De jeugdhulpverlener aan het woord
Rapport De jeugdhulpverlener aan het woord – een onderzoek onder ruim 2000 jeugdhulpverleners, door Marianne Langkamp, SP-Tweede Kamerlid. November 2009.
Rapport De jeugdhulpverlener aan het woord – een onderzoek onder ruim 2000 jeugdhulpverleners, door Marianne Langkamp, SP-Tweede Kamerlid. November 2009.
Wat een goed initiatief om een website als deze in het leven te roepen. Jammer dat ik er pas onlangs achter kwam dat deze site bestaat. (Ben meteen lid geworden, een fotootje volgt nog). Dat is dan wel een aandachtspunt denk ik.
Wanneer jullie willen dat steeds meer professionals lid worden van dit forum, dat tot doel heeft de professional weer de ruimte (terug) te geven die hij verdient, zou er wellicht wat steviger gecommuniceerd mogen worden over het bestaan van de Stichting. Ik zal in ieder geval in mijn organisatie de naam geregeld laten vallen en een link laten plaatsen op ons intranet.
Ik ben directievoorzitter van een school voor voortgezet onderwijs in het zuiden des lands. Een brede scholengemeenschap van gymnasium tot en met leerwegondersteunend onderwijs. We hebben op dit moment 1654 leerlingen en er werken zo’n 200 medewerkers dagelijks aan goed onderwijs voor al die pubers, die elk op hun manier hunkeren naar ontwikkeling.
Sinds mijn aantreden in maart 2008 maak ik samen met mijn directieteam werk van het ruimte geven aan de vaklui in de school die dagelijks oog in oog staan met leerlingen en ouders. Kenniswerkers aan het front. Frontwerkers zoals ze in het boek ‘Beroepseer, een ongekende kracht’ genoemd worden. (Overigens een absolute aanrader, mooie mix tussen praktijkverhalen en wetenschap over dat wat zal bijdragen tot beter onderwijs, maar ook tot betere zorg, betere dienstverlening enz. )
We hebben het afgelopen schooljaar een teamorganisatie ingevoerd die hulpmiddel moet zijn in een structurele communicatie onder professionals over de essentie van hun werk. Tegelijk biedt de teamstructuur een basis voor het stimuleren van meer eigenaarschap van het primaire proces in de klas voor die professionals. Daarnaast hebben we een personeelsbeleid ingevoerd dat gericht is op presteren en ontwikkelen. Waarbij het ontwikkelen van de medewerker in dienst staat van het verbeteren van de leerresultaten van de leerlingen. De invoering hiervan mag je slechts instrumenteel noemen. Het zijn HR instrumenten die als veerboot gezien moeten worden, net als de andere organisatiestructuur. Met een nieuwe structuur heb je immers nog geen nieuwe cultuur. En daar willen we uiteindelijk wel naar toe.
We hebben de ambitie om de school te leiden als een organisatie waar professionals echt het verschil maken. In de zin van zoals Drücker deze stijl in 6 punten samenvat: dat we voortdurend stilstaan bij de centrale vraag: ‘wat is onze taak?”, dat de verantwoordelijkheid voor de resultaten van het werk bij de professionals ligt, dat continue innovatie een verantwoordelijkheid is van elke professional, dat kenniswerk continue leren en scholen vereist, dat het bij kenniswerk niet om de kwantiteit van de output gaat, maar om de kwaliteit en dat de professional gezien wordt als een asset en niet als een kostenpost.
Of zoals Aristoteles het in het artikel van de heer Gabriël Antonio in het eerder genoemd boek zo inspirerend weet te zeggen: ‘de belangrijkste kwaliteit van een leider is een gemeenschap van vrienden te creëren: de leider zou in staat moeten zijn de grootst mogelijke diversiteit aan werkelijkheden die van invloed zijn op de diverse meningen en gevoelens van de medewerkers te begrijpen. Tegelijk moet hij in staat zijn over deze werkelijkheden te communiceren en ze met elkaar te verbinden, zodat een gemeenschappelijke wereld ontstaat.
Het gaat er bij een goede leider dus niet om mensen aan zichzelf of zijn organisatie te binden, maar om de diverse werelden en opinies op elkaar te laten aansluiten in een gedeelde wereld die door alle deelnemers herkend wordt en daarmee en open scheppingsruimte biedt’.
Zoals gezegd: de structuur ligt er in mijn school, de HR instrumenten zijn (bijna) ingevoerd, het besef en de wil bij de schoolleiding om ruimte te geven aan professionals is er, maar daarmee heb je nog geen ander, professioneel, gedrag in je organisatie. Die stap is wel al voorzichtig gezet en het doorstappen staat met stip op nummer 1 van onze beleidsagenda voor de komende jaren.
