Skip to main content

Redactie Beroepseer

Zorgverzekeraars hoeven niet te regeren. Zij verlenen de zorg niet: Dat doet u!

Laten we de zorgverzekeraar regeren? vraagt Edwin Brugman op de in Utrecht op 12 februari 2015 gehouden Algemene ledenvergadering van de Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (NVGzP). Het is een vereniging van en voor Big-geregistreerde psychologen: GGZ-psychologen, klinisch psychologen en neuropsychologen.
Edwin Brugman is directeur Kennismanagement en Netwerken bij VvAA, de vereniging van professionals in de zorg met meer dan 114.000 leden.
In een verslag van de lezing schrijft Korleki Okletey dat Brugman zijn lezing begint met een kleine waarschuwing: ‘Don’t shoot the messenger’, want hoewel hij niet aan de kant van de verzekeraars of de regering staat, zal hij wel zaken gaan benoemen waar psychologen wellicht niet blij mee zijn.
“Wie regeert er nu eigenlijk als het gaat om zorg in Nederland”, vervolgt Brugman. “Zorgverzekeraars voeren de druk op de Tweede Kamer op, ze beïnvloeden het beleid en het is belangrijk om ons dat te realiseren”.

“Minister Schippers heeft het altijd over betere zorg en minder kosten. Dat is iets waar we het allemaal mee eens zijn”, vertelt Brugman. “En er moet bespaard worden.
…  Er wordt in de media veel gesproken over fraude onder zorgverleners. Zo zou er sprake zijn van 4 miljard aan onterechte declaraties in de zorg. Uiteindelijk is daar onderzoek naar gedaan, dat onderzoek is overigens niet gepubliceerd, waaruit bleek dat het om minder dan 1 miljard ging. Maar onder het publiek is de toon gezet: zorgverleners zijn de boosdoener. Met gevolg dat alle wetswijzigingen zijn gericht op het beperken van het zorgaanbod”.

Er is inderdaad een hoop geld bespaard door de maatregelen van minister Schippers, geeft Brugman toe. “Maar een groot deel van die besparing komt door, bijvoorbeeld, het wegvallen van patenten op medicijnen waardoor deze goedkoper geproduceerd kunnen worden. Maar die besparing wordt door de overheid verkocht als effect van hun beleid”.

Kwaliteit moeten wij als zorgverleners vaststellen

Brugman vindt dat de beroepsgroepen in de zorg te lang hebben gewacht met het vormen van een gemeenschappelijk standpunt: “En nu is het bijna te laat. We moeten als zorgverleners echter ook kijken naar ons eigen gedrag, aan boze artsen hebben we niets. Op het moment wordt de zorgverlener aangepakt. Er wordt veel gesproken over kwaliteit en ‘goede zorg’. Maar wat is dat eigenlijk? Dat moeten wij als zorgverleners vaststellen, anders gaan verzekeraars dat doen. Zorgverleners zijn kwetsbaar als het over kwaliteit gaat. We moeten laten zien dat we duidelijke kwaliteitscriteria hebben en elkaar als professionals aanspreken op die kwaliteit”.

Het is tijd voor de beroepsgroepen in de zorg om zelf de toon van de discussie te bepalen. En hoewel zorgverleners en zorgverzekeraars tot elkaar veroordeeld zijn, is de boodschap wel dat “we de zorgverzekeraar niet hoeven te laten regeren. Ze zijn een grote speler, maar zorgverzekeraars verlenen de zorg niet. Dat doet u”.

Lees het hele verslag Laten we de zorgverzekeraar regeren? Prikkelende NVGzP-lezing Edwin Brugman, door Korleki Okletey, site NVGzP, 19 februari 2015: www.nvgzp.nl

Tijd voor discussie over verantwoording afleggen bij de nieuwe taakverdeling in de ‘selfiedemocratie’

Kirsten Veldhuijzen, senior-adviseur bij de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv), schreef met prof. mr. Friso de Zeeuw, praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft en directeur Nieuwe Markten BPD (Bouwfonds), het artikel Zonder andere verantwoording mislukt de Selfiedemocratie.
De politiek wil meer overlaten aan initiatieven van burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen of samen met hen co-produceren. Deze ‘selfiedemocratie’ loopt echter op een mislukking uit als gemeenteraden hun wethouders zo ter verantwoording roepen als zij nu doen.

Gemeenteraden en Provinciale Staten zullen hun verantwoordingslogica en de opvatting over het nemen van risico’s moeten veranderen. Dit aspect blijft ten onrechte buiten beschouwing. Het dagelijks bestuur kan niet meer voor alles wat er mis gaat in zo’n project de schuld krijgen. We moeten – aan de andere kant – ook van private initiatieven kwaliteit en verantwoording verwachten. De vrijblijvendheid voorbij.

