Skip to main content

Redactie Beroepseer

Lokale democratie moet anders ingericht, met burgerforums en jury´s, volgens oud-burgemeester Hans Alberse

Martijn Delaere geeft op de site van Binnenlands Bestuur, het platform voor ambtenaren en bestuurders in de overheid, in het kort weer wat oud-burgemeester Hans Alberse in een interview heeft gezegd over het democratisch functioneren van gemeenteraden en de legitimiteit ervan. Die legitimiteit is volgens Alberse in het geding. Alberse was van 2001 – 2006 burgemeester van Lingewaal, en van 2006 – 2015 burgemeester van Oude IJsselstreek.

In april 2015 vestigde Alberse zich als zelfstandig adviseur en trainer. Hij begeleidt raadsleden, griffiers, wethouders en burgemeesters in het versterken van de lokale democratie. Hij vindt dat ze radicaal anders moeten werken. Politiek en bestuur zouden er volgens hem verstandig aan doen om de macht over te dragen aan inwoners via jury’s en forums. Democratie is oneindig veel meer dan om de vier jaar stemmen.
Alberse: “De legitimiteit van het democratisch functioneren van gemeenteraden is in het geding. In deze tijd vertegenwoordigt de burger graag zichzelf. En dus moeten bestuurders en inwoners in relatietherapie om het werkelijke gesprek aan te gaan. De burgemeester kan daarbij een essentiële rol spelen. Hij wordt geacht de democratische besluitvorming te bewaken. Dat is veel meer dan het voorzitten van de gemeenteraad of het toezien op de procedures in het gemeentehuis”.

Burgerformums en jury´s in plaats van ´dat systeemwereldje´

Alberse heeft veel respect voor de raadsleden die zich met de beste bedoelingen drie avonden in de week een slag in de rondte werken: “Maar daar moeten ze mee ophouden. Ze moeten uit dat systeemwereldje stappen. Kijk eens terug naar het moment waarop je nog net geen raadslid was. Je sprak nog normale taal. Ik heb het zelf als raadslid ervaren. Binnen drie maanden vind je dingen normaal die helemaal niet normaal zijn. Je neemt een loopje met democratische waarden dat uitspraken moeten kloppen en waarachtig moeten zijn, er is geen respect voor het debat en je bent onbegrijpelijk”.

Bestuurders en raadsleden moeten zich losmaken van de partijpolitiek, die volgens de oud-burgemeester eerder een bedreiging dan een zegen voor de democratie is. Alberse: “Er is een parallelle democratie nodig. Jury’s, burgerforum, burgeraudit – allerlei bestuursvormen waarin inwoners veel meer dan alleen zeggenschap hebben. Wij hebben in Oude IJsselstreek een burgerbegrotingsforum georganiseerd. Tachtig mensen op één dag in één zaal. ‘s Ochtends informatie over de begroting en ‘s middags deliberatie en in groepen doorgepraat. Eind van de middag nam men in een half uur met stemkastjes over 25 onderwerpen uit de gemeentebegroting standpunten in. Wat mij betreft zou het burgerbegrotingsforum besluitvormend mogen zijn. Laat het publiek een paar keer per jaar beslissen. Dat is de beste vorm om tot goede besluitvorming te komen, beter dan de gemeenteraad.

Een raad van 150 mensen

Alberse benadrukt het nog eens: de dialoog met de inwoners is altijd vruchtbaar: “Terwijl de oude politiek mijn energie opvrat, kreeg ik van het gesprek met inwoners altijd energie. Ik denk dat veel meer burgemeesters die ervaring hebben. Waarom stel je geen raad van 150 mensen samen, die door loting tot stand komt, drie keer per jaar bijeenkomt maar wel belangrijke beslissingen neemt? De minister kan gemeenten de ruimte geven om op een radicaal andere manier tot besluitvorming te komen. Vijf keer per jaar een burgerjury. Laten we het uitproberen; als je het waarachtig doet, gaat het echt niet mis”.

Oud-burgemeester pleit voor nieuwe democratie, door Martijn Delaere, Binnenlands Bestuur, 23 oktober 2016: www.binnenlandsbestuur.nl

U P D A T E

Code Oranje voor verandering politieke democratie, VNG Magazine nr. 17, 26 oktober 2016: www.vngmagazine.nl

Website Code Oranje: www.wijzijncodeoranje.nl/

Kernprobleem van de Universiteit van Amsterdam is niet de structuur, maar de cultuur

Hoogleraren zijn bezorgd over de democratisering van de Universiteit van Amsterdam (UvA), schrijft Frans van Heest op de site van Science Guide, online nieuwsmagazine voor de kennissector.