We zullen niet de eerste en de enige zijn die deze stappen zetten. Daarom zou ik graag ervaringen willen horen van directeuren en/of bestuurders en/of wetenschappers die al een stuk verder zijn en ook serieus werk (willen) maken van het leidinggeven aan professionals.
Binnen mijn eigen school hebben we vorig jaar een ‘Academy’ opgericht. Deze is niets meer of minder dan een zestal bijeenkomsten van de schoolleiding, waarin ontwikkelingen in de school door onszelf of door een deskundige buitenstaander worden belicht. Het simpele doel is scholing van de schoolleiding op een inspirerende en prikkelende manier.
Misschien is er wel een collega in het land, van binnen het onderwijs, of misschien nog liever van buiten het onderwijs, die dit leest en bereid is om zijn of haar ervaringen over hoe realiseer je een professionele cultuur te komen vertellen in een volgende ‘Academy’.
Mail kan naar j.fasen@connectcollege.nl
Op 4 juni 2009 werd het boek Beroepstrots – een ongekende kracht gepresenteerd. Het boek is geredigeerd door Thijs Jansen, Gabriël van den Brink en Jos Kole. Het eerste exemplaar van het boek werd aangeboden aan staatssecretaris Bijleveld van het ministerie van Binnenlandse Zaken in het bijzijn van vele professionals die een bijdrage hebben geleverd aan het boek.
Tijdens de presentatie lieten professionals horen wat trots zijn op je werk betekent voor de samenleving. De staatssecretaris op haar beurt vertelde in haar speech hoe de regering probeert de administratieve rompslomp voor professionals te verminderen. Een film van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zie onder de video: Presentatie boek Beroepstrots: https://beroepseer.nl/video-podcast/andere/presentatie-boek-beroepstrots-2/
Het kabinet heeft ingestemd met het Actieplan van Minister Plasterk om het lerarentekort op te lossen. Mariëtte Hamer, PvdA-woordvoerder Onderwijs in de Tweede Kamer: ‘Ik ben heel erg blij dat er nu eindelijk wat wordt gedaan aan de salarispositie van de leraren. De PvdA vraagt hier al jaren aandacht voor en nu gebeurt het.’
Ruim 1 miljard euro
Sneller carrière maken voor de klas, bonussen voor leraren op moeilijke scholen en een scholingsfonds voor docenten die hun vakkennis willen verdiepen: enkele maatregelen uit het Actieplan ‘Leerkracht van Nederland’, dat nodig is om het lerarentekort op te lossen.
Het kabinet stemde afgelopen vrijdag in met dit plan van minister Plasterk, die hiervoor ruim één miljard euro uittrekt.
Tien procent meer loon
Loon naar werken is een eerste vereiste om het beroep leraar aantrekkelijker te maken. Plasterk doet nu boter bij de vis. Leraren kunnen in de toekomst sneller aan de top van hun salarisschaal komen: binnen twaalf in plaats van achttien jaar. Wie aan de top van z’n schaal zit, krijgt bij goed presteren een bindingstoeslag. Ook komen er extra arbeidsmarkttoeslagen, met name voor leraren die werken op scholen en in regio’s waar een nijpend tekort aan leraren is. Bijvoorbeeld op vmbo’s en mbo’s in de Randstad. Leraren zullen de gevolgen van dit plan duidelijk voelen in hun portemonnee. ‘In het voortgezet onderwijs bijvoorbeeld gaan leraren er gemiddeld tien procent op vooruit’, rekent Plasterk voor.
Plezier in het vak
Om betere leraren voor de klas te krijgen en om ervoor te zorgen dat leraren zelf plezier in hun vak houden, komt er een groots opgezet scholingsfonds. Dit stelt leraren in staat om bijvoorbeeld een master opleiding te volgen. Verder besteedt het Kabinet ook aandacht aan een prettige werkomgeving. Zo komt er meer ruimte voor scholen om conciërges aan te stellen.
‘Leraren zijn het cement van onze samenleving. Het is dan ook belangrijk dat door dit pakket de ontwikkeling van het vak en vakkennis kan worden verhoogd’, aldus Hamer.
Wij (Klaas Laansma en Judith Boeijink) maken ons zorgen over de toenemende ontmenselijking in de zorg. Het maakt daarbij niet uit of we over ‘care’ of ‘cure’ praten. De organisaties zelf lijken belangrijker dan de zorgvrager. Het administratieve systeem krijgt meer aandacht dan de medewerker. We zien directies en raden van bestuur die kiezen voor fusies en marktwerking. Persoonlijke belangen gaan voor het levensgeluk van mensen die zorg geven en zorg ontvangen.
De zorg in Nederland is van ons allemaal. Het ‘zorgen voor een ander’ zien we als een belangrijke waarde van onze beschaving. Daarmee is iedereen verantwoordelijk voor de zorg. Wij willen ons aandeel in die verantwoordelijkheid graag nemen. Vanuit een persoonlijk verlangen naar beschaafde zorg. Het afgelopen jaar hebben wij daar veel over nagedacht en over gesproken. Wat is onze rol en wat kunnen wij nu voor de zorg in onze samenleving betekenen?
