Het essay De droom, het land en het tekort gaat over de dilemma’s en de positieve kanten van openheid en transparantie op de ministeries. Het essay is geschreven door drie auteurs op basis van literatuur, elf interviews en werkateliers. In de Inleiding wordt verwezen naar de Duitse regisseur en filmproducent Rainer Werner Fassbinder die in de jaren zeventig het controversiële toneelstuk Der Müll, die Stadt und der Tod (in het Nederlands Het vuil, de stad en de dood) schreef, een uiterst somber verhaal over kapotte mensen in een kapotte stad. Dat sombere beeld heeft in onze tijd een tegenhanger gekregen, het boek The Circle van de Amerikaan Dave Eggers dat de ultieme consequentie van transparantie en totale openheid toont. The Circle is wel Orwelliaans genoemd, dystopisch ook, maar bovenal een verkenning van puurheid, zuiverheid en neutraliteit. Van: “het beste voor hebben met de mensen”.
De droom, het land en het tekort is een vervolg op een eerder onderzoek naar het gedrag van ambtenaren in de openbaarheid, uitgevoerd in 2012, de tijd van de sterke opkomst van sociale media. Het leek erop of er voor de ambtenaar ruimte ontstond voor nieuwe relaties met ‘buiten’ op persoonlijk- en netwerkniveau. De praktijk bleek evenwel weerbarstig te zijn. Het onderzoek kreeg de titel De uitzondering op de regel en schetste een eerste beeld van de dilemma’s die rond transparantie en openheid hebben gespeeld.
Er zijn vier terreinen waar paradoxen en dilemma’s zichtbaar geworden zijn. In de eerste plaats op het politiek-bestuurlijk vlak. Waar de samenleving steeds horizontaler werd, bleven binnen de overheid strikte hiërarchische, verticale structuren overeind. Daardoor bleef ook – als het er echt om ging spannen – de ambtelijke reflex overeind van werken en beslissen volgens de lijn:“We zijn er – weliswaar – voor de samenleving, maar we werken voor de minister”.
Ook in maatschappelijk opzicht was er spanning. Waar nieuwe media aan de ene kant zorgden voor grotere transparantie en openheid, doemde ook de schaduwzijde van deze transparantie al voorzichtig op. Daden, beslissingen en beleidsvoornemens van ‘de’ overheid kwamen steeds nadrukkelijker onder het vergrootglas te liggen. Vooral als zaken misgaan, of dreigen mis te gaan. In ‘successen van de overheid’ lijkt de samenleving minder geïnteresseerd. Dat riep bij ambtenaren de vraag op of de ‘buitenwereld’ wel echt geïnteresseerd is in transparantie en openheid als het gaat om taaie, wellicht wat saaie, lineaire beleidsprocessen. Of veerde de ‘buitenwereld’ alleen op bij schandalen en beleidsplannen waarmee ‘men’ het niet eens is? Sceptici beweerden dat met die transparantie de Doos van Pandora zou opengaan.
We willen een interactieve en snelle overheid
Een derde terrein van spanning zijn de media. Door de snelle ontwikkelingen van internet en sociale media raken journalistiek en samenleving gewend aan snelle interactie en stijgt het verwachtingspatroon ten opzichte van communicatie met de overheid. Die moet interactief, pro-actief en vooral snel kunnen ageren en reageren.
Aan de andere kant accepteert de samenleving steeds minder ‘fouten’. Zo ontstaat de derde paradox . Wij – media en publiek – willen een interactieve en snelle overheid, maar accepteren niet dat er onzorgvuldig wordt gewerkt en fouten worden gemaakt. We verwachten een betrouwbare en nauwgezette overheid.
Tot slot was er frictie rond privacy. Sociale media maken ruim baan voor de ideeën van de Canadese filosoof Marshall McLuhan die in de jaren zestig schreef dat het tempo van media bij iedere ‘uitvinding’ zou toenemen. Zijn voorspelling: “Snel naderen we het laatste stadium van de menselijke extensies – de technologische simulatie van het bewustzijn, waarin het creatieve kenproces collectief en corporatief extensies vindt in de hele menselijke samenleving, zoals we nu reeds onze zintuigen en zenuwen extensies hebben gegeven in de vorm van verscheidene media”.
