Skip to main content

Redactie Beroepseer

De invloed van de zorgmanager op de organisatiecultuur

Kan een organisatiecultuur bepalend zijn voor de kwaliteit van de zorgverlening? Om dat uit te vinden ondervroeg prof. Marie Carney, werkzaam op The School of Nursing van het Royal College of Surgeons of Ireland in Dublin, vijftig medische en verpleegkundige afdelingsmanagers van Ierse ziekenhuizen. Zij waren gekozen uit 850 personen die al eerder hadden meegedaan aan een onderzoek.

De resultaten beschreef zij in het artikel Influence of organizational culture on quality healthcare delivery1).
Carney’s motief om een onderzoek in te stellen werd ingegeven door haar overtuiging dat kijken naar de rol van afdelingshoofden of directeuren net zo cruciaal is als het zorgmanagement cruciaal is voor de strategie en het leveren van kwaliteit in de gezondheidszorg.

De cultuur van een organisatie schijnt complexer te zijn dan voorheen werd aangenomen. Carney onderscheidt een aantal sleutelaspecten van culturele invloeden op de kwaliteit van de zorgverlening, te weten: excellentie, ethische normen, betrokkenheid, professionaliteit, verhouding kosten-kwaliteit, bevordering van kwaliteit en strategisch denken. Zorgmanagers beseffen dat voor het leveren van kwaliteit zij op een professionele, betrokken manier moeten werken waarbij excellentie of uitmuntendheid voorop staat. Maar tegelijkertijd moeten zij in staat zijn om te gaan met de spanningen die er tussen kosten en kwaliteit bestaan. Deze spanningen moeten nader worden onderzocht, om te bepalen of de kwaliteit van zorg daardoor op een negatieve manier wordt beïnvloed.

Carney’s onderzoek is waardevol vanwege het onder de aandacht brengen van een nieuw cultureel gebied waarin het vermogen van zorgmanagers om de organisatiecultuur te beïnvloeden wordt onderkend. Door deze invloed heeft de manager een tamelijk groot aandeel in de kwaliteit van de zorg voor patiënten. Het lijkt ook van belang te zijn de afweging tussen kosten en kwaliteit te beschouwen als een ethisch middel om zorg te verlenen en niet als een conflict tussen kwaliteit en kosten.

1) Influence of organizational culture on quality healthcare delivery, gepubliceerd in International Journal of Health Care Quality Assurance, Volume 24 issue 7, december 2011.
Het artikel is – tegen betaling – digitaal te lezen op de site van Emerald: www.emerald.com

Goed leraarschap

goed leraarschapIn zijn lezing Gekoesterde kwetsbaarheid als professionele deugd. Verhalende reflecties over goed leraarschap begint Geert Kelchtermans met te zeggen dat goed leraarschap en kwetsbaarheid een vreemde combinatie lijkt: “Een ouderwets woord als ‘deugd’ in tegenstelling tot het meer modieuze ‘competentie’-denken zal allicht ook tot enig wenkbrauwgefrons leiden. En dat alles in verhaalvorm… wat voor goeds moet daarvan komen…”

De toehoorder kon gerust zijn. Er kwam veel goeds uit deze lezing. Kelchtermans gaf namelijk een heldere schets van de ingrijpende wijziging in het denken en spreken over onderwijs in de voorbije twee decennia en van de context waarbinnen het onderwijsbeleid, en dus ook de scholen en leerkrachten, momenteel functioneren.
Kelchtermans is hoogleraar aan de K.U van Leuven waar hij o.m. hoofd is van het centrum voor Onderwijsbeleid en -vernieuwing en Lerarenopleiding.