We hebben besloten om niet te gaan vechten tegen bestaande patronen en macht. We willen onze kracht en energie stoppen in het zoeken naar kiemen voor een beweging naar beschaafde zorg. We noemen die beweging Noorderhart! Bedoeld om samen met anderen het ethische pad in te slaan naar hartverwarmend zorg verlenen en liefdevol zorg ontvangen. Kijk ook op onze site www.dewikel.nl
Met Noorderhart! willen we mensen bij elkaar brengen die bereid zijn om na te denken, te leren en te handelen (of je nu zorg verleent of zorg vraagt) rondom de kernvragen:
• Wat is in onze ogen beschaafde zorg?
• Wat is er nodig om beschaving in de zorg (terug) te krijgen?
• Wat kunnen we zelf doen?
Graag nodigen we je hierbij uit voor de eerste ontmoeting van Noorderhart! op dinsdag 13 november, met mensen die net als wij het verlangen naar beschaafde zorg delen. Zijn er anderen in je omgeving waarvan jij denkt, die wil ik meenemen, ga gerust je gang.
Heb je belangstelling? Bel of mail ons! We zijn bereikbaar op telefoonnummer 050-5490816 of mail naar: j.boeijink@dewikel.nl.
We zien uit naar je komst!
Klaas Laansma en Judith Boeijink
Betekenis in werk ontbreekt: 1 op de 7 Nederlanders geniet van werk
Persbericht, Leusden, 12 oktober 2007
Werknemer mist ‘betekenis’, bedrijven presteren daardoor minder. Betekenis in werk ontbreekt: slechts 1 op de 7 Nederlanders geniet van werk. Nederlandse werknemers zijn best tevreden met hun werk maar zijn minder te spreken over de organisatie en het management. Vooral blijkt de Nederlander werk niet of nauwelijks als betekenisvol te zien.
Dat blijkt uit het eerste nationale onderzoek naar de betekenis van werk gehouden door adviesbureau Turner in samenwerking met Mercer.
Turner ondervroeg in totaal 499 Nederlanders. Het onderzoek van Turner staat haaks op recente onderzoeken naar onder meer geluk op het werk. Het is uiteindelijk het salaris als de belangrijkste ‘betekenisgever’ wordt gezien.
Turner is zeer teleurgesteld met deze uitkomsten. “We bevinden ons nog steeds in een soort van postindustrieel tijdperk. De Nederlandse werknemer voelt zich nog steeds een loonslaaf en ziet te weinig uitdaging in z’n werk. Slechts 1 op de 7 Nederlanders hecht betekenis aan werk in de zin van persoonlijke groei en relevante bijdrage aan de samenleving. Gezien de huidige tekorten op de arbeidsmarkt heeft Nederland een probleem”, aldus Maaikel Klein Klouwenberg, directeur bij Turner.
Maaikel Klein Klouwenberg, arbeids- en organisatiepsycholoog: “Ik vind het schokkend om te zien hoe het werk wordt ervaren. We hebben een moreel-ethisch economisch probleem in Nederland. Het management wil vanaf dag één dat iemand in dienst komt, controle uitoefenen. We standaardiseren te veel. Uit ons onderzoek blijkt dat ‘betekeniswerkers’ harder werken, loyaler zijn, innovatiever zijn en dat het vakmensen zijn. Ik zou willen dat het werk weer als eervol en leuk wordt ervaren. Waar vakmanschap weer tot kunst wordt verheven. De machinist, de postbode en de onderwijzer werden vroeger gezien als vakmannen, nu als vervangbare middelen. Medewerkers worden niet gestimuleerd om verantwoordelijkheid te nemen, maar om uit te voeren….”
“De reden dat we dit onderzoek hebben uitgevoerd is dat wij nieuwsgierig zijn naar de diepere drijfveren van de werknemer. Zien zij werk als een noodzakelijkheid? Of halen ze er ook betekenis uit. En kun je er vervolgens als werkgever er voor zorgen dat je bedrijf een excellente prestatie levert? Iets wat knap lastig is als slechts 15% ‘betekeniswerkers’ zijn.”
Dat er nog veel werk is te verzetten blijkt wel uit de bevindingen van Turner:
– Slechts een kwart van de Nederlandse medewerkers geeft aan dat hun direct leidinggevende hen regelmatig coacht en ongeveer één derde speelt een actieve rol in de ontwikkeling van hun medewerkers.
– De helft van de respondenten heeft het gevoel dat hun organisatie goed gemanaged wordt en heeft er vertrouwen in dat de directie eerlijk communiceert. Slechts de helft geeft aan dat er regelmatig wordt gecommuniceerd terwijl dit wel als belangrijk wordt gezien.