Met sociale media is iedereen zijn eigen medium. Hiermee komt de voorspelling van de Amerikaanse beeldend kunstenaar en filmer Andy Warhol uit. Hij beweerde in 1968 dat in de toekomst iedereen vijftien minuten lang wereldberoemd zal zijn.
Ook ambtenaren maken gebruik van sociale media. Sommigen juichen dat toe, anderen juist niet. Immers, al snel werd duidelijk dat het voor ambtenaren lastig is om als privé-persoon – bijvoorbeeld – te twitteren. Hoe ver kun je gaan in het verspreiden van je eigen mening over maatschappelijke kwesties?
Tot 2012 was er een overvloed aan beschouwende studies te raadplegen waarin de theoretische voordelen van transparantie en openbaarheid werden belicht. In een aantal studies werd uitgelegd hoe de nieuwe uitvindingen in de praktijk konden worden gebracht. Waarom er meer openheid en transparantie moest komen en waarom de overheid een actievere rol moest spelen in het openbaar maken van bronnen, gegevens en beleidsprocessen kon goed worden beargumenteerd door de ambtenaren. Deze dingen zouden de overheid veel ‘goeds’ brengen. De overheid zou efficiënter en effectiever werken en zich beter kunnen verantwoorden.
Een kwestie van het stellen van de juiste vragen
Hoe we er nu voor staan is te lezen in dit nieuwe essay. Het richt zich op open data en een open overheid vanuit een principiële overtuiging – bijna een identiteitskwestie – in combinatie met een sterke focus op de praktische realisatie van economische meerwaarde. In de laatste jaren zijn er vorderingen gemaakt, zoals het actief openbaarmaken van alle declaraties van ministers en kabinet. Op het gebied van open data zijn er flinke stappen gezet en rond een aantal urgente problemen zoals de energietransitie of de toekomst van ons onderwijs zijn transparante maatschappelijke dialogen georganiseerd.
Vervolgens is er zicht gekomen op moeilijke vragen en dilemma’s. Bijvoorbeeld hoe een data-gedreven open aanpak te realiseren is, welke vaardigheden daarvoor nodig zijn en welke praktische stappen er genomen dienen te worden.
Toegevoegd aan het essay is een co-referaat van Guido Rijnja, adviseur communicatiebeleid van de Rijksvoorlichtingsdienst, getiteld Kramp kan altijd nog, waarin hij constateert dat het niet gaat over de vraag welke gegevens de overheid blootlegt maar hoe de overheid die gegevens blootlegt. Daarmee maakt de overheid kenbaar dat ze a) de ander serieus neemt, b) die ander ook een stem wil geven en c) bereid en in staat is om uitleg te geven.
Wie dit eerste ambtelijke sleutelmoment te lichtzinnig behandelt, doet velen en niet in de laatste plaats zichzelf, tekort. De gevolgen kunnen nihil zijn, maar ook ten hemel schreiend en ronduit kostbaar: hoeveel Wobverzoeken zijn uiteindelijk per saldo niet te definiëren als uitgestelde transparantie? (Wob = Wet openbaarheid van bestuur. Het recht van de burger op informatie van de overheid).
Ambtelijk vakmanschap, aldus Rijnja, “begint met het vermogen te bepalen wat ‘openbaar’ in jouw ‘bestuur’ is. Met ook ‘jouw’ eigenlijk tussen aanhalingstekens. Wat schraagt nou die beoordeling van de vraag van wie iets is en hoe je daarmee omgaat. Zoals Roel in ’t Veld bij de slotbijeenkomst van de ‘Zoektocht naar het handwerk van de overheidsmanager’ op 20 november jongstleden raak opmerkte: aan competenties alleen heb je niets, dat leidt maar tot navelstaarderij. Het gaat om het handelen, als het erop aankomt. En handelen, dat is méér dan iets maken; hét kenmerk van vakmanschap is dat je iets doet.
Omgaan met actieve openbaarheid – of transparantie zo u wilt – is dus in de kern een kwestie van het stellen van de juiste vragen aan de juiste mensen op het juiste moment”.
De droom, het land en het tekort; een essay over openbaarheid, transparantie, open data en de ambtenaar, door dr. Ton Baetens, drs. Arnout Ponsioen en dr. Menno Jacobs, met een co-referaat van Guido Rijnja, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, december 2017. Klik hier voor downloaden.