Skip to main content

Redactie Beroepseer

Ontmoedigt Plasterk de ambtelijke dienst?

Hans Wilmink, tot 2013 werkzaam in verschillende functies bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en medewerker van Stichting Beroepseer, gaat in zijn artikel Ontmoedigt Plasterk de ambtelijke dienst? op de nieuwssite voor het openbaar bestuur Platform O, in op twee belangrijke actuele berichten over ambtelijk vakmanschap.

Hans Wilmink:

Het eerste bericht: Op 19 september 2016 schreef minister Plasterk aan de Tweede Kamer dat hij – ondanks een eerdere toezegging aan de Tweede Kamer – niet met een Statuut zal komen waarin de ambtelijke kernwaarden zijn vastgelegd.
Het tweede: Op 8 november 2016 keurde de Eerste Kamer het wetsvoorstel goed dat de rechtspositie van ambtenaren normaliseert. Hoewel die normalisering alleen de arbeidsvoorwaardelijke kant van de rechtspositie betreft, en een aantal bijzondere eisen verbonden aan het ambtelijk functioneren in stand laat, wordt toch gevreesd dat het de aandacht voor die bijzondere eisen zal schaden. Heeft aandacht voor waarden gedreven handelen nog toekomst? Hoe moeten we dat zien in het licht van het groeiende zogenoemde populisme?

Op deze vragen ga ik in, aan het slot doe ik de volgende minister voor de ambtelijke dienst een paar bemoedigende suggesties. Ik put in het bijzonder uit het essay Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag dat onder auspiciën van de Vereniging voor OverheidsManagement (VOM), de Stichting Innovatie, Kwaliteit en Professionaliteit van het Openbaar bestuur (IKPOB) en de Stichting Beroepseer is uitgebracht [1]. Waar gesproken wordt over ‘het essay’ gaat het over dát stuk.
Nadat minister Plasterk had aangekondigd dat hij met een ambtenarenstatuut zou komen en dat hij daarin een aantal ambtelijke kernwaarden zou opnemen, heb ik met Thijs Jansen een pleidooi uitgewerkt voor een krachtig ambtenarenstatuut [2]. Centraal in dat betoog – ondersteund door onderzoek en ervaringen – staat dat een Statuut of een code moet zijn ingebed in een breed programma waarin het leren en oefenen met de waarden in praktijksituaties centraal staat. Anders kan een Statuut niet meer dan een symboolwerking bieden, en misschien zelfs worden ervaren als een van bovenaf opgelegd keurslijf. Leren en oefenen met de onderlinge spanning tussen die kernwaarden en met de dilemma’s die men tegenkomt bij de toepassing in de praktijk.

Dat doen we bij de Stichting Beroepseer in sessies over vakmanschap en goed werk[3], in drie of vier dagdelen. Deelnemende ambtenaren brengen daar hun eigen ervaringen in. Veelvuldig kwam daarbij de volgende spanning op tafel: tussen de klassieke waarden rechtmatigheid en rechtsgelijkheid aan de ene kant en aan de andere kant de opdracht om recht te doen aan de individuele situatie, maatwerk te leveren. Hoe daar de balans te vinden is geen hogere wiskunde en ook geen zaak van verdere regelgeving of protocollering. Oefenen met de toepassing van kernwaarden op die praktijkgevallen. Aandacht voor de verschillende verantwoordelijkheden van de ambtenaar. Met elkaar reflecteren op handelingsperspectieven. Dat helpt de deelnemers hun moreel en professioneel kompas te richten. Meermalen kwam men daarbovenop met waardevolle signaleringen of adviezen richting eigen ambtelijke of politieke leiding.
Nu wil de minister afzien van een statuut omdat hij het van belang vindt ‘om aan te sluiten bij de dialoog en de beleveniswereld van de ambtenaren zelf ‘ [4]. Dat wijst erop dat hij is uitgegaan van een Statuut als een statisch juridisch instrument dat van bovenaf waarden en regels oplegt aan de ambtelijke praktijk. Het is dan ook maar goed dat hij daar niet mee komt.

Moreel handelen

Natuurlijk moeten we aansluiten bij de belevingswereld van ambtenaren zelf. Uit onderzoek en uit onze praktijkervaring blijkt dat de meeste werkers intrinsiek en impulsief geneigd zijn tot integer en eerlijk handelen. Medewerkers willen hun sociale en morele drijfveren waarmaken in hun werk. Dat geldt ook voor ambtenaren, genormaliseerd of niet. Er is uitgebreid internationaal onderzoek gedaan naar de waarden die volgens de vakliteratuur belangrijk zijn voor ambtenaren. Wij lieten de uitkomsten daarvan zien, het gaat daarbij om een set van ethische, morele, rechtsstatelijke , bedrijfsmatige en mensgerichte waarden. Maar we bespraken ook de waarden die ambtenaren zélf belangrijk vinden voor hun werk. Harrie Aardema – organisatieadviseur en een aantal jaren bijzonder hoogleraar Publiek Management aan de Open Universiteit – voerde een krachtig pleidooi om vooral gebruik te maken van de ‘stille waarden’ die medewerkers zélf koesteren. De waarden en beweegredenen die zij zelf hoog houden in hun werk. Hij stelt die tegenover de ‘over normering’ in plannen of systemen waar organisaties veelal mee komen, en die vaak met schijnsturing of cynisme gepaard gaan [5]. Het gaat er om die stille waarden een stem te geven.
De impuls tot moreel handelen is er niet alleen in werksituaties. Het essay betoogt dat er in onze samenleving meer consensus over waarden en normen bestaat dan we denken, en dat mensen in beginsel ook wel graag conform hun eigen waarden en normen willen handelen. Het stelt dat de overheid dat heeft onderschat toen ze ‘vraagsturing’ als leidend principe ging invoeren in de veronderstelling dat burgers vooral als ‘klant ‘wilden worden behandeld. Waarden als eerlijkheid en betrouwbaarheid worden juist belangrijker naarmate de omgeving en cultuur meer divers wordt.