Initiatiefrijk Nederland krijgt ruimte, vanuit de overtuiging dat gemotiveerde burgers en organisaties de exploitatie van het zwembad, gebiedsontwikkeling, beheer van een stuk natuur of zorgtaken beter zelf ter hand kunnen nemen.
Provincies en gemeenten leren snel bij. Naast de klassieker ‘samenwerken’ zijn ‘faciliteren’, ‘loslaten’ en ‘niets doen’ inmiddels vast onderdeel van het bestuurlijke repertoire.

Publieke verantwoording

Wij horen echter weinig over het sluitstuk van de nieuwe varianten in het overheidsoptreden: de publieke verantwoording. En dan met name die van het dagelijks bestuur (zoals het college van b en w) aan de algemene democratie
(de gemeenteraad). Bij publieke verantwoording draait het om de vraag wie waarover op welke moment aan wie verantwoording aflegt. Voor enkelvoudige taken die een overheidsinstantie zelf uitvoert, kennen wij een uitgebreide
politieke verantwoordingspraktijk die in het uiterste geval kan leiden tot opzeggen van vertrouwen.

Met het oprukken van de selfiedemocratie verliezen deze recht-toe-recht-aan-taken van de overheid aan betekenis. De prettige overzichtelijkheid van het adagium ‘je gaat erover of niet’ blijft lonken, maar strookt steeds
minder met de realiteit.
Voor het realiseren van hun opgaven zijn overheden aangewezen op allerlei samenwerkingsarrangementen. Op basis van gelijkwaardigheid en met inbreng van eigen mogelijkheden klaart men gezamenlijkd de klus en komen
zaken tot stand die zonder publiek-particuliere samenwerking onbetaalbaar zouden zijn. Maar de overheid in kwestie heeft die clubs niet aan een touwtje, terwijl de verantwoording wel bij de wethouder/gedeputeerde ligt.

Verantwoordingslogica

De gangbare verantwoordingslogica houdt geen rekening met de gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeenteraad roept de wethouder ter verantwoording alsof het een hardcore gemeentelijk project betreft.
Deze verantwoordingslogica werkt beperkend voor initiatiefrijke politieke bestuurders die ruimte willen geven, risico willen nemen en best in zee willen met burgers en bedrijven. Als een project mislukt of met een tekort komt te
zitten, hoeft dat niet de schuld van de overheid te zijn, ook de private partner kan er een potje van hebben gemaakt. Zo gingen Helmond en Boxtel het schip in met aanzienlijke subsidies voor ‘groene’ bedrijfs- en kennisactiviteiten van ondernemer Tom Bade, die eerder het biologische landbouw-icoon ‘De kleine aarde’ redde.

Loopt het goed, dan is de wethouder de kampioen die de tijdgeest onderkent. Maar als de zorgcoöperatie steken laat vallen, of de penningmeester van het wijkbedrijf er met de kas vandoor gaat, zijn de rapen gaar: er is immers (ook) publiek geld en publiek belang mee gemoeid. ‘Dit mag nooit meer gebeuren’ behoort dan tot obligate bezweringsformules. De wethouder kijkt wel uit voordat hij nog voor een tweede keer zijn nek uitsteekt. Dit is zonde en kan anders. Overheden hebben geen monopolie op het realiseren van publieke belangen en dus ook niet op verantwoording over het resultaat. Het is tijd voor een verantwoordingslogica die tegemoet komt aan de werkelijke taakverdeling tussen partijen.

De drie principes van het nieuwe verantwoording afleggen
Wil de selfiedemocratie tot wasdom komen, dan is daarvoor die nieuwe verantwoordingslogica nodig. Wij noemen drie principes:

Ten eerste. Bestuurders moeten niet meer voor elk falen in een project politiek veroordeeld kunnen worden, alleen op de eigen invloedssfeer. Dat gaat wel verder dan strikt het eigen handelen; het bestuur heeft zich er vooraf van te
vergewissen met wie zij in zee gaat. Op welke aspecten dat betrekking heeft, hangt af van de activiteit. Bij groenonderhoud kan dat beperkt blijven. Bij een bouwproject gaat het bij voorbeeld om het toetsen van financiële robuustheid van de investeerder. Bij de exploitatie van een buurthuis of zwembad om adequate verzekeringen.

Ten tweede. Doelen en prestaties zijn globaal. Voortdurende interactie met allerlei partners maakt het onmogelijk om de doelstellingen van een project te formuleren in exacte, ‘smart’ geformuleerde publieke prestaties. Vanuit een
gedeelde visie werken partijen samen, maar wel vanuit een eigen perspectief. Als het gaat om het aantal te realiseren hectares natuur, zal de gedeputeerde bij de verdediging van het vierjarenplan ‘co-productie natuur’ in Provinciale Staten moeten volstaan met het noemen van een bandbreedte. Dat is wennen, niet alleen voor de algemene democratie, ook voor rekenkamers die juist speuren naar precies geformuleerde doelen en de realisatie daarvan.

Ten derde. Particulier bijdragen aan een publieke zaak of taak is geen vrijblijvende dagbesteding maar betekent het mee-dragen van verantwoordelijkheid. Volwassen burgerinitiatieven stellen zichzelf ook eisen en
leggen over hun bijdrage verantwoording af in brede kring.

