Skip to main content

Redactie Beroepseer

Niet alle onderwijsjuristen en ouders blij met een anti-pestwet

Staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker wil een anti-pestwet instellen. Volgens Gerard Drosterij is dat een bevret van politiek onvermogen. Daarmee doet hij precies het tegenovergestelde waarvoor hij bedoeld is: maatschappijtje pesten. Drosterij in zijn column Die anti-pestweg past ook in een patroon op de site van BNR: “De overheid verbiedt iets wat iedereen afkeurt en wat velen proberen te stoppen, maar waarvoor geen tijd meer is, omdat er nu aan de overheid bewezen moet worden dat men er mee bezig is.
Zo ging het ook op het kinderdagverblijf van mijn kinderen. Dat was eerst een heerlijke tent. Een mooie mix van jonge en ervaren leidsters, ieder verantwoordelijk voor hun afdeling. Er was een dagschema, maar elke afdeling had genoeg ruimte die zelf in te vullen.
Maar toen klopte de gemeente aan. De hygiëne- en veiligheidsregels moesten worden aangescherpt. Er kwam een protocol met de favoriete stok achter de deur: boetes.

Om zich in te dekken besloot de leiding nieuwe regels in te voeren en die ook strenger te handhaven. Dus een kind met een snottebel werd meteen ziek naar huis gestuurd (zekere voor het onzekere) en ouders die ’s ochtend te laat kwamen mochten pas een half uur na het ochtendritueel naar binnen.
Twee jaar later was er geen ervaren leidster meer over. Ze waren allemaal weggevlucht voor die afschuwelijke controlecultuur. Ze voelden zich in hun professionaliteit aangetast en niet serieus genomen. Gek geworden van de nieuwe strengheid. Er was nauwelijks meer tijd voor waar het werkelijk om ging: op je eigen manier een fijne sfeer opbouwen met de kids.

En nu doet Lodewijk Asscher er nog een schepje bovenop. Er komt een stempel*) voor kinderdagverblijven. Nog meer administratieve ellende dus.

De controlezucht is overal. Nu dus weer staatssecretaris Sander Dekker met zijn anti-pestwet. Waar pesten ooit als een heel vervelend en soms traumatisch probleem werd gezien, is het dit jaar gebombardeerd tot een nationale ramp waar elke politicus zijn morele verontwaardiging op kan botvieren. Met als dieptepunt die anti-pestwet.
Het trieste is dat Dekker niemand helpt. Scholen zijn al lang bezig met het pestprobleem en worden nu geconfronteerd met nieuwe invullijsten. Hun verantwoordelijkheid wordt afgebroken door de eis van verantwoording. Het is tijd voor burgerlijke ongehoorzaamheid”.

Ingreep in professionele autonomie van scholen en leraren

Een paar dagen later, op 2 april 2013, vallen hoogleraar onderwijsrecht Pieter Huisman, advocaat Martijn Nolen en hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjes Drosterij bij in een artikel in de Volkskrant: Anti-pestwet tast autonomie school aan. Volgens hen hebben scholen al een vergaande inspanningsverplichting om pesten tegen te gaan. Een anti-pestwet kan het onmogelijke verlangen van scholen: “Er moet een wet komen die scholen verplicht tot een structurele aanpak van het pesten. De wet zal bepalen dat iedere basisschool en middelbare school een ‘bewezen effectief’ antipestprogramma gebruikt, de sociale veiligheid op school monitort en een vertrouwenspersoon en pestcoördinator heeft. De Onderwijsinspectie moet op dit alles gaan toezien. Volgens de staatssecretaris gaat de vrijblijvendheid en willekeur er zo af; op elke school moet iets aan het voorkomen en stoppen van pesten worden gedaan.

… De komst van een antipestwet miskent ook dat scholen al een ‘vergaande inspanningsverplichting’ hebben, zoals het in de rechtspraak en door klachteninstanties wordt geformuleerd, om zorg te dragen voor een veilige leeromgeving en een functionerend pestbeleid. Scholen moeten hier al veel aan doen.

…De staatssecretaris, en het parlement, zou daarom eerst gedegen onderzoek moeten doen naar de rol en functie van huidige wetgeving en de toegevoegde waarde van nieuwe wetgeving, voordat scholen met nieuwe wetgeving worden ‘ondersteund’, zoals het plan van aanpak dat eufemistisch stelt.

… Een antipestwet is daarnaast niet alleen een ingreep in de professionele autonomie van scholen en leraren, en hun beoordelingsvermogen, maar doet ook afbreuk aan de waarde van de wet als instrument en waarborg. Als de wetgever om symbolische redenen naar de wet als instrument grijpt, zal hij merken dat zijn gereedschapskist op den duur leeg raakt. Wetgeving moet altijd een sluitstuk en evidence based zijn”.

De drie auteurs wijzen ook nog op een ander belangrijk aspect. Een school kan niet een ‘alziend oog’ ontwikkelen, ook “omdat dan ogenblikkelijk een spanning optreedt met de privacy van leerlingen, de vrijheid van meningsuiting, en niet te vergeten de verantwoordelijkheid van ouders en leerlingen zelf. Strengere sanctionering van pestkoppen (definitieve verwijdering) zal ook onderbouwd moeten worden met bewijsmateriaal, hoor en wederhoor enzovoort. Voor meer juridisering van de relaties tussen ouders, leerlingen en school, zijn de marges smal. Pedagogische relaties zijn te substantieel en complex om deze al te zeer te onderwerpen aan het digitale karakter van het recht met zijn aanspraken en verplichtingen”.