Gezag en moraliteit

Is dat laatste wel te rijmen met de recente ontwikkelingen in de verhouding tussen de overheid (in het bijzonder de politiek) en de samenleving? Er zijn tekenen dat we afstevenen op een vertrouwenscrisis met betrekking tot het gezag. We zien in de media hoe sommige politieke en maatschappelijke gezagsdragers eigen belangen najagen, en te weinig bezig zijn met de meer algemene verantwoordelijkheden waarvoor ze zijn aangesteld of gekozen. Maar ook waar geen sprake is van grove schendingen van integriteit, zien we dat politieke gezagsdragers en bestuurders steeds meer op zichzelf en op het bestuurlijke systeem gericht zijn. Daarmee verliezen ze het zicht op de gezaghebbende rol richting de samenleving. In het essay wordt dat samengevat als een overschakeling door de politiek van de ‘volksmodus’ naar de ‘staatsmodus’.
Het vertrouwen van burgers in hun elites neemt af. Agressie en geweld tegen bestuurlijke gezagsdragers en tegen publieke professionals (bij sociale diensten bijvoorbeeld) is een serieus issue geworden. Politieke kandidaten die zich tegen hen afzetten trekken veel stemmen bij verkiezingen. Dat is een goede zaak in zoverre het laat zien dat het democratisch proces politieke machthebbers vervangt als kiezers hun tijd gekomen achten. Zorgwekkend wordt het waar kiezers het vertrouwen lijken te verliezen dat er überhaupt nog algemene belangenafwegingen gemaakt (kunnen) worden die uiteindelijk ook henzelf ten goede komen. Dan komt het vertrouwen in de democratische rechtsstaat onder druk.

Op het eerste gezicht lijkt dat in tegenspraak met de verwachting in het essay dat waarden als eerlijkheid en betrouwbaarheid belangrijker worden. Maar niet als we in ogenschouw nemen dat de nieuw gekozen leiders – of ze nu meer of minder van populistische signatuur zijn – uiteindelijk toch met deze waarden zullen moeten rekenen. Immers, ook zij zullen beslissingen moeten nemen over algemene en publieke zaken. Daarbij is het onontkoombaar dat in specifieke gevallen particuliere belangen van sommige burgers meer gediend worden dan die van andere. Dat is het geval bij infrastructurele maatregelen, bij het verdelen van financiële en sociale lasten, bij het toekennen van zorgrechten, bij de opvang van vluchtelingen, enz. Bij het maken van die publieke afwegingen zal iedere politieke leider worden geconfronteerd met de realiteit dat we in die aangelegenheden ‘in allerlei opzichten van elkaar afhankelijk zijn en dat het idee van zelf beschikkende individuen in een aantal opzichten niet klopt ‘(essay, pag. 47).

Moreel

De overheid moet soms dus een knoop doorhakken, het machtswoord spreken. In een democratische rechtsstaat streeft de overheid naar een publieke erkenning van dat machtsoptreden. We spreken dan van (overheids)gezag.
Uit onderzoek blijkt dat ook burgers die ongelijk krijgen van de overheid of in hun directe belang worden benadeeld, veelal toch de beslissingen accepteren. Mits zij overtuigd kunnen worden van een rechtvaardige behandeling. De acceptatie van de opvang van vluchtelingen in gemeenten die dat met een goed proces van afweging en besluitvorming hebben aangepakt, is een voorbeeld daarvan. In zulke situaties kunnen we spreken van een gezaghebbende toedeling van waarden door de overheid. De Nationale Ombudsman laat in zijn rapporten vele voorbeelden daarvan zien.
Op die ervaringen is zijn ‘Behoorlijkheidswijzer’ gebaseerd, daarin staat onder meer dat de burger met respect bejegend moet worden, en coulant moet worden behandeld waar deze onevenredig benadeeld wordt door een maatregel die in het algemeen belang is genomen.
De normen die vervat zijn in deze normen voor een behoorlijke bejegening, en in de aloude algemene beginselen voor behoorlijk bestuur, vloeien rechtstreeks voort uit morele waarden als: rechtvaardigheid, rechtmatigheid, betrouwbaarheid, eerlijke behandeling.
Dan hebben we het kortom over een overheid die niet alleen eisen aan de burger stelt, maar ook aan zichzelf. Een fatsoenlijke overheid.
Waar de politiek teveel met zichzelf is bezig gegaan en in een zekere morele leegte is vervallen, werkt dat door in de ambtelijke dienst. Ook de ambtenaren hebben te maken gehad met de eerdergenoemde vraagsturing binnen de overheid, die de burgers ziet als afnemers tegen wie je ook eenvoudigweg ‘nee’ kunt verkopen omdat de voorraad (het budget) op is.
Bij de toekenning van thuiszorg heeft de bestuursrechter duidelijk gemaakt dat dit niet kan zonder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te hanteren. Zoals goed onderzoek doen, en een goede en zorgvuldige motivatie geven van de keuzes en afwegingen.
De eerder genoemde gerichtheid op het interne systeem vertaalt zich in het bestuur en in de ambtenarij veelal in bureaucratisch handelen en denken. Dat gebeurt overigens ook in tal van grote maatschappelijke organisaties. Volgens Christiaan van den Berg[6] is in Nederland die tendens nog sterker dan in andere landen, zoals bijvoorbeeld België. In het verslag van een bijeenkomst over het essay wordt zijn inbreng hierover samengevat: ‘Wij Nederlanders daarentegen schrijven rampenplannen en herschrijven protocollen. Wij kunnen niet meer lijden dat iets mis gaat, maar er hoeft niet overal een protocol voor te zijn, toch? Door overal regels voor te maken en strikte uitvoering daarvan te eisen krijgt de ambtenaar een slechte naam, bureaucratie is een negatief woord geworden. Van den Berg is van mening dat het stellen van hogere morele normen in sommige situaties best lastig is. Maar we zouden kunnen beginnen met het naleven van de al bestaande normen, en dat is tweezijdig. Op die manier kan het gezag terug gewonnen worden. En daar start het mee.’

