Barend Rombout over effectieve armoedebestrijding
Interview met Barend Rombout over effectieve armoedebestrijding, september 2015
Interview met Barend Rombout over effectieve armoedebestrijding, september 2015
Op 5 oktober 2015 – de Dag van de Leraar – presenteert vakbond CNV Onderwijs een nieuwe video over het project Trots op ons MBO alsmede de resultaten van een onderzoek waarin leraren, studenten en leidinggevenden gevraagd werd wat hen trots maakt op het werken in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO). CNV Onderwijs heeft vijf instellingen bezocht, 75 mensen geïnterviewd en enquêtes gehouden om een beeld te krijgen wat MBO-leerkrachten beweegt.
De bezochte MBO-instellingen zijn ROC Twente, Graafschapcollege (Achterhoek), Gilde Opleidingen (Limburg), Vakschool Sint Lucas (Eindhoven en Boxtel) en de Dutch Health Tec Academy (Utrecht).
CNV Onderwijs wil inzoomen op de factoren die de beroepstrots in het MBO kunnen vergroten en is om die reden in het najaar van 2014 gestart met het project Trots op ons MBO. De intrinsieke motivatie om in het onderwijs te werken ligt bij de beroepsinhoudelijke kant van het werk. Die motivatie zit diep in de docent en zet hem ertoe aan steeds weer de uitdaging aan te gaan met de studenten. Dat is beroepstrots.
Het blijkt dat beroepstrots van docenten een positief effect heeft op studenten. Ze willen graag voor deze docenten werken en gaan zelfs harder voor hen werken.
Uit gesprekken met leerkrachten van Vakschool Sint Lucas bijvoorbeeld kwam regelmatig naar voren dat:
– het MBO-onderwijs een belangrijke positie heeft in de maatschappij;
– je goed onderwijs samen realiseert met onderwijsmensen die trots zijn op hun vak;
– passie voor het beroep ontstaat door het werken met studenten. Leerkrachten geven zich voor 200%.
Belemmerende en stimulerende factoren
Een belemmerende factor die invloed heeft op het werk van docenten van Gilde Opleidingen blijkt de Onderwijsinspectie te zijn. Men heeft daar slechte ervaringen mee. Men voelt zich vooral niet gehoord. Er wordt te weinig rekening gehouden met de specifieke behoefte van de studenten, en er wordt teveel nadruk gelegd op regeltjes en administratie. Er heerst bij de inspectie een afrekencultuur en de energie van docenten en teamleiders neemt hierdoor af.
Een andere belemmerende factor is het negatieve imago van het MBO. Het is de docenten een doorn in het oog. Zij voelen zich niet gewaardeerd en niet erkend. Pas als mensen een correct beeld hebben van wat zij daadwerkelijk doen, ervaren de docenten erkenning.
Bevorderende factoren zijn inspraak, zeggenschap en ruimte om mee te denken met de school. Waardering van de kant van leidinggevenden blijkt ook heel belangrijk.
Landelijke enquête
Uit de resultaten van een landelijke enquête blijkt dat:
De resultaten van het onderzoek zijn te vinden in het eindtrapport Trots op ons MBO. Er is tevens een video met fragmenten van geïnterviewde leerkrachten, Trots op ons MBO, ingeleid door Joany Krijt, voorzitter van CNV Onderwijs. De video is te zien onderaan deze pagina.
Daarnaast is er de website Trots op ons MBO met als doel docenten en schoolleiders te stimuleren met elkaar in gesprek te gaan over het nog mooier maken van het MBO en het vergroten van beroepstrots. Op de site kunnen ervaringen worden gedeeld en kan advies worden gevraagd.
Binnenkort verschijnt er een e-boek met verhalen van docenten, studenten en schoolleiders.
Met het project Trots op ons MBO en de resultaten van het onderzoek hoopt CNV Onderwijs invloed te kunnen uitoefenen op instellingen, de politiek, de Onderwijsinspectie en de MBO Raad.
Trots op ons MBO – Eindrapportage, CNV Onderwijs, juli 2015: https://beroepseer.nl
Trots op ons MBO – Resultaten en advies van CNV Onderwijs aan Sint Lucas (vakschool) over het vergroten van de beroepstrots, CNV Onderwijs, juni 2015: https://beroepseer.nl
Internet: Trots op ons mbo: www.trotsoponsmbo.nl (Website bestaat niet meer)
In het nieuwe, op 23 oktober 2015 verschijnende nummer van het veertiendaagse Onderwijsblad van de Algemene Onderwijsbond (AOb), staat een interview met Eric van ‘t Zelfde door Daniëlla van ‘t Erve.
Van ‘t Zelfde is directeur van scholengemeenschap Hugo de Groot in Rotterdam sinds 2009. Deze maand verschijnt zijn boek Superschool bij Uitgeverij Prometheus.