Op 24 oktober 2016 verschijnt het rapport van de commissie Democratisering en Decentralisering. De commissie beschrijft een viertal bestuursmodellen*) om de UvA te democratiseren. Studenten en medewerkers van de UvA krijgen in november de mogelijkheid om via een referendum hun voorkeur uit te spreken voor één van deze varianten.

De Commissie D & D is ingesteld naar aanleiding van de Maagdenhuisbezetting in 2015. Dit was een van de beloften uit het tienpuntenplan van toenmalig bestuursvoorzitter Louise Gunning om de bezetters tegemoet te komen. De Senaat schrijft in een advies aan de commissie dat zij het referendum pas geldig achten als minimaal een meerderheid (dus 50%) van de studenten en medewerkers gaan stemmen.

De commissie is daarom bij hun onderzoek voor het rapport ook het gesprek aan gegaan met de Senaat. De Senaat bestaat uit dertien hoogleraren, benoemd door het College van Bestuur, en wordt momenteel voorgezeten door Damiaan Denys, hoogleraar psychiatrie. De Senaat geeft gevraagd en ongevraagd advies aan het College van Bestuur over de hoofdzaken van het beleid van de UvA..

Science Guide heeft correspondentie tussen commissie en Senaat in handen gekregen waaruit blijkt dat een gesprek tussen beide partijen zeer moeizaam is verlopen en waarover de commissie heeft geklaagd.
De Senaat concludeert nu dat het kernprobleem van de UvA niet de structuur, maar de cultuur is: “Het kernprobleem van het bestuur van de UvA is veeleer een gebrek aan vertrouwen en is daarmee een cultuurkwestie, niet primair veroorzaakt, maar wel versterkt door de structuur. Als de cultuur niet verandert, biedt geen van de vier alternatieve bestuursmodellen soelaas”.

Lees het hele artikel van Frans van Heest: Hoogleraren bezorgd over democratisering UvA, door Frans van Heest, Science Guide, 19 oktober 2016: www.scienceguide.nl

Noot
*) Vier modellen voor de universiteit, door Lisa Westerveld, voorzitter van de commissie Democratisering & Decentralisering op de UvA: www.scienceguide.nl

Er is een neergaande trend waar te nemen in de kwaliteit van arbeid en autonomie van werkenden

Het laatste decennium was er, net als in de Verenigde Staten een ongunstige ontwikkeling in de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden waar te nemen. Qua arbeidscontract werd de situatie met name voor jongeren in de periode 2007 – 2013 steeds beroerder. In 2014 en 2015 vond op een aantal punten herstel plaats. Dit schrijven Peter Smulders en Seth van den Bossche in hun artikel Neergaande trend in de kwaliteit van arbeid in het tijdschrift Economisch Statistische Berichten (ESB). Van den Bossche is programma-manager bij TNO van Monitoring van Arbeid dat op grote schaal veranderingen en gevolgen van de arbeidssituatie van de Nederlandse beroepsbevolking onderzoekt. Smulders is onderzoeker bij TNO.

Als oorzaak van de verslechtering werden de steeds grotere wereldwijde concurrentie, technologische innovatie, toename van laagbetaald werk in de dienstensectoren, afname van de invloed van vakbonden en zogenaamde financialisatie van het werk aangemerkt. Financialisatie is een toenemend accent op de financiële verantwoording van alle bezigheden binnen bedrijven en in de publieke sector. Daarbij kwam dat de overheid in de VS werknemers niet voldoende had beschermd door de eenzijdige aandacht in het beleid voor prijsstabiliteit en inflatie. Werkloosheid en de creatie van banen – en zeker van goede banen – hadden geen topprioriteit.

‘Good jobs’ en ‘bad jobs’

Het gevolg was dat het aandeel ‘good jobs’ afnam en het aandeel ‘bad jobs’ toenam. Bij een ‘good job’ gaat het om een goede beloning, een goede pensioenregeling en sociale zekerheid, een redelijke mate van autonomie en een zekere controle over eigen werkzaamheden en over eigen arbeidsuren en vrije tijd. Er was dus steeds meer sprake van onzeker werk (precarious work). Dit alles leidde in de VS tot grotere ongelijkheid op het punt van inkomens en arbeidsvoorwaarden. Ook in het Verenigd Koninkrijk werden dergelijke conclusies getrokken voor de periode 2006–2012.