Ralph Heintzmann – een Canadese hoogleraar met topambtelijke ervaring – maakt zich zorgen dat ambtenaren teveel worden gedegradeerd tot pure uitvoerders van de zittende regering, en dat daarmee hun neutraliteit en onafhankelijkheid in gevaar komt. In Nederland kennen we die zorgen ook. Heintzman pleit voor een nieuw ‘moreel contract’ tussen bewindslieden, parlement en ambtelijke dienst[7]. Dat zou natuurlijk op het niveau van een provincie of gemeente ook kunnen.
Wij hebben in ons pleidooi voor een krachtig ambtenarenstatuut – dat is herhaald in het essay – geopperd om in termen van een recht op ambtelijk vakmanschap te gaan denken.

Bemoedigend geluid

De moedeloosheid van Plasterk en zijn team is begrijpelijk. Het is ondoenlijk om een Statuut te maken dat de opperste morele wijsheid eenduidig vastlegt. Maar dat is ook niet nodig.
Een door het kabinet én ambtelijke dienst gedragen ‘waarden gedreven’ inzet in welke vorm dan ook, zou de ambtelijke organisatie kunnen helpen. Die inzet is het eerste ‘gouden kenmerk’ van de ambtelijke organisatie, volgens Paul ’t Hart [8]. Ik zou zeggen: gebruik die inzet dan niet als los instrument, maar als onderdeel van een actie – en trainingsprogramma waarin geoefend wordt met de betekenis van de waarden en de spanningen en dilemma’s die zich voordoen in de praktijk. Op deze manier kan de aandacht voor ambtelijke kernwaarden systematisch in het dagelijks werk worden ingebracht.
Zou het programmateam een aanpak kunnen organiseren waarbij men de ervaringen en lessen documenteert en – wellicht met enige onafhankelijke wetenschappelijke begeleiding – overheid breed communiceert? Op dat vlak lijkt samenwerking en inspiratie mogelijk tussen de ambtelijke diensten over de bestuurslagen heen. Dat zou een gepaste en leerzame vorm van coördinatie zijn, en direct aansluiten op de belevingswereld en praktijk van ambtenaren. Het zou de publieke en professionele missie van de ambtelijke dienst – ook bij voortschrijdende normalisering – kunnen versterken. Een meer bemoedigend geluid dan in de brief van minister Plasterk. Iets voor de volgende minister?

Noten
[1] Waar in het vervolg van dit artikel sprake is van ‘het essay’ doel ik op: Van den Brink, Gabriël, en Thijs Jansen. Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag. Stichting Beroepseer 2016.
[2] Wilmink, H.& en Jansen, T (2016). Bouwstenen voor een krachtig ambtenarenstatuut. In: Jaarboek Integriteit 2015 (pp.40-48). Den Haag BIOS.
[3] Ontleend aan The Good Work Project. Dit onderzoek stond onder leiding van professor Howard Gardner, die als professor verbonden is aan de prestigieuze Harvard Graduate School of Education, en zijn collega’s Mihaly Csikszentmihalyi en William Damon.
[4] Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. TK34 550 VII nr. 4. 19 september 2016
[5] Aardema. H. (2005). Stille waarden: een reflectie op over normering in publiek management. Open Universiteit Nederland.
[6] Christian van den Berg is bestuurslid Goed Werkgeverschap in het VGS bestuur en lid van het CvA.
[7] Heintzman,R.R. (2014). Renewal of the Federal Public Service: Toward a Charter of Public Service. A Policy Paper prepared for Canada 2020
[8] ’t Hart, Paul. Ambtelijk Vakmanschap 3.0: Zoektocht naar het handwerk van de overheidsmanager. Essay in opdracht van de Vereniging van OverheidsManagement, Vereniging van Gemeentesecretarissen, Stichting IKPOB. Mei 2014.