Deze principes openen niet de deur voor minder publieke verantwoording, wel voor een andere logica, die past bij de nieuwe taakverdeling in de samenleving. Het is hoog tijd om deze discussie te agenderen.

Zonder andere verantwoording mislukt de Selfiedemocratie, door Kirsten Veldhuijzen MSc, prof. mr. Friso de Zeeuw, Raad voor het openbaar bestuur, 17 februari 2015: www.rob-rfv.nl (artikel niet meer beschikbaar op site van Rob).
Het artikel kan wel gelezen worden op de site van Gebiedsontwikkeling: Zonder andere verantwoording mislukt de Selfiedemocratie, door Friso de Zeeuw en Kirsten Veldhuijzen, 25  februari 2015: www.gebiedsontwikkeling.nu

Lees ook: Democratische legitimiteit van samenwerkingsverbanden, Raad voor het openbaar bestuur, 19 januari 2015:  www.raadopenbaarbestuur.nl

Volgens enquêtes heeft burger niet veel vertrouwen in decentralisatie

De hervorming van de zorg, die vanaf 1 januari 2015 van kracht is, brengt mensen in de problemen. Die conclusie trekt Tweede Kamerlid Corinne Ellemeet uit een enquête die TNS Nipo op verzoek van GroenLinks hield onder een representatieve groep mensen die langdurige zorg ontvangt:  251 mensen die voor de jaarwisseling vielen onder de WMO (ondersteuning van mensen die thuiswonen) en 250 personen die toen te maken hadden met de AWBZ (langdurige zorg).

Volgens het onderzoek, getiteld Gebroken beloftesConclusies onderzoek TNS NIPO naar gevolgen zorghervorming, zegt 48 procent van degenen die tot voor kort met de WMO te maken hadden, nu hogere kosten te hebben voor professionele zorg. Bij mensen die onder de AWBZ vielen is dat 39 procent. Een op de vier mensen verklaart minder zorg te krijgen. Circa 10 procent zegt niet meer thuis te kunnen blijven.

Bijna niemand is positief over de wijzigingen

Bijna de helft van de ondervraagden laat weten dat vrienden, familie of buurtgenoten de zorg die zij nodig hebben, niet kunnen leveren. Onder de lagere inkomens is dat percentage hoger, 61 procent.  Slechts 10 procent van de ondervraagden voelt zich goed geïnformeerd over de veranderingen die op hen afkwamen. Een kwart is verontwaardigd en angstig. Vrijwel niemand is positief over de wijzigingen per 1 januari.

Tweede Kamerlid Corinne Ellemeet van GroenLinks noemt de cijfers zorgelijk: “Vooral de laagste inkomens ondergaan de pijnlijke effecten van de miljardenbezuinigingen op de zorg.”

Onderzoek van I&O Research

Het bureau voor beleids- en marktonderzoek I&O Research voerde van 12 december 2014 tot en met 5 januari 2015 een online onderzoek uit onder 9000 Nederlanders naar de mate waarin Nederlanders te maken hebben met 16 situaties in het sociaal domein (zelf of hun omgeving). Gevraagd is naar hun zelfredzaamheid hierin, de mate waarin ze hulp kregen van hun omgeving en professionele hulp/zorg, en hun kennis van en houding ten aanzien van de decentralisaties in het sociaal domein. De resultaten zijn gepubliceerd in het rapport Nederlanders en de decentralisaties in het sociale domein (februari 2015),

Van de ondervraagden was 45 procent tot nu toe tevreden over de geboden zorg, maar deze mensen vrezen voor de toekomst, is in het onderzoeksrapport te lezen. 34 procent was al ontevreden en heeft er geen of weinig vertrouwen in dat de decentralisaties verbetering zal brengen.
In mei en december 2015 worden opnieuw metingen gedaan. Van alle circa 13 miljoen volwassen Nederlanders heeft 56% zelf of in de naaste omgeving te maken met een of meer situaties uit het sociaal domein.

Hervormingen in zorg jagen burgers op kosten, Skipr, het crossmediaal communicatieplatform voor beslissers in de zorg, 17 februari 2015: www.skipr.nl

Zorghervorming brengt mensen in problemen, site GroenLinks, 17 februari 2015: https://groenlinks.nl

Gebroken beloftes – Conclusies onderzoek TNS NIPO naar gevolgen zorghervorming, GroenLinks, februari 2015: https://groenlinks.nl

Burger heeft weinig vertrouwen in gemeentezorg, Skipr, 17 februari 2015: www.skipr.nl

Decentralisaties niet in goede handen bij gemeenten, door Yolanda de Koster, Binnenlands Bestuur, 13 februari 2015: www.binnenlandsbestuur.nl

Onderzoeksrapport Nederlanders en de decentralisaties in het sociale domein, I&O Research, februari 2015: http://www.ioresearch.nl