Met andere kritische auteurs duidt Kelchtermans die verschuiving aan met “performativiteitsdiscours”, een door hem gebruikt sleutelwoord waarmee hij een bepaalde manier van denken en spreken over onderwijs bedoelt die het kader vormt vanwaaruit een hele reeks ontwikkelingen, vernieuwingen en maatregelen begrepen kunnen worden.
Volgens dat denken is onderwijs en opvoeding een kwestie van performantie: scholen en leerkrachten moeten op aantoonbare wijze vooropgestelde doelen bereiken, met zo weinig mogelijk middelen.
Met andere woorden: effectiviteit en efficiëntie worden de enige relevante criteria om onderwijs te beoordelen, of preciezer: om de kwaliteit van het onderwijs te evalueren. Scholen moeten dus aantonen of bewijzen dat ze resultaat halen en dat de in hen geïnvesteerde midddelen renderen. De resultaten moeten bewezen worden. Of beter: een bepaald soort resultaten (bijv. leerlingenresultaten via toetsen) wordt beschouwd als bewijs dat de vereiste doelen gerealiseerd zijn.

Belangrijk evenwel is ook dat die prestaties, of de performantie, meetbaar en vergelijkbaar moeten zijn. Het resultaat moet gemeten kunnen worden en dus op een bepaalde schaal geplaatst, en die moet vervolgens afgezet kunnen worden tegen de resultaten op diezelfde schaal van andere vergelijkbare instellingen.
Men meet de leerlingenresultaten aan het begin en vergelijkt ze aan het eind van het schooljaar met de geleverde prestaties. Het verschil tussen beide moet zo groot mogelijk zijn.

Dit soort cijfers – die dus per definitie gebaseerd zijn op een zeer smalle en specifieke basis  – kan dan gebruikt worden voor optimaliseringsplannen door de school en voor internationale vergelijkingen. Denk bijvoorbeeld aan de ongelooflijk belangrijke rol die de PISA-resultaten zijn gaan spelen in het onderwijsbeleid. Met het PISA-onderzoek vergelijkt de OESO de leerlingenresultaten van verschillende landen en stelt een rangordening op.
In sommige landen wordt deze logica bijzonder ver doorgetrokken. In Engeland, VS, maar ook Nederland publiceert men rankings van scholen gebaseerd op dit soort leerlingenresultaten. Het gevolg hiervan is dat ouders hun kinderen weghalen van de lager geplaatste scholen en op de hoger geplaatste scholen inschrijven. Dat heeft weer gevolgen voor het personeelsbeleid. Leerkrachten en schoolhoofden worden ontslagen. Als vervanging wordt zogenaamd teacher proof lesmateriaal verplicht gesteld.

Kelchtermans: “Uiteindelijk wordt dit alles verantwoord met het begrip kwaliteit. Informatie, meten en vergelijken gebeurt omwille van de zorg voor kwaliteit. Een sterk argument, want wie kan er nu tegen kwaliteit zijn?
Maar die kwaliteit is in deze benadering een leeg begrip of beter: kwaliteit is dat wat de klant vraagt (of wat de overheid  – als vertegenwoordiger van de verzamelde klanten – vooropstelt). Effectiviteit zegt niets over de wenselijkheid en waarde van het doel dat men moet bereiken, maar geeft enkel aan dat het (op een bepaalde manier) bereikt is. Efficiëntie zegt niets over de waarde van de activiteiten, maar enkel dat de beschikbare middelen rendabel werden gebruikt (om een brutaal voorbeeld te gebruiken: de nazi’s waren bijzonder effectief en efficiënt bij de aanpak van wat zij het Jodenvraagstuk noemden!). Zoals gezegd: onderwijs is een kwestie van investering en die moet opbrengen in onze kenniseconomie”.

Kelchtermans legt vervolgens uit dat het performativiteitsdiscours zeer concrete en ingrijpende gevolgen heeft, die niet zomaar toegejuicht kunnen worden:
– Het maatschappelijk debat over “goed onderwijs” wordt opgeschort.
– Wat niet gemeten kan worden en dus niet vergeleken, wordt feitelijk onbelangrijk.
– Leerkrachten en school worden in een bepaalde verhouding geplaatst tegenover de ouders of de samenleving, namelijk die van een economisch contract.
– Er ontstaat een heel instrumentele en technische visie.
Kortom, het performativiteitsdenken en spreken vertaalt zich in concrete acties en verandert dus de werkelijkheid. Economische contractrelaties gaan domineren.