Ontmoedigt Plasterk de ambtelijke dienst? door Hans Wilmink verscheen eerder op Platform O, voor nieuws en achtergronden over het openbaar bestuur, 12 december 2016: https://platformoverheid.nl

Zie ook Invoering van ʻlevendʼ en rijk ambtelijk statuut nodig als tegenwicht tegen dominant kortetermijndenken van politieke bestuurders. Actueel, Blogs Beroepseer, 25 mei 2016: https://beroepseer.nl

Wim van de Merwe neemt, na bijna veertig jaar in het onderwijs, afscheid als docent metaaltechniek

wim van de merwe afscheid docent metaaltechniek2Na bijna 34 jaar bij scholengemeenschap Reggesteyn gewerkt te hebben en ruim 39 jaar in het onderwijs, heeft Wim van de Merwe op 12 oktober 2016 afscheid genomen als docent metaaltechniek. Maar wie denkt dat de inmiddels 65-jarige Wim van zijn pensioen gaat genieten, heeft het mis. “Ik ga zeker niet achter de geraniums zitten”. Een verslag van het afscheid is te lezen op de site van Stichting A+O Metalektro.

Na zoveel jaren van trouwe dienst, wilde Reggesteyn het vertrek van Wim van de Merwe niet zomaar voorbij laten gaan. Daarom werd hij tijdens een feestelijke bijeenkomst toegesproken door zijn eigen directeur, Gerard Rutterkamp. Die typeerde Wim als een bijzonder mens, iemand die altijd zijn eigen plan trok. “Als jij iets in je hoofd had, dan moest het gebeuren, linksom of rechtsom.” En zonder dat Wim zich iets aantrok van hiërarchie, ervoer Rutterkamp. “Op papier moest ik leidinggeven aan jou, maar daarin ben ik mislukt”.

Maar Wim was tegelijkertijd ook iemand die veel heeft betekend voor het onderwijs en de onderwijsontwikkeling, stelde Rutterkamp. “Dankzij jou hebben honderden leerlingen een prachtige toekomst gekregen in het, volgens jou, mooiste vak: de techniek. In die 34 jaar heb je bovendien de nodige impact gehad op de onderwijsontwikkeling. Je wist door te dringen tot op het hoogste ambtelijke en politieke niveau”. En daar profiteerde Reggesteyn volop van. Want Van de Merwe wist heel wat coryfeeën de school binnen te halen: van Jan-Peter Balkenende tot Mark Rutte. Rutterkamp: “Je was een bevlogen, kritische en van jezelf overtuigde docent en vakman. Dat kwam je ook op kritiek te staan, maar daar trok je je over het algemeen niet veel van aan”.

Betrokken docent

Volgens Gerrit Voortman, van het gelijknamige Rijssense staalbouwbedrijf, was Van de Merwe een hele belangrijke schakel tussen school en bedrijfsleven. “Hij werd door het bedrijfsleven enorm gewaardeerd, hij was een groot promotor van de metaal. En Wim leverde altijd goed personeel af, hij wist die jongens enorm te motiveren. Dat was zijn grote kracht”.
Ook A+O regiomanager Rob Nijhof herinnert zich Van de Merwe als een begeesterd docent. “Hij stopte al zijn vrije tijd erin om zijn leerlingen maar zo goed mogelijk het vak van lasser bij te brengen. Er zijn maar weinig docenten die zo betrokken zijn. Met Wim verdwijnt een echte techniekman uit het onderwijs. Zoals Charles Groenhuijsen ooit zei: ‘er zijn teveel managers in het onderwijs en te weinig Wimmen”.

Laswedstrijden

Van de Merwe zelf kijkt met veel plezier terug op zijn tijd op Reggesteyn. “Ik was soms misschien wel een lastige klant, maar daar bereik je ook dingen mee. Ik heb echt genoten van al die jaren. Het is zo mooi om je eigen kennis aan leerlingen over te dragen en ervoor te zorgen dat de juiste leerling bij het juiste bedrijf terechtkomt”. En waar is hij het meest trots op? “Dat ik hier in de regio laswedstrijden voor vmbo-scholen heb opgezet. Later zijn dat de landelijke laswedstrijden geworden. Het is mooi dat ik aan de basis daarvan heb gestaan”.

Maar niet alles is ten goede veranderd, zegt Van de Merwe. “Ik maak me echt zorgen over het praktijkonderwijs. Op Reggesteyn hebben we nu het vmbo-profiel PIE: Produceren, Installeren & Energie. Er wordt steeds breder lesgegeven. Dat betekent méér onderwijs in dezelfde uren, waardoor het aantal praktijkuren nog maar 16 uur is. Dat is veel te weinig om leerlingen nog wat bij te kunnen brengen. Dat zou minimaal 22 uur moeten zijn”. Het onderliggende probleem volgens Van de Merwe is dat het beschikbare geld niet aan onderwijs wordt besteed. “De school heeft teveel overhead, waardoor het geld niet bij de leerlingen terecht komt. Dat is dood- en doodzonde”.
Eén ding is zeker: de komende jaren zullen we van Wim blijven horen. “Ik geef lascursussen aan het bedrijfsleven en geef ook nog op maandagochtend les op Reggesteyn. En ook bij de WorldSkills Nederland blijf ik betrokken als lasexpert. Daarnaast heeft TechniekTalent.nu mij gevraagd als ambassadeur: om op scholen teams te gaan begeleiden in de voorbereiding op die wedstrijden zowel bij vmbo als mbo. Ik ga dus zeker niet achter de geraniums zitten”.

Wim van de Merwe is voortrekker van Beroepseer.

“Met Wim verdwijnt een echte techniekman uit het onderwijs”, A÷O Metalektro, december 2016: http://ao-metalektro.nl/nieuws/divers-nieuws/449-met-wim-verdwijnt-een-echte-techniekman-uit-het-onderwijs (Artikel is niet meer beschikbaar op site van A+O Metalektro).