Die anti-pestwet is zelf één grote pesterij, door Gerard Drosterij, 26 maart 2013, website BNR: www.bnr.nl

Anti-pestwet tast autonomie school aan, door Pieter Huisman, Martijn Nolen en Paul Zoontjes, De Volkskrant, 2 april 2013: www.volkskrant.nl

Noot
*) Asscher wil kwaliteit crèche meten, NOS, 14 februari 2013: https://nos.nl

Bas ter Steege, nationaal kampioen lassen

bas ter steege kampioen lassen 2013De veertienjarige Bas ter Steege uit Enter is op 28 maart 2013 Nationaal Kampioen Lassen geworden in de categorie elektrodelassen. De wedstrijd was georganiseerd op het ROC Midden Nederland te Nieuwegein onder supervisie van het Nederlands Instituut voor Lastechniek (NIL). De jury waardeerde het werkstuk van Ter Steege met een gemiddeld cijfer van een acht. Als prijs kreeg hij een grote beker en een automatische speedhelm, voor gebruik bij laswerkzaamheden. Volgend jaar doet Ter Steege weer een gooi naar de titel. Dan zal hij proberen op een ander onderdeel van het lassen kampioen te worden.

Het was de elfde keer dat een leerling van scholengemeenschap Reggesteyn in Rijssen de finale van de laswedstrijden haalde. Zeven keer was er een eerste en twee keer een tweede en derde plaats.
Die prestatie is voor een groot deel te danken aan Ter Steege’s docent  Wim van de Merwe, vmbo-docent metaaltechniek op Reggesteyn en bekend staand als een groot pleitbezorger van technisch onderwijs. In een interview antwoordde Van de Merwe op de vraag waarop hij het meest trots is: “Dat ik elk jaar weer uit een leerling iets haal van wie anderen denken: dat redt die jongen niet.”
Wim van de Merwe is voortrekker van Beroepseer.

Nederlands Instituut voor Lastechniek (NIL): www.nil.nl

Bericht: Wederom Nederlands Kampioen lassen op Metaalafdeling Reggesteyn, Twentejournaal, 30 maart 2013: www.twentejournaal.nl

Tom (15) uit Enter tweede op NK Lassen, Tubantia, 29 maart 2018: www.tubantia.nl

GGZ-cliënt kan bezwaar maken tegen uitwisseling diagnose-informatie

Op 21 maart 2013 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) wederom uitspraak gedaan in het door de Stichting Koepel DBC-vrije praktijken (KDVP) ingestelde beroep tegen de opt-outregeling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa had na de vorige rechterlijke uitspraak de opdracht gekregen om een opt-outregeling ofwel uitzonderingsregeling te ontwerpen, die cliënten in de GGZ de mogelijkheid moest bieden om bezwaar te maken tegen het verstrekken van diagnose-informatie aan verzekeraars en aan het landelijke DBC-informatiesysteem (DIS)*). Naar de mening van de KDVP was deze regeling nog niet voldoende effectief om te voorkomen dat diagnostische informatie alsnog bij verzekeraars terecht zou komen bij afhandeling van de declaratie. Vandaar dat de KDVP voor de derde maal in beroep is gegaan tegen de NZa.

Bezwaren van de KDVP

Een van de bezwaren die de KDVP in haar laatste beroep heeft aangevoerd, had te maken met het feit dat in het declaratieproces volgens de opt-outregeling toch nog een aantal coderingen moesten worden ingevuld, waaruit de diagnose alsnog kon worden afgeleid.
Nog voor de behandeling van het beroep ter zitting op 22 november 2012 heeft de NZa op grond van de bezwaren de eerder getroffen opt-outregeling ingetrokken en vervangen door een nieuwe regeling waarin de bezwarende coderingen niet meer behoeven te worden ingevuld.
De rechter heeft deze gecorrigeerde regeling als uitgangspunt genomen bij de behandeling van dit beroep en geconstateerd dat daarmee door de NZa was voldaan aan onze bezwaren met betrekking tot verplichte coderingen op de declaratie.

Verder had de KDVP in deze beroepsprocedure ondermeer aangegeven dat de Regeling Declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ (NR/CU -521) –  zoals die op 4 september 2012 door de NZa is gepubliceerd in de Staatscourant – op een cruciaal punt niet in overeenstemming was met de opt-outregeling zoals de NZa die had behoren te treffen op basis van de eerdere twee uitspraken van het CBb. In de door de NZa gemotiveerde, maar onjuiste aanpassing van deze regeling, zou het geheel aan zorgverzekeraars zijn om een al dan niet passende betalingsregeling met zorgverleners te treffen als cliënten gebruik zouden willen maken van de opt-outregeling via de privacyverklaring van de NZa. De rechter heeft dit bezwaar ook overgenomen en de NZa heeft vervolgens – nog vóór de uitspraak van de rechter – een aangepaste regeling gepubliceerd in de Staatscourant. Met deze aangepaste opt-outregeling zijn zorgverzekeraars gehouden om een redelijke regeling te treffen voor de afwikkeling van de declaratie, indien cliënten gebruik willen maken van de opt-outregeling door ondertekening van de door de NZa opgestelde standaard privacyverklaring.
Gelet op deze aanpassingen in de opt-outregeling, die tijdens de beroepsprocedure zijn gemaakt, heeft de rechter in haar uitspraak op 21 maart 2013 geoordeeld dat er nu sprake is van een regeling die het mogelijk zou moeten maken om tot een goede afwikkeling van declaraties te komen met zorgverzekeraars, als cliënten besluiten gebruik te willen maken van de opt-outregeling.