Van ‘t Zelfde overweegt om te stoppen: “Ik pleeg roofbouw op mijn docenten en mezelf, terwijl dat geen nut heeft als de overheid nu niet helpt.
Wat ik wil, is niet haalbaar zonder goede docenten en ik vind dat ik als directeur de boel belazer als ik blijf”.
In de afgelopen zes jaar wist hij de probleemschool in de achterstandswijk Charlois om te turnen tot een veilige school met fantastische resultaten: voor het tweede jaar op rij zijn al zijn leerlingen van mavo, havo en vwo geslaagd en op het centraal schriftelijk scoren ze op of boven het gemiddelde.
De school groeit als kool, van 292 leerlingen naar 640, en hij streeft naar klassen van maximaal 25 leerlingen. Dat betekent dat hij sowieso al meer docenten nodig heeft, maar die zijn niet te vinden. Dat hij nog zulke resultaten weet te boeken, komt door zijn team, meent hij. “We hebben bovengemiddeld goede docenten, qua IQ, EQ en accu. Ze kunnen meters maken, zijn ontzettend sociaal geëngageerd en hebben minimaal een tweedegraads bevoegdheid. Ik vind ze super, maar we zijn geen supermensen. We hebben ons vak geleerd en we verstaan ons beroep en daarmee kom je blijkbaar heel ver”. Docenten draaien massaal overuren, geld om die te betalen heeft hij niet.
“Waarom denk je dat er haast geen rector meer te vinden is?”
Zijn besluit om te vertrekken noemt hij triest, maar waarschijnlijk onvermijdelijk. Hij is bovendien niet de enige die het voor gezien houdt. “Waarom denk je dat er haast geen rector meer te vinden is? We zijn door die lumpsum-regeling geen onderwijskundig, maar financieel leider geworden, terwijl de reguliere bekostiging simpelweg niet voldoet. Ik sta in de min, dus ik kan geen kant op. Ik stel allerlei eisen aan mijn mensen, maar ik heb ze niets te bieden. We zitten in een slecht onderhouden gebouw dat tocht aan alle kanten, de computers zijn zes jaar oud en het kopieerapparaat is per definitie kapot. Mijn docenten lopen al over en dan mag ik ze ook nog eens gaan vertellen dat hun opslagfactor wordt aangepast waardoor ze nog harder moeten werken”.
Klik hier voor het hele interview met Eric van ‘t Zelfde, ‘Ik pleeg roofbouw op mijn docenten’, door Daniëlla van ’t Erve, Algemene Onderwijsbond, 2 oktober 2015: https://www.vosabb.nl/wp-content/uploads/2015/10/Ik-pleeg-roofbouw-op-mijn-docenten.pdf
De Maatschappelijke Coalitie voor een Open Overheid*) heeft een manifest opgesteld: Onze Overheid, Onze Informatie! De coalitie bestaat uit:
Het manifest is te downloaden op de site van Waag Society, een van de opstellers van het manifest. Het begint zo:
Aanleiding
De overheid is van ons allemaal. Het geld voor onderwijs, zorg, wegen, veiligheid – voor alle publieke diensten – wordt door het volk van Nederland bijeen gebracht. Via belastingen betalen we het salaris van bestuurders, volksvertegenwoordigers en ambtenaren. Bij verkiezingen bepalen we de samenstelling van het parlement en geven daarmee indirect richting aan het bestuur van het land. We hebben dan ook het recht op om te kunnen zien hoe onze stem wordt gebruikt en hoe ons geld wordt besteed. Een Open Overheid is nodig vanuit het perspectief van democratie, betrokkenheid en verantwoording. Transparantie draagt bij aan efficiency van overheidsuitgaven. Een Open Overheid kan, bijvoorbeeld via open data, ook leiden tot nieuwe diensten en producten. In 2013 heeft het kabinet een eerste Actieplan Open Overheid uitgebracht. Een goede stap, maar er moet nog heel veel gebeuren. Onze prioriteiten voor de komende twee jaar zijn:
1. Voer uit wat beloofd is
In een recente evaluatie van het internationale Open Government Partnership werd geconstateerd dat Nederland haar voornemens slechts ten dele heeft uitgevoerd. Openbaarheid wordt met de mond beleden, maar de praktijk blijft regelmatig achter vanwege politieke of ambtelijke weerstand. Openbaarheid en transparantie is ook lastig; het maakt helder wat er wel goed gaat en wat niet. Uitvoeren wat je beloofd hebt vergt dan ook een stevige sturing en een rechte rug van de verantwoordelijke bestuurders en ambtenaren. Uiteindelijk is het ook in het belang van de overheid zelf: transparantie draagt bij aan de kwaliteit en legitimiteit van het openbaar bestuur.