 

Foto: In het midden Wim van de Merwe. Links Gerard Rutterkamp, rechts Gerrit Voortman.

Bij overname Telegraaf straks alle Nederlandse landelijke kranten in handen van twee Vlaamse mediabedrijven

krant foto niek verlaan 2René van Zanten, directeur van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek vraagt zich af hoe het toch komt dat de Vlamingen, geruisloos bijna, het overgrote deel van de Nederlandse dag- en huis aan huisbladen overnemen. Het Vlaamse Mediahuis heeft een bod gedaan op de Telegraaf Media Groep (TMG). Als die overname doorgaat, dan krijgen twee Vlaamse partijen – Persgroep en Mediahuis – negentig procent van de markt in handen. De Persgroep is een Vlaams mediabedrijf en uitgever van o.m. de landelijke dagbladen Het Parool, Trouw, Algemeen Dagblad en De Volkskrant, zes regionale kranten en circa 150 huis- aan huisbladen. Het Mediahuis is sinds februari 2015 eigenaar van NRC Media. Nog niet zo lang geleden was menig land jaloers op de Nederlandse uitgevers en drukkers, die zeer gewaardeerd werden om hun vakmanschap, kwaliteit, degelijkheid en openstaan voor nieuwe ontwikkelingen.

Van Zanten: “Op 8 december hield het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek een bijeenkomst in de Brakke Grond in Amsterdam met als thema ‘Vlaanderen-Nederland’. Eén van de sprekers was Gert Ysebaert, de ceo van het Vlaamse Mediahuis. Aanleiding voor de bijeenkomst was natuurlijk dat Vlaamse uitgevers in rap tempo de Nederlandse dagbladen aan het overnemen zijn. Gespreksleider Joris van Poppel (NOS-correspondent in Brussel) vroeg Ysebaert op het podium – bijna gekscherend – of Mediahuis nog plannen had om TMG over te nemen. Neen, daar kon natuurlijk niet een direct antwoord op komen, want pas vandaag, een week later, is bekend geworden dat Mediahuis een serieus bod heeft gedaan op TMG.

Hardwerkende Belgen

Het verslag van die bijeenkomst is hier*) te lezen. Zeker is dat de sprekers van die middag uiteindelijk een beeld schetsten van enigszins verwende Nederlandse mediabedrijven, die door hun gebrek aan visie en daadkracht prooi worden van ‘de hardwerkende Belgen’. Sterker nog, de doorgaans Vlaamse sprekers stelden dikwijls enigszins verbaasd vast dat de Nederlandse dagbladen, waar ze ooit met heel veel ontzag naar keken, één voor één in handen vallen van onze zuiderburen.

En niet alleen onze dagbladen trouwens. Het Belgische industriële investeringsbedrijf Groep Heylen neemt de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) in Utrecht over van de Staat en het heeft maar een haartje gescheeld of de Belgen hadden PostNL overgenomen.

Het roept herinneringen op aan het Fyra-debacle: Nederland had een claim bij de Belgische spoorwegen van 300 miljoen euro wegens het niet nakomen van afspraken. Die claim werd kwijt gescholden op voorwaarde dat België een paar Fyra-treinen zou bestellen. Dat deed België en daarmee verviel de claim. Alleen waren de Belgen – anders dan de Nederlanders – zo slim om de treinstellen snel, zonder kosten weer af te zeggen toen bleek dat er tijdens het rijden telkens stukken vanaf vallen.

Eruit gefietst

Nederland wordt er links en rechts uitgefietst. Voor de vorm sputteren we soms een beetje als we uit het zuiden de opdracht krijgen een polder onder water te zetten, maar verder hebben we weinig te vertellen. Onze reputatie van weliswaar enigszins moralistische, maar toch vooral gewiekste onderhandelaars is naar de maan. Als de overname van TMG door gaat, zijn straks alle landelijke kranten in Nederland in handen van Persgroep en Mediahuis. De meeste regionale kranten zijn in handen van de Vlamingen. Hebben we daar gedoe over gehad? Er was een tijd, nog niet eens zo lang geleden, dat je als Nederlandse uitgever wel tien keer nadacht voordat je je oog liet vallen op een plaatselijke krant in Overasselt of Emmer-Compascuum. Je wist namelijk dat je vanaf dat moment een lange tijd vrijwel dagelijks bezoek zou krijgen van een zwik juristen van de mededingingsautoriteit. En nu hebben de Vlamingen, geruisloos bijna, het overgrote deel van al onze dag- en huis aan huisbladen overgenomen”.

Lees het hele artikel van René van Zanten: Eruit gefietst door de Belgen, Stimuleringsfonds voor de journalistiek, 15 december 2016: www.svdj.nl

*) Congres Vlaanderen-Nederland: “We moeten meer samenwerken”, door Marloes Kamer,  SVDJ, 14 december 2016: www.svdj.nl

U P D A T E

De Belg – Christian Van Thillo, de mediakoning van de Lage Landen, door Mark Koster, uitgeverij Prometheus, 2024: https://uitgeverijprometheus.nl/boeken/belg-paperback/

Dagbladen worden steeds uniformer. Oorzaak is duopolie op Nederlandse krantenmarkt, Blogs Beroepseer, 18 oktober 2020: https://beroepseer.nl

Wat is het beste academische economieonderwijs na de crisis?

No 10 van het tijdschrift voor politieke economie TPEdigitaal is gewijd aan het academische economieonderwijs na de crisis. Het inleidende artikel is geschreven in de vorm van een dialoog tussen David Hollanders en Sander Onderstal. Hollanders is docent finance aan de Universiteit van Tilburg. Onderstal is universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam.