Als in de praktijk blijkt dat de gehanteerde privacyverklaring van de NZa – ondertekend door cliënt en zorgverlener – tot gevolg heeft dat zorgverzekeraars toch nadelige (financiële) consequenties verbinden aan het niet aanleveren van diagnose-informatie op de declaratie, is sprake van verwijtbaar handelen in strijd met de hierbij getroffen opt-out regeling en kan een geschil hierover op grond van artikel 48 Wmg worden voorgelegd aan de rechter.
Daarnaast heeft de rechter de NZa in haar uitspraak gehouden aan hun toezegging dat de werking van deze opt-outregeling over enige tijd moet worden geëvalueerd.

Zowel de door de NZa tijdens deze beroepsprocedure gedane aanpassingen in de opt-outregeling als de eis aan de NZa om de regeling na verloop van tijd te evalueren, heeft de rechter doen besluiten om het beroep van KDVP uiteindelijk formeel ongegrond te verklaren.

Lees hier de uitspraak van de CBb rechter d.d. 21-3-2013.

Wat betekent de definitieve opt-outregeling voor u als hulpverlener in de praktijk?

Als hulpverlener kunt u vanaf nu al uw cliënten de mogelijkheid bieden bezwaar te maken tegen vermelding van diagnose-informatie op de declaratie en tegen aanlevering van alle gegevens aan het DIS. Als uw cliënten aangeven van deze opt-outregeling gebruik te willen maken, dient de privacyverklaring van de NZa  – in de Regeling  Declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ opgenomen – te worden ingevuld door zowel de cliënt als de therapeut. Deze verklaring moet aan het dossier van de cliënt worden toegevoegd en aan de verzekeraar worden opgestuurd. Aan te raden is altijd zelf een kopie te bewaren. Om te voorkomen dat uit het uiteindelijke tarief alsnog de diagnose kan worden afgeleid, zijn verzekeraars verplicht om een afwijkend tarief te accepteren; dit tarief mag echter niet hoger zijn dat het maximum NZa tarief. En als uw softwareleverancier geen digitale rekening kan maken zonder diagnose-informatie, is de verzekeraar ook verplicht om op basis van deze uitspraak een papieren rekening in behandeling te nemen.

In de Regeling Declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ is opgenomen de definitieve opt-outregeling. In deze regeling staat onder punt 10: Uitzondering in geval van privacybezwaren beschreven hoe van de opt-outregeling/uitzonderingsregeling in de verzekerde zorg gebruik kan worden gemaakt met o.a. de privacyverklaring. Op de declaratie behoeven dan DBC-prestatiecode, declaratiecode, lekenomschrijving en DBC-tarief niet te worden ingevuld.
Ook staat in deze regeling vermeld, dat voor zelfbetalers geen diagnose (het gaat ook hier om DBC-prestatiecode, declaratiecode, lekenomschrijving en DBC-tarief ) op de rekening hoeft te worden gezet en geen gegevens aan het DIS hoeven te worden aangeleverd.

Aangezien de NZa door de rechter is verplicht om deze regeling – met gebruikmaking van de privacyverklaring – na verloop van tijd te evalueren, vraagt de KDVP u om ervaringen c.q. problemen met deze regeling door te geven. Alleen als de KDVP informatie kan vergaren over hoe deze regeling in de praktijk functioneert, kan die door de KDVP later bij een evaluatie met de NZa ingebracht worden.

Ervaringen met de regeling s.v.p. opsturen naar: info@kdvp.nl
Uitspraak College van Beroep van het bedrijfsleven, 21 maart 2013. Klik hier.

Klik hier voor Regeling Declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ – REGELING NR/CU-524.

Meer info op website van Stichting KDVP: www.kdvp.nl

Noot
*) DBC: diagnosebehandelcombinatie, een code in de gezondheidszorg die het geheel van een geleverd zorgproduct omschrijft. De DBC-vervangt  sinds 1 januari 2005 de oude manier van ziekenhuisfinanciering.

Rekenkamer oordeelt hard over Zichtbare Zorg

omslag indicatoren voor kwaliteit in de zorgHet programma Zichtbare Zorg heeft de afgelopen vijf jaar ruim 31 miljoen euro gekost maar nauwelijks bruikbare kwaliteitsindicatoren opgeleverd. Dat stelt de Algemene Rekenkamer in het op 28 maart 2013 verschenen rapport Indicatoren voor kwaliteit in de zorg.

In dit rapport vermeldt de Rekenkamer de uitkomsten van een onderzoek naar de transparantie in de kwaliteit van de zorg. De kwaliteit van de geleverde zorg moet transparant zijn voor patiënten en zorgverzekeraars om hen in staat te stellen te kiezen voor kwalitatief goede zorg en deze in te kopen. De kwaliteit van de geleverde zorg moet ook transparant zijn voor het (risicogestuurd) toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Tot slot moet de kwaliteit van de geleverde zorg transparant zijn om in de toekomst over te kunnen stappen naar outcomefinanciering, waarbij niet meer de verrichting centraal staat, maar het resultaat van de behandeling.