Hoe is de situatie in Nederland?
Om de ontwikkeling van de kwaliteit van werk te analyseren, gebruikt TNO data die verzameld zijn met de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA). De NEA omvat een breed palet aan beroeps- en werkkenmerken, zoals arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en werktijden en levert een representatief en betrouwbaar beeld op van de arbeidssituatie van werknemers in Nederland. Elk jaar omvat de NEA een netto-steekproef van ruim 22.000 werknemers in loondienst (40.000 vanaf 2014). De data van de NEA zijn gewogen naar geslacht, leeftijd, herkomst, opleidingsniveau, bedrijfstak, regio en stedelijkheid.

Alles bij elkaar zijn in de periode 2007–2013 meer werknemers terechtgekomen in banen die te typeren zijn als ‘bad jobs’. Omdat in de periode 2014–2015 op een paar punten een lichte verbetering in de kwaliteit van het werk waarneembaar is, lijkt de conjunctuur daar een rol in te spelen. Het aantal faillissementen en de werkloosheid is in die laatste paar jaren immers – na een lange periode van stijging – weer iets afgenomen.

De kwaliteit van werk per beroepsgroep

De banen van leidinggevenden, ingenieurs, architecten en technici, ICT-functies en administratief-financiële functies kunnen aangemerkt worden als ‘good jobs’. De banen van postdistributiepersoneel, koks & kelners, winkelpersoneel, schoonmakers & huishoudelijk personeel, en bejaarden- & kinderverzorgers komen het meest in aanmerking om als ‘bad job’ getypeerd te worden. Bij deze banen is er sprake van weinig interessant werk, deeltijdwerk, flexibele contracten en baanonzekerheid. De andere banen nemen een tussenpositie in.

Conclusie: dalende autonomie van werkenden

Niet alleen in de VS en het VK, maar ook in Nederland is er, althans in de crisisperiode 2007–2013, sprake van een verslechtering van de kwaliteit van werk en de arbeidsvoorwaarden. In de periode 2007–2013 blijken meer werknemers terecht te zijn gekomen in banen met meer arbeidsonzekerheid en matige arbeidsvoorwaarden, in deeltijdwerk, met flexibele contracten en relatief weinig autonomie. Een deel van deze problematiek – de dalende autonomie van werkenden in Nederland – werd reeds eerder vastgelegd door Van den Bossche et al. (2015). Dat de autonomie van werknemers is afgenomen, wijst mogelijk ook op een toename van het geprotocolleerde en simpele werk en op de tendens dat leidinggevenden verantwoordelijkheden naar zich toe trekken.

Van belang is ook dat een van de effecten van de crisis – de groei van het tijdelijk werk – bijna geheel bij de jongeren (15–29 jaar) is terechtgekomen. Over de periode 2007–2013 werd de situatie voor jongeren qua arbeidscontract langzamerhand steeds beroerder, terwijl dat bij 30- tot 49-jarigen en bij 50-plussers niet het geval was.

De vraag is of het aantrekken van de economie in de nabije toekomst het tij verder kan keren.

Neergaande trend in de kwaliteit van arbeid, door Peter Smulders en Seth van den Bossche, ESB, 13 oktober 2016: https://esb.nu

Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2015: www.monitorarbeid.tno.nl/publicaties/nea-2015
In PDF: Nationale enquête Arbeidsomstandigheden 2015 – Methodologie en globale resultaten, oktober 2016: https://beroepseer.nl

Werk is saaier en onzekerder, door Bart van Eldert en Natasja de Groot, Algemeen Dagblad, 18 oktober 2016: www.ad.nl

Behandeling wetsvoorstel in Eerste Kamer legt meningsverschil bloot over plaats van overheid en ambtenaar in onze maatschappij

Op 27 september 2016 vond in een vergadering van de Eerste Kamer de voortzetting van het debat plaats over het wetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren. Een jaar geleden, op vijf dagen na,  om precies te zijn op 22 september 2015, is het debat begonnen. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel begin 2014 aangenomen.
Doel van het wetsvoorstel is het zoveel mogelijk elimineren van de arbeidsrechtelijke verschillen tussen personeel in de overheidssector en de marktsector. In dat kader heeft de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Plasterk, eerder aan de Tweede Kamer een ambtenarenstatuut toegezegd waarin ‘de aspecten van het ambtelijk vakmanschap’ zullen worden vastgelegd. De planning is erop gericht dit gereed te hebben op het moment dat de wet in werking treedt. Tot op heden is nog onduidelijk hoe de minister dat statuut wil vormgeven.