– De Nederlandse werknemer voelt zich autonoom en voldoende toegerust om het werk uit te voeren. Meer dan 8 van de 10 medewerkers vinden dat ze voldoende gezag hebben en dat ze over de juiste instrumenten en tools beschikken om hun werk goed te verrichten. Bovendien vindt meer dan 70% dat ze uitgedaagd worden door hun werk. Echter, slechts 5 van de 10 medewerkers geven aan aangemoedigd te worden om verbeteringen aan te brengen en om te innoveren.
Klein Klouwenberg: “Hoewel het zo basaal klinkt moeten organisaties verantwoordelijkheid delen, vakmanschap in ere herstellen, waardering en aandacht geven en niet bang zijn om de controle te verliezen. En ja dat moet je wel gewoon netjes honoreren. Er zijn drie bewezen aanpassingen in organisaties nodig om betekenis van werk te stimuleren:
1.Geef verantwoordelijkheid, koester vakmanschap.
2.Pas managementstijl aan: geef waardering en laat controle (deels) los.
3.Betrek klant in groei: stimuleer direct klant contact voor de medewerker”.
Wat belangrijk is om te ontdekken is dat betekenis bijdraagt aan loyaliteit. De mate van betekenis die aan het werk wordt verleend heeft invloed op de getoonde inzet.
Respondenten die betekenis hechten aan sociale relaties en persoonlijke groeifactoren, vinden meer betekenis in het werk. 50% Van de Nederlandse werknemers heeft het gevoel een lange termijn toekomst bij de huidige werkgever te hebben en loopbaandoelen te kunnen realiseren.
Carrièretijgers vertrekken sneller.
Uit het onderzoek van Turner blijkt dat ambitieuze medewerkers die werken om te voorzien in een inkomen of in persoonlijke groei, eerder geneigd zijn de organisatie te verlaten dan de groep respondenten die werkt om te voldoen aan de behoefte van sociale zekerheid.
Voor meer informatie:
Maaikel Klein Klouwenberg
T: (033) 285 93 00
Het is al vijf voor twaalf, vindt techniekdocent Wim van de Merwe van het Reggesteyn College in Rijssen: “Straks zijn we op de VMBO’s weer een aantal metaalafdelingen kwijt. Doodzonde.”
Hoe het anders kan
Het kan ook anders, bewijst Van de Merwe. Tijdens de WorldSkills 2005 staan expert Wim van de Merwe en werkgever Jan Lammers als één man achter hun deelnemend Vakkanjersteam.Veel bevlogener kom je ze niet vaak tegen. Wim van de Merwe steekt wekelijks aanzienlijk meer uren dan hij als docent heeft in zijn missie: techniek een beter imago bezorgen: “De tijdsinvestering is groot, maar daar geef ik niks om. Je moet niet alleen roepen hoe het beter kan, maar het ook laten zien. Het is allemaal niet zo moeilijk, als mensen er de noodzaak maar van inzien.”
Zijn geheim is een persoonlijke benadering. Voor alle partijen: bedrijven, scholieren, ouders en niet te vergeten de lokale en regionale media: “Zomaar een mailtje werkt niet. Je moet als praktijkdocent vertellen wat je allemaal doet en wat je bereikt met die jongens. Laten zien dat er aan de weg getimmerd wordt. Dan gaat het pas leven.”
Metaalontdekkingsplan
Zo krijgt Van de Merwe inmiddels volop medewerking van het lokale bedrijfsleven: “Ze sponsoren niet alleen machines, maar bieden naast stages ook bijbaantjes. En docenten kunnen er de nieuwste technieken leren.”
Ouders betrekt Van de Merwe onder meer met het metaalontdekkingsplan voor leerlingen van groep acht en zogenaamde ouderwerkavonden: “Ze trekken een overall aan en gaan frezen. Kunnen ze op een feestje eindelijk eens trots vertellen wat hun kind doet.”
Balkenende
Ook buiten de regio Twente is Van de Merwe volop actief. Hij trok vorig jaar de stoute schoenen aan en belde Ad Verbrugge (voorzitter Beter Onderwijs Nederland) om zijn verhaal te doen: “We bleken het uitstekend te kunnen vinden. Af en toe houd ik een voordracht voor hem over hoe het beter kan op het vmbo. We zijn samen ook bij de nieuwe staatssecretaris Marja van Bijsterveldt langs geweest om aandacht te vragen voor de vmbo-problematiek. En ik heb meegewerkt aan een boek voor het CDA. Tijdens de presentatie kwam ik premier Balkenende tegen. Toen hij kort daarop voor een verkiezingsbijeenkomst op onze school was, heb ik hem meteen mijn lokaal ingetrokken.”
Spannende les
De meeste tijd investeert de docent evenwel in zijn scholieren: “Ik zeg altijd: als jullie ervoor gaan, dan doe ik het ook. Ik wil ook geen les afdraaien, je moet het spannend maken. Raak ze waar hun interesse ligt. Kapotte skelter of mini-bike? Dan maken we die op school.
