Redactie Beroepseer
Krijgt de wijkverpleegkundige een centrale rol in de nieuwe wijkaanpak?
Wat voor gevolgen de veranderingen in de zorg hebben voor de gemeente is voor velen niet helemaal duidelijk. Er doen allerlei verhalen de ronde, vooral in verkiezingstijd, die vaak een verkeerde voorstelling van zaken geven, of waarin de verkeerde conclusies worden getrokken. De redactie van Nieuwsuur zet in haar artikel Wijkverpleegkundige de ‘baas’? de feiten op een rij:
“De langdurige zorg gaat op de schop. Dat gaat gepaard met forse bezuinigingen op de budgetten. Er komen veel taken op het bord van de gemeente. Het kabinet stopt 200 miljoen euro in de terugkeer van de wijkverpleegkundige. PvdA-leider Samsom dicht haar nu al een centrale rol toe, maar heeft ze die ook?
Alle langdurige zorg voor mensen die thuis wonen verdwijnt uit de door het Rijk gefinancierde AWBZ. De dagbesteding en begeleiding gaan naar gemeenten met een budgetkorting van 25 procent, de verpleging/verzorging/wijkverpleging gaat naar de zorgverzekeraars met een korting van 15 procent. De gemeenten zijn nu al verantwoordelijk voor de huishoudelijke hulp. Het kabinet kort ook dat budget met 40 procent. Daarnaast is de toegang tot het verzorgingshuis grotendeels geschrapt.
Verkiezingsdebatten
De veranderingen in de langdurige zorg zijn ingrijpend. In de verkiezingsdebatten speelt de zorg dan ook een prominente rol. PvdA-leider Diederik Samsom moet zich keer op keer verweren tegen het verwijt dat de zorg door dit kabinet verschraalt. Tijdens het verkiezingsdebat bij Pauw en Witteman op 27 februari pareert Samsom die verwijten als volgt: “We gaan de zorg thuis bij mensen organiseren met een wijkverpleegkundige die weer de baas is, in plaats van haar manager. (…) Neem Venlo van PvdA-wethouder Ramon Testroote die al jaren op deze manier werkt. Hij heeft al het geld bij elkaar geveegd: WMO/AWBZ/ZvW. Je gaat naar een loket, je krijgt wat je nodig hebt, niet op basis van een formulier, maar op basis van de wijkverpleegkundige, die kijkt naar iemand en die tijd heeft voor een praatje als het nodig is. Hij kan het.”
Venlo
Nieuwsuur ging naar Venlo om met betrokkenen te praten: de wethouder, een wijkverpleegkundige en de zorgverzekeraar. Wat blijkt: in Venlo is de wijkverpleegkundige niet de ‘baas’ en alle budgetten zijn daar ook niet op een hoop bij elkaar geveegd. Dat kan wettelijk ook niet. In één wijk, Venlo-Oost, is de afgelopen drie jaar wel geëxperimenteerd in een pilotproject (VenloDroom) met een andere wijkaanpak. De bedoeling was dat de wijkverpleegkundige in een aantal gevallen meer ruimte zou krijgen om zelf te bepalen welke zorg iemand nodig heeft. Maar de verantwoordelijk projectleider vertelt Nieuwsuur dat het in deze pilot uiteindelijk nooit zover is gekomen. Het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) bepaalde ook in deze pilot het recht op verpleging en verzorging en dus niet de wijkverpleegkundige.
Huis van de Wijk
Na de pilot is de gemeente Venlo verder gegaan met het ontwikkelen van een nieuwe wijkaanpak. In iedere wijk moet een ‘Huis van de Wijk’ komen. Op dit moment is er een aantal opgezet. Hier vinden activiteiten plaats voor buurtbewoners, voornamelijk georganiseerd door vrijwilligers. Verzoeken voor hulp en ondersteuning aan de gemeente worden er in behandeling genomen door het ‘sociale kernteam’. Dit team bestaat uit diverse professionals, afkomstig van de woningbouwcorporatie, schuldhulpverlening, maatschappelijk werk, jeugdzorg tot aan een wijkverpleegkundige. De wijkverpleegkundige zit 8 uur per week in dit wijkteam.