Bij die vanzelfsprekendheid van het performativiteitsdiscours plaatste Kelchtermans kanttekeningen en dat deed hij aan de hand van drie voorbeelden waarin hij leraren in opleiding vragen stelde die te maken hadden met hun eigen persoonlijkheid, engagement en dilemma’s.
Bij onderwijs komt er meer kijken dan wat meetbaar en vergelijkbaar is. Veel wezenlijke en belangrijke elementen gaan verloren als het performativiteitsdenken de boventoon blijft voeren.

Kelchtermans schetst aan het slot een beeld van de goede of professionele leraar, die rijker en realistischer is dan hetgeen door het performativiteitsdenken naar voren wordt geschoven. Goed leraarschap heeft niet alleen een technische, maar ook een morele, politieke en emotionele dimensie. Leraren moeten beslissingen en keuzen maken en zich afvragen welke pedagogische of didactische waarden en normen er in het geding zijn. Ze moeten kunnen beoordelen welke visie de beste is voor de leerlingen en wat hun als leerkracht te doen staat. Reflecteren over morele kwesties heeft helaas geen plaats in het performativiteitsdenken.

En wat bedoelt Kelchtermans nu precies met gekoesterde kwetsbaarheid als professionele deugd? Dat heeft ermee te maken dat het beroep van leraar kwetsbaar is op drie terreinen waar de leraar zelf geen of weinig vat op heeft. Leraren kunnen wel vinden dat zij professionals zijn, uiteindelijk moeten ze werken in condities waarover ze weinig zeggenschap hebben. Kwetsbaarheid heeft er ook mee te maken dat de doelmatigheid van het eigen werk maar tot zeer beperkte hoogte bewezen kan worden. En ten derde kunnen leerkrachten niet anders dan dagelijks tientallen beslissingen nemen over of en hoe ze zullen handelen om het leren en de ontwikkeling van leerlingen te ondersteunen, maar ze hebben geen solide basis waarop ze die beslissingen kunnen funderen. Hun oordeel en hun beslissing kan altijd betwist of in twijfel worden getrokken. Informeel of zelfs formeel. Denk aan de almaar toenemende juridisering van het onderwijs. Deze kwetsbaarheid behoort, aldus Kelchtermans, tot de specifieke professionaliteit van de leerkrachten.
Allemaal redenen dus waarom het leraarschap niet gereduceerd kan en mag worden tot enkel een technisch-uitvoerende functie.

Download de hele lezing van Geert Kelchtermans, die een waar pleidooi is voor optimale werkcondities van de ‘professionele leergemeenschap’: https://beroepseer.nl

De lezing – werd op 20 mei 2009 gegeven voor het NIVOZ, Nederlands Instituut voor Onderwijs en Opvoedingszaken dat als denktank en inspiratiebron een onafhankelijke, gefundeerde en kritische bijdrage levert aan de onderwijspraktijk.

Experiment prestatiebeloning van start zonder instemming MR

geen bonus maar banenIn het Onderwijsblad no 1 van 14  januari 2012 staat een artikel over experimenteren met prestatiebeloning van leraren: MR gepasseerd bij prestatiebeloning. Het Onderwijsblad is het grootste vakblad in Nederland voor de onderwijssector en tevens officieel orgaan van de Algemene Onderwijsbond (AOb).
Op diverse scholen die starten met prestatiebeloning is geen instemming aan de medezeggenschapsraad gevraagd terwijl dat wel zou moeten:”Het ministerie doet er blijkbaar alles aan om het experiment prestatiebeloning door te drukken”, constateert Walter Dresscher verontwaardigd: “Op basis waarvan deze scholen nu experimenteergeld krijgen is mij onduidelijk”.

Voor de kerst startte het ministerie met veel trommelgeroffel de experimenten prestatiebeloning. In iedere onderwijssector hadden zij pilotscholen die al aan de slag gingen met extra bonussen voor leraren of teams, wanneer de schoolresultaten verbeteren. In de regeling die daarover is gepubliceerd, staat duidelijk dat de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad instemming moet verlenen.
Bij twee scholen – ROC Zeeland en het Martinuscollege in Grootebroek – is dat niet gebeurd, zo blijkt uit onderzoek van het Onderwijsblad. Bij de Stichting Voortgezet Onderwijs Kennemerland was de mr alert en maakte bezwaar, waardoor de school afzag van deelname.