Noopt dit voorstel wel tot zulke  langdurige reflectie?

De vergadering van de Eerste Kamer op 27 september heeft niet geleid tot een afronding. De plenaire behandeling (re- en dupliek) wordt voortgezet op 25 oktober 2016.
Barend Barentsen, hoogleraar Albeda Leerstoel van de Universiteit Leiden en het kennis- en dienstencentrum voor arbeidszaken in het publieke domein CAOP, schrijft in een column over de vergadering wat hij vindt van het langdurig reflecteren op het wetsvoorstel door de Eerste Kamer. Hij vraag zich af… “of dit voorstel wel noopt tot zoveel en zulke langdurige reflectie. (De initiatiefnemers haastten zich overigens om te verklaren dat de lange duur van het proces vooral aan hen ligt, omdat zij meer tijd namen om de vele vragen vanuit de senaat te beantwoorden.) Er is namelijk heus wel een aantal feitelijke, zogezegd technische argumenten te bedenken voor en tegen normalisering, en meer specifiek voor en tegen normalisering zoals die in het wetsvoorstel is vormgegeven. Wat zijn de kosten, wat zijn de besparingen, enzovoort. Die argumenten zijn inmiddels wel bekend en mij bekruipt toch sterk het gevoel dat de Eerste Kamer daarop geen nieuwe reflectie pleegt, als wel de gekende standpunten nog eens herkauwt, en dus enigszins fungeert als een Chambre de rémâchage. Dat is het goed recht van de senaat, al was het maar omdat daar dezelfde argumenten toch anders kunnen worden gewogen dan in de Tweede Kamer”.

Schimmenspel

“Toch vraag ik me af of het in dit stadium nog daarover moet gaan. Ik krijg de indruk dat ‘zakelijke’ argumenten er nog veel toe doen in de discussie. Normalisering is en blijft een geloofs-, zo men wil gevoelskwestie. Je bent voor, omdat je in wezen geen verschil ziet tussen ambtenaren of werknemers: beide zijn van de baas afhankelijke loonslaven. Je bent tegen omdat een medewerker van de overheid een bijzondere rol vervult, die een veelheid van extra rechten en plichten met zich brengt. Dat gaat de keuze van de Eerste Kamer, als het ooit zo ver komt, bepalen. Op 27 september is in zekere zin een schimmenspel opgevoerd, waarin de besproken argumenten fungeerden als zwakke afschaduwingen waren van de werkelijke redenen om voor of tegen het voorstel te zijn”.

Volgens Bastiaansen bestaat de discussie over normalisering eigenlijk al sinds de invoering van de ambtelijke status: “in zoverre is het niet verbazend dat er niet te elfder ure nog allerlei nieuwe inzichten naar boven zijn komen borrelen bij de initiatiefnemers en de Kamerleden”.
Het hele debat gaat in feite om de visie van de verschillende partijen op de plaats van de overheid en de ambtenaar in onze maatschappij. Alle andere discussiepunten zijn volgens hem haarkloverijen over begrippen.
Aan de basis ligt een diep meningsverschil over de positie van de ambtenaar in onze maatschappij.

Lees de hele column van Barend Barentsen: ‘Heftige reflectie’ over de normalisering rechtpositie ambtenaar, CAOP, 10 oktober 2016: www.caop.nl

Verslag van vergadering van 27 september 2016 van Normalisering rechtspositie ambtenaren, Eerste Kamer: https://www.eerstekamer.nl

White Paper: wetsvoorstel ‘Normalisering rechtspositie ambtenaren’, CAOP, 27 september 2016: http://www.caop.nl

Lees meer over de positie en de rol van de ambtenaar in boek Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag, door Gabriël van den Brink en Thijs Jansen, uitgave Stichting Beroepseer, 96 p., 2016: https://beroepseer.nl

 

Eerste resultaten van het Zorgpanel van Follow the money

In september 2016 werd het Zorgpanel van Follow the money in het leven geroepen. Daarvoor hebben zich iets meer dan 500 mensen aangemeld. Follow the money is het multimediaal platform voor financieel-economische onderzoeksjournalistiek. Met de lezers wil het FTM-panel onderzoek doen naar de zorg. Iedereen kan en mag meedoen, of je nu professional bent, patiënt, vrijwilliger of mantelzorger.

