Actief burgerschap kan af en toe best frustrerend zijn, schrijven Marije van den Berg en Frans de Jong, die zichzelf opgewekte, sociale en constructieve burgers noemen: “Toch houden we opgewekt mopperend vol. Het komt ook voor dat we vol plichtsbesef doorzwoegen, met dat werken aan de publieke zaak, gewoon omdat er niemand anders is die het doet. Hoe dat allemaal ook mag wezen: wij zijn wel de baas over onze eigen participatie”.
Instituties zijn geen doel, maar middel om de kwaliteit van leven van burgers te verbeteren
In hun blog Wij burgers leveren zij kritiek op het in mei 2012 verschenen rapport: Vertrouwen in burgers. Daarin stelt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) dat veel burgers bereid zijn zich in te zetten voor de samenleving, maar dat er veel kansen voor burgerbetrokkenheid blijven liggen. Burgers zouden meer betrokken moeten worden bij de beleidsontwikkeling van overheden en mee moeten denken. Beleidsmakers moeten denken vanuit het perspectief van burgers en minder vanuit de bestuurlijke logica. De WRR doet in het rapport aanbevelingen voor vier vormen van binding tussen burgers en beleidsmakers.
Toch vinden Marije van den Berg, adviseur en trainer in communicatie en participate en Frans de Jong, bioloog met bedrijfskundige nascholing, het rapport een beetje een eng rapport: “Onze kritiek is kortweg:
– De WRR redeneert helemaal niet vanuit de burger, maar kijkt naar ‘de burger’ zoals een bioloog en een boer kijken naar ‘de kip’.
– De WRR adviseert instituties om voor het eigen overleven, door middel van een verbond van beleidsmakers en frontlijnwerkers, actief burgers in te schakelen – die ‘moeten’ participeren.
En daarmee adviseert het rapport om een flink stuk van onze eigen burgerregie over participatie in te leveren in een netwerk voor de poort van de instituties – reden om te spreken over een ‘beetje eng’ rapport”.
Volgens Van den Berg en De Jong benadert de WRR de burger als een bioloog die kijkt naar de diersoort kip: “Denken vanuit de kip om zo het gedrag van de kip beter te kunnen classificeren. En vervolgens kan die bioloog dan in samenwerking met een verstandige boer het gedrag van die kippen zo beïnvloeden dat daarmee het dierenwelzijn en daarmee de winstgevendheid van de boerderij gediend is. Dat is ongeveer de benadering die de WRR toepast.
Wij zien instituties niet als doel, maar als middel om de kwaliteit van leven van burgers te verbeteren. En we zijn dan best bereid om een deel van dat leven te wijden aan de instituties door middel van belasting betalen, stem uitbrengen, maar ook: door actieve participatie in beleidsprocessen. Maar het moet ons passen. Wij zijn de baas over ons publieke leven, niet de instituties. Als de WRR had gekozen voor deze benadering, dan zouden we dat echt denken ‘vanuit de burger’ noemen. Nu doet de WRR alsof, maar kijkt eigenlijk naar burgers zoals een bioloog kijkt naar kippen”.
Sluipende institutionalisering van burgers
Het tweede punt van kritiek betreft de de burgerparticipatie als middel voor het doel: overleven van instituties. In het WRR rapport staat: “In een complexe, snel veranderende omgeving ‘overleven’ alleen adaptieve instituties: instituties die meer doen dan instrumenteel bijschaven en die ook de onderliggende aspecten durven aan te pakken. […] De grondslag voor dat collectieve gedrag is gelegen in institutionele intuïtie: een intuïtie die gedeeld wordt door allen binnen de gemeenschap en die elk van hen in staat stelt om zonder formele opdracht aanpassingen te kunnen maken”.
Van den Berg en De Jong: ” Lees dat nog eens goed… ‘intstitutionele intuïtie’. Wat betekent dat voor ons? Moeten we de regie over onze eigen participatie inleveren voor iets of iemand met ‘institutionele intuïtie’ – of lezen we dat verkeerd? Het woord ‘gemeenschap’ wordt hier door de WRR gebruikt voor een informele structuur binnen en buiten de instituties.