SANDER: “Valt het jou ook op dat er de laatste tijd veel ophef is over het academische economieonderwijs?”
DAVID: “Jazeker. Piet Keizer (2015), Ewald Engelen (2015), Joris Tieleman (2015), Frits Bos (2015), Irene van Staveren (2016ab) en Joris Tieleman en Sam de Muijnck (2016) hebben allemaal hun steentje bijgedragen aan de discussie. En in Hollanders (2015) doe ik ook een duit in het zakje”.
SANDER: “In zekere zin is het verrassend dat er zoveel aandacht is voor een relatief kleine opleiding als Economie. Bij ons aan de UvA studeert een veelvoud aan studenten af in bedrijfseconomie en bedrijfskunde. Ik lees zelden opiniestukken in de krant over deze opleidingen”.
DAVID: “De ophef heeft er mijns inziens mee te maken dat inzichten uit de economische wetenschap een centrale rol spelen in het overheidsbeleid en dat de lessen uit de crisis van 2007 – 2008 niet geleerd lijken te zijn. Ik denk dat het academische economieonderwijs nog steeds een te nauwe blik heeft: teveel aandacht voor wiskunde en te weinig voor de zaken die er echt toe doen. Ik zou er in ieder geval voor willen pleiten dat studenten Economie weer belangrijke denkers als Keynes, Marx en Polanyi bestuderen”.
SANDER: “Ik zie je punt over te veel wiskunde. Tegelijkertijd zie ik er weinig heil in studenten lastig vallen met achterhaalde ideeën. We verwachten toch ook niet dat een student Natuurkunde de ideeën van de oud-Griekse filosoof Zeno van Elea serieus neemt?”
DAVID: “Wie?”
SANDER: “Zeno van Elea. Zeno ontwikkelde de paradox van Achilles en de schildpad. De paradox zou moeten aantonen dat alle beweging die wij observeren een illusie is”,

Verder in de dialoog zegt Hollanders dat volgens hem het economieonderwijs verschraalt als we de studenten niet aanmoedigen af te stappen van het gedachtengoed van de mainstream: “Alleen op deze manier komen ze tot waarheidsvinding en kunnen ze deze wereldkundig maken, ook al wijkt deze af van wat gangbaar is in de wetenschap of in de maatschappij”.

Aan het slot van de dialoog besluiten beiden een themanummer te maken. Een uitnodiging werd verstuurd aan een aantal orthodoxe en hetereodoxe economen om hun licht te werpen op het academische economieonderwijs. Dat leverde het volgende resultaat aan reacties op:

Inhoud van TPEdigitaal, december 2016 

Inleiding: Academisch economieonderwijs na de crisis. David Hollanders en Sander Onderstal

Paternalisme als reden voor overheidsingrijpen in een cursus welvaartseconomie. Ben Vollaard

Experimenteren met klaslokaalexperimenten. Jeroen Hinloopen

Pluralisme voor studenten ontwikkelingseconomie. Irene van Staveren

Een IS-LM model met een bankensector. Jochen Mierau en Mark Mink

Buiten-economische kritiek op het academisch arbeidseconomieonderwijs. David Hollanders

Vijf argumenten voor veel wiskunde in het academische economieonderwijs (en vijf mogelijke tegenwerpingen). Sander Onderstal

Economieonderwijs in balans: kiezen en samenwerken. Lans Bovenberg

Klik hier voor downloaden Themanummer: Academisch economieonderwijs na de crisis, TPEdigitaal, jaargang 10 no. 4, december 2016: www.tpedigitaal.nl

Meer info TPEdigitaal: www.tpedigitaal.nl

Zie ook: Economieonderwijs vereist andere prioriteiten, door Sander Onderstal en David Hollanders, Me Judice, 12 december 2016: www.mejudice.nl

tpe digitaal december2016

December-actie Beroepseer: 2 boeken voor de prijs van 1

beroepseer actie 2De verkiezing van Trump en de Brexit illustreren het toenemende populisme in de wereld. Met de Tweede Kamerverkiezingen in zicht is de vraag waar wij in Nederland voor kiezen, populistisch of moreel gezag?

De Stichting Beroepseer kiest voor moreel gezag. Om deze boodschap te ondersteunen hebben wij een kerstaanbieding. Bij aankoop van het essay Ambtelijk vakmanschapen moreel gezag voor € 19,99, krijgt u een gedrukt exemplaar van de bundel Moraliteit in actie cadeau.

Het essay Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag pleit voor het herstel van vertrouwen in de politiek, herstel van overheidsgezag en het actief benutten van morele gezagsbronnen. In de bundel Moraliteit in actie valt te lezen hoe tien succesvolle sociale voortrekkers – onder wie Jos de Blok, Jaco van Hoorn en Barend Rombout- moreel gezag in de praktijk brengen.

Wilt u gebruikmaken van de actie, neemt u dan contact op met Corné van der Meulen via: c.vandermeulen@beroepseer.nl. Verzending is gratis. De actie is geldig tot en met 1 januari 2017.