Deelname aan de Junior VakkanjerWedstrijden is de beloning voor de allerbeste leerlingen: “Die wedstrijden zijn een gouden zet. De deelnemers zijn niet meer van school weg te slaan. Het stimuleert alle leerlingen.”
Ambassadeur Van de Merwe benut de pr-kracht van Vakkanjers zo veel mogelijk: “Neem oud-leerling Arjan Smit, nu Nederlands kampioen CNC-frezen en student aan de Saxion Hogeschool. Da’s een fantastisch verhaal. Ik zet hem dus in als ambassadeur in op beurzen, ouderavonden en bij voorlichting op basisscholen. Dan nemen we een blok aluminium en het eindproduct mee: dit krijg je na zes uur op een machine van zeven ton. Dat maakt techniek tastbaar.”
Dit artikel is eerder verschenen in een special van Heroes magazine (juni 2007). Zie verder site Vakkanjers
PERSBERICHT, 17 september 2007
Privacy van psychotherapeutische en psychiatrische cliënten bedreigd. DBC-systeem onzinnig, tijdrovend, en fraudegevoelig. Psychiaters en psychotherapeuten laten in meerderheid niets heel van nieuw registratie- en declaratiesysteem.
Onlangs zijn de resultaten bekend gemaakt van een opinieonderzoek dat door DeVrijePsych (www.devrijepsych.nl) onder vrijgevestigde en in dienstverband werkende psychiaters en psychotherapeuten is verricht. Het onderzoek betreft de opvattingen van ruim 600 respondenten over de door de overheid opgelegde vorm van registreren en declareren volgens de DBC-systematiek, (zie toelichting), die per 1 januari 2008 voor GGZ-instellingen, zelfstandig gevestigde psychotherapeuten en psychiaters als declaratiebasis verplicht is gesteld. Driekwart van de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten acht echter de DBC-systematiek een gevaar voor de privacy van patiënten. De jaren 2006 en 2007 zijn zowel voor de psychiatrische instellingen als voor de vrijgevestigde beroepsbeoefenaren “proefjaren”.
Sinds 1 januari 2006 dienen, conform de regelgeving van de Nederlandse zorgautoriteit (Nza), onder beroepsgeheim vallende patiëntengegevens in DBC-vorm per internet bij het gouvernementele DBC Informatie Systeem (DIS) te worden aangeleverd. Dit geldt zelfs de gegevens van cliënten die hun behandeling geheel zelf betalen. De aanlevering geschiedt “geanonimiseerd”. Onduidelijk is of de gegevens desondanks tot natuurlijke personen kan worden teruggebracht. Per 1 januari aanstaande zullen DBC’s als declaratiebasis op patiëntennaam, dus niet geanonimiseerd, naar de verzekeraars verzonden moeten worden.
Verzekeraars zullen hiermee een zeer gedetailleerd gegevensbestand over individuele cliënten kunnen opbouwen.Uit de enquête blijkt dat de meerderheid van de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten geen DBC’s registreert en aanlevert. En hiermee de regelgeving van de overheid feitelijk negeert. Degenen die dit wel doen melden daaraan zeeën van tijd te besteden: 10% zelfs meer dan 20% van de werktijd. Dus een dag per week of twee volle maanden per jaar.Degenen die in dienstverband binnen de psychiatrische en psychotherapeutische instellingen werkzaam zijn moeten doorgaans van hun directies DBC-registraties verrichten, maar doen dit zeer tegen hun zin en signaleren óók groot tijdverlies en/of ergernis: bij sommigen wordt één vijfde van de werktijd eraan besteed, bij 33% van de responderende dienstverbanders is het in ieder geval meer dan één tiende van de werktijd. Die tijd (minstens één dag per twee weken, een maand per jaar!) wordt onttrokken aan de patiëntenzorg. Maar ook als de werkgever secretariaatsmedewerkers heeft ingeschakeld voor de registratie, of de computersoftware zo heeft aangepast dat de beroepsgroep weinig tijd aan de DBC-registratie hoeft te besteden, wordt het systeem toch nog als storend ervaren. Meer dan 80% van beide groepen respondenten denkt namelijk dat het systeem onjuistheden en fraude in de hand werkt. In eigen commentaren geven enkele dienstverbanders aan door hun management aangespoord te worden veel “korte” DBC’s te registreren, want die brengen meer op dan weinig “lange”. Ook zijn er afdelingen waar onnodig veel laboratoriumonderzoek moet worden aangevraagd, want ook dat zet financieel zoden aan de dijk. De eigen commentaren die de respondenten bij de vragenlijst gaven, getuigden dan ook bijna allemaal van grote ergernis over de DBC’s en hun bedenkers. (zie www.devrijepsych.nl/Commentaren).