Artikel Nederlanders en de decentralisaties in het sociale domein, I&O Research, 13 februari 2015: www.ioresearch.nl

enquete ervaren effecten van zorgbezuinigingen groenlinks tns nipo

Eerste hoofdstuk van Joris Luyendijks boek ‘Dit kan niet waar zijn’ te lezen op internet

omslag dit kan niet waar zijn joris luyendijkVoor het Engelse dagblad The Guardian hield journalist Joris Luyendijk tussen september 2011 en oktober 2013 een ‘banking blog’ bij om de financiële wereld te begrijpen. Het zou een antropologische studie worden naar het financiële centrum van Londen: de City. Juist omdat hij geen kenner was van de bankenwereld, was hij de ideale figuur om te onderzoeken wat er gebeurt in die wereld. En hoe gesloten de wereld van de high finance ook is, velen wilden met Luyendijk praten om uit te leggen hoe mooi hun werk was. Hoe zwaar. Hoe interessant. En hoe gevaarlijk.

Luyendijk sprak uiteindelijk met circa tweehonderd betrokkenen, vaak anoniem. De conclusie van zijn zoektocht luidt: “Dit kan niet waar zijn”, de titel van zijn nieuwe boek.
Luyendijks bankiersblog verscheen tevens als column in NRC Handelsblad en nrc.next en op nrc.nl. Vanwege zijn blog werd hij zelfs geraadpleegd door een parlementaire onderzoekscommissie in België en Engeland.

Klik hier voor het eerste hoofdstuk van Dit kan niet waar zijn – Onder bankiers, 2015: www.nrc.nl

www.jorisluyendijk.nl

Professionele ruimte in het hoger beroepsonderwijs

omslag werken aan professionele ruimteHet arbeidsmarkt- en opleidingfonds voor het hoger beroepsonderwijs Zestor*) houdt zich bezig met het vormgeven van professionele ruimte van docenten door middel van projecten, dialoog- en ontwikkelsessies en teamleren. De vraag is: Wat werkt en wat hebben de inspanningen opgeleverd? Wat betekent professionele ruimte eigenlijk voor de docent en hoe neem je de ruimte als individuele docent en als team?
Om antwoorden op die vragen te krijgen heeft Zestor onderzoeksbureau IVA Onderwijs ingeschakeld voor een procesonderzoek naar de wijze waarop een zestal hogescholen met professionele ruimte aan de slag is gegaan. De resultaten van dat onderzoek, die inzicht geven in het proces en de strategieën die betrokkenen hanteren om professionele ruimte te krijgen, zijn vastgelegd in twee publicaties: Werken aan professionele ruimte en Wijzer in de professionele ruimte.
Naar aanleiding van die publicaties vond op 13 februari 2015 in Utrecht een bijeenkomst met discussie en debat plaats waar de vraag centraal stond: Kan professionele ruimte van de kaart?

Op de site van Professionele ruimte – een vindplaats voor mensen die betrokken zijn bij professionele ruimte in het onderwijs – staat een kort verslag van de bijeenkomst door Jorik Huizinga, dat begint met een definitie van professionele ruimte van onderzoeker en mede-oprichter Rob Vink van IVA Onderwijs: “Ruimte voor de docent om eigen, gelegitimeerde, keuzes te maken bij de vormgeving en de uitvoering van het onderwijs. De docent is zowel in staat als in de gelegenheid om dit te doen”.

De drie aspecten van professionele ruimte

Optimaliseren van professionele ruimte vindt volgens Vink plaats door strategisch om te gaan met de drie aspecten:

  • Vakmanschap van de docent. Daarbij is Vink van mening dat professioneel docentschap geëxpliciteerd moet worden. Door het debat aan te gaan moet duidelijk worden wat dat vakmanschap kenmerkt.
  • Het team: praktische wijsheid in een professionele cultuur. In dit verband stelt Vink dat docenten in een professionele leergemeenschap leren van en met elkaar, dat ze elkaar de maat nemen en kaders en ruimte expliciteren.
  • Bestuur en beleid: duidelijkheid over kaders, slechts standaardiseren wat nodig is, diversiteit toelaten, professionele en teamontwikkeling faciliteren. Vink stelt dat ‘oliemannetjes’ in staat moeten zijn om ‘zacht’ te sturen.

Aangeleerde afhankelijkheid

Volgens Vink is de professionele ruimte op geen enkele hogeschool in Nederland optimaal te noemen. Bij zijn onderzoek is hij veel aangeleerde afhankelijkheid tegengekomen en hij stelt vast dat veel docenten slaafs zijn gemaakt. Hij stelt:

  • Professionele ruimte moet niet worden vastgelegd in een landelijk professioneel statuut, maar wel in duidelijke beroepsbeelden en –standaarden die in de context van de hogeschool verder kunnen worden geconcretiseerd.
  • De crux bij het optimaliseren van professionele ruimte is de ontwikkeling van teams als leergemeenschappen.