2. Wettelijk verankeren recht op overheidsinformatie
Het recht op overheidsinformatie moet een fundamenteel recht worden door het Verdrag van Tromsø te ratificeren. Ook zou de wetgever het initiatiefwetsvoorstel Wet open overheid snel moeten aannemen. Hierin worden o.a. een breder toepassingsbereik, de ontwikkeling van een informatieregister, beperking van de uitzonderingsgronden en een onafhankelijke informatiecommissaris geregeld. De overheid moet waken voor een te sterke nadruk op misbruik van de Wob, omdat de rechtspraktijk al meer dan voldoende wegen heeft gevonden om hiermee om te gaan.
3. Meer vaart achter open data
De overheid moet meer vaart maken met het beschikbaar stellen van open data. Data moeten aan open standaarden voldoet, in een machine leesbaar (open) formaat. Alleen zo kunnen burgers, datajournalisten en programmeurs data op waarde schatten en gebruiken om analyses en interpretaties te maken. Bij voorkeur sluiten die standaarden aan bij wat internationaal gebruikelijk is. Bestuursinformatiesystemen en raadsinformatiesystemen moeten toegankelijk gemaakt worden via open data – met gebruikmaking van TMLO-metadatering -zodat notulen, stemmingen en metadata gemakkelijk hergebruikt kunnen worden in verschillende toepassingen.
4. Openbaar maken van categorieën overheidsinformatie
Met publiek geld gefinancierde informatie en producties dienen openbaar te zijn, tenzij zwaarwegende belangen als privacy of veiligheid van staat zich daartegen verzetten. In 2013 heeft de regering beloofd dat onderzoeksrapporten, uitvoeringstoetsen, subsidie-informatie en inkoop-informatie actief openbaar gemaakt zouden worden. Helaas is dat echter nog steeds niet de standaard; zorg ervoor dat deze belofte wordt nagekomen. Maak ook een start met nieuwe categorieën informatie die actief openbaar worden gemaakt, zoals:
Programma’s van radio- en tv-programma’s van de NPO,
Jaarplannen van directies, diensten en onderzoeksafdelingen,
Inspectierapporten, beleidsevaluaties en toezichtrapportages
Agenda’s en besluitenlijsten van het kabinet, Colleges van GS en B&W.
Overheden zouden een register van overheidsinformatie moeten aanleggen, voor hun eigen informatiebeheer en om het zoeken van informatie door burgers sterk te vergemakkelijken.
5. Lobbytransparantie
De Nederlandse samenleving heeft weinig inzicht in wie bij wie lobbyt, welke middelen daarbij worden ingezet en wat het doel daarvan is. Lobbyen is een rechtmatige manier is om invloed uit te oefenen op publieke beleidsvorming en beleidsimplementatie, mits het integer en transparant gebeurt. Maak de informatie die in de consultatiefase wordt uitgewisseld openbaar door in alle wetsvoorstellen, en waar mogelijk ook in andere besluitvormingsprocessen, een lobbyparagraaf op te nemen die registreert en samenvat welke externe inbreng is gegeven en welke contacten tussen lobbyisten en ambtenaren of parlementsleden hebben plaatsgevonden. Ook als burgers zelf lobbyen, bijvoorbeeld door het indienen van een petitie, moet dit zichtbaar worden. Maak belangen transparant, bijvoorbeeld via een dataplatform waaruit de relaties en verbindingen tussen politici en mensen en organisaties in het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, overheid, universiteiten en denktanks gedestilleerd worden.
Lees het hele Manifest Onze overheid Onze informatie (11 punten): http://waag.org/manifest
Zie ook Manifest voor een Open Overheid, Waag Society, 1 oktober 2015: http://waag.org
De jury van de Verkiezing Beste overheidsorganisatie van het jaar 2015 heeft haar top 10 bekend gemaakt! Deze 10 organisaties strijden nog voor de titel Beste overheidsorganisatie van het jaar 2015. De Verkiezing draagt bij aan transparantie en kennisdeling door goede initiatieven voor het voetlicht te brengen. Een extra reden voor de genomineerde organisaties om trots op te zijn.
Welke drie overheidsorganisaties meedingen voor één van de drie finaleplekken wordt bekend gemaakt op dinsdag 6 oktober 2015.
De tien genomineerden:
Avri Geldermalsen
Centraal Bureau voor de Statistiek
Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst
Gemeente Bronckhorst
Gemeente Brunssum
Gemeente Zwolle
Kadaster
Provincie Overijssel
Staatsbosbeheer
Waterschap Aa en Maas
De Verkiezing draagt bij aan transparantie en kennisdeling binnen het openbaar bestuur, door goede initiatieven voor het voetlicht te brengen. Deze initiatieven zijn een bron van professionele trots en dienen ter inspiratie voor eenieder die op zoek is naar manieren om het functioneren van publieke organisaties te verbeteren. Die zoektocht is trouwens ook de dure plicht van professionals en managers in het openbaar bestuur.
