgd zou worden. Karin Straus (VVD) trok zelfs een sterke motie hierover in omdat de staatssecretaris zoveel goede intenties uitsprak. (Zie Kamerstuk 34458-16 dd. 5 oktober 2016: https://www.openkamer.org/kamerstuk/34458/16/

Maar het eindresultaat van al deze goede bedoelingen is dat in oktober 2017 de Leraren AdviesRaad (leraren) een zeer capabele kandidaat (leraar) voordraagt, en dat die door het bestuur (geen leraren) wordt afgewezen. Dat het bestuur (geen leraren) zichzelf meer bevoegdheden toedeelt. Dat de Deelnemersvergadering (leraren) te allen tijde overruled kan worden door het bestuur (geen leraren). Op kantoor lopen regelmatig ambtenaren (geen leraren) van OCW rond, die ook nog eens aanschuiven aan de bestuurstafel (geen leraren). Het zeggenschap van leraren over hun eigen beroep is nergens, maar dan ook nergens, geactualiseerd.

Kortom: ik wil OCW en de vakbonden van harte feliciteren. Jullie plan om alle macht over het leraarschap naar jullie toe te trekken middels de Onderwijscoöperatie is na vier jaar geslaagd. Knap hoor. Jullie zijn vast hartstikke trots op het resultaat. Alle beleidsdoelen zijn gerealiseerd. Schouderklopje voor jezelf.

De rekening

Maar laat me even het volgende schetsen. De afgelopen jaren hebben jullie allerlei progressieve, enthousiaste leraren aan de Onderwijscoöperatie weten te binden, als ambassadeur, als Leraar van het Jaar, of in allerlei andere functies. Zij zijn diep teleurgesteld over deze hele gang van zaken. Ambassadeurs stappen massaal op, Arjan van der Meij legde met pijn in zijn hart zijn juryvoorzitterschap bij het LOF neer. Dat kweekt cynisme.

Dit kweekt cynisme juist onder de groep leraren die je het hardste nodig hebt. Al die valse beloftes maken jullie als bestuurders onbetrouwbaar. Waarom zou ik als leraar nog geloven in een goede afloop?

Dat is, om kort samen te vatten, de reden waarom ik vind dat het hele bestuur van de Onderwijscoöperatie moet opstappen. Niet alleen vanwege het debacle rondom Van de Ven – hoewel dat al reden genoeg is ­– maar ook omdat jullie er als bestuur niet in zijn geslaagd om de beroepsorganisatie ook van leraren te maken. Als het onkunde is, dan is het een reden om op te stappen, en als het onwil is, des te meer! Een beroepsorganisatie, en de leraren die het betreft, maar ook de medewerkers van het bureau, hebben recht op een bestuur dat een visie heeft en stappen zet om een beroepsorganisatie verder door te ontwikkelen. Een bestuur dat dat niet heeft en doet is volstrekt illegitiem.

En nu?

Er is natuurlijk ook een ander scenario denkbaar. Een scenario waarin het bestuur bewijst dat het wel bereid is om de Onderwijscoöperatie verder te ontwikkelen tot een echte beroepsgroep. Met een tijdspad waarin duidelijk wordt gemaakt wat wanneer gebeurt, en dat het bestuur zijn beloftes nakomt. Om vertrouwen op te bouwen. Dat zou goed zijn. Ik heb daarvoor heel specifieke wijzigingen in gedachten. En hoewel ik niet beweer te spreken namens alle leraren, weet ik zeker dat een groot deel zich hierachter kan scharen.