In het panel komen thema’s aan bod als bureaucratie, verspilling, transitie, toegankelijkheid. De centrale vraag is: Wat maakt onze zorg zo duur?
Het meest besproken thema van de afgelopen maand was het eigen risico. Met de verkiezingscampagne op komst zijn er verschillende politieke partijen die plannen hebben om het eigen risico in de zorg te beperken of af te schaffen. FTM was erg benieuwd hoe de panelleden daar tegenaan kijken. De eerste resultaten laten zien dat een meerderheid van de respondenten voorstander is van het afschaffen van het eigen risico: op de stelling ‘het afschaffen van het eigen risico in de zorg is een goed idee’ antwoordde 65,9 procent het daar mee eens of zelfs zeer mee eens te zijn. Ongeveer een kwart van het panel vindt het afschaffen van het eigen risico geen goed plan.

Mijden van zorg

Voor een deel van het panel heeft de hoogte van het eigen risico ook wel eens geleid tot het mijden van de zorg. Op de vraag: ‘Heb je wel eens besloten geen gebruik te maken van zorg in verband met de financiële consequenties?’ antwoordde 35 procent bevestigend. Columnist S. de Beter leverde forse kritiek op het eigen risico in de zorg: in zijn column pleitte hij ervoor om het te vervangen door een eigen bijdrage, volgens hem een veel beter instrument. Ook dit idee hielden wij ons panel voor. De reacties waren gemengd: de groep tegenstanders is iets groter dan die van de voorstanders. Een aanzienlijk deel van het panel twijfelt nog.

Andere vragen betroffen de transitie van zorgtaken, verspilling in de zorg en het digitaal medisch dossier.

Lees meer – en bekijk de grafieken – over De eerste resultaten van het FTM Zorgpanel, door Jeffrey Stevens, Follow the money, 17 oktober 2016: www.ftm.nl

eerste resultaten ftm zorgpanel

 

President Gerechtshof Den Haag Leendert Verheij over 10 jaar stichting Beroepseer, en over de toekomst

logo tien jaar beroepseerIn 2016 is het tien jaar geleden dat stichting Beroepseer is opgericht. In die tien jaar heeft de stichting zich met hart en ziel ingezet om professionals in de (semi-)publieke sector te ondersteunen en te bemoedigen om naar eer en geweten hun werk te kunnen doen.
Door middel van publicaties, blogs, video’s, Goed Werk Hub-bijeenkomsten, Beroepseer-ateliers en Goed Werk-trajecten heeft de stichting duizenden professionals bereikt en geïnspireerd.
Dit jubileum is een mooie gelegenheid om terug te kijken wat tien jaar Beroepseer heeft opgeleverd en de balans op te maken. Daarnaast willen we vooruitkijken: waar staan we? Welke ontwikkelingen zien we om ons heen? Waar willen we vanuit stichting Beroepseer aan bijdragen en hoe?

Ter gelegenheid van het jubileum van Beroepseer vinden verschillende activiteiten en bijeenkomsten plaats. Een van deze activiteiten is een reeks interviews met voortrekkers van stichting Beroepseer waarin ze terugblikken op de afgelopen 10 jaar, maar ook hun licht laten schijnen over de uitdagingen voor de toekomst.

Interview met mr. Leendert Verheij

De vijfde gast in deze reeks is Leendert Verheij, president van het Gerechtshof Den Haag. Verheij is sinds 2009 betrokken bij Beroepseer: “In 2009 ben ik geïnterviewd door Thijs Jansen voor het boek Beroepstrots – een ongekende kracht over hoe ik als leidinggevende in mijn werk sta, over het productiedenken binnen de rechtspraak en hoe daarmee om te gaan. Sindsdien ben ik de activiteiten van de stichting Beroepseer blijven volgen en af een toe heb ik een blog geschreven. In 2013 schreef ik dat de rechtspraak geen koekjesfabriek is en ook niet moet worden. Begin dit jaar reageerde ik op een blog van Howard Gardner, die aan de basis van het Goed Werk-gedachtegoed heeft gestaan, en hield ik een pleidooi voor het belang van het stilstaan bij maatschappelijke en morele consequenties van professioneel handelen.