De verkiezingorganisatie*) wil deze zoektocht voeden door voorbeeldige praktijken zichtbaar te maken en te waarderen. Dit doet ze niet enkel tijdens de Verkiezing. Ook na de Verkiezing is aandacht voor kennisdeling binnen het openbaar bestuur van belang.
Een voorbeeld hiervan is de online collegereeks die momenteel in samenwerking met de winnaar van vorig jaar, Jeugdbescherming Regio Amsterdam, wordt opgenomen.
Op maandag 23 november 2015 wordt bekend gemaakt welke van de drie finalisten zich de beste overheidsorganisatie van het jaar 2015 mag noemen. Dit gebeurt tijdens een feestelijke bijeenkomst in de Ridderzaal.
*) De Verkiezing is een initiatief van de Vereniging voor Overheidsmanagement (VOM) in samenwerking met Unie van Waterschappen, Verenging voor Bestuurskunde, Interprovinciaal Overleg (IPO), Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK), Stichting ICTU van en voor overheden, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING).
Zie verder Verkiezing Overheidsawards, editie 2015: www.overheidsawards.nl/editie-2015/
U P D A T E
De Finalisten van de Verkiezing Beste Overheidsorganisatie van het Jaar 2015 zijn bekend gemaakt op 6 oktober. Nog 3 organisaties strijden voor de titel Beste overheidsorganisatie van het jaar 2015:
Avri
Het oog van de jury is op Avri als finalist gevallen, omdat Avri buiten de gebaande paden treedt op het gebied van afvalverwerking en reiniging. Het heeft zich in een korte periode enorm ontwikkelt en in een lastige tijd een sprong voorwaarts weten te maken. Avri heeft ook een enorme kostenbesparing weten te bewerkstelligen. Missiegedrevenheid, effectiviteit en maatschappelijke betrokkenheid komen bij Avri duidelijk naar voren. Avri wordt zowel intern als extern gemotiveerd en heeft een duidelijk beeld bij goed werkgeverschap. Als relatief kleine overheidsorganisatie zijn zij een voorbeeld op het gebied van innovatie en verantwoordelijkheid.
CBS
De inzending van het CBS sprong er voor de jury uit. De jury roemt de manier waarop een voor de burger ogenschijnlijk droge organisatie momenteel actief in contact treedt met de samenleving. De jury vindt de manier waarop het CBS met dictaten omgaat innovatief kenmerkend voor de gehele inzending van het CBS. De deskundigheid van het CBS is groot en breed door de diversiteit aan cijfermateriaal wat zij telkens weten te presteren. De jury onderstreept ook de internationale toonaangevende kwaliteiten die het CBS borgt.
FIOD
De jury is gecharmeerd van het trendwatching initiatief van de FIOD om de burgers coproducent te laten zijn van de eigen organisatie informatievoorziening. De FIOD zet duidelijke en hard geformuleerd ambities neer waarop ze zich laat afrekenen. De FIOD opereert in een complex krachtenveld van handhaving en voer hierin belangrijke vernieuwingen door. De FIOD heeft zichzelf eigentijds innovatief gespecialiseerd en zijn zich bewust van de grote maatschappelijke opgave waar zij vaak achter de schermen aan werkt.
De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) presenteerde op 30 september 2015 tijdens een bijeenkomst in Utrecht De werkagenda voor de periode 2015 – 2019. In deze werkagenda staan visie, missie, werkvormen en vier kernthema’s voor de komende vier jaar beschreven:
De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) is ontstaan uit een fusie van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ) en 1 januari 2015 van start gegaan.
De kernthema’s geven richting aan de adviezen en activiteiten van de RVS. Binnen deze kernthema’s heeft de Raad in het voorjaar drie adviesonderwerpen gekozen waaraan nu al wordt gewerkt. Daarnaast geeft de Raad hier vast een blik op mogelijke onderwerpen voor 2016 en erna.
Een atypisch werkprogramma
De relaties tussen volksgezondheid en andere domeinen in de samenleving veranderen. Er ontstaan nieuwe sociale verbanden, die soms de gevestigde orde van zorg, welzijn, wonen en werken uitdagen. Bestaande functies, taken en rollen veranderen of verdwijnen, terwijl er ook weer nieuwe bijkomen. Ook technologische innovaties en initiatieven van burgers beïnvloeden de inrichting van de samenleving. Dit alles heeft belangrijke gevolgen voor de verhoudingen tussen burgers, professionals, maatschappelijke organisaties en overheden. Lokale overheden hebben meer verantwoordelijkheden gekregen, van burgers wordt meer eigen verantwoordelijkheid verlangd, professionals dienen zowel specialisten als generalisten te zijn.