  • Terugtreden uit het bestuur of met een minderheidsbelang genoegen nemen. Zoals al beschreven heb ik er weinig vertrouwen in, en ik twijfel aan jullie integriteit, en ik ben niet de enige. Waar ik mee zou kunnen leven is dat het bestuur wordt aangevuld met echte leraren, en dat die leraren meer te zeggen hebben dan jullie. Dat maakt jullie rol eerder adviserend dan beslissend. Zoals het hoort. En daarbij hoort ook leraar als volwaardig voorzitter met een volwaardige beloning (gezien het belang van het werk en de capaciteiten die daarvoor nodig zijn).
  • Onafhankelijke financiering door leraren zelf. OCW vindt het moeilijk om gepaste afstand te houden tot de beroepsorganisatie. En dat wordt extra bemoeilijkt omdat OCW alles financiert. Maar dat rijksambtenaren op kantoor rondlopen, en zelfs aanschuiven bij bestuursvergadering, dat is natuurlijk killing. Daar had je als bestuur stevig moeten ingrijpen, maar je hebt het laten gebeuren. Maar het hoeft allemaal niet: Door docenten jaarlijks een contributie te laten betalen aan de beroepsvereniging kan de beroepsorganisatie ook echt van leraren worden. Zonder dat er getwijfeld hoeft te worden over de legitimiteit van de beroepsorganisatie. Dat hoeft leraren geen cent extra te kosten. Het bedrag dat nu via OCW naar de OC gaat kan direct naar het salaris van leraren gaan, die daarvan weer contributie kunnen betalen. Een contributie betekent trouwens ook lidmaatschap.
  • Regel de zeggenschap van leraren over inhoud en processen afdoende in de statuten en in de werkprocessen zelf. En ja, dat gaat dan ten koste van de zeggenschap die jullie als lidorganisaties hebben. Dat is hier ook de bittere pil die je moet slikken.

Het zijn redelijke wijzigingen van zaken die in feite al lang geregeld hadden moeten worden. En als het nu niet snel gebeurt dan is de Onderwijscoöperatie in letter en geest, wat mij betreft, dood.

René Kneyber: De Onderwijscoöperatie, en hoe nu verder…, 27 oktober 2017: http://renekneyber.nl/?p=64 (Blog niet meer beschikbaar op site renekneyber)

Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken in het onderwijs

Het project Assessing progression in creative and critical thinking skills in education is uitgevoerd in de eerste fase van een meerjarig internationaal onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) naar de meetbaarheid en ontwikkeling van creatief vermogen en kritisch denken in het onderwijs.
Aanleiding voor dit project is de focus van de OESO op 21e-eeuwse vaardigheden, naast de traditionele basisvaardigheden als taal en rekenen. Het project is uitgevoerd in 15 landen, waaronder Nederland. In Nederland is het onderzoek uitgevoerd op enkele scholen in het primair en voortgezet onderwijs bij rekenen, wiskunde en beeldende vakken.

Doel van dit project is om in kaart te brengen hoe (vakoverstijgende) vaardigheden zoals creatief vermogen en kritisch denken internationaal vergeleken kunnen worden. Het uiteindelijke doel is om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van nieuwe meetinstrumenten voor PISA, het grootschalig internationaal vergelijkend onderzoek van de OESO. Dit onderzoek is een eerste stap in dat proces, en focust op het ontwikkelen van een internationaal begrippenkader, didactische werkvormen en formatieve toetsen om de ontwikkeling van deze vaardigheden in de klas in kaart te brengen.

Brede, vakoverstijgende vaardigheden

In Nederland – en in de landen om ons heen – wordt volop discussie gevoerd over de toekomst van het onderwijs. Want de economie en arbeidsmarkt veranderen, bijvoorbeeld door digitalisering, toenemende internationale concurrentie en de opkomst van robotisering. Deze ontwikkelingen leiden tot verschuivingen op de arbeidsmarkt: van routinematig werk waarvoor vooral feitelijke en procedurele kennis nodig is, naar banen waarin meer conceptuele kennis en creativiteit gevraagd wordt. Ook vaardigheden zoals kritisch kijken naar het eigen werk, zelfstandig problemen oplossen en weloverwogen beslissingen nemen worden in toenemende mate belangrijk, dat geldt voor alle onderwijsniveaus De vraag is hoe het onderwijs op deze ontwikkelingen kan anticiperen en opleiden voor toekomstbestendige beroepen, waarvan we lastig kunnen voorspellen hoe ze er uit zullen zien.

Eén antwoord op deze vraag focust op het aanleren van brede, vakoverstijgende vaardigheden die jongeren helpen om wendbaar en weerbaar te zijn op een veranderende arbeidsmarkt. In dit verband wordt vaak verwezen naar: probleemoplossend vermogen, mediawijsheid en ict-skills, intra- en interpersoonlijke vaardigheden zijn nodig om succesvol deel te nemen aan de huidige kenniseconomie. Onder deze noemer zijn modellen ontwikkeld waarbinnen ook creatief vermogen en kritisch denken een plek vinden, zoals in het recente model 21e-eeuwse vaardigheden van het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling SLO en Kennisnet.