Na de inwerkingtreding van de Kwaliteitswet zorginstellingen in 1996 zijn er verschillende initiatieven geweest om het inzicht in de kwaliteit van de zorg te vergroten. In 2009 concludeerde de Algemene Rekenkamer in het rapport Implementatie kwaliteitswet zorginstellingen dat de zelfregulering binnen de zorgsectoren nog niet heeft geleid tot een gedeelde visie op de kwaliteit van zorg, inclusief indicatoren en normen (kwaliteitskader). In het najaar van 2012 is geïnventariseerd welke vorderingen er sinds 2009 zijn gemaakt in de ontwikkeling en verbetering van de kwaliteitskaders.

De conclusie is dat de ministers van VWS er de afgelopen zestien jaar niet afdoende in zijn geslaagd deze transparantie zodanig te vergroten, dat de patiënt de informatie kan gebruiken voor zijn keuze en de IGZ voor haar toezicht. Van de zorgverzekeraars is bekend dat de beschikbare informatie over de kwaliteit van de zorg nog niet afdoende is om op te sturen.

Als we kijken naar de ontwikkelingen in de afgelopen zestien jaar, dan zien we verschillende initiatieven om transparantie in de kwaliteit van de zorg te vergroten. Zo hebben minister en zorgsectoren ambitieuze doelstellingen geformuleerd, afspraken gemaakt, taken toegewezen, stuurgroepen geformeerd, visies geschreven, lijsten met indicatoren opgesteld, indicatoren gemeten en geld en tijd geïnvesteerd. Uit de inventarisatie blijkt dat de meeste zorgsectoren inmiddels een gedeelde visie hebben opgesteld. Ook hebben alle sectoren indicatorensets ontwikkeld. Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek dat:

• de stabiliteit en kwaliteit van de meeste indicatorensets om kwaliteit te meten beperkt is;

• er nauwelijks indicatoren ontwikkeld zijn om de uitkomsten van zorgverlening te meten;

• er de afgelopen vijf jaar € 31 miljoen is uitgegeven aan de ondersteuning van het veld bij de ontwikkeling van indicatoren, maar de bruikbaarheid van de ontwikkelde sets tegenvalt.

Ook zien we dat veldpartijen bestaande samenwerkingsverbanden loslaten en in kleiner verband verder gaan. Dit is een magere startpositie voor het nieuwe Kwaliteitsinstituut dat ondergebracht wordt bij het College voor Zorgverzekeringen.

De Rekenkamer beveelt de minister van VWS aan het Kwaliteitsinstituut in de startfase vooral te belasten met het weer om de tafel krijgen van partijen en te bezien of per sector voortgang geboekt kan worden met behulp van de nieuwe (web)mogelijkheden en op zoek te gaan naar een betere en houdbare balans tussen een (telkens beperkt aantal) indicatoren voor zorginhoudelijk, voor organisatieniveau en voor cliëntervaringen. Zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken, de zorgverzekeraar kwalitatief goede zorg kan inkopen, de inspectie risicogestuurd toezicht kan houden en stappen gezet kunnen worden richting outcomefinanciering.

Klik hier voor downloaden Rapport Indicatoren voor kwaliteit in de zorg, 28 maart 2013, Algemene Rekenkamer: https://beroepseer.nl

Zelfsturende lerarenteams bepalen kwaliteit van onderwijs

focus op onderwijs 2In de video Focus op onderwijs, vertelt prof.mr. Huib de Jong, lid van het college van bestuur van de Hogeschool Utrecht (HU) dat op zijn school, waar elk jaar zevenduizend studenten afstuderen, “schitterende dingen” gebeuren en waar allerlei onderwijsvormen onderzocht en bedacht worden. Begeleid door een snel tekende hand ter illustratie van zijn verhaal vervolgt hij dat “… we ook een probleem hebben. Veel van onze studenten zijn ontevreden. Dat zit mij net zo dwars als iedereen op onze hogeschool. Het is niet leuk steeds met angst en beven de HBO-special van Elsevier te openen om te zien hoe laag we zijn geëindigd.

Het is onverteerbaar dat onze studenten niet het onderwijs krijgen dat ze van ons mogen verwachten. Ook veel van onze docenten zijn niet gelukkig met hoe het gaat. En terecht. Er zijn klachten over hoge werkdruk en de soms gekmakende bureaucratie. Veel docenten voelen zich niet bij machte de kwaliteit van het onderwijs als geheel te beïnvloeden. De vraag is dus: hoe komt dat?”

Na een uiteenzetting over de oorzaken volgt een reeks aanbevelingen waarin de leraar en de student centraal staan. Als een team docenten in samenspraak met de studenten een gezamenlijke missie ontwikkelt, dan kunnen ze voortaan beslissingen nemen op basis van wat ze daarvoor hebben afgesproken. Lerarenteams moeten weer de sleutel in handen krijgen om zelf de kwaliteit van het onderwijs te bepalen; de organisatie zorgt dan vervolgens dat zij ook over alle daartoe benodigde faciliteiten beschikken. Dit is een manier om de  macht weer terug te brengen naar waar die hoort: bij de professionals op de werkvloer.
Luister naar de docent en doe iets met wat je hoort, is de kern van het hele plan.

De HU ondersteunt momenteel twaalf experimenten om te onderzoeken hoe aan zelfsturende docententeams in de praktijk het beste gestalte kan worden gegeven en wat de gevolgen zijn voor de rol van de leidinggevenden en het ondersteunende management.
Zie voor meer informatie over het project Focus op onderwijs in de professionele ruimte op de site van Hogeschool Utrecht. Klik hier.