“Dit is een atypisch werkprogramma van een atypische raad. Ik verheug me zeer op de verbreding”, aldus Erik Gerritsen, secretaris-generaal van het ministerie van Volksgezondheid op de site van Zorgvisie.
Voorzitter Pauline Meurs van RVS: “Het eerste halfjaar was een zoektocht naar een eigen profiel. De RVS wil zelf het wiel uitvinden met de nieuwe raad. Eigenaarschap is een voorwaarde voor goed resultaat”. De brede opdracht die ze heeft gekregen noemt ze ‘een onrustig bezit’.
De RVS gaat anders te werk dan haar voorgangers. De raad wil niet meer alleen een geschreven advies opleveren als sluitstuk van een adviestraject maar nadrukkelijk andere communicatievormen inzetten, zoals bijvoorbeeld sociale media en webplatforms. Ook bij de totstandkoming van adviezen wordt veel meer interactie gezocht.
Meurs: “We willen veel mensen van buiten betrekken bij onze domeinen. Wat kan Volksgezondheid bijvoorbeeld leren van het buitenland of van sociale zaken of infrastructuur?”. Dit betekent ook dat de RVS meer gaat samenwerken met andere adviesinstituten zoals het Sociaal Cultureel Planbureau, de organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie ZonMw, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM en de Gezondheidsraad.
Lakmoesproef voor de verzorgingsstaat
“De integrale blik die de RVS op de kwetsbare mens richt vormt een lakmoesproef voor de verzorgingsstaat”, aldus Erik Gerritsen, geciteerd op het online platform Skipr: “Waar een adviesorgaan vroeger een rapport schreef met het idee dat het aan de politiek en samenleving is om er wat mee te doen, wil de RVS mee verantwoordelijkheid nemen voor een beweging die ze zelf creëert. Als de RVS de verandering die ze wil, kan voorleven is de raad een succes”.
RVS-lid Paul Frissen zei dat de RVS ervoor moet waken geen aanjager van bureaucratische regeldruk te worden: “Elke adviesraad heeft te maken met de druk om met een advies iets op de politieke agenda te krijgen en dat betekent meestal: politiek doe er iets mee!”
Zulke slecht begrepen politieke dadendrang leidt volgens Frissen meestal tot nieuwe bureaucratische regels en controlereflexen. Wat hem betreft onthoudt de RVS zich als ‘slimme organisatie voor de terugtocht’ waar mogelijk van dit spel.
De Raad wil zelf bovenal …”overheden, organisaties en burgers aan het denken zetten en hen andere perspectieven aanreiken”.
Ruime opdracht voor vernieuwde RVS, door Eric Bassant, Zorgvisie, 1 oktober 2015: www.zorgvisie.nl
Nieuwe raad wil antenne voor onderbelichte kwesties zijn. Met Pauline Meurs aan het woord in een video, Skipr, 30 september 2015: www.skipr.nl
RVS moet geen aanjager van nieuwe regeldrukte zijn, door Simon Broersma, plus video met Paul Frissen, 1 oktober 2015: www.skipr.nl
De werkagenda, Raad voor Volksgezondheid en samenleving, 30 september 2015: http://werkagenda.raadrvs.nl
Huisartsen willen voor 2016 meer geld voor de POH-GZZ. Dat vroeg de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) in een brief aan de minister van Volksgezondheid op 3 september 2015. Een POH-GGZ – praktijkondersteuner huisartsenzorg – ondersteunt de huisarts bij het verlenen van zorg aan patiënten met psychische en/of psycho-sociale problemen.
Moeten we blij zijn? vraagt psycholoog Paul Betgem zich af in zijn blog op de site van NVGzP, de Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie. Deze vereniging is opgericht in 2010 en telt inmiddels meer dan 2200 leden.
Betgem schrijft:
“De praktijkondersteuners van de huisarts hadden oorspronkelijk als taak te voorkomen dat cliënten met lichte psychische klachten te snel doorverwezen worden naar de geestelijke gezondheidszorg. Vooral bij zorgverzekeraars bestaat de vrees dat eenmaal in deze circuits beland, behandelingen langer gaan duren dan noodzakelijk is. Beperkte contacten in de huisartsenpraktijk was het doel, met een tijdige doorverwijzing naar de Basis GGZ en de Gespecialiseerde GGZ als optie, mochten de klachten onverhoopt toch gecompliceerd zijn. Inmiddels is duidelijk dat het takenpakket van de praktijkondersteuners sterk uitbreidt. De eerste evaluaties zijn positief uitgevallen. Er is nu ook een beroepsvereniging, de Landelijke Vereniging POH-GGZ. De POH’s professionaliseren.