De DBC’s die voor psychiatrie en psychotherapie bedacht zijn berusten op een systeem dat geen complete diagnoses beschrijft, het DSM-systeem (zie toelichting) en geven geen inzicht in de behandelingen die nodig zijn. Driekwart van de psychiaters en 90% van de psychotherapeuten vindt de DBC-systematiek onzinnig. Een vijfde (!) deel van de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten kondigt aan de praktijk te zullen staken als de DBC-systematiek feitelijk wordt doorgevoerd. Toelichting:Over DBC-systematiek Bij de overgang van het oude verzekeringsstelsel naar het nieuwe zorgstelsel werd een nieuw declaratiesysteem ingevoerd, het zogenoemde DBC-systeem (DBC=Diagnose Behandel Combinatie), waarbij de betaling van ziekenhuizen en specialisten door zorgverzekeraars zou moeten plaatsvinden op grond van de diagnose en de meest daarbij passende behandeling. De invoering ging gepaard met veel enthousiasme van beleidsmakers en er werden ettelijke honderden miljoenen Euro’s aan besteed. In theorie zou het systeem zeer “innovatief”, logisch en rechtvaardig worden en zou het een einde moeten maken aan ondoorzichtige declaraties. In de praktijk van ziekenhuizen en specialisten blijkt de DBC-systematiek een bureaucratisch wangedrocht: de declaraties zijn veel minder transparant dan vroeger en er is een enorme hoeveelheid bureauwerk bijgekomen voor administratief medewerkers, specialisten en ziekenhuizen waardoor geld en tijd onttrokken worden aan de werkelijke missie van de gezondheidszorg. De DBC-systematiek brengt veel verschrijvingen (dat zijn “vergissingen” en incidenteel echte fraude) met zich mee. Bij veel specialisten bestaat het gevoelen dat de veranderingen waren doorgedrukt zonder dat het Bureau (en het Hoofdbestuur) van de Orde van Medisch Specialisten de mensen uit het veld voldoende had gehoord en zonder dat zij zich de grote nadelen hadden gerealiseerd.
Op de werkvloer in de ziekenhuizen en bij de specialisten bestaat dan ook groot onbehagen dat regelmatig geuit werd in de media en in Medisch Contact, het weekblad van de KNMG. Laatste tranche van de DBC-dering: psychiatrie en psychotherapie: Tot op heden wordt de gehele Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) al meer dan 17 jaar betaald uit de AWBZ. Beleidsmakers wilden zoveel mogelijk eenvormigheid bij de invoering van het nieuwe zorgstelsel. Daarom zou per 1 januari 2008 ook de financiering van de hele GGZ, dus van de psychiatrie en de psychotherapie (met uitzondering van langdurig ernstig zieken en zorgbehoeftigen) worden “overgeheveld” van de AWBZ naar de zorgverzekeraars. Op zich is dat niet slecht. Maar, vanuit die behoefte aan eenvormigheid, vinden beleidsmakers dat nu ook voor psychiatrische en psychotherapeutische verrichtingen DBC’s moeten worden ingevoerd.
Het DBC-systeem deugt op zich al niet (zie boven) maar bovendien berust de basis voor de voor de GGZ bedachte DBC’s niet op echte diagnoses, die óók altijd de oorzaak of oorzaken van het psychisch lijden definiëren, maar op een handboek dat slechts combinaties van symptomen weergeeft. Daarom kunnen behandelingen op geen enkele wijze verantwoord worden weergegeven: de ene depressie is immers de andere niet en aan dezelfde psychische verschijnselen kunnen bij de ene patiënt heel andere oorzaken ten grondslag liggen dan bij de andere, dus heeft de ene patiënt meer zorg of een andere behandeling nodig dan de andere, hetgeen niet gehonoreerd kan worden via het “eenheidsworstprincipe” van de DBC-systematiek met protocolbehandelingen.
Beleidsmakers blijken tevens te miskennen dat gegevens die in een psychiatrische of psychotherapeutische behandeling naar voren (moeten kunnen) komen met zeer stricte geheimhoudingsgaranties omgeven moeten blijven. Van het begin af aan heeft de DBC-systematiek onder psychiaters en psychotherapeuten veel weerstand ontmoet. De opiniepeiling van DeVrijePsych geeft weer wat door beleidsmakers al enkele jaren achteloos ter zijde wordt geschoven.Een soortgelijk, ook miljoenen verslindend project, PARTS geheten, liep in 2006 op de klippen. De bezwaren die tegen PARTS werden geformuleerd gelden onverkort voor de huidige DBC-systematiek.
Lees het allemaal op de site van DeVrijePsych.