AOb-voorzitter Walter Dresscher verbaast zich over de gang van zaken: “De regeling voor de experimenten is er heel helder over: alleen na toestemming van de personeelsgeleding kan een bestuur of school meedoen aan de experimenten. Nu blijken er dus twee scholen te zijn waar dat niet is gebeurd. Ik ben heel benieuwd waarom deze scholen dan door het ministerie zijn gepresenteerd als deelnemer en op basis van welke regeling het experiment dan wordt gefinancierd?”
Het laat volgens Dresscher zien dat het ministerie koste wat kost de experimenten wil doordrukken: “Zelfs zonder zich te houden aan de regels die het ministerie zelf heeft opgesteld”.

De Algemene Onderwijsbond heeft grote bezwaren tegen de plannen met prestatiebeloning, waarvoor het ministerie uiteindelijk 250 miljoen euro per jaar uittrekt. Een groeiende stapel wetenschappelijke evaluaties van vergelijkbare experimenten in de Verenigde Staten – zoals in New York en Chicago – laat zien dat dat prestatiebeloning geen enkel effect heeft.
Vanwege de enorme kosten van de bonussen en de tegenvallende resultaten elders heeft Texas het project van 400 miljoen dollar teruggebracht naar 40 miljoen dollar. In andere staten kwam een testschandaal aan het licht: scholen schroefden hun prestaties op met fraude om de bonus binnen te slepen.
Wetenschappers zetten in de VS daarom grote vraagtekens bij de effectiviteit, zo blijkt uit een overzichtsstudie van de AOb1).

Tijdens een promotietour voor de experimenten sprak staatssecretaris Zijlstra in een videoboodschap de belangstellenden toe en merkte daar op dat de AOb zich baseert op één enkel onderzoek: “Ik vraag me af waarom Zijlstra zo’n leugentje uitspreekt”, zegt Dresscher: “Al onze publicaties hierover kent het ministerie, of kan het kennen. En wanneer ze onze stukken niet willen lezen, horen zijn ambtenaren de originele bronnen in de Verenigde Staten te lezen. Hij kan dat wegwuiven als onbetekenend, maar vooralsnog ligt er méér onderzoek dat laat zien dat prestatiebeloning niet werkt, dan dat er wel resultaat wordt geboekt.
Het zijn vooral hoopvolle verwachtingen van economen die zonder deugdelijk bewijs prestatiebeloning promoten. Zijlstra heeft zichzelf ook als gelovige geafficheerd. Maar aan geloven hebben we bij dit soort experimenten niets, de resultaten wijzen echt een andere kant op. Leraren gaan niet harder lopen van een bonus, die halen hun motivatie uit hun vak”.

Een ander pijnpunt is dat het geld voor prestatiebeloning op de onderwijsbegroting wordt vrijgemaakt door te snijden in het passend onderwijs. Daar gaan ongeveer 6000 fulltime arbeidsplaatsen verloren: “En dat juist in tijden van oplopende werkloosheid”, merkt Dresscher op: “Het kabinet is echt aan het rommelen met onderwijs. Voor ons is er maar één heldere lijn: geen bonus, maar banen. De experimenten stopzetten en passend onderwijs reorganiseren zonder banenverlies”.