Het is de bedoeling van de WRR dat individuen binnen en buiten instituties, onbewust – intuïtief, zonder reflectie, zonder formele opdracht – in een continu proces de instituties helpen om te overleven. Zoals je een hockeystick balanceert op je hand. Verbinders, frontlijnwerkers moeten dat tot stand brengen – in nauwe samenwerking met beleidsmakers.
Wij vragen ons af of de WRR zich heeft gerealiseerd wat de reikwijdte van deze gedachte is. Moeten burgers als het ware een beschermende laag rond de instituties maken? Water uit de omgeving mengt zich met de afscheiding van het dier zodat een ondoordringbare snotlaag ontstaat. Zodat roofvissen geen grip meer krijgen op het glibberige beweeglijke diertje? (De WRR gebruikt metaforen uit de sport. Wij zijn gek op biologische metaforen.) Wat doet dit denken met opvattingen over vrijheid en staat, over rechtsorde?
We konden onze eigen analyse haast niet geloven. Zou het gaan om een uitglijder van de WRR – of pleit men echt voor een sluipende institutionalisering van burgers? De WRR helpt ons zelf uit de onzekerheid, schetst een nieuwe overheidslogica (waarin niet langer de duidelijke rechtsregels centraal staan, maar de actieve interactie van instituties met de omgeving) en noemt die Weber 3.0:
…Beleidsmakers moeten de omstandigheden creëren die het frontlijninitiatief ‘afdwingen’: mensen moeten zich verantwoordelijk willen voelen voor de uitdagingen binnen hun werkgebied…”
MOETEN is het kernwoord van dit rare advies: “…de WRR pleit voor een aanpassing van de instituties, echter niet richting vereenvoudiging, ze hoeven geen betrouwbare partner te worden van vrije burgers. Nee, de WRR adviseert om de manipulatie en binding van burgers op een hoger niveau te brengen door middel van de inzet van een verbond van beleidsmakers en frontlijnwerkers”.
“De omslag naar een Weber 3.0 cultuur vereist de ijzeren discipline van het ‘rechte pad'”
Volgens Van den Berg en De Jong zakt het rapport aan het eind euforisch door de mand: Leest en huivert:
“Dit verhaal over burgerbetrokkenheid is een nieuw verhaal en moet al langer bestaande verhalen verdringen. Dat gaat niet zonder strijd…
Het nieuwe verhaal moet verwarmen: beter zijn dan het oude, geloofwaardiger. Het moet aangeven waar ‘we’ – beleidsmakers plus verbinders – vandaan komen en vooral waar we naartoe kunnen gaan. Het is persoonsgericht: het richt zich tot de individuele ontvanger met de bedoeling te informeren (wat is het probleem en waarom is het ernstig, ook voor jou?), te communiceren (denk eens mee: wat zouden ‘we’ eraan kunnen doen?) en uit te dagen (wat zou jij kunnen doen en hoe kan ik je daarbij de hand reiken?). Het verhaal laat bovendien ruimte tot inkleuring.[…]
De omslag naar een Weber 3.0-cultuur vereist de ijzeren discipline van het ‘rechte pad’ met het bijbehorende, brede politieke draagvlak: goed doen waarvoor ‘we’ hebben gekozen en dat over een periode van vele jaren. Tevens moeten ze geloven, en dat uitstralen, in de veerkracht van de netwerksamenleving, met haar zelfcorrigerende en lerende vermogens.
[…]
Meer dan voorheen dienen ze te vertrouwen op de checks and balances die de vier vormen van binding bieden in een sterk vernetwerkte samenleving, indachtig de slotles van het hockeystickmanagement: een stick die altijd valt, valt nooit als je maar snel genoeg corrigeert…”
Het wordt hoogtijd voor een studie over participatie die de vrijheid van het individu in een netwerksamenleving serieus neemt: “Een mooie taak voor de WRR – of niet?”, aldus Van den Berg en De Jong. Zij doen in hun blog Wij burgers (december 2012) alvast een aantal suggesties. Ga naar: http://fransdejongiii.blogspot.nl
Downloaden van WRR rapport no 88, 2012: Vertrouwen in burgers: www.wrr.nl