Video Focus op onderwijs in de professionele ruimte (mei 2012) duurt 10:34 minuten. Tekeningen:
Lex Dirkse. Tekst: Johanna Kroon. Regie: Paula Rennings.

Beroepsorganisatie van accountants mag zich in het hemd gezet voelen

De controles van organisaties van openbaar belang (oob’s) door middelgrote accountantskantoren bevatten op belangrijke onderdelen ernstige tekortkomingen, waardoor de kwaliteit van de accountantscontrole als geheel tekortschiet. Dat blijkt uit een op 21 maart 2013 verschenen onderzoek door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het onderzoek betreft negen accountantsorganisaties die naast ‘de grote vier’ (Deloitte, PricewaterhouseCoopers, Ernst & Young, KPMG) een vergunning hebben voor controles van beursfondsen, banken en verzekeraars (oob’s). Dit is sinds de vergunningverlening het eerste AFM-onderzoek naar de controlekwaliteit bij deze organisaties. Om wettelijke accountantscontroles te mogen uitvoeren, hebben organisaties een zogeheten Wta-vergunning (Wet toezicht accountantsorganisaties) van AFM nodig.

Marcel Pheijffer schreef naar aanleiding van het rapport op de site van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants: “En helaas – weer kan een AFM-rapport worden bijgeschreven dat er niet om liegt. Ditmaal betreft het een onderzoek naar diverse kwaliteitsaspecten van de controlepraktijk van negen oob-vergunninghouders. Het kwantitatieve beeld is desastreus en wederom mag het beroep zich schamen”.
Pheijffer is hoogleraar Forensische Accountancy aan de universiteiten Nyenrode en Leiden. In 2002 was hij secretaris van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid.

Hij vervolgt: “Een passage uit het persbericht van de AFM: ‘Voor het onderzoek naar de kwaliteit van de controle bekeek de AFM in totaal 47 dossiers, van zowel de controle van de jaarrekeningen van OOB’s, als van niet-OOB’s. In 35 controles zijn ernstige tekortkomingen geconstateerd (74 procent). De AFM heeft in 58 procent van de onderzochte OOB-controles ernstige bevindingen. Bij vier van de negen organisaties was dat bij alle onderzochte accountantscontroles het geval.’

Dit zijn niet de rapportcijfers die je wenst. Niet als toezichthouder, niet als beroepsorganisatie, niet als accountantsorganisaties en zeker niet als maatschappelijk verkeer.

De toezichthouder toont zich echter mild en stelt nuancerend vast dat de negen oob-vergunninghouders inmiddels zijn begonnen met het implementeren van verdergaande kwaliteitsmaatregelen in hun organisaties. Met de beleidsbepalers zijn normoverdragende gesprekken gevoerd en de verbeterplannen (zie met name hoofdstuk 5 van het rapport) worden door de AFM nauwlettend gevolgd: wanneer de AFM in 2014-2015 opnieuw ernstige bevindingen heeft, zijn formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten.

En terecht: wie niet luisteren wil, moet maar voelen!

De beroepsorganisatie mag zich in het hemd gezet voelen. De volgende zin in het AFM-persbericht toont immers nul rendement voor een fors aantal accountants (het gaat om 35 controles) van de – door mij overigens altijd sceptisch bejegende – verplichte cursus professioneel-kritische instelling: ‘De externe accountants die verantwoordelijk zijn voor de accountantscontroles waarbij de AFM ernstige bevindingen had, hebben allen een onvoldoende professioneel-kritische instelling getoond bij de uitvoering van accountantscontroles.’

Dus niet eens eentje (binnen die groep van 35 controles) die voor zijn praktijkexamen is geslaagd. Treurig. Het toont ook aan dat het goedbedoelde NBA-project ‘Lerend vermogen’ en het kijken naar de medische sector en de luchtvaart in de ijskast kan. Toch maar eerst de projectvoorstellen uit mijn vorige blog ter hand nemen? Of nu toch maar eens met een stevig Plan van Aanpak komen en doorpakken?

De accountantsorganisaties die het aangaat mogen, néé: moeten zich schamen. En dat niet alleen: ze laten een forse kans liggen nu er marktkansen gloren om marktaandeel van de ‘grote vier’ – die ook al geen best rapportcijfer scoorden – af te snoepen. Nu door verplichte kantoorroulatie of (de mildere maatregel van) tendering een carrousel op gang komt, is dit AFM-rapport geen aanbeveling voor potentiële cliënten om over te gaan naar de tweede laag kantoren. En dat is goed nieuws voor de ‘grote vier’ die graag hun marktaandeel willen behouden of uitbreiden.

Tot slot het maatschappelijk verkeer. Dat mag, onder meer bij monde van politiek en media, terecht teleurgesteld zijn in de kracht van het accountantsberoep. De vraag hoe lang het maatschappelijk verkeer de wettelijke controle nog aan het accountantsberoep toevertrouwt wordt prangender.

Kortom: het vertrouwen in accountants loopt met dit rapport (alweer) een deuk op. Niet omdat de AFM op alle slakken zout aan het leggen is en alleen naar formele vereisten kijkt, zoals weleens wordt gesteld. Daarvoor is het rapport te gedegen en bovendien met teveel voorbeelden van misslagen gelardeerd (zie met name hoofdstuk 4 van het rapport). Met andere woorden: het rapport laat weer eens zien hoe broodnodig het AFM-toezicht is. En niet alleen ter relativering van alle mooie woorden over kwaliteit in de transparantieverslagen en andere uitingen van accountantsorganisaties.