Kaspar Mengelberg, psychiater-psychotherapeut
Wietse Velthuys, klinisch psycholoog-psychotherapeut
Trots zijn op mooi werk
Door Wilfried van der Bles
De lonen zijn er belabberd, de regelneven oppermachtig en werken doe je er met de stopwatch in de hand. (Voor)oordelen zijn er genoeg over het werken in de gezondheidszorg, het onderwijs en andere non-profitsectoren. Inderdaad, voor het grote geld moet je er misschien niet zijn. Maar er wordt wel met hart en ziel gewerkt door mensen die verknocht zijn aan ’hun’ school, of er voldoening uit halen om hun patiënten weer uit de put te krijgen. Het is mooi werk in de zorg en in het onderwijs.
De Stichting Beroepseer timmert al een paar jaar aan de weg met haar taaie gevecht tegen de verloedering van onderwijs en zorg. Inmiddels kan de stichting wijzen op de eerste successen: ’Hoe kunnen we de trots en daarmee de kwaliteit in ons werk terugkrijgen?’
De afgelopen maanden hebben duizenden mensen, werkzaam in de zorg en in het onderwijs, de website van de Stichting Beroepseer bestookt met suggesties om hun werk leuker en aantrekkelijker te maken.In haar taaie gevecht tegen de verloedering van onderwijs en zorg – sectoren die in een dodelijke greep zouden zijn gekomen van managers ten koste van het werkplezier van leraren, artsen, verpleegkundigen en verzorgenden – riep de stichting het personeel op zelf met ideeën te komen. Die zijn inmiddels doorgespeeld naar de ministers en staatssecretarissen van onderwijs en volksgezondheid.
Dat de politieke elite in Den Haag de boodschap van de stichting heeft begrepen blijkt uit hun videoboodschappen op diezelfde site (www.beroepseer.nl).
Maar vooral ook uit concrete acties. Zo adviseert een commissie onder leiding van Ser-voorzitter Alexander Rinnooy Kan minister Ronald Plasterk (onderwijs) om leraren beter te belonen naarmate ze hoger zijn opgeleid, een teken dat vakkennis weer op prijs wordt gesteld. En staatssecretaris Jet Bussemaker (volksgezondheid) presenteerde een actieplan tegen bureaucratie in de AWBZ, zodat ’professionals’ meer ruimte krijgen hun werkplezier te vergroten.Voor Thijs Jansen en Alexandrien van der Burgt, initiatiefnemers van de Stichting Beroepseer, zijn dit hoopvolle tekenen.
Van der Burgt, in het dagelijks leven consultant bij een organisatie voor loopbaanbegeleiding en outplacement: „Jet Bussemaker is een moedige vrouw. Helaas heeft ze te maken met situaties die ze ook niet zo maar van vandaag op morgen kan veranderen. Maar op diverse ministeries zijn er ambtenaren die het nu ook zien. Ze lopen stage bij mensen ’uit het veld’, uit onze achterban. Die ambtenaren leefden vaak in een eigen werkelijkheid en nu zien ze een keer wat er in het echt gebeurt. En het werkt ook andersom, want in het veld bestaan soms ook gekke ideeën over Den Haag. Niet alle ellende komt daarvandaan.
Zo bestond bij zorginstellingen het idee dat ze van Den Haag elk jaar een arboverslag moesten maken. Dat bleek niet waar te zijn.”
Twee jaar geleden, in 2005, verscheen onder de titel ’Beroepszeer’ een dik zomernummer van het blad Christen-Democratische Verkenningen, met bijdragen van de juriste Dorien Pessers, de cultuursocioloog Gabriël van den Brink, de filosoof Ad Verbrugge, en Thijs Jansen, de hoofdredacteur die nu moeilijke tijden doormaakt doordat het CDA hem uit zijn functie wil ontslaan, naar eigen zeggen omdat zijn blad te kritisch is over de partij. Teneur van alle artikelen in ’Beroepszeer’: er is een kloof tussen de top en werkvloer in zorg en onderwijs. Schaalvergroting, efficiencyslagen, richtlijnen, protocollen en een massa managers hebben wat eens trotse professionals waren – leraren, artsen, verpleegkundigen – gedegradeerd tot nederige uitvoerders van wat door de managers en bestuurders wordt verzonnen.
Waar is het respect voor hun vakkennis gebleven? Waar het zelfrespect, de beroepseer?
Om met Geert Mak te spreken die aan de bundel ook een bijdrage leverde: „Er is sprake van een groeiende korst van gewichtigdoenerige figuren die onze bedrijven, scholen en andere organisaties nutteloos belast, die parasiteert op winst en rendement, die ons uitvoerders het leven steeds zuurder maakt, de nieuwe nomenklatoera, de arrogante regentenkliek van deze tijd.”
Het is niet gezegd dat er in de zorg of het onderwijs geen mensen meer te vinden zouden zijn die met liefde en plezier hun werk doen (zie de portretten in deze bijlage), maar Jansen en Van der Burgt hebben een punt. Jansen wijst op onderzoek van de economie-hoogleraar Alfred Kleinknecht die aantoonde dat het aantal managers explosief is gegroeid: van twee procent in 1971 naar zes procent in 1998.