Meer over Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag: https://beroepseer.nl

Meer over Moraliteit in actie: https://beroepseer.nl

Machtspositie van zorgverzekeraar leidt tot opheffing Leidse coöperatie van huisartsen

Het samenwerkingsverband van tien Leidse huisartsen Cello (Coöperatie Eerste Lijn Leiden en Omstreken) houdt na acht jaar op te bestaan. Voor negen mensen die in dienst zijn van Cello is ontslag aangevraagd. Voor zeven van hen, praktijkondersteuners en administratieve krachten, is inmiddels een andere baan geregeld. De circa 25.000 patiënten waarvoor Cello actief was, behouden hun eigen huisarts, maar raken in veel gevallen hun vertrouwde praktijkondersteuner kwijt.

Financieel was het overeind houden van de coöperatie niet meer op te brengen, verklaart bestuurslid, huisarts Walter Schrader. In het Leids Dagblad vertelt hij aan Marieta Kroft: “We krijgen van de zorgverzekeraars nooit de vergoeding waar we recht op hadden, onder andere omdat Cello een initiatief is van huisartsen met een eenmanspraktijk. Wij zitten niet onder één dak. Zorgverzekeraars vinden dat de zorg in de eerste lijn moet worden ondergebracht in groepspraktijken’’.
De eerste lijn is de directe zorg die een patiënt kan krijgen, dus zorg zonder doorverwijzing.

Schrader was een van de oprichters van Cello in 2009. “Scal Medische Diagnostiek stopte met de zorg voor chronische diabetespatiënten. Twintig jaar ervaring dreigde te worden weggegooid. Met een stuk of twaalf huisartsen hebben we toen besloten de diabeteszorg over te nemen’’.
Hoewel de coöperatie gelijk al financiële tegenwerking ondervond, zetten de huisartsen hun initiatief door. Er kwamen in hun pand een fysiotherapeut, diëtisten en er kwamen meer praktijkondersteuners voor chronische longzorg en kwetsbare ouderen. “We waren de eerste huisartsen die een praktijkondersteuner GGZ (geestelijke gezondheidszorg, red.) introduceerden’’.

Daarnaast kwamen allerlei andere initiatieven van de grond. Cello wilde dicht bij de mensen in de wijk staan en meer doen aan preventie. Onder het credo ’wat goed is voor 30.000 patiënten, is ook goed voor 300.000 patiënten’, ontwikkelde de coöperatie meertalige informatiebrieven en behandelprotocollen voor patiënten met verschillende aandoeningen. Ze kwamen voor iedereen beschikbaar.

Schrader vertelt dat Cello ook een voorloper was op het gebied van de E-health ofwel de zorg met behulp van het internet en de lancering van de ’prima-pas’, een elektronisch patiëntendossier waarbij de patiënt zelf bepaalt wie inzage krijgt in zijn medisch dossier.

Opheffing Cello op vrijdag 16 december 2016 om 17.00 uur

Cello heeft een negatief saldo van 40.000 euro. Om de zorgverzekeraars in staat te stellen het bedrag aan Cello alsnog te vergoeden heeft Cello de zorgverzekeraars uitgenodigd naar het adres van Cello, Doezastraat 1 in Leiden, te komen op vrijdag 16 december om 17.00 uur, het officiële moment van opheffing van de coöperatie*).

*) Cello huisartsen Leiden laat Zorgverzekeraar rekening betalen, Cello huisartsenzorg,  14 december 2016: www.leidenhuisarts.nl

Stekker uit coöperatie Leidse huisartsen Cello, door Marieta Kroft, Leidsch Dagblad, 14 december 2016: www.leidschdagblad.nl (Artikel niet meer beschikbaar op site Leidsch Dagblad).

U P D A T E

Het doek valt voor Leidse coöperatie Cello, ZorgenZ, door Corina de Feijter, 23 januari 2017: https://zorgenz.nl/doek-valt-leidse-cooperatie-cello/

Honderd werknemers en zelfstandigen vertellen over hun werk en beroep

Het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic heeft over een periode van enkele maanden honderd interviews met Amerikaanse werknemers en zelfstandigen gepubliceerd die gaan over de waarde en betekenis van hun werk. Zo waren er interviews met een conciërge, actrice, boerin, pizzakoerier, schrijver van overlijdensberichten, treinconducteur, personeelsmanager en nog vele anderen. Titel van de serie: Inside Jobs – Hear what American workers have to say about their jobs.
De opzet van de serie was aanvankelijk aan de cijfers van maandelijkse rapporten van het Amerikaanse Ministerie van Arbeid een menselijk gezicht te verbinden. De interviewreeks stond onder leiding van twee redacteuren: Adrienne Green en Bourree Lam. In The Atlantic geven beiden een toelichting.
Lam: “In het verleden hebben we gesprekken gehad met mensen met een niet-alledaagse baan. Vorig jaar bijvoorbeeld had ik een interview met een gepensioneerde gijzelingsonderhandelaar. Hoe vermakelijk het ook was hem advies te horen geven over onderhandelingstactieken wat betreft salarisverhoging, op een gegeven moment dachten we niet meer aan ongewoon werk maar aan heel gewoon werk dat meestal niet het nieuws haalt. We wilden praten met Amerikanen uit verschillende sectoren en staten met een verschillende achtergrond qua opleiding en bevolkingsgroep”. De veelal abstracte cijfers werden genegeerd en tevoorschijn kwamen werknemers en zelfstandigen met hun verhaal over hun beroep en hun werk.