De AOb roept daarom medezeggenschapsraden op om tegen prestatiebeloning te stemmen, als hun bestuur daar belangstelling voor heeft. Tijdens de promotietour van het ministerie voor de experimentenregeling werd bij de zalen gedemonstreerd en informatiemateriaal uitgedeeld.2)



1)
Lees de overzichtsstudie van AOb: https://beroepseer.nl

2) Bekijk de video van AOb: Prestatiebeloning onderwijs: schooldirecteuren zien er weinig in: www.youtube.com

Deel pilots prestatiebeloning aan de slag zonder instemming, Onderwijsnieuwsdienst, 13 januari 2012: www.onderwijsnieuwsdienst.nl/nieuws/nieuws/101987

Nog steeds groeiende papierwinkel in zorg

De kwaliteitseisen in de zorg belemmeren de zorgprofessionals. Dat constateert Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ). De stichting stelt kwaliteits- en veiligheidsnormen op voor ruim 30 branches in Zorg en Welzijn, maar ziet de opstapeling van het aantal eisen de kwaliteitsverbetering juist in de weg staan.

“Verpleeg- en verzorgingshuizen hebben te maken met een flink aantal kwaliteitseisen”, zegt Eric van Bavel van Stichting HKZ: “Zij moeten aan bepaalde normen voldoen om bijvoorbeeld een certificatie of keurmerk te krijgen. Dan zijn er nog de zorgverzekeraars , de inspectie en de brancheorganisatie die bepaalde eisen stellen en het kwaliteitskader Verantwoorde Zorg.  Allemaal eisen die elkaar wel gedeeltelijk overlappen, maar die op verschillende momenten worden gecontroleerd en daarmee de organisaties behoorlijk overbelasten”.

De Stichting organiseerde in november 2011 een werkconferentie met de brancheorganisaties, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars, zorginstellingen, de inspectie en beleidsmakers om te kijken hoe de kwaliteit van de zorg verbeterd kan worden in de komende jaren. “Zo pleiten we voor minder ballast voor de organisaties en meer focus op de zorgrelatie tussen cliënt en zorgprofessional”, vat Van Bavel samen.

Lees het hele artikel ‘Personeel in zorg gaat gebukt onder regels’ door Alexandra Sweers, Zorg + Welzijn, 11 januari 2012:  www.zorgwelzijn.nl

Edushock voor meer creativiteit en innovatie in het onderwijs

omslag edushockOnze wereld ervaart een nooit geziene verschuiving, een shift. Dat vormt een enorme uitdaging voor ons leervermogen. Wat we nodig hebben, is overvloedig in onszelf beschikbaar: brainpower of intellectueel vermogen!

We moeten niet altijd naar nieuwe externe middelen zoeken om intellectueel vermogen te ontginnen. The key to the treasure is the treasure. De sleutel tot meer creativiteit ligt bij onszelf. Educatie speelt daarbij een hoofdrol. De grootste hefboom van jong talent vind je net in het onderwijs terug.

Innovatie in het onderwijs gebeurt het best van binnen uit. We moeten niet wachten op de volgende grote herstructurering. Met Edushock krijgt de lezer een brede waaier van pittige tips en tricks aangeboden om het leren van de toekomst van onderuit te wijzigen. Ze zijn daarom vooral bedoeld voor de onder-wijziger. Een onderwijziger is in de eerste plaats een leerkracht, maar het kan ook een leerling zijn, een ouder, iemand van de schoolraad of zelfs het beleid.

In Edushock worden aan de onderwijzigers een aantal vragen gesteld:

Hoe kun je met meer passie en plezier vormgeven aan het leren van de toekomst? Hoe laat je je niet langer meedrijven met de stroom maar word je zelf een trendsetter? Hoe pak je dat concreet aan?

Antwoorden en suggesties zijn te vinden in het boek Edushock – Breinoptimizer voor leren in de toekomst, uitgegeven bij Lannoo en Scriptum; tevens als eBook te downloaden.

Daarin is te lezen dat Edushock is opgebouwd rond twintig trends die de wereld in de komende jaren op maatschappelijk, technologisch en menselijk vlak zullen transformeren. Deze trends worden voorgesteld als fictieve tweets uit de toekomst. Daarop wordt een visie in een notendop geënt op het creatieve leren van de toekomst. Op basis daarvan worden adviezen en tips aangereikt die je als onderwijziger inspireren tot concrete actie.