Nederland spant daarmee binnen Europa de kroon. In het onderwijs zijn leraren nu coaches die hun leerlingen competenties moeten bijbrengen in plaats van vakleerkrachten die kennis overdragen. In de zorg hebben verpleegkundigen vanwege hoge werkdruk geen tijd voor een praatje aan het bed. Door taakafsplitsing wordt van verplegenden en verzorgenden een soort lopende bandwerkers gemaakt. Ook artsen en specialisten ontkomen niet aan de beheersingsdrang van de politiek, de verzekeraars of van hun eigen bestuurders. Vergelijk dat eens met hoe het zo’n dertig jaar geleden was. Van der Burgt: „Toen had de professional veel status. De leraar, de dokter, de notaris, de burgemeester. Als je naar de dokter ging luisterde je naar hem. Nu is er internet. Patiënten vinden in no time de benodigde informatie. Ze zijn geëmancipeerde burgers. Dat leidt tot een andere, meer gelijkwaardige rol met de professional.”
Jansen ziet het nieuwe regentendom van de managers als resultaat van twee ontwikkelingen: „Enerzijds het streven naar efficiency en kostenbesparing. Anderzijds de emancipatie van de burger die hogere eisen ging stellen aan de dienstverlening. Het ging er dus om de kosten terug te dringen en tegelijk de burger meer kwaliteit te bieden.”
„De kwaliteit is als een stiefkind behandeld. Het is een misvatting te denken dat die erop vooruitgaat door meer regels en controle. Maak werknemers zelf verantwoordelijk voor hun werk. Dat levert meer kwaliteit op dan regels. Professionals moeten problemen kunnen analyseren in hun context. Die is niet in algemene regels te vatten. Een huisarts die een overspannen patiënt op zijn spreekuur krijgt, kan op ideeën komen waarin geen protocol of richtlijn voorziet. Hij kan weten: in het gezin van deze man is een gehandicapt kind waarmee de laatste tijd veel aan de hand is geweest. Richtlijnen en managers zijn dodelijk voor de creativiteit van de werkvloer.”
Misvatting twee is, aldus Jansen en Van der Burgt, dat kosten alleen zijn te besparen door efficiencyslagen, bezuinigingen, strenge regels en controle. „Die verpleegkundigen die geen tijd meer hebben voor een praatje aan bed. Zij kunnen in zo’n gesprek juist dingen signaleren die anders verborgen blijven. Die gesprekjes zijn niet te duur, maar juist kostenbesparend.” Jansen: „Voor echte gesprekken is geen tijd meer. Dat zie je overal. Politieagenten worden door hun managers gedwongen zoveel mogelijk boetes uit te schrijven. De politiek trekt nu geld uit om radicalisering van jongeren tegen te gaan. Maar wie zijn de ogen en oren van de samenleving? Dat zijn artsen, leraren en agenten. Gun hun daarvoor dan ook de tijd. Bedenk hoeveel kosten je daarmee kunt besparen.”
Jansen vreest dat de cultuur van wantrouwen, controle en afrekening het begin van het einde is van onze cultuur van respect voor de ander, of het nou de burger is of de werknemer. „Dat is onze diepste drijfveer. Wij verzetten ons tegen de verarming van de aandacht voor de ander, dat gebrek aan respect. Zo wordt een in eeuwen opgebouwde cultuur te grabbel gegooid.”
Van der Burgt: „Bureaucratie en marktwerking zijn verstikkend. Zie wat er gebeurt in de thuiszorg, waar verzorgenden met een vast dienstverband worden vervangen door goedkope alfahulpen zonder dienstverband. Schandalig! Het klopt juridisch en is economisch voordelig, maar moreel verwerpelijk.”
Wat nu? Nee, Jansen en Van der Burgt willen de marktwerking niet helemaal terugschroeven. Niet terug naar de jaren zeventig. Maar ze pleiten voor nieuwe, creatieve initiatieven. Zoals van de verpleegkundigen die zich in een coöperatie hebben georganiseerd en zich aan zorginstellingen verhuren, maar wel eigen baas zijn (www.buurtzorgnederland.com).
Jansen: „Zoiets zouden leraren ook moeten doen. Waarom geen maatschappen die zich aanbieden aan scholen? Zo blijven ze ook niet voor jaren plakken aan dezelfde school, kunnen ze nog eens verkassen.” Het zijn geen radicale dingen die de stichting wil. Jansen: „Wij doen niet aan vijanddenken. Onze kracht is om partijen met elkaar in gesprek te brengen. We stimuleren professionals om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en bestuurders om duurzaam verantwoord te ondernemen met respect voor de mens.”
Met toestemming overgenomen uit dagblad Trouw 8 september 2007: https://www.trouw.nl/home/trots-zijn-op-werk-mooi~a1041c85/