Het onderzoek naar deze vaardigheden richt zich vaak op de conceptuele uitwerking van het begrip en alles wat daaronder valt. Er vindt weinig vertaling plaats van de vooral generieke, vakoverstijgende vaardigheden naar specifieke vakken en leerdomeinen. En dat is wel relevant: uit onderzoek blijkt dat het apart aanbieden van brede (generieke) vaardigheden zoals creatief vermogen meestal niet effectief is. Het lijkt beter om ze te verbinden aan domeinspecifieke vakken en vaardigheden. Want generieke vaardigheden krijgen pas betekenis wanneer ze in een specifieke context ontwikkeld en toegepast worden .Dat onderwijs gericht op 21e-eeuwse vaardigheden nog relatief weinig in de praktijk wordt gebracht, komt onder meer doordat docenten vaak onvoldoende zijn voorbereid op een didactische aanpak die de ontwikkeling van dit type vaardigheden bij leerlingen stimuleert. De vorderingen van leerlingen worden bovendien nog weinig of niet getoetst. Inzicht in de rol van het onderwijs bij het verwerven van deze vaardigheden is mede daardoor gering.

Ruimte om te experimenteren

Hoewel er in het onderwijs dus nog geen systematische aandacht is voor de ontwikkeling van creatief vermogen en kritisch denken, wordt vanuit diverse studies duidelijk dat het wél mogelijk is.
M.T. van de Kamp, W. Admiraal, J. van Drie en G. Rijlaarsdam stimuleerden bijvoorbeeld het creatieve vermogen van leerlingen in het voortgezet onderwijs via expliciete instructie over divergent denken binnen lessen beeldende vorming. J.M. Mead en L.C. Sharmann stimuleerden het kritisch denken van leerlingen met behulp van het tonen van een controversiële film. Verder is bijvoorbeeld debatteren een activiteit die bij uitstek een beroep doet op kritisch denken. Een veilig leerklimaat, het stimuleren van een open houding en doorzettingsvermogen, en het bevorderen van de natuurlijke nieuwsgierigheid en de intrinsieke motivatie van leerlingen zijn belangrijke factoren voor zowel de ontwikkeling van creativiteit als kritisch denken. Vertaald naar onderwijsvormen betekent het dat docenten hun leerlingen ruimte geven om te experimenteren, dat zij opdrachten geven die niet per se leiden tot één goed antwoord, maar waarvoor meerdere oplossingen mogelijk zijn, dat zij open vragen en denkvragen stellen die het voorstellingsvermogen van leerlingen vergroten, en dat zij leerlingen uitdagen om te reflecteren.

Lees verder: Stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken. Eerste resultaten van het OESO-onderzoek: Assessing progression in creative and critical thinking skills in education, door Marieke Buisman, Liselotte van Loon/Dikkers, Marianne Boogaard, Erik van Schooten, Kohnstamm Instituut, Universiteit van Amsterdam, 2017: https://beroepseer.nl

Teaching, assessing and learning creative and critical thinking skills in primary and secondary education, OECD:  www.oecd.org/education/ceri/assessingprogressionincreativeandcriticalthinkingskillsineducation.htm

Steun de actie: Schrap bezuiniging op wijkverpleging

De Partij van de Arbeid is de actie gestart: Schrap bezuiniging op wijkverpleging.
VVD, CDA, D66 en ChristenUnie willen 100 miljoen euro bezuinigen op de wijkverpleging. Maar, in deze tijd van overschotten mag er toch niet bezuinigd worden op de zorg thuis voor onze ouderen, chronisch zieken en gehandicapten?

Deze bezuiniging wil de PvdA graag voorkomen. De coalitiepartijen zeggen dat zij openstaan voor goede ideeën uit de oppositie. Het terugdraaien van een bezuiniging van 100 miljoen op wijkverpleegkundigen is wat de PvdA betreft een goed idee. Je kan dat bijvoorbeeld betalen door iets minder belastingvoordeel aan grote bedrijven te geven. Er valt ook te praten over andere oplossingen. Helaas willen VVD, CDA en D66 deze bezuiniging per se doorzetten. Heel jammer. Juist nu het beter gaat, is het bizar dat ouderen, gehandicapten en chronisch zieken straks minder en slechtere zorg krijgen.