Vorig jaar kon een Goed Werk-programma worden gevolgd binnen het gerechtshof Den Haag. Leidinggevenden, secretarissen en raadsheren gingen in aparte groepen met elkaar in gesprek over de kern van hun werk aan de hand van de drie elementen van Goed Werk: vakmanschap, verantwoordelijkheid en persoonlijke betrokkenheid. De belangrijkste opbrengst was dat de deelnemers met elkaar in gesprek waren over het vak, daar taal aan gaven en leerden daarover met elkaar af te stemmen. Ook werd duidelijk dat het voor mensen, werkzaam bij het gerechtshof lastig is om uit zichzelf tijd vrij te maken voor reflectie”.

De belangrijkste uitdaging van Beroepseer voor de toekomst, ligt wat Verheij betreft in het ondersteunen van professionals en hen aansporen op een goede manier hun professionele ruimte te nemen: “Belangrijk dat professionals zelf initiatief nemen en goede resultaten boeken en niet enkel naar leidinggevende en bestuur kijken. De leidinggevende heeft wel een verantwoordelijkheid om professionals daar optimaal in te ondersteunen en het gesprek tussen hen te faciliteren. Want samen staan ze sterker. Professionaliseren, ontwikkeling, versterken professionele identiteit, daar gaat het om. De uitdaging voor organisaties is om ruimte te bevechten om professionaliteit goed inhoud te kunnen geven. Alleen sturen op doelmatigheid staat dikwijls haaks op professioneel handelen. De stichting Beroepseer kan een bron van inspiratie zijn en blijven, kennis en inzichten verzamelen en verspreiden. Kortom, op dezelfde voet een stapje verder”.

leendert verheij 2

Klik hier voor interview met mr. Leendert Verheij

 

 

 


Voorgaande interviews over 10 jaar Stichting Beroepseer:

1. Interview met politiechef Jaco van Hoorn. Klik hier.
2. Interview met Barend Rombout van Bureau Frontlijn. Klik hier
3. Interview met hoogleraar Rechtstheorie Dorien Pessers. Klik hier.
4. Interview met hoogleraar Gabriël van den Brink. Klik hier.

 

Advies over middelbaar beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt: Vakmanschap voortdurend in beweging

omslag vakmanschap voortdurend in bewegingDe Onderwijsraad heeft op verzoek van de Tweede Kamer een advies uitgebracht over de vraag hoe de aansluiting van het middelbaar beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt beter kan, zowel voor het einde van initiële*) opleidingen als erna, via een leven lang leren. De Raad adviseert regioregie meer te benutten en pleit daarnaast voor het hervormen van de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) en het instellen van een persoonlijk postinitieel*) scholingsbudget.

Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt behoeft voortdurende aandacht. Ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt doen een groot beroep op de flexibiliteit en het lerend vermogen van mensen. De arbeidsmarktpositie en geringe scholingsdeelname in het kader van een leven lang leren maken vooral de positie van middelbaar opgeleiden zorgelijk. Daarom richt de raad zich in dit advies op het zogenoemde middensegment: de groep met een mbo diploma op niveau 2 of hoger.

Hoogwaardig vakmanschap moet voortdurend op peil worden gehouden: voltooiing van de initiële opleiding is daarvoor niet langer voldoende. Voor middelbaar opgeleiden is een leven lang leren extra van belang. Het is daarbij verstandig om al in de initiële opleiding een aanzet te geven voor latere deelname aan een leven lang leren.

Bij een leven lang leren is volgens de Raad aandacht nodig voor persoonlijke ontwikkelingsdoelen en werkgerelateerde doelen. Hoewel persoonlijke ontwikkeling ook een doel op zich is, hanteert de Raad in dit advies de insteek dat het persoonlijke ontwikkelingsdoel de werkgerelateerde doelen versterkt. Door beide doelstellingen in combinatie na te streven leren mensen hoe ze hun leven vorm kunnen geven en hun sociale netwerken kunnen opbouwen, maar ook hoe ze hun kennis en vaardigheden kunnen uitbreiden en participeren op de arbeidsmarkt. Om deze brede doelstelling van een leven lang leren goed vorm te kunnen geven en versnippering van beleid en financiering tegen te gaan, pleit de Raad voor meer (regionale) samenhang in de aanpak én voor betrokkenheid van alle partijen: middelbaar opgeleiden zelf, werkgevers, onderwijsinstellingen en overheid. Daartoe doet de Raad drie aanbevelingen.