Pieter Pijlman, docent bestuurskunde van de Haagse Hogeschool en auteur van het artikel De lesboer, de klerk en de vorserPleidooi voor een beroepsvereniging van hbo-docenten, stelt dat de verantwoordelijkheid voor het onderwijs weggeorganiseerd is. Met de ‘professionals governance’ gaat het volgens hem niet goed. Dat is zorgwekkend, juist vanwege het feit dat hogescholen bezig zijn zich te ontwikkelen naar kennisinstellingen. Hij stelt:

  • Professionalisering van docenten kan niet centraal (hogeschoolbreed) en van boven aangestuurd worden.
  • Een breed gedragen beroepsvereniging van hbo-docenten zal er nooit komen, omdat de meeste docenten niet de moeite zullen nemen om zich aan te sluiten.

Waar was de professional?omslag wijzer professionele ruimte

Jan Willem Meinsma, bestuursvoorzitter van Zestor en lid van het College van Bestuur van Hogeschool Windesheim, stelt dat de aandacht voor professionele ruimte in het hoger beroepsonderwijs begonnen is in november 2008 en dat na zeven jaar de oogst geïnventariseerd moet worden.
Volgens hem is de positie van de docent versterkt en wordt de docent tegenwoordig gezien als iemand die talenten heeft in plaats van iemand die uren heeft.

Meinsma zag in de afgelopen zeven jaar een beweging van individu naar teams, versterking van onderzoek, maar ook docenten die zich slachtoffer voelden, een grotere afstand tussen inhoud en organisatie (meer verticaal management) en een toename van het aantal ingrijpende incidenten. Deze incidenten hebben geleid tot angst en deze angst tot regelgeving.
Meinsma noemt dat een ‘cascade van angst’, die uiteindelijk heeft geleid tot het prestatieakkoord. Vraag van Meinsma: “Waar was de professional?”

Voorstel tot nieuw accent op professionele ruimte

Meinsma stelt:

  • De docent in het hbo is te ver gedeprofessionaliseerd om een beroepsvereniging te kunnen inrichten.

Omdat de docent niet in staat bleek de gewaardeerde positie die hij in het verleden had te verdedigen, stelt Meinsma een nieuw accent op professionele ruimte voor:

  • Een docent moet zijn professionele ruimte zowel binnen als buiten de organisatie (beroepenveld) creëren, passend bij het beroepsbeeld van de hbo-docent.

De slotconclusie van deze bijeenkomst is dat het thema professionele ruimte op de kaart moet blijven staan, maar dat het accent verlegd moet worden.

*) Zestor is opgericht door sociale partners in het hbo: Vereniging Hogescholen, Algemene Onderwijsbond, AbvaKabo, CNV Onderwijs en UnieNFTO.

Werken aan professionele ruimte, door Zestor, 2014: www.zestor.nl

Wijzer in de professionele ruimte, door Zestor, 2014: www.zestor.nl

De lesboer, de klerk en de vorser, door Pieter Pijlman: www.professioneleruimte.nl (niet meer beschikbaar op site van Professionele ruimte).

Verslag bijeenkomst Kan professionele ruimte van de kaart?, door Jorik Huizinga, 15 februari 2015: www.professioneleruimte.nl (niet meer beschikbaar op site van Professionele ruimte)

Professionalisering van Onderwijzend Personeel in het HBO, Wiep Koehoorn blogspot, 16 februari 2015: http://wiepkoehoorn.blogspot.com

Michaël Bas over de kunst van het ontwikkelen van educatieve serious games

michael basOp het internetportaal Onderwijs- en leerwetenschappen van de Open Universiteit is een serie video’s te zien waarin professionals vertellen over hun vakgebied. In de moderne samenleving is er veel vraag naar een effectieve en aantrekkelijke leeromgeving op scholen, de werkplek en thuis waar kennis kan worden uitgewisseld. Professionals in de onderwijs- en leerwetenschappen kunnen daarvoor zorgen.

Eenmaal afgestudeerd, bezitten ze een unieke combinatie van theoretische kennis, onderzoeksvaardigheden, ontwerpvaardigheden en ervaring met innovatieprocessen, die hen voorbereiden op een breed scala van beroepen.
Een van hen is Michaël Bas, serious games-ontwikkelaar en directeur en mede-eigenaar van Ranj Serious Games, een in 1999 opgericht en inmiddels internationaal bedrijf dat oplossingen zoekt voor problemen waar bijvoorbeeld het onderwijs en de gezondheidszorg mee worstelen. Een serious game is een spel met een ander doel dan puur vermaak. Het voornaamste doel is mensen uitdagen in spelvorm problemen te laten oplossen. Het game-aspect dient om de beleving te versterken en daarmee ook de overdracht van kennis en informatie.