Een helikopterbeeld van de trends zie je in de kernwoorden van de onderstaande mindmap. Ze zijn gegroepeerd in vijf hoofdstukken volgens het letterwoord SHOCK.

edushock

Je kunt de tweets een voor een lezen, maar je kunt ook zappen. Edushock wil immers vooral een permanente inspiratiegids zijn.
Aan het slot van het boek staat een inspirerend ‘uit-het-leven-gegrepen’ modelvoorbeeld van Klaas, een jongere die op een heel originele manier nu al manifesteert wat in de twintig tweets wordt aangereikt.

Inkijkexemplaar: Edushock – Breinoptimizer voor leren in de toekomst, door Dirk de Boer, Bernard Lernout, Peter Sprangers, 2011: https://books.google.nl/books/about/Edushock.html?id=QcICAAAAQBAJ&printsec=frontcover&source=kp_read_button&redir_esc=y#v=onepage&q&f=false

Voor meer info over Edushock: www.edushock.be (Website is opgeheven)

U P D A T E

EduNext is de voortzetting van Edushock en stelt als doel: scholen van binnenuit helpen transformeren: www.edunext.be/over-edunext

Foto-verslag Promotiegroep Ouderenzorg

Foto-verslag van de Overhandiging van twee petities van in totaal ruim 22.000 handtekeningen alsmede het rapport Zorg voor verandering – de werkvloer spreekt aan leden van de Vaste commissie van de Tweede Kamer voor Volksgezondheid,Welzijn en Sport in Den Haag op 8 november 2011: https://beroepseer.nl

 

John Seddon: Deliverology maakt dienstverlening kapot

john seddonIn de video Deliverology destroys service, levert John Seddon in een toespraak kritiek op “deliverology”, dat volgens de definitie van Sir Michael Barber een systematisch proces is waardoor leiders vooruitgang kunnen boeken en resultaten kunnen leveren. Sir Michael Barber was de directe adviseur van Tony Blair tijdens diens tweede regeringsperiode en gaf van 2001 tot 2005 leiding aan de Delivery Unit (PMDU), die verantwoordelijk was voor een succesvolle invoering van urgente regeringsprogramma’s op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, transport, politie, justitie en immigratie.

Barber, die een boek heeft geschreven over zijn ervaringen met de PMDU, Instruction to Deliver: Fighting to Reform Britain’s Public Services (2008), was uitgenodigd door de bestuursvoorzitter van de California State University in de V.S. om leiding te geven aan de invoering van een nieuw, op “deliverology” gebaseerd programma. Maar de professoren, docenten, bibliothecarissen, adviseurs en coaches, verenigd in de California Faculty Association hadden daar zo hun twijfels over en verzochten John Seddon een analyse van de plannen te geven.
John Seddon is een vooraanstaand management consultant, bekend geworden door zijn in 2008 verschenen boek Systems Thinking in the Public Sector – The Failure of the Reform Regime…. and a Manifesto for a Better Way, waarin hij kritiek levert op het hervormingsprogramma van de Britse regering. Het was beter geweest als er een op systeemdenken gebaseerd programma was gekomen.

Seddon beschouwt systeemdenken, gericht op het verbeteren van de dienstensector, als de tegenpool van “deliverology”, dat een een top-down methode is waarmee je een systeem verstoort, het bereiken van een doel dwarsboomt en mensen demoraliseert.
“Deliverology” heeft ook gezorgd voor slechter onderwijs. Scholen zijn fabrieken geworden en uit het leren zelf hebben we alle waarde onttrokken. Een onderzoek in de gezondheidszorg heeft uitgewezen dat het ziekenhuis zich nog slechts bezig houdt met het bereiken van productiecijfers en het bestrijden van kosten. De daaruit voortvloeiende nood en pijn zijn “onvoorstelbaar”. Maatschappelijk werkers zitten aan hun bureau formulieren in te vullen. Ook bij hun is de waarde uit het werk gehaald.

Seddon gaf in 2010 een speech voor de California Faculty Association (CFA) over deliverology, opgenomen op video. De video is gesplitst in vijf delen. Het eerste deel bevat een introductie van Lillian Taiz van de CFA met aan het eind een begin van de speech van Seddon.