Versterk de regionale aanpak

De Raad adviseert regioregie meer te benutten voor verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in het kader van een leven lang leren, omdat dan beter kan worden ingespeeld op de specifieke behoeften van werknemers en arbeidsmarkt. Dit voorkomt versnippering in aanbod, organisatie en financiering van onderwijs. Daarbij is samenwerking tussen verschillende partijen nodig. De raad pleit voor een regierol van gemeenten en voor gedegen evaluatie en monitoring van beleidsmaatregelen en interventies op het gebied van een leven lang leren.

Stimuleer en ondersteun eigen verantwoordelijkheid

De Raad vindt het belangrijk dat middelbaar opgeleiden bewust gemaakt worden van de noodzaak van blijvend leren en dat zij zelf verantwoordelijkheid nemen voor leeractiviteiten in het kader hiervan. Zij moeten bij dit bewustwordingsproces en bij het leren zelf ondersteund worden. De Raad pleit voor een positionering van een leven lang leren in de onderwijskolom. Al in het initiële onderwijs moet aandacht zijn voor de noodzaak van voortdurend leren en de ontwikkeling van zelfsturing. Daartoe dient volgens de Raad de inspanningsverplichting van loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het middelbaar beroepsonderwijs op termijn verzwaard te worden tot een resultaatsverplichting voor de student.

Zorg voor een persoonlijk postinitieel scholingsbudget

De Raad identificeert twee knelpunten bij een onderdeel van de financiering van leven lang leren: de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen). Ten eerste zijn deze fondsen gericht op de eigen sector en vaak niet op sector-overschrijdende mobiliteit. Ten tweede is de besteding van de middelen in deze fondsen niet efficiënt geregeld. De Raad pleit voor het hervormen van de O&O-fondsen en het instellen van een persoonlijk postinitieel scholingsbudget. De Raad is van mening dat het rechtvaardig is wanneer werknemers de beschikking krijgen over de zelf opgebouwde reserves. Zij moeten de mogelijkheid hebben om deze opleidingsgelden te gebruiken voor opleidingen of cursussen die de ‘employability’ van de werknemer bevorderen in de huidige baan. Zij moeten deze opleidingsgelden echter ook in kunnen zetten bij intersectorale mobiliteit op de arbeidsmarkt of bij werkloosheid. Volgens de Raad verbetert het instellen van een persoonlijk budget de toegankelijkheid, kwaliteit en efficiëntie van scholing na het initiële onderwijs.

Noot
*) Een initiële beroepsopleiding is een funderende, eerste beroepsvorming waarin de toekomstige beroepsuitoefenaars respectievelijk een brede professionele basisvorming krijgen, gevolgd door een meer volledige beroepsspecifieke vorming die men beroepsspecialisatie noemt.
Een postinitiële opleiding is een onbekostigde opleiding voor studenten met substantiële werkervaring in een domein, waarop ook de te volgen masteropleiding gericht is, zodat de studenten na afstuderen een reële kans hebben om op een hoger niveau in dat domein hun loopbaan verder te ontwikkelen.

Vakmanschap voortdurend in beweging – Verbeter de aansluiting tussen mbo, arbeidsmarkt en een leven lang leren, Onderwijsraad, 13 oktober 2016: www.onderwijsraad.nl/publicaties/adviezen/2016/10/13/vakmanschap-voortdurend-in-beweging

Download de volledige publicatie Voortdurend in beweging, 58 pagina’s: www.onderwijsraad.nl

President Gerechtshof Den Haag Leendert Verheij over ‘De rechter van morgen’

De president van het Gerechtshof Den Haag en voorzitter van de Landelijke Selectiecommissie van rechters mr. Leendert Verheij, was op 7 oktober 2016 een van de sprekers op het Rio-symposium*) in het nieuwe gebouw van de Hoge Raad in Den Haag.
Op dit eerste Rio-symposium werd stilgestaan bij de uitdagingen waarmee de rechter van morgen geconfronteerd wordt. Wat is de plaats van de rechter in de veranderende Nederlandse samenleving?
In zijn lezing probeerde Verheij antwoorden te geven op die vraag, daarbij constaterend dat bij alle veranderende omstandigheden er toch ook bepaalde constanten zijn, namelijk de kernwaarden van de rechtspraak die bewezen hebben de eeuwen te trotseren. Verheij illustreerde dat door de belangrijkste elementen van de rechterlijke ambtseed te vergelijken met een tekst uit de periode tussen 300 en 250 v.C. In die tekst beschrijft koning Josafat uit het Oude Testament de eigenschappen van een goede rechter: het besef dat de rechter niet op eigen gezag kon rechtspreken (maar op gezag van God), betrouwbaarheid, onpartijdigheid, rechtvaardigheid, onomkoopbaarheid, nauwkeurigheid, vastberadenheid, integriteit en toewijding.