Het vertalen van leerdoelen naar speldoelen, is volgens Bas de kunst van het serious games-bouwen: “Wat je nodig hebt om dit soort werk te doen is wat wij vroeger wel omschreven als de ‘uomo universale’, iemand die een brede interesse heeft voor alles wat er in de wereld is. Als je die interesse hebt, wil je ook luisteren naar mensen die specifieke kennis hebben; zij zijn heel bevlogen als ze vertellen over hun vakterrein”.
Bas is oorspronkelijk opgeleid als beeldend kunstenaar en ging na het behalen van zijn diploma aan de kunstacademie van Rotterdam naar de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht waar hij de opleiding beeld- en mediatechnologie volgde: “Een vreemde achtergrond voor iemand die zich uiteindelijk bezighoudt met didactische principes. Een groot gedeelte van de kennis daarover hebben we onszelf moeten aanleren”.

Dit beroep is zeer gevarieerd en eigenlijk een gecombineerd beroep met drie aspecten: technologie, creativiteit en kennis (vergaren). Ranj heeft intussen internationale prijzen gewonnen met zijn spellen. In 2012 won het bedrijf de Europese prijs Games for Health Europe Award met een spel dat zich afspeelt op een afdeling spoedeisende hulp van een gemiddeld provinciaal ziekenhuis.

In december 2014 verscheen er een interview met Michaël Bas en Valentijn Visch in Homo Ludens magazine, het tijdschrift voor applied games: www.homoludensmagazine.nl.
Website is opgeheven. Interview is verplaatst naar Saganet: Op zoek naar de maximale win‐win tussen onderzoek en praktijk – Dubbelinterview met Valentijn Visch ﴾TU Delft﴿ en Michaël Bas ﴾Ranj﴿, door Jaap de Goede: https://saganet.nl

Saganet is een platform voor ontwikkelaars, onderzoekers, consultants, trainers en facilitators: https://saganet.nl/

Zie ook Portaal Onderwijs- en Leerwetenschappen: http://portal.ou.nl (Portaal bestaat niet meer)

Video is niet meer beschikbaar.

Ranj: https://www.ranj.com/

Design United, 4TU: www.4tu.nl/du/

 

Samenhang en kennis van processen zijn verloren gegaan door splitsing ProRail en NS

Oud-directeur Beheer en Instandhouding van ProRail Roel van den Bosch schrijft in een opiniestuk op SpoorPro.nl, de digitale vakwebsite voor railbedrijven, dat de samenhang en kennis van processen verloren is gegaan door de splitsing tussen ProRail en de Nederlandse Spoorwegen:
“De wereld om ons heen verandert. De Nederlandse Spoorwegen zijn 20 jaar geleden volledig gesplitst in een infrabeheerder en een vervoersbedrijf. Deze twee bedrijven zijn verder gesplitst en verschillende onderdelen zijn verkocht of verzelfstandigd.

Het verhaal dat dit moest gebeuren onder druk van de Europese regelgeving is maar ten dele waar. De EU heeft alleen geëist dat de infrastructuur financieel gescheiden moet zijn van de vervoers- en overige activiteiten van de nationale spoorwegbedrijven, dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor de financiering daarvan en dat er een vrije toegang voor alle vervoerders op het nationale spoorwegnet gegarandeerd wordt. De wijze waarop de splitsing in andere landen vorm heeft gekregen, toont aan dat er diverse oplossingen mogelijk zijn.
Splitsing

Het voordeel van de splitsing in Nederland is dat de verantwoordelijkheden voor elke partij heel duidelijk kunnen worden vastgesteld. Elke partij kan zichzelf verder ontwikkelen en professionaliseren. Zo hebben de ontwikkelingen op IT-gebied in de afgelopen jaren een professionalisering op het gebied van assetmanagement een enorme impuls gegeven, niet alleen voor de spoorsector maar in alle sectoren met hoogwaardige techniek.

Een nadeel van de splitsing is dat de samenhang en kennis van elkaars processen verloren gaat. Dat geldt niet alleen tussen de vervoersprocessen en de infrastructuur (NS versus ProRail) maar ook binnen de infrastructuur tussen ProRail, de ingenieursbureaus en de aannemers. Het in elkaars keuken kunnen kijken is niet meer een onderdeel van het opleidingsprogramma, maar het is ook vrijwel onmogelijk geworden door de vertrouwelijkheid van de bedrijfsvoering. Althans in Nederland. Want in het Verenigd Koninkrijk heeft men wel geleerd van de vergaande verzelfstandiging. Daar is het tegenwoordig heel normaal om bij elkaar in de keuken te kijken. En dat men dan bedrijfsinformatie kan zien, is daarbij geen issue. Een muur van stenen krijgt immers ook alleen zijn stabiliteit door het cement tussen de stenen.

Incident gericht onderhoud

Ook binnen de processen van ProRail is veel veranderd. De prestatiegerichte onderhoudscontracten kunnen een goed middel zijn om de kwaliteit van de bedrijfsmiddelen op korte en op langere termijn te garanderen. Maar dan moet er meer zijn dan alleen de sturing op prijs en een toets aan het begin en aan het eind van de contractperiode. Als het contract de aannemer stimuleert om zo min mogelijk te doen en alleen op incidenten te reageren, schiet het op den duur zijn doel voorbij.