Steun de actie door het ondertekenen van de Open brief van Lodewijk Asscher aan de formateur en de leden van het te beëdigen kabinet, ter bespreking tijdens het constituerend beraad waarin het nieuwe kabinet wordt opgeroepen de bezuiniging van 100 miljoen te schrappen.
Op woensdag 25 oktober 2017 treffen de kandidaat-ministers van het nieuwe kabinet elkaar voor het eerst op het ministerie van de minister-president, het ministerie van Algemene Zaken. In dit ‘constituerend beraad’ worden de portefeuilles van de ministers en de staatssecretarissen vastgesteld. Donderdag 26 oktober is de eerste werkdag van het nieuwe kabinet. Dan is ook de traditionele bordesfoto, op paleis Noordeinde. Op vrijdag 27 oktober is de eerste ministerraad. De afgelopen dagen voerde Rutte gesprekken met alle nieuwe ministers en staatssecretarissen.

Lezen en onderteken de Open brief van Lodewijk Asscher: https://www.pvda.nl/acties/wijkverpleging/ (Open brief is niet meer beschikbaar op internet)

open brief lodewijk asscher

Brandbrief Asscher aan kabinet over bezuiniging op wijkverpleging, Edwin van der Aa, Algemeen Dagblad, 24 oktober 2017: https://www.ad.nl

Hoe kunnen we de motivatie van vmbo-leerlingen voor schoolwerk verbeteren?

Er zijn grote zorgen over de motivatie van leerlingen in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Motivatie ligt hier lager en schooluitval is hoger dan in andere vormen van voortgezet onderwijs. “Het is daarom belangrijk dat onderzoekers aandacht besteden aan de motivatie van deze leerlingen”, aldus onderwijskundige Karin Smit: “Ongeveer 60% van de basisschoolleerlingen gaat naar het vmbo. Deze jongeren zijn leerplichtig en vormen later een groot deel van onze beroepsbevolking”.

Hoe verbeter je de motivatie van vmbo’ers? ? Kunnen leerlingen hun motivatie zelf reguleren? Dit zijn vragen die Karin Smit beantwoordt in haar promotieonderzoek*).

Zelfregulatie van motivatie

Smits onderzoek laat zien dat een leerlinggerichte leeromgeving meer motiveert dan een docentgerichte leeromgeving. Daarnaast onderzocht Smit de zelfregulatie van motivatie. Het onderzoek laat zien dat leerlingen verschillende doelen nastreven. De meeste vmbo-leerlingen vinden vooral leerdoelen, sociale doelen en welzijn-doelen belangrijk. Smit vindt voor slechts enkele doelen een relatie met motivatie voor leren.

Motivatiestrategieën gebruiken

Het gebruik van motivatiestrategieën helpt leerlingen om aan het werk te gaan en aan het werk te blijven. Je bureau opruimen, ergens gaan zitten waar het rustig is, jezelf een beloning beloven zijn er voorbeelden van. Wat blijkt? Hoe meer waarde leerlingen aan schoolwerk toeschrijven, hoe vaker ze zulke strategieën gebruiken, hoe gemotiveerder ze zijn. Strategiegebruik vormt dus een mediator tussen de waarde die leerlingen aan schoolwerk hechten en motivatie voor leren. Als schoolwerk waarde heeft, dan zijn leerlingen extra geneigd om strategieën in te zetten: de noodzaak is dan duidelijker.

Smit: “We kunnen als school invloed uitoefenen via de leeromgeving en de waarde van schoolwerk. Leerlingen kunnen zelf invloed uitoefen via strategiegebruik. Het is verleidelijk om aan te nemen dat de leerlinggerichte leeromgeving daar geschikt voor is, aangezien leerlingen daar ruimte hebben voor eigen inbreng. Vervolgonderzoek moet echter uitwijzen of het gebruik van motivatie-strategieën getraind kan worden en wat dat betekent voor de inrichting van de leeromgeving. En daarmee zijn we – paradoxaal als het zal klinken – terug bij het belang van de leeromgeving, ook waar het zelfregulatie betreft”.

*) Karin Smit promoveert op 31 oktober 2017 om 16.15 uur, Academiegebouw Rapenburg 73, Leiden. Zie: www.universiteitleiden.nl
Titel van haar proefschrift: Exploring perspectives for improving students’ motivation in pre- vocational secondary education’: https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/57131

Samenvatting in het Nederlands: https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/access/item%3A2943803/download

Interviews met 3 wijkagenten uit Rotterdam. 1. Dirk de Groot: “Elke jongere met iets op z’n kerfstok, stuur ik een handgeschreven kerstkaart”

Er zijn weinig Rotterdammers die 25 jaar lang de samenleving in de meest multiculturele wijk van Nederland zo van nabij hebben meegemaakt als brigadier Dirk de Groot (61), sinds 1992 wijkagent in Rotterdam-West. Een man die geen blad voor zijn mond neemt zoals we kunnen horen in een interview in Vers beton, het online-tijdschrift “voor de harddenkende Rotterdammer”. Het interview is het eerste van een reeks van drie van Dirk Mellema en Salih Kilic.