POH GGZ gaat ten koste van doorverwijzingen…
Naarmate de praktijkondersteuners beter worden zal het doorverwijzen steeds meer vastlopen. Cliënten willen niet weg bij een goede hulpverlener. Binnen de kortste keren draagt de POH verantwoordelijkheid voor een scala van problemen zoals arbeidsgerelateerde klachten, echtscheidingen, door financiële malaise veroorzaakte psychosomatische symptomen en multiculturele complicaties. Daar komt bij dat POH’s groeien in hun enthousiasme. Bijscholingen, specialisaties, super- en intervisie, deze trajecten liggen om de hoek. Dit is geen ontwikkeling die aanzet tot beperking van interventies.
Dit alles heeft voor de cliënt het voordeel van kostenbesparing. De POH is gratis. Er geldt geen eigen risico, want het is huisartsenhulpverlening. Naast bovenvermelde hechtingsprocessen is er voor de cliënt dus ook een financiële reden om bij de POH-GGZ te blijven. Een aanzuigende werking valt te verwachten, want de cliënten zullen snel doorhebben dat er bij de huisarts gratis psychologische hulp te krijgen is.
Een paradoxaal effect is onvermijdelijk. Het is landelijk beleid dat de POH-GGZ nooit een volledig gekwalificeerd therapeut mag worden. Het is per se niet de bedoeling dat de huisartsenpraktijken veranderen in psychiatrische poliklinieken, want dat komt er feitelijk een echelon bij, met stijging van kosten als gevolg. De POH moet klein blijven. De uitgesleten, maar wel sterke vergelijking van het servet en het tafellaken dringt zich op.
…en vervolgbehandeling wordt moeilijker
POH’s merken op een gegeven moment dat zij de werklast niet baas kunnen en zullen min of meer geforceerd cliënten moeten gaan afstoten naar de Generalistische basis GGZ en de Gespecialiseerde GGZ. Deze collegae mogen vervolgens de klus klaren waarbij zij zullen merken dat veel cliënten onwillig zijn. Immers, het is hun keuze niet om weg te gaan bij de praktijkondersteuner. Bovendien valt GGZ wel onder het eigen risico”.
Betgem concludeert dat de oorspronkelijk beoogde kostenbesparingen dubieus zijn. De POH-GGZ mag niet teveel kosten, maar onervarenheid van de POH-GGZ kan leiden tot extra behandeltijd bij de psycholoog en de hulpverlener. Er wordt een zware wissel getrokken op de POH-GGZ als beroepskracht.
Twee reacties
Betgems blog riep veel reacties op. Van Bart Bruijn bijvoorbeeld, huisarts in Streefkerk. Hij beschrijft (op 29 september 2015) wat voor effect de komst van de POH-GGZ op zijn praktijk heeft gehad totnutoe. In zijn praktijk werken twee ervaren basispsychologen met enkele toegevoegde diploma’s als POH-GGZ.
Het ontstaan van de POH-GGZ is niet iets dat de huisartsen hebben gewild, schrijft Bruijn: “Integendeel, wij zijn gesmeten in het gat dat is ontstaan door het botweg niet meer betalen van de oude Eerstelijns GGZ. Omdat wij alles op ons bord kregen als huisartsen, was de enige oplossing het zelf organiseren van de simpeler psychologische zorg. Dit werd, ook door mogelijkheden van de overheid, met een kleine verhoging van het budget, de logische richting van de POH-GGZ ingedrukt”.
…
“De POH-GGZ, wat ook de kwalificaties zijn, werkt ONDER DE BIG VAN DE HUISARTS! De POH-GGZ verwijst ook niet, dat doet de huisarts. Deze dient ook de vinger strak aan de pols te houden en ook bij detachering is uitsluitend de huisarts verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Vandaar dat ik voor mijzelf supervisie-uren moet rekenen. Het kost nog flink tijd, een POH-GGZ. Verder moeten we er constant voor waken, dat onder onze paraplu geen incompetente zorg wordt geleverd en ik vind dat de beroepsorganisatie van de huisartsen (de LHV, vooral) daar uitspraak over moet doen. De grenzen aan de zorg zijn duidelijk, vallen samen met de competentie van de POH-GGZ, met die van de huisarts zelf en natuurlijk met de budgetten.
Ben ik nu blij met de POH-GGZ, functioneel gezien, voor goede zorg?
Ja en nee! (Echt) Ik zat niet te wachten op de POH-GGZ”.