Ze lieten me nadenken over mijn eigen gedrag

Adrienne Green begon de serie met de bedoeling zoveel mogelijk te weten te komen van mensen die te lijden hebben onder de situatie waarin ze verkeren en waarover bedrijfsjournalisten zo vaak schrijven: hoe is het te behoren tot een minderheid op de werkvloer? Hoe de balans te vinden tussen werk en ouderschap? Hoe niet overbodig te worden op het werk in tijden van overgang?
Green: “We zijn erin geslaagd onze verhalen te vinden, bijvoorbeeld van de drie vrouwelijke advocaten die hun eigen bedrijf zijn begonnen, of de mijnwerker die bezig is zich aan te passen aan schone energie. Het meest werd ik geraakt door mensen met werk dat door het grote publiek niet bijzonder gevonden wordt. De conciërge bijvoorbeeld die, heel treffend, het respect van mensen voor zijn werk gelijk stelde aan hun vermogen hun eigen afval op te ruimen. Of mensen die buiten de traditionele economie staan, zoals de huismoeder die moeite had met het vinden van haar plek in een feministische beweging die de nadruk legt op prestaties van werkende vrouwen”.

Green raakte onder de indruk van de openhartigheid van de geïnterviewden over hun twijfels, bijvoorbeeld of hun werk wel of niet aansluit bij hun gevoel van eigenwaarde. Ze was ook onder de druk van het gemak waarmee ze ideeën aandroegen over hoe hun werk verbeterd zou kunnen worden: door een hoger loon, meer mensen zoals zijzelf, of meer tijd voor een leven naast hun  werk.

Lam: “Het interview met Mohamed Zaker, de conciërge op de universiteit van Harvard, komt elke keer weer bij me boven als ik iets weggooi. Ik heb sindsdien echt niets meer op de grond laten vallen dat een concierge zou moeten opruimen. Van een ding ben ik me door de serie zeer bewust geworden en dat is de manier waarop de geïnterviewden mij lieten nadenken over mijn eigen gedrag en de directe invloed daarvan op andere mensen. Ze hebben me precies uitgelegd wat ze doen. Ook kreeg ik te horen hoe gemakkelijk je fatsoenlijk gedrag kunt aanleren. Ik vind het zorgwekkend dat we te weinig aandacht schenken aan de mensen om ons heen. Misschien omdat we vinden dat we zelf worden genegeerd”.

Lam vindt dat we geen peiling nodig hebben (hoewel er wel een bestaat) om erachter te komen of een baan of carrière iemand een gevoel van identiteit geeft en of werk ook heel persoonlijk kan zijn: “In Azië, waar ik mijn carrière ben begonnen was een baan meestal maar een baan. Mijn familie zei tegen me de dingen niet zo persoonlijk te nemen op m’n werk: het is maar werk. Maar door deze interviews ben ik gaan beseffen dat bij mensen werk en identiteit nauw verweven zijn”.
Een andere ontdekking voor Lam was dat beroepsverenigingen een belangrijke rol spelen. De mensen zijn enthousiast als ze met vakgenoten kunnen praten en van elkaar kunnen leren.
Deel uitmaken van een beroepsgroep buiten kantoor wordt erg gewaardeerd: “Er zit ook een aspect aan van zelfverwerkelijking. We hoorden steeds weer dat dit werk niet voor iedereen geschikt was, maar wel voor hun. Dat betekent volgens mij dat veel Amerikanen betrokken zijn bij hun organisatie. Het gaat om een ‘wij’-gevoel, dat buiten familie, geloof en werkplek staat”.

We nemen een heel wezen in dienst

Green merkt tenslotte op dat werk een organiserend beginsel blijkt in het leven van Amerikanen. Werk bepaalt hun plaats in de maatschappelijke hiërarchie en in welke mate zij voor zichzelf en degenen die afhankelijk van hen zijn een fatsoenlijk leven kunnen verschaffen. Hoewel dit voor de meeste Amerikanen geldt, nuanceerden geïnterviewden ook de balans tussen hun ‘werk-zelf’ en hun ‘echte zelf’. Voor sommigen begon het echte leven pas na werktijd, voor anderen was werk een alles verterende uitbreiding van hun wezen. Sommigen noemden hun bedrijf of project ‘hun kind’.

Het is niet zo moeilijk ervan uit te gaan dat mensen verheven motieven hebben wat hun werk betreft, zoals andere mensen helpen of bijdragen aan het algemeen belang. Maar veel mensen werken voor brood op de plank om hun gezin te kunnen onderhouden, of om dingen te kunnen doen die ze graag doen.
De grootste les die Green heeft getrokken uit de interviews is dat het goed is als werk een onderdeel vormt van je hele wezen, van wat je tot mens maakt. Eén interview blijft haar zeker bij. Het betreft een interview met Jeni Strand, een personeelsmanager uit Fargo, North-Dakota. Strand merkte op “dat we steeds meer begrip krijgen voor het feit dat we een heel wezen in dienst nemen. We nemen hun gezin in dienst, hun geschiedenis, de dingen die gebeuren in hun leven. We aanvaarden steeds meer dat mensen niet alles achter zich laten bij de deur”. Niemand laat zichzelf achter bij de toegangsdeur bij het betreden van de werkplek. Bij geen van de honderd geïnterviewden was dat het geval. “Dat maakte dit project ook zo interessant voor mij”, aldus Green.
Onze identiteit wordt bepaald door verschillende factoren, en werk is er een belangrijk onderdeel van.

What we learned from interviews with 100 American workers, Adrienne Green and Bourree Lam, The Atlantic, 6 december 2016: www.theatlantic.com

Inside jobs. Hear what American workers have to say about their jobs, The Atlantic: www.theatlantic.com/projects/inside-jobs/

honderd interviews the atlantic