Een wijkagent was voorheen een goedmoedige ‘koddebeier’ maar de maatschappij is veranderd. Binnen de korpsen zijn ze nu belangrijke informatiebronnen, zeker in Rotterdam, waar door een ratjetoe aan inwoners de uitdaging om contacten op te bouwen ingewikkelder is.
Sinds 1992 werkt De Groot in Rotterdam-West: eerst 16 jaar in Schiemond, toen 8 jaar in Delfshaven en nu een jaar Bospolder-Tussendijken. In zijn wijk wonen 7000 mensen, zo’n slordige 85 verschillende nationaliteiten. De twee grootste groepen zijn Marokkanen en Turken en daarnaast voormalige Joegoslaven, Surinamers, Antillianen en Kaapverdianen. De Groot is een ‘ouderwetse’ politieman, als het nodig is deelt hij een tik uit, een kwestie van ‘jezelf op straat staande houden’. Uiteraard hebben al die jaren zijn kijk op de maatschappij beïnvloed.

“Je moet bevolkingsgroepen niet generaliseren. Soms zijn mensen boos op me en dan moet ik niet denken: ze zijn allemaal zo. Ik kom in aanraking met de slechteriken, maar ook met de goede en van die laatsten zijn er veel en veel meer. Mensen, die weinig of niet in aanraking komen met andere culturen, hebben geen idee hoe het echt is in de stadswijken. Ik heb familie in Zeeland, als ik die over buitenlanders hoor praten, dan draait mijn maag om. Ze weten niet eens waar ze het over hebben.”

Van ‘wijkdienders’ wordt meer dan ooit verwacht, dat ze weten wat er leeft onder de bewoners. Als er spanningen zijn, zoals nu, houden ze dat in de gaten.

De Groot: “De Turkse samenleving hier is uiteen gevallen. Ze staan lijnrecht tegenover elkaar. Er zijn middenstanders failliet gegaan, omdat ze tot de verkeerde club horen. Mensen worden bij de bakker of de slager met de nek aangekeken. De kliklijnen naar Turkije doen daar geen goed aan. Ik kom bij de stichting Nida over de vloer, maar ook bij twee moskeeën, waarvan één salafistische. Het valt me op dat ze me allemaal lid willen maken van hun club. Vorig jaar tijdens een demonstratie van Koerden moest ik ingrijpen, waarbij klappen vielen. Die beelden waren ook te zien op RTV Rijnmond. Bij mijn bezoek daarna aan de Aya Sophia moskee werd ik daarop aangesproken. Ik maakte duidelijk: als een Koerd zich misdraagt, dan krijgt hij klappen en als een Turk zich misdraagt, dan hij ook. In mijn straat ben ik de baas. Punt uit.”

Het valt De Groot op dat naarmate kinderen ouder worden, ze zich meer in hun eigen bevolkingsgroep terugtrekken: ”Als ze nog op de basisschool zitten, gaan ze allemaal met elkaar om. Maar op de middelbare school trekken de etniciteiten naar elkaar toe. De eerste generatie Turkse jongeren krijgt thuis over het algemeen een ouderwets strenge opvoeding. Maar dan mogen ze op school Piet en Klaas zeggen tegen de leraar. Heel anders dan ze thuis hebben geleerd. Na schooltijd is er de straatcultuur. Zo’n jongen moet op één dag al die schakelingen maken van het ene naar het andere cultuurtje.”

Lees het hele interview Wijkagent Dirk de Groot: “Elke jongere met iets op z’n kerfstok, stuur ik een handgeschreven kerstkaart”, Vers beton, 19 september 2017: https://versbeton.nl

Lees ook de twee andere interviews:

Wijkagent Mat Soares: “Dan krijg je zomaar een kind in je armen gedrukt”, Vers beton, 3 oktober 2017: https://versbeton.nl

Wijkagent Betül Kilci: In uniform naar de moskee, Vers beton, 17 oktober 2017: https://versbeton.nl