Lees het hele weblog van Marcel Pheijffer: Nieuw rapport toont noodzaak AFM, op site Accountant.nl: www.accountant.nl

Rapport naar aanleiding van AFM-onderzoek naar kwaliteit accountantscontrole en stelsel van kwaliteitsbeheersing en bewaking bij negen OOB-vergunninghouders, AFM, 21 maart 2013: https://beroepseer.nl

AFM: Veel tekortkomingen controles middelgrote kantoren, artikel op site van Accountant.nl, 21 maart 2013: www.accountant.nl

Lastig academici te mobiliseren tegen publicatiedruk

“Is er nog tijd voor grondig onderzoek?”, vraagt Patrick Loobuyck zich af op de site van de Belgische online krant De Morgen. Loobuyck is moraalfilosoof en verbonden aan de universiteiten van Antwerpen en Gent. Hij schrijft in het artikel Het blijft moeilijk om academici te mobiliseren:

“Een VUB/FW*) onderzoeker heeft ontslag gekregen wegens fraude en EOS**) maakt cijfers bekend die er niet om liegen: één op de twaalf onderzoekers zou wel eens data manipuleren en bijna de helft van de ondervraagden kent collega’s die creatief met data omgaan. Iedereen verontwaardigd, de rectoren van de Vlaamse universiteiten op kop.

Het is merkwaardig dat Mark Waer (zelf biomedicus en rector van de KU Leuven) laat weten dat hij verbaasd is over de omvang van de fraude. Het is lang niet de eerste keer dat collega’s erop wijzen dat de gemediatiseerde fraude (denk aan de gevallen Dirk Smeesters en Diederik Stapel in Nederland) slechts het topje van de ijsberg is. De cijfers zijn bekend. Een artikel in Proceedings of the National Academy of Sciences geeft aan dat 67,4 procent van de 2.047 publicaties die teruggetrokken zijn uit biomedische tijdschriften frauduleus waren. Het artikel wijst er ook op dat fraude vertienvoudigd is sinds 1975.

Perverse neveneffecten
Ook bij ons is het onderwerp al verschillende keren onder de aandacht gebracht. Daniele Fanelli van de universiteit van Edinburgh kwam vorig jaar nog zijn bevindingen presenteren op een studiedag van het Ethisch Forum van de Universitaire Stichting. Uit zijn onderzoek blijkt dat voornamelijk de psychologie en de biomedische wetenschappen fraudegevoelig zijn. Het fenomeen beperkt zich evenwel niet tot disciplines waarin men creatief kan omgaan met onderzoeksdata.

De KU Leuven heeft eind 2009 de zogenaamde topfilosoof Martin Stone moeten laten gaan omwille van plagiaat. Elke universiteit heeft sinds kort ook een commissie voor wetenschappelijke integriteit. De universiteiten en het FWO kunnen nu dus niet doen alsof ze uit de lucht vallen. Wie nog twijfelt aan de omvang van het fenomeen is ziende blind. Toegegeven, er is een grijze zone en niet elk geval van fraude is even indrukwekkend. Er is een verschil tussen data weglaten en volledige databanken en resultaten verzinnen. Maar dat is weinig relevant, want wetenschap verdraagt geen fraude.

De zoektocht naar onze voorlopige beste kennis van hoe de wereld in elkaar zit en hoe mensen zich in die wereld gedragen moet integer gebeuren of er gebeuren ongelukken. Er is nog nooit zoveel in onderzoek geïnvesteerd, zowel met private als publieke middelen, en de vraag naar meer (ook de onderzoekswereld ontsnapt niet aan hebzucht) is niet gaan liggen. Wil men dat vertrouwen in onderzoek behouden, dan is elk geval van fraude er een te veel.

Dat de heisa ertoe leidt dat fraudeurs ontslagen en gestraft worden, ook via een juridische procedure, is goed. Maar laat ons hopen dat de rectoren ook een ander debat aangaan en de vraag durven te behandelen welke universiteit we als academici eigenlijk willen.

Een grote groep academici vindt dat de publicatiedruk, de toegenomen concurrentie en de vermarkting perverse neveneffecten hebben die de universiteit ten gronde schaden. De toegenomen fraude is er slechts een van. De focus op onderzoeksoutput maakt ook dat onderwijs en maatschappelijke dienstverlening in de verdrukking komen. Wie even in het huidige (financierings)systeem meedenkt, zal tot de conclusie komen dat ook het ‘vrij’ onderzoek, een van de bestaansredenen van de universiteit, onder druk komt te staan. In plaats van te publiceren in functie van de zoektocht naar waarheid, wordt nu de waarheid geweld aangedaan om te kunnen publiceren.

Meedraaien in het systeem
De maatschappelijke en wetenschappelijke noden, laat staan de eigen interesse van de onderzoeker, bepalen niet langer de onderzoeksvragen. Wetenschappelijke tijdschriften en bedrijven bepalen welk onderzoek er nog gedaan kan worden. Voor slow science en geduldig onderzoek kan geen plaats meer zijn, want dat leidt onvoldoende snel tot publicaties. Is er nog tijd om vooraf grondig archiefonderzoek te doen? Mag er nog breed worden nagedacht? Is er nog tijd om boeken te lezen, laat staan te schrijven? Is er nog plaats voor trial and error, toch noodzakelijk om wetenschappelijke vooruitgang te boeken?