De huidige ambtseed luidt: De Grondwet naleven (niet op eigen gezag rechtspreken); geen beloften etc. om benoeming te verkrijgen; geen giften of geschenken aannemen; eerlijkheid, nauwgezetheid, onzijdigheid, geen aanzien van personen; gedragen als goed rechterlijk ambtenaar.

Wel onafhankelijk, niet autonoom

Verheij ging nader in op twee van de kernwaarden: niet rechtspreken op menselijk/eigen gezag en integriteit. Niet op eigen gezag betekent in de eerste plaats dat de rechter wel(iswaar) onafhankelijk is, maar niet autonoom. Verheij: “Ik betreur het nog altijd dat in de NVvR-rechterscode het begrip autonomie wordt gehanteerd. Als een rechter iets niet is, dan is het wel zijn ‘eigen wetgever’.
Een andere opmerking die hier gemaakt moet worden is deze: er wordt dikwijls gezegd ‘gezag moet je verdienen’. Maar juist, omdat de rechter niet op eigen gezag spreekt, gaat die uitspraak niet op. Een zeker institutioneel gezag van de rechter mag worden voorondersteld. En voor een goed functionerende rechtsstaat is dat ook onontbeerlijk. De rechter kan dat gezag wel verspelen, of op zijn minst aantasten door zijn/haar werk niet goed te doen, door slecht te motiveren en door niet te responderen op vragen van partijen en/of (onder omstandigheden) de samenleving. Ook die samenleving zelf, of haar bestuurders, kunnen het gezag van de rechter ondermijnen.
De geschiedenis van de Weimarrepubliek en recentelijk de gebeurtenissen in Turkije (en eerder Italië en Hongarije) laten daarvan voorbeelden zien. Sleutelfiguren bij het ondermijnen van het gezag van de rechter waren steeds gekozen politici. De nogal eens gehoorde slogan ‘de kiezer heeft altijd gelijk’ lijkt me in historisch perspectief bepaald aanvechtbaar. Hoe dat ook zij, in zulke situaties komt het aan op moed van de individuele rechters”.

Verheij over de andere kernwaarde, integriteit: “Als er iets is, wat het gezag van de rechtspraak en het vertrouwen in de rechtspraak ondermijnt is dat wel gebrek aan integriteit. Niet voor niets wordt daar bij de selectie van rechters uitdrukkelijk aandacht aan besteed. Wat is het voor iemand; hoe gaat men om met morele dilemma’s; zijn daarvoor gedragscodes en protocollen beslissend, of is er vooral een intrinsieke motivatie? En wat gebeurt er als de betrokkene onder druk komt te staan, hoe gaat hij dan met de beleden normen om? Met een zorgvuldige selectie alleen zijn we er natuurlijk niet. Zoals de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb onlangs zei: ‘Het geweten is als een spier. Als je die niet traint, verslapt hij’. Aandacht voor morele dilemma’s en integriteit in de opleiding en na voltooiing van de opleiding in het professionele gesprek is absoluut en continu noodzakelijk”.

Verheij heeft het verder over moed, de plicht om te mishagen, complexiteit, de ‘publieke opinie’, het ‘overbruggen van de kloof tussen de wet/het recht en het leven’ en wat er van de moderne rechter mag worden gevraagd. Tenslotte herhaalde Verheij een pleidooi dat hij eerder had gehouden in een toespraak, een gericht beleid om meer niet-westerse allochtone rechters te krijgen. Een percentage van 7% van rechters in opleiding van allochtone afkomst sinds 2014 is aan de lage kant.

Noot
*) Rio = Rechters/raadsheren in opleiding. De Rio-opleiding is de nieuwe flexibele initiële opleiding tot rechter of raadsheer. Alle nieuwe rechters of raadsheren volgen voortaan deze opleiding die – afhankelijk van de meegebrachte kennis en ervaring – tussen de vijftien maanden en vier jaar duurt. De rio’s (rechters/raadsheren in opleiding) zijn tijdens de opleiding zowel actief binnen hun gerecht als bij SSR, het opleidingsinstituut van de rechterlijke organisatie.

Klik hier voor de hele lezing van mr. Leendert Verheij: De rechter van morgen, Rio-symposium, 7 oktober 2016: www.rechtspraak.nl

Over het Rio-symposium: https://ssr.nl