Na een aanvraag voor hulp en ondersteuning wordt een afspraak gemaakt met de burger. Een willekeurige professional uit het kernteam gaat dan op huisbezoek en voert een ‘keukentafelgesprek’ om te kijken of de aanvraag echt nodig is en wat de burger nog zelf kan doen en regelen via het eigen netwerk. En of de burger op een andere manier nog kan bijdragen en meedoen in de wijk. Daarna bepaalt het totale kernteam wat het ‘leef/zorgplan’ wordt. Pas als het echt nodig is komt professionele ondersteuning in beeld. De wijkteams gaan tot nu toe niet over het toekennen van lijfsgebonden zorg of verpleging. Het gaat nu om woningaanpassingen, trapliften, scootmobielen en verzoeken voor huishoudelijke hulp (WMO-zaken).
Buurtzorg
In de politieke debatten wordt de wijkaanpak die veel gemeenten, met sociale wijkteams, nu ontwikkelen vaak in één adem genoemd met Buurtzorg Nederland. Ten onrechte. Want Buurtzorg levert thuiszorg (lijfsgebonden zorg, verpleging en begeleiding) en doet dat in kleine zelfsturende teams met (wijk)verpleegkundigen en verzorgenden. Dat is iets anders dan de sociale wijkteams en buurthuizen die veel gemeenten nu opstarten. Buurtzorg Nederland oprichter Jos de Blok ergert zich aan de spraakverwarring. Wijkverpleegkundigen van Buurtzorg Nederland doen ook niet mee aan de wijkteams van de gemeente Venlo. De Blok: “Het gaat onnodig veel geld kosten omdat heel veel mensen met elkaar gaan overleggen. Veel mensen zullen lang moeten wachten voordat ze antwoord krijgen of hulp krijgen. Wijkverpleegkundigen gaan keukentafelgesprekken voeren terwijl ze hun tijd veel beter kunnen besteden aan zorgverlening.”
Participeren
Staatssecretaris Martin van Rijn wil in de wet laten vastleggen dat de wijkverpleegkundige straks moet participeren in het sociale wijkteam, om de “verbinding tussen zorg en welzijn te borgen”. In Venlo betekent participeren 8 uur per week keukentafelgesprekken voeren en vergaderen met andere professionals. Beroepsvereniging V&VN is hier niet enthousiast over. “Ik ben bang voor een nieuw indicatieorgaan, daar zitten we niet op te wachten”, zegt wijkverpleegkundige Marja de Leeuwerk van V&VN. “Ik ben bang dat al die specialisten in dat team wellicht de problemen groter gaan maken dan ze zijn.”
Extra wijkverpleegkundigen
Het kabinet investeert in totaal 200 miljoen euro in de terugkomst van de wijkverpleegkundige. Volgens de PvdA komen er maar liefst 5000 extra wijkverpleegkundigen bij. Waar zij vandaan moeten komen is tot nu toe een raadsel. Ze zitten niet thuis werkloos op de bank. Het afgelopen jaar zijn er maar 160 afgestudeerd. Een grote wervings- of omscholingscampagne is nog niet gestart. Vanaf 1 januari 2015 moet het nieuwe beleid met de wijkverpleegkundige als spil van start gaan”.
Zie Wijkverpleegkundige de ‘baas’?, Nieuwsuur, 17 maart 2014: https://tvblik.nl/nieuwsuur/17-maart-2014
Engelse denktank pleit voor afschaffen van ‘onbetrouwbare’ lesobservaties van de Onderwijsinspectie
“Onbetrouwbare lesobservaties van de Onderwijsinspectie behoren te worden afgeschaft”, is de radicale aanbeveling van de Engelse denktank Policy Exchange. Ook zou de inspectie contracten met inspecteurs in dienst van particuliere organisaties moeten opzeggen. Velen van hen beschikken niet over de vaardigheden, kennis en ervaring om scholen op waarde te beoordelen.
Stephen Exley bespreekt op de site van het online netwerk van leraren TES Connect de inhoud van het zeer kritische rapport van Policy Exchange: Watching the Watchmen: The future of school inspections in England. De denktank waarschuwt ervoor dat het huidige systeem leidt tot scholen met een “aanpak van de laagste gemene deler die beslissingen nemen op grond van wat Ofsted*) begrijpt”, en dat is niet in het belang van de leerlingen.
Policy Exchange zegt dat lesobservaties door inspecteurs tot conclusies kunnen leiden die “noch van waarde noch betrouwbaar” zijn.
“Momenteel kan een team externe waarnemers dat toeziet op een een paar lessen een beoordeling geven van de kwaliteit van lesgeven die door de school zelf wordt verkondigd”, aldus Jonathan Simons, hoofd van de sector Onderwijs van de denktank: “Het bewijs suggereert dat als we moeten afgaan op het oordeel van een door Ofsted opgeleide inspecteur over de effectiviteit van een les, we veel beter een munt kunnen opgooien.