Prachtige vakmensen die eigenlijk uit hun beroep zijn gegooid
Bruijn vervolgt dat de situatie voor de sanering van de eerstelijnspsychologische zorg lang niet altijd ideaal was. Slechte communicatie en: … “bedrijven, waarin iedereen al helemaal de weg kwijt was en er geen verantwoordelijke aanwezig leek. Om van wachttijden, die toch ook lang waren, nog maar te zwijgen. Dat is nu allemaal beter. Heel korte lijnen, ik zit erbovenop en de drempel is laag. De wachttijden zijn nu niet-bestaand, maar daar wordt strak op gelet. Niet te lange en niet te moeilijke zorg.
Ik ben niet blij met het feit dat vaak prima samenwerkingslijnen met vlotte en goede verwijzingen, waar de patiënten goed terecht konden en waar prachtige competente hulpverleners gewetensvol de moeilijkste problemen aanpakten en diep lijdende mensen begeleidden naar een aanvaardbaar leven, in kortzichtige, geborneerde bestuurlijke incompetentie gewoon uit de wereld zijn geholpen. Deze prachtige vakmensen zijn eigenlijk uit hun beroep en vaak uit hun bedrijf gegooid. En dat zonder goede reden. Dat is de andere kant van de zaak. Ik ben er ook niet blij mee dat er geen netwerk van psychologen met allemaal hun competenties meer is en dat ik allemaal idiote verwijsbriefjes moet schrijven bij overgangen van de ene vorm naar de andere vorm van tweede lijn etc, etc.
Verkleuteriseren
“De ‘maatregelen’ in de eerstelijns GGZ zijn verdere symptomen van het verkleuteriseren en domweg ontkennen van psychosociaal lijden door onze overheid en andere lekenbeleidsmakers als de verziekeraars. Psychosociaal lijden of psychische ziekten worden weggezet als eigen schuld, makkelijk te verhelpen, makkelijk door jezelf op te lossen als je maar wilt, door de omgeving op te lossen (buurvrouw, voetbalvereniging) etc. etc.”
Het zit Bruijn hoog, dat…”een gewaardeerde groep collega’s in de zorg zodanig is mishandeld en miskend, als dat de afgelopen paar jaar is gebeurd met de eerstelijns psychologen, gaat alle redelijkheid te boven, maar men heeft het gewoon kunnen doen. Domweg door het populistisch sausje”.
Het verbaast Bruijn dat hij erg weinig protest heeft gehoord. Wel van huisartsen, maar niet vanuit de psychologen die het betrof. En dat is jammer, besluit Bruijn: “Ga er tegenin, organiseer je, maak leven, schreeuw en krijs en stel de valsheid van de overheid, die alleen geldzakfirma’s helpt, aan de kaak. Zoek de media en ga tekeer! Voor jullie zelf en vooral voor onze patiënten”.
Organiseer je en maak gezamenlijk macht
Herman Suichies, bestuurslid van de vereniging VPHuisartsen schrijft in zijn reactie (op 29 september 2015) dat hij, onlangs gepensioneerd als huisarts, het eens is met Bart Bruijn: “Het fenomeen poh- GGZ is er niet gekomen om kwalitatieve redenen, maar puur om financiële redenen. Er moest bezuinigd worden in de GGZ en is alleen maar mogelijk geweest omdat de LHV indertijd alleen maar kansen zag en meedeed met de politieke beslissers.
Ik heb zelf een blauwe maandag een POH-GGZ, een toenmalige spv’er gehad, maar merkte al snel dat ze vooral doorverwees naar haar eigen oude organisatie.
Ik had daarnaast een uitstekend netwerk van 1e lijns psychologen, die prima werk leverden. Ik heb dus al snel het werk van de poh- GGZ weer zelf gedaan, met de veronderstelling dat ik POH-GGZ werk beter kan dan een POH-GGZ. En bij complexe problematiek gewoon doorverwees naar mijn eigen netwerk.
En dat het voor de huisarts lonend zou zijn een poh-ggz in dienst te hebben is een fabel. Het is net kostendekkend, meer niet, maar dan moet zoiemand bv niet ziek worden, dan verlies je er al op. Het eigen risico blijft een probleem, maar dat geldt niet alleen voor de poh- GGZ, maar in feite voor alle verwijzingen buiten de huisartsenpraktijk.
Het is een breder probleem wat solidariteit aantast en ongelijkheid bevordert, maar om dat te veranderen moet Nederland anders gaan stemmen. Met de laatste hartenkreet van Bart ben ik het helemaal eens. Organiseer je, maak gezamenlijke macht, zoek de media. Huisartsen hebben met ‘Het roer moet om’ laten zien hoe dat moet”.