Het is een bekend gegeven dat een goede aanvangskwaliteit met het juiste preventieve onderhoud leidt tot lagere onderhoudskosten en een langere levensduur. Bij de focus op alleen incident gericht onderhoud wordt de gemiddelde kwaliteit van de infrastructuur lager. Daardoor zal de gemiddelde levensduur van het spoor van geprognosticeerd bijvoorbeeld 30 jaar terugvallen naar 25 jaar. In de eerste jaren is daar nog weinig van te merken, maar verder in de tijd ontstaan de problemen.

Assetmanagement

Een goede ontwikkeling in het assetmanagement is het definiëren van het gewenste eindresultaat. De ‘doe-voorschriften’ uit de NS-tijd worden vervangen door ‘doel-voorschriften’. Maar dan moet je wel heel goed in staat zijn om het doel eenduidig, concreet en meetbaar te definiëren. Anders zul je toch nog een aantal ‘doe-voorschriften’ moeten houden.

En als professioneel beheerder en opdrachtgever moet je ook periodiek zelf een controlemeting en een audit op de procesvoering uitvoeren om enerzijds de verantwoording naar de minister af te kunnen leggen en anderzijds om niet voor verrassingen te komen. Via contracten kunnen heel veel zaken gedelegeerd worden naar de aannemers, maar de eindverantwoordelijkheid kan nooit gedelegeerd worden. En als het mis gaat is niet alleen de aannemer schuldig, maar zal ook ProRail verantwoording moeten afleggen hoe zij toezicht gehouden heeft”.

Pleidooi voor vakkundigheid

Lees het hele opiniestuk van Roel Van den Bosch waarin hij vervolgens advies geeft over het voorkomen van verstoringen en te treffen maatregelen bij slechte weersomstandigheden. En vooral pleit hij voor voldoende vakdeskundigheid binnen ProRail. Voor mensen die weten hoe de processen lopen en kennis en ervaring weten uit te uitwisselen met collega’s elders in Europa. Dat… “was in de NS-tijd heel gebruikelijk. Ook nu zou dat veel mogelijkheden bieden”.

‘Kennis processen verloren gegaan bij splitsing NS en ProRail’
, door Roel van den Bsoch, Spoor Pro.nl, 12 februari 2015: www.spoorpro.nl

Lees ook: Prorail start ‘diepgaand onderzoek’ naar storingen op spoor, Nu.nl, 12 februari 2015: www.nu.nl

De emancipatie van de leraar: Handel alsof je aan het roer staat en je zult de koers bepalen

omslag het prachtige risico van onderwijs gert biestaHester IJsseling, groepsleerkracht in het primaire onderwijs en filosofe, schrijft op haar blog waarom zij zo enthousiast is over het boek Het prachtige risico van onderwijs dat op 9 februari 2015 is gelanceerd op een conferentie in Driebergen. Het boek is oorspronkelijk in het Engels geschreven door onderwijspedagoog Gert Biesta en vertaald door wiskundedocent en auteur René Kneyber. Hij schreef met Jelmer Evers het in 2013 gepubliceerde boek Het Alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! dat deze maand zijn derde druk beleefde.
Van de vele thema’s die in Het prachtige risico van onderwijs behandeld worden, kiest IJsseling er voor haar blog een uit: emancipatie:

“Wat heeft onderwijs te maken met emancipatie? Emancipatie gaat over vrijheid en onafhankelijkheid en de weg daar naartoe. Kinderen worden in de loop van hun schooltijd volwassen.Van afhankelijke, onmondige wezens veranderen ze in autonome subjecten. Hoe gaat dat precies in z’n werk? Wat gebeurt daar precies? Wat is de rol van de leraar in dat proces? In hoeverre is het volwassen worden van kinderen een gevolg van wat wij als leraren doen? In welke mate gaat het buiten onze zeggingsmacht om? Belangrijke vragen voor leraren om te stellen.Toch koos ik een andere.

De vraag die mij in mijn dagelijkse praktijk, meer nog dan de volwassenwording van kinderen, bezighoudt, is de vraag naar de emancipatie van de leraar.

Leraren hebben in ons land, in deze tijd, een bepaalde positie, een bepaalde rol in de maatschappelijke orde. Ik zou die rol – een tikkeltje boud misschien – willen typeren als de rol van stemloze uitvoerder van overheidsbeleid. Politici, media, adviseurs, experts en leken, spreken over leraren als onmondige, onvrije, niet helemaal serieus te nemen werknemers, helemaal onderin de hiërarchie.

Als u met mij mee zou willen gaan in deze typering, dan kunnen we stellen: De leraar bevindt zich in een positie die vraagt om emancipatie.

Hoe gaat dat nu in zijn werk, die emancipatie van leraren? Wat is daarvoor nodig? Dat is de vraag die mij bezighoudt. Het boek van Biesta ( name hoofdstuk 4 en 5), heeft mijn gedachten daaromtrent aangescherpt.