Er moet veel meer gebeuren om de kwaliteit van inspecteurs te verhogen. Schoolhoofden en leraren moeten erop kunnen vertrouwen dat de persoon die hun school inspecteert, iemand is met recente ervaring in onderwijzen. Inspecteurs hoeven geen topwetenschappers te zijn, maar ze moeten wel de groeiende hoeveelheid gegevens over schoolprestaties kunnen interpreteren en de verschillen in wijzen waarop scholen nu werken kunnen begrijpen. Scholen moeten niet worden gedwongen tot gissen wat voor inspecteur er nu weer bij hun op school binnenkomt.
Volgens het rapport zijn er momenteel drie particuliere bedrijven met circa drieduizend inspecteurs in dienst. Vergelijk dat met de minder dan vierhonderd die rechtstreeks voor Ofsted werken. Veel inspecteurs van buiten tonen een “gebrek aan noodzakelijke vaardigheden, vooral om daarmee gegevens te analyseren, of aan ervaring, of aan specialistische kennis betreffende basisonderwijs of passend onderwijs”.
Alle inspecteurs, aldus het rapport, dienen “relevante en recente onderwijservaring” te hebben en dienen een examen af te leggen over gegevensanalyse en het opstellen van een betrouwbare beoordeling.
Wat eigenlijk nodig is, is een inspectieprocedure in twee fasen. Alle scholen krijgen een kort inspectiebezoek. Degenen die niet voldoen aan de normen krijgen een “op maat gesneden” inspectie die twee keer zo lang duurt als de huidige inspectie en die “de inspecteurs de tijd geeft de school en haar bijzonderheden werkelijk te doorgronden”.
Michael Cladingbowl, directeur van de sector Scholen van Ofsted heeft opgemerkt dat de inspectie “al aan het bekijken was hoe de inspectie zich zou moeten ontwikkelen in de komende jaren”: “We verwelkomen de aanbevelingen van Policy Exchange – waarvan vele overeenkomen met de onze – en zullen ze nauwkeurig bestuderen in de komende dagen”.
Hij benadrukte evenwel dat lesobservaties een “sleutelfunctie vervulden in het vergaren van bewijs over de kwaliteit van lesgeven” op scholen.
Een andere denktank, Civitas, heeft voorgesteld dat de regering de inspecteurs de bevoegdheid ontneemt om free schools en academies**) te inspecteren.
Noten en referenties
*) Ofsted – Office for Standards in Education, Children’s Services and Skills is het equivalent in Groot-Brittannië van de Inspectie van het Onderwijs in Nederland.
**) Free schools zijn scholen die door burgers worden opgericht en niet door een lokale overheid worden beheerd. Dit type school werd ingevoerd door de huidige Britse conservatief-liberale regering die het ouders, leraren, liefdadigheidsorganisaties en bedrijven mogelijk maakt hun eigen scholen op te zetten.
In de V.S. en Canada worden ze charter schools genoemd. De eerste 24 free schools gingen van start in 2011. .
Academy schools zijn gedeeltelijk onafhankelijke scholen die twee miljoen pond moeten inzamelen alvorens in aanmerking te komen voor subsidie van de overheid. Dit type school is door premier en Labour-leider Tony Blair in het jaar 2000 ingevoerd met het oog op vervanging van slecht presterende scholen.
Scrap ‘unreliable’ lesson observations from Ofsted inspections, says Policy Exchange, door Stephen Exley, TES, 17 maart 2014: www.tes.com
Download het rapport Watching the Watchmen: The future of school inspections in England, 69 pagina’s, door Jonathan Simons en Harriet Waldegrave, 17 maart 2014, op site van Policy Exchange: www.policyexchange.org.uk
TES Connect is ‘s werelds grootste online netwerk van leraren en een van de snelst groeiende beroepsgemeenschappen. Het kan bogen op “een honderdjarige traditie in het hart van het onderwijs en de lerarengemeenschap”: http://news.tes.co.uk/
Baangarantie voor startende leraren
Zo’n 200 beginnende basisschoolleraren krijgen na hun opleiding de kans om werkervaring op te doen. De komende twee jaar nemen zij de lessen over van 200 ervaren collega’s met de garantie op een vaste baan. De beginnende leraren kunnen daardoor werkervaring voor de klas opdoen en een betere start maken in het onderwijs. Ervaren leraren krijgen door dit initiatief meer mogelijkheden en tijd om zich verder te ontwikkelen in hun vak, bijvoorbeeld door het volgen van een master. Minister Jet Bussemaker en staatssecretaris Sander Dekker stellen hiervoor zo’n €5 miljoen beschikbaar.