Lees de hele blog met reacties: De paradox van de POH-GGZ, door Paul Betgem, NVGzP, 15 september 2015: http://www.nvgzp.nl/de-paradox-van-de-poh-ggz/ (Website is opgeheven)
Huisartsen willen meer geld voor POH GGZ, NVGzP, 9 september 2015: http://www.nvgzp.nl/huisartsen-willen-meer-geld-voor-poh-ggz/ (Website is opgeheven)
Uitbreiding POH-GGZ vraagt om meer budget, LHV, 3 september 2015: xww.lhv.nl (niet meer beschikbaar op site van LHV)
Zie daarvoor in de plaats: Minister: definitief geen extra geld voor POH-GGZ, LHV, 25 november 2015: www.lhv.nl (ook niet meer beschikbaar op site van LHV; zoekfunctie op site LHV levert geen resultaat).
U P D A T E
Met ingang van oktober 2022 zijn de Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie – NVGzP – en het Nederlands Instituut van Psychologen – NIP – officieel gefuseerd. Zie: https://psynip.nl/fusie-nip-en-nvgzp/
In ToeZine – magazine voor professionals in handhaving, toezicht en inspectie – staat een column van Frédérique Six die gaat over responsief toezicht: It takes two to tango.
Responsief toezicht is een lonkend perspectief voor toezichthouders, maar de praktijk is weerbarstig. Succesvol, responsief toezicht vraagt veel van de ‘zachtere’ vaardigheden van zowel inspecteurs als ondernemers:
“Lastenluwer toezicht en handhaving voor ondernemers. Dat was het onderwerp van een recent advies aan het kabinet van het Adviescollege toetsing regeldruk Actal. Een van de aanbevelingen uit het rapport is om de ontwikkeling van ‘soft skills’ van toezichthouders en handhavers te bevorderen. Volgens MKB’ers in de glastuinbouw die voor het adviesrapport van Actal werden geïnterviewd, laat het gedrag van inspecteurs nog te wensen over.
Actal verwijst in het kabinetsadvies naar John Braithwaite’s interventiepiramide. Dit responsief toezichtmodel, waarin de keuze voor interventies wordt gebaseerd op een risicoanalyse, is populair onder Nederlandse toezichthouders vanwege de eenvoud en elegantie. Maar wetenschappelijk onderzoek (van onder meer Peter Mascini en Eelco van Wijk en van Henk de Bunt en collega’s) heeft laten zien dat de praktijk weerbarstig is.
Die weerbarstigheid komt naar mijn idee vooral doordat Braithwaite onvoldoende oog heeft voor de interpersoonlijke en reflectieve vaardigheden van inspecteurs én ondernemers – de soft skills die volgens Actal wel wat beter mogen. Braithwaite ziet over het hoofd hoe complex en uitdagend de responsieve interacties tussen toezichthouders en ondertoezichtgestelden kunnen zijn.
Neem allereerst het werk van inspecteurs en handhavers. Volgens Braithwaite hebben toezichthouders onderin de interventiepiramide vertrouwen in ondernemers. Regelnaleving wordt dan bevorderd door onder andere uitleg, overtuigingskracht en waarschuwingen – eventueel gevolgd door een boete. Braithwaite veronderstelt hier dat inspecteurs een basishouding van vertrouwen hebben en hun oordeel opschorten totdat de inspectie is afgerond. Maar gebeurt dat wel altijd?
Dan de volgende fase: na een inspectie krijgen ondernemers het oordeel te horen. Maar beschikken inspecteurs over de interpersoonlijke vaardigheden om de boodschap goed over te brengen? En bezitten ze de reflectieve vaardigheden om uitdagende, zich verzettende ondernemers te woord te staan? Hoe rolvast kunnen inspecteurs blijven? Het genoemde onderzoek van Mascini en Van Wijk laat zien dat dat niet altijd lukt.
Een opbouwende interactie tussen toezichthouders en ondertoezichtgestelden komt van twee kanten. Hoe genuanceerd en responsief de oordelen van inspecteurs ook zijn, als ondernemers de communicatie niet zo ervaren, blijft het effect op het gedrag van de ondernemer nul. Responsief toezicht stelt dan ook net zo goed eisen aan inspecteurs als aan ondernemers. Responsief toezicht stelt dan ook net zo goed eisen aan inspecteurs als aan ondernemers”.
Lees de hele column van Frédérique Six: Responsief toezicht – It takes two to tango, ToeZine, nummer 10, september 2015: www.toezine.nl
Frédérique Six is universitair docent aan de Faculteit sociale wetenschappen van de Vrije Universiteit, afdeling bestuurswetenschap en politicologie. Zij onderzoekt publieke governancevraagstukken met speciale aandacht voor relatie vertrouwen en controle: http://frederiquesix.nl
Overzicht Drie jaar Routekaart Goed Werk Openbaar bestuur, presentatie door Thijs Jansen, 7 september 2015