Het zal u misschien verbazen, maar het blijkt moeilijk om academici hieromtrent te mobiliseren. Er wordt geklaagd in het koffielokaal, maar als puntje bij paaltje komt, heeft men geen tijd, denkt men dat het niets zal uithalen en draait men voor de zekerheid maar mee in het systeem. Jonge academici kunnen niet anders, of ze kunnen een academische carrière wel vergeten. Tijd dus voor een soort vakbond voor academici: het gaat toch om onze universiteiten en onze jobinvulling?

Wie deze thema’s toch durft aan te kaarten ziet de paraplu’s opengaan. De vakgroepvoorzitter verwijst naar de decaan, de decaan naar de rector en de onderzoeksraad, en zij verwijzen naar de andere universiteiten en het financieringsdecreet Hoger Onderwijs van 2008. Frank Vandenbroucke (sp.a) was toen minister van Onderwijs en verschillende academici, onder wie ikzelf, hebben toen al op de negatieve gevolgen gewezen. Vandenbroucke is ondertussen weer academicus. Benieuwd hoe hij de effecten van zijn decreet ervaart”.

Het blijft moeilijk om academici te mobiliseren, door Patrick Loobuyck in de online krant De Morgen, 22 maart 2013: www.demorgen.be

*) Vrije Universiteit Brussel/Fonds Wetenschappelijk Onderzoek

 **) EOS, wetenschappelijk maandblad. Een op twaalf medische wetenschappers geeft fraude toe, op site van De Morgen, 20 maart 2013, zie: www.demorgen.be

Toekomst van lerarenberoep wordt bepaald door leraren zelf

De universiteit van Cambridge, Engeland, organiseerde in 2012 en 2013 een reeks seminars over de toekomst van het leraarschap. De laatste vond plaats in februari 2013: Sustaining Teachers’ Professional Growth. De bijeenkomsten werden gehouden met het oog op de internationale Summit on the Teaching Profession die in Amsterdam gehouden werd op 13 en 14 maart 2013.

Het seminar van februari onderzocht hoe regeringen en schoolgemeenschappen, alsmede onderwijsorganisaties optimale voorwaarden kunnen scheppen ter bevordering van het leraarschap, dat van vitaal belang is voor het onderwijs aan kinderen en jonge mensen.
Ronald Thorpe schreef naar aanleiding hiervan het artikel Teacher voice and teacher leadership dat heel goed geschikt is om als discussiestuk te dienen en een aanzet kan zijn tot de ontwikkeling van ideeën en het vormgeven van het lerarenberoep.
Aan het begin schrijft hij: “Op de International Summit on the Teaching Profession van 2011 stond een jongeman op uit het publiek die zei: ‘Daar gaan we weer. Dit is een top over onderwijs, maar de stem van de leraar is aan tafel niet te horen’.”

Mijn eerste gedachte was: “Waar heb je het over? Er zijn 16 landen die hier aan tafel zitten, elk vertegenwoordigd door een hoge onderwijsfunctionaris EN een onderwijsvakbondsleider”.
Aangezien de opmerking gemaakt was door een Amerikaanse leraar, keerde ik me naar Dennis Van Roekel en Randi Weingarten, voorzitters van de National Education Association en de American Federation of Teachers, die naast de Amerikaanse Minister van Onderwijs Arne Duncan zaten, en beslist de stem van de leraar zouden laten horen.

Maar zo zien leraren dergelijke conferenties niet. Ik vroeg me af wat de stem van de leraar betekent en hoe die het beroep zou moeten vormen. We hebben meer dan drie miljoen leraren in de V.S. Als de twee vakbondsvoorzitters hun niet vertegenwoordigen, wie dan wel? En aangezien niet alle leraren hetzelfde zijn, hoevelen zouden we aan tafel moeten uitnodigen om de jongeman uit het publiek van dienst te zijn? Ik zag al voor me hoe de tafel snel de hele ruimte zou vullen”.

Thorpe heeft een paar ideeën ontwikkeld over hoe de stem van de leraar gemobiliseerd kan worden ten gunste van het beroep.
Ten eerste zijn er de maatstaven voor de praktijk: wie bepaalt ze en wie houdt er toezicht op? Ten tweede is er de weg die de leraar aflegt vanaf de eerste dag van de voorbereidingsfase tot een ervaringsniveau dat kan leiden tot leraar worden in een klaslokaal of tot een leiderschapsfunctie in het onderwijs.
Welke rol spelen leraren zelf bij deze beslissingen? Het derde idee betreft de gemeenschap van de beroepspraktijk. Dat kan een school zijn, een regio of een staat, of een onderwijsgebied dat van invloed is. Wanneer nemen de leraren verantwoordelijkheid voor deze gemeenschappen? Aangezien de hier genoemde punten de belangrijkste zijn voor het werk van de leraar, kan het lonen eens te kijken naar de rol die de leraar heeft in de besluitvorming. Thorpe haalt nog een uitspraak aan van een zekere Dan Lortie die in 1975 heeft opgemerkt dat lesgeven verdient een beroep te zijn, maar dat het nog niet functioneert als een beroep.