Goede start en voldoende doorgroeimogelijkheden voor leraren
Het succesvolle ‘Vierslagleren’ project is ontwikkeld door de Katholieke Pabo Zwolle en slaat vier vliegen in één klap:
- startende leraren kunnen werkervaring opdoen (en blijven zo behouden voor het onderwijs)
- startende en ervaren leraren kunnen een master behalen
- de school profiteert van het onderzoek van de master
- meer samenwerking tussen de opleiding en de schoolpraktijk
Minister Bussemaker wil Pabo-afgestudeerden meer perspectief bieden op een baan in het onderwijs. “Het is belangrijk dat zij direct na hun afstuderen praktijkervaring op kunnen doen. De schoolpraktijk maakt iemand immers pas echt tot een goede leraar. Dat vraagt om goede begeleiding. Met een ervaren leraar in de rol van coach geven we beginnende leraren aan het begin van hun loopbaan een goede start.”
Koppel van ervaren en startende leraar
De ervaren basisschoolleraren volgen een masteropleiding of een tweedegraads opleiding door gebruik te maken van de Lerarenbeurs. Naast een dag studie krijgen zij een dag extra verlof om te werken aan een schoolontwikkelingstraject, een onderwijsvernieuwing of een stage in het voortgezet onderwijs. Deze twee dagen worden zij vervangen door een startende leraar die de afgelopen drie jaar is afgestudeerd en die ook een masteropleiding volgt. Samen vormen zij de komende twee jaar zo’n 200 koppels.
Staatssecretaris Dekker heeft hoge verwachtingen van het project: “Jonge juffen en meesters blijven behouden voor het onderwijs en ervaren leerkrachten krijgen tijd en ruimte om zichzelf verder te ontwikkelen door bijvoorbeeld een master te volgen aan de universiteit. Vierslagleren kent drie winnaars: leraren, leerlingen en niet te vergeten de ouders.”
Meer vraag naar goede leraren
In 2020 zal met name in de grote steden een groot tekort ontstaat aan leraren in het primair onderwijs. In veel andere regio’s daalt de werkgelegenheid als gevolg van daling van het aantal leerlingen.
Lerarenagenda
Vorig jaar presenteerden minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker de Lerarenagenda 2013, waarin het vergroten van de carrièremogelijkheden van leraren centraal staat. De agenda kwam tot stand met input leraren zelf. Doel van de Lerarenagenda is het beroep van leraar aantrekkelijker maken door betere begeleiding en meer ruimte voor groei en ontwikkeling van leraren.
Baangarantie voor startende leraren – Succesvol Pabo-initiatief landelijk uitgebreid, Nieuwsbericht, 15 maart 2014, Ministerie van Onderwijs, Cultuur, Wetenschap: www.rijksoverheid.nl (niet meer beschikbaar. Type titel van het artikel – Baangarantie voor startende leraren – in zoekbox van de grijze balk van https://rijksoverheid.sitearchief.nl/#archive sitearchief.nl aan de linkerkant van het scherm).
U P D A T E
Beginnende leraren kijken terug – Onderzoek onder afgestudeerden. Deel 1: de pabo, Inspectie van het Onderwijs, 23 maart 2015: www.onderwijsinspectie.nl
Uitgebeende inspectiedienst oorzaak van gebrekkig toezicht op voedsel
Wat gaat er mis bij de instantie die toezicht moet houden op ons voedsel? Journalist Marcel van Silfhout deed het afgelopen jaar onderzoek naar de oorzaak van de gebrekkige controle op ons voedsel door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en schreef er een boek over: Uitgebeend – Hoe veilig is ons voesel nog? Hij deed het onderzoek op verzoek van de Stichting Maatschappij en Veiligheid (SMV) die onder voorzitterschap staat van mr. Pieter van Vollenhoven.
De auteur ging op pad om de voedselketen met eigen ogen te bekijken, bijvoorbeeld door mee te lopen met de slachtlijn van VION, de grootste varkensslachter van Nederland en interviewde meer dan honderd betrokkenen, van voormalige voedselinspecteurs en slachthuisdirecteuren tot gedupeerde boeren, oud-ministers en oud-staatssecretarissen, onder wie de oud-ministers van Landbouw Cees Veerman en Laurens-Jan Brinkhorst.