Biesta laat in hoofdstuk 5 van Het prachtige risico van onderwijs verschillende opvattingen van emancipatie zien, die je heel kort zou kunnen typeren als 1. emancipatie als bevrijding en 2. emancipatie als ontsnapping.

Als je emancipatie begrijpt in termen van bevrijding, dan hoort daarbij iemand die zich opwerpt als emancipator van een onderdrukte groep. De emancipator geeft de onderdrukten inzicht in hun positie en vertelt hen hoe zij zich daaraan moeten ontworstelen.

En daarmee begeeft hij zich in een paradox: de emancipator raakt in een onophefbare relatie van ongelijkheid verstrikt. De bevrijde onderdrukten blijven afhankelijk van hun redder, en worden zo nooit werkelijk vrij.

Als je emancipatie begrijpt in termen van ontsnapping, verschijnt een ander beeld. Onvrije mensen bevrijden zich van de ondergeschikte, stemloze rol die hen is toebedeeld, door te handelen vanuit de vooronderstelling dat ze vrije, onafhankelijk oordelende, kritisch denkende, autonome subjecten zijn. De ontsnapping vindt plaats door middel van een herschikking van de bestaande orde.

Als we naar de emancipatie van leraren kijken dan zien we hoe leraren de bestaande orde herschikken waarin hen de rol van ondergeschikte, stemloze uitvoerder is toebedeeld. Hoe doen ze dat? Door te handelen vanuit de vooronderstelling dat ze vrije, autonome professionals zijn die aan het roer staan en de koers bepalen van de ontwikkeling van goed onderwijs.

Die zinsnede – “uitgaande van de vooronderstelling dat” – die is mijns inziens cruciaal. Het gaat erom vertrouwen te schenken en je over te geven aan iets dat nog niet evident is. Leraren maken hun vrijheid en autonomie waar door te doen alsof die al gegeven is, nog voordat die evident is. Ze beginnen klein, in hun eigen school, binnen de kaders die er liggen, te bouwen aan een nieuw model dat het oude overbodig zal maken. We hebben de afgelopen tijd kunnen zien hoe dat proces plaatsvindt, in de recente aflevering van Tegenlicht “De onderwijzer aan de macht”, in HetAlternatief, edcamp, in De Nieuwe Leraar.

Ook de overheid zegt graag een sterke beroepsgroep te willen. Kosten noch moeite worden daartoe gespaard. Ik denk aan het bekwaamheidsdossier, de competentiematrix, de onderwijscoöperatie, het lerarenregister, nascholingsbudgetten, lerarenbeurzen enz.

Maar wat gebeurt hier? De overheid werpt zich op als de emancipator die degenen die hij wil emanciperen juist van zich afhankelijk maakt en daardoor steeds hun vrijheid in de weg staat.
Al die overheidsmaatregelen stompen juist af. Ze gaan uit van de vooronderstelling dat leraren zelf niet in staat zijn na te denken over goed onderwijs of om goed onderwijs vorm te geven.

De boodschap die het ministerie uitdraagt is dat anderen – superieuren, beleidsmakers, adviseurs, experts – aan leraren zullen moeten uitleggen wat ze moeten doen, wat excellent onderwijs inhoudt, wat professionaliteit betekent, hoe je je professionaliseert, en wanneer je een competente leraar bent.
Met die boodschap onderstreep het ministerie telkens weer dat het de leraar niet voor vol aan ziet, en aan die verwachting zullen veel leraren braaf voldoen, zoals het Pygmalion-effect voorspelt. Terwijl je diegenen die je zou willen behouden, de werkelijk ge-emancipeerde, vrije, onafhankelijke leraar, van je vervreemdt.

Wil je leraren die zich verantwoordelijk voelen voor de kwaliteit van het onderwijs? Wil je een krachtige beroepsgroep? Spreek leraren dan aan als de ge-engageerde, kritisch denkende, onafhankelijk oordelende, autonome ingenieurs van het onderwijs die ze zijn.

En let op: benader ook diegenen zo, die misschien nog niet direct aan die verwachting voldoen. Alleen zo zul je ook hen in beweging krijgen. Niet door ze weer bevaderend bij het handje te nemen.
Dit advies geldt ook voor schoolleiders, bestuurders en onderwijsadviseurs. Onderken leraren als gelijkwaardige gesprekspartners in de dialoog over goed onderwijs en ontdek wat dat mogelijk maakt. Heb de moed vertrouwen te schenken aan wat misschien nog niet evident is. Neem dat prachtige risico.

En leraren? Wat zou ik die willen zeggen?

Handel alsof je aan het roer staat en je zult de koers bepalen”.

Emancipatie – reflectie op Het prachtige risico van onderwijs, Blog Hester IJsseling, 12 februari 2015: http://hesterij.blogspot.nl

Miniconferentie over ‘Het prachtige risico van onderwijs’, NIVOZ,  februari 2015: http://nivoz.nl