Regeringen maken geen beroepen

Thorpe laat vervolgens in een  korte geschiedenisschets zien hoe de onderwijssituatie in de V.S. zich heeft ontwikkeld. Van de door leraren in 1987 opgerichte National Board for Professional Teaching Standards ter bevordering van de kwaliteit van het leraarschap en het bepalen van beroepsmaatstaven tot het invoeren van een lerarencertificaat. De Raad is momenteel bezig met het ontwerpen van programma’s om de kwaliteit van leraren op verschillende niveaus van ontwikkeling te beoordelen. Hij noemt ook hoe bestuurders en beleidsambtenaren die nooit voor de klas hebben gestaan de maatstaven voor het onderwijs bepalen. Dat is niet juist volgens hem:
“Regeringen maken geen beroepen. Noch doen bedrijven of stichtingen dat. Beroepen worden gemaakt door degenen met een beroep. Als onderwijzen een echt beroep wil zijn en zijn eigen plek wil opeisen, dan moeten leraren en anderen werkzaam in de onderwijspraktijk, hun stem laten horen om de weg te wijzen. Die stem kan direct zijn, zoals in gemeenschappen waar onderwijs gepraktiseerd word, of indirect via de maatstaven die bepalen hoe mensen een leerproces doorlopen van beginneling tot ervaren leerkracht. Beide zullen leraren in de positie brengen waarin zij de voornaamste voorwaarden van hun werk definiëren alsmede de normen en het beleid van het beroep bepalen. Leraren moeten goed beseffen dat niemand dat voor hun doet. Òf zij doen dat voor zichzelf, òf ze schikken zich naar de ideeën van anderen”
.
Lees het hele, zes pagina’s tellende artikel Teacher voice and teacher leadership, door Ronald Thorpe, februari 2013: www.educ.cam.ac.uk
Dr. Ronald Thorpe is voorzitter van de National Board for Professional Teaching Standard in Arlington, Virginia, V.S. Hij is te bereiken via rthorpe@nbpts.org

Zie ook website van Universiteit van Cambridge, Faculty of Education over de Cambridge seminars: http://www.educ.cam.ac.uk

Lees ook het artikel Na Teacher Summit, Kamerbrief en interviews tijd voor Lerarenraad op Blogs Beroepseer, 18 maart 2013: https://beroepseer.nl/blogs/onderwijstop/

De Universiteit van Amsterdam als schuldenaar

uvaDe Universiteit van Amsterdam bestaat sinds 1632 en had tot voor kort geen schulden. Maar nu wel. Hoe dat komt staat uitvoerig beschreven in een in De Groene Amsterdammer gepubliceerd artikel: Het Maagdenhuis als profit center. Al lezend kunnen we de weg volgen die de universiteit heeft afgelegd vanaf de jaren negentig: “Nog niet zo lang geleden was dit academische bolwerk een chaotische archipel van historisch gegroeide eigenaardigheden, potjes geld, belangen en petten. Twintig jaar later is de universiteit in een acceptabel jasje gegoten voor ABN Amro en later Deutsche Bank… Stapsgewijs zijn de doelstellingen en organisatiestructuur aangepast aan de wensen van de bankiers. Maar die aanpassing heeft een prijs. Een nieuwe kaste van managers nam de universiteit over, universitaire diensten zijn getransformeerd tot profit centers. De kerntaken van de universiteit, goed onderwijs en onderzoek, staan bloot aan de risico’s van een groots vastgoedavontuur”.

Via invoering van de ‘nieuwe economie’, neo-liberalisme, privatisering van staatsbedrijven, het New Public Management, decentraliseren van taken en verantwoordelijkheden, worden risico’s, kosten en verantwoordelijkheden vanaf het hoogste niveau naar beneden verschoven.
Dat geldt ook voor de Universiteit van Amsterdam: “Waar voorheen onderwijs en onderzoek de agenda van de bestuurders in het Maagdenhuis bepaalden, wordt de universiteit sinds de jaren negentig mede gestuurd door een ‘commerciële vastgoedstrategie’. Een tweede cruciale stap in dit proces is de wet Modernisering Universitair Bestuur (mub) die in 1998 wordt aangenomen. Deze wet komt in plaats van de Wet Universitaire Bestuurshervormingen (wub), waar nog de zweem van de roemruchte Maagdenhuis­bezetting omheen hangt. Door de mub wordt het college van bestuur niet langer gehinderd door inmenging van medewerkers en studenten. Zij leidt al snel tot een centralisatie van macht aan het Spui, waar de bestuurders zetelen. Stapsgewijs komt een nieuwe managerskaste aan de knoppen te zitten”.

Met de aanvang van de plannen voor een nieuw universiteitsgebouw, eind jaren negentig, begint een nieuw hoofdstuk voor de universiteit waarin de ontwikkelingen worden bepaald  door rekenmodellen, financiering en vastgoed, met als gevolg torenhoge schulden.

Tegen het eind van het artikel wijzen de auteurs van het artikel op een paradox: “De huidige situatie behelst een bizarre paradox. De belastingbetaler geniet minder publieke voorzieningen en de semi-publieke sector moet meer doen met minder. Ondertussen is de financiële sector verworden tot een zwaar gesubsidieerde, en met de nationalisatie van ABN Amro en SNS Reaal deels ook publieke sector. Hoe cynisch: bestuurders van universiteiten en ziekenhuizen moeten hun instelling inrichten naar de wensen van hun financiële broodheer. Die wordt op zijn beurt veelal in leven gehouden door de belastingbetaler…”

Het Maagdenhuis als profit center, door Rodrigo Fernandez en Reijer Hendrikse, beiden financieel geograaf, De Groene Amsterdammer, 20 maart 2013: www.groene.nl/artikel/het-maagdenhuis-als-profit-center