Klik hier voor deel 2: www.youtube.com/watch?v=6n9TH5ktKFE

Klik hier voor deel 3: www.youtube.com/watch?v=2sIFvpRilSc

Klik hier voor deel 4: www.youtube.com/watch?v=CWd3oE9QjsY

Klik hier voor deel 5, een interview met Seddon: www.youtube.com/watch?v=y_xa6tE976I

Werk is monotoner geworden; ook niet meer autonomie

rapport eurofoundHet werk is in de jaren 1990 – 2011 monotoner geworden, en er is minder autonomie.
Dat bleek medio november 2011 uit een evaluatie van vijf onderzoeken die Eurofound heeft gepubliceerd. Daarin wordt een vergelijking gemaakt tussen vijf enquêtes, gehouden in een periode van twintig jaar: 20 ans de conditions de Travail en Europe: Premiers résultats (à partir) de la 5ème Enquête Européenne sur les conditions de Travail.

Eurofound is een Europese Stichting tot Verbetering van de Levens- en Arbeidsomstandigheden en houdt om de vijf jaar een enquête onder Europese werkers over hun situatie. De enquêtes zijn representatief voor de Europese bevolking: mensen in loondienst en zelfstandigen; de enquêtes vinden plaats bij de mensen thuis.

De vijfde enquête werd gehouden tussen januari en juni 2010 onder 43.816 personen. Daar hebben 34 landen aan meegedaan. Behalve de 27 lidstaten van de EU waren dat Kroatië, Noorwegen, Macedonië, Turkije, Albanië, Montenegro en Kosovo.
De vragen van de laatste enquête van 2010 gingen over werkgelegenheid en onzekerheid, leiderschapsstijlen, arbeidsparticipatie, werktijden, organisatie van het werk, loon en salaris, gezondheidsrisico’s, psychosociale factoren, balans tussen werk en privé-leven en toegang tot scholing. Een aantal extra vragen betroffen de invloed van de economische neergang op de werkomstandigheden.

Enkele resultaten. Mensen lopen nog even vaak lichamelijk risico op hun werk als twintig jaar geleden. De werkdruk is nog altijd hoog. Bijna de helft – 46 procent – van de mensen werkt tenminste een kwart van de tijd in zeer treurige en afmattende omstandigheden. Slechts 59 procent van de Europese werkers denkt dat ze hun werk nog zullen doen als ze zestig jaar oud zijn. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2000.
Het aantal werkers met een tijdelijk contract is gestegen.

De mogelijkheden tot ontplooiing op het werk en het verkrijgen van nieuwe vaardigheden zijn niet toegenomen in de afgelopen decennia. De mate van autonomie is nagenoeg hetzelfde als tien jaar geleden en monotoon werk is licht gestegen. Tussen 1995 en 2000 is het aantal mensen dat monotoon werk doet gegroeid, van 40 naar 45 procent.
Herhalende taken maken in Europa nog steeds een groot deel van het werk uit: 40 procent van de werkers verricht minder dan tien minuten durende herhalende taken (dit percentage is wel lager dan twintig jaar geleden toen het 51 procent was, ten tijde van de Europese Gemeenschap van twaalf landen), terwijl 27 procent van de Europeanen herhalende taken verricht die minder dan een minuut duren; dit percentage is hetzelfde gebleven sinds 2000

Klik hier voor de evaluatie – in het Frans – van de onderzoeken naar de werkomstandigheden in Europa: 20 ans de conditions de Travail en Europe: Premiers résultats (à partir) de la 5ème Enquête Européenne sur les conditions de Travail: http://60.force-ouvriere.org

Zie ook de website van Et voilà le travail waarop een korte beschrijving van de resultaten van het onderzoek staat: http://voila-le-travail.fr/1990-2011-un-travail-plus-monotone-et-pas-plus-autonome/  (Beschrijving resultaten onderzoek niet meer beschikbaar)

Het laatst uitgevoerde onderzoek van 2010 is te vinden op de site van Eurofound: Fifth European Working Conditions survey – 2010: www.eurofound.europa.eu