Het boek is een ontluisterend portret van ons voedsel. In Nederland raken ieder jaar meer dan 60.000 mensen besmet met salmonella. Op driekwart van ons kippenvlees is de resistente ESBL-bacterie aangetroffen. Het aantal incidenten met ziekmakend eten neemt toe, terwijl de controle van de Nederlandse Voesel- en Warenautoreit afneemt.
Maar, het is makkelijk om de vele voedselschandalen aan de incompetentie van de NVWA te wijten. Forse bezuinigingen, opeenvolgende reorganisaties en politiek machtsspel hebben de inspectiedienst ernstig verzwakt in de afgelopen tien jaar. De mankracht ging van 3700 naar 2175 fte’s. Geînterviewden in het boek hebben het over een inspectiedienst die is ‘uitgebeend’, ‘wegverdund’ en ‘kapotbezuinigd.’
De Keuringsdienst van Waren, zoals de dienst tot 2003 heette, werd overgeheveld van het Ministerie van Volksgezondheid naar het Ministerie van Landbouw. Afdelingen werden gefuseerd. De laatste fusie dateert uit 2007 toen de Algemene Inspectie Dienst (AID), de Plantenziektenkundigedienst (PD) en de Voedsel Waren Autoriteit (VWA) werden samengevoegd.
Volgens Alex Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer en voormalig Nationale Ombudsman biedt het boek veel voer aan een essentiële discussie. In een Nawoord van Pieter van Vollenhove schrijft hij dat het boek de noodzaak bewijst van een goede balans tussen de verantwoordelijkheid van de overheid voor veilig voedsel en de rol van de sector hierin. Het is nu onduidelijk wat wij aan de bedrijven zelf kunnen overlaten.
Het eerste exemplaar van het boek, uitgegeven bij Oostenwind, wordt 13 maart 2014 in Utrecht uitgereikt aan Arie Slob, fractievoorzitter van de ChristenUnie, die een toelichting zal geven op het belang van het boek en het komende rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over het overheidstoezicht in de Nederlandse slachthuizen en vleesverwerkende industrie. Dit rapport verschijnt eind maart/begin april 2014.
U P D A T E
Uitgebeend – Ontluisterend portret van ons voedsel, door Marcel van Silfhout: www.oostenwind.org
Rapport Risico’s in de vleesketen, Onderzoeksraad voor Veiligheid, 26 maart 2014: www.onderzoeksraad.nl
Tweederde van medewerkers zou liever een andere baan willen – Werknemers missen betrokkenheid
Meer Nederlanders zouden liever een andere baan hebben dan de baan waar ze in werken. Ruim eenderde van de medewerkers in Nederland heeft hart voor het werk dat zij elke dag doen. Zo’n tweederde van de medewerkers heeft dat echter niet en zou liever een andere baan willen.
Het verborgen potentieel van werkend Nederland is een rapport dat Effectory*) begin maart heeft gepubliceerd. Het rapport is gebaseerd op recent, grootschalig onderzoek, uitgevoerd onder ruim 400.000 medewerkers in Nederland.
37 procent bevlogen in werk
Gemiddeld heeft een organisatie in Nederland net iets meer dan 37 procent bevlogen medewerkers in huis. Bevlogen medewerkers hebben passie voor de inhoud van hun werkzaamheden. Zij krijgen energie van de taken die zij doen en zetten zich in om het beste uit zichzelf te halen. Een ruime meerderheid van de medewerkers is niet bevlogen (63 procent). Ze voeren hun werk over het algemeen wel naar behoren uit, maar hebben niet hun droombaan.
43 procent betrokken bij organisatie
Daarnaast blijkt dat 43 procent van de medewerkers betrokken is bij haar werkgever (57 procent is dit dus niet). Betrokken medewerkers hebben hart voor de organisatie waarvoor ze werken. Zij vinden zichzelf bij de organisatie passen en staan achter de doelen van de werkgever. 34 procent van de medewerkers is zowel bevlogen als betrokken. Dit zijn medewerkers die zich zowel qua takenpakket als qua werkgever als een vis in het water voelen. Zij zitten helemaal op hun plek en zijn de meest waardevolle krachten die een organisatie in huis heeft.
Bevlogenheid en betrokkenheid verhogen
Guido Heezen, directeur van Effectory en HR trendwatcher, geeft een toelichting op deze resultaten: “Uit deze cijfers blijkt dat er qua bevlogenheid nog veel onbenut potentieel is in Nederland. Bijna tweederde van de medewerkers doet blijkbaar niet het werk dat ze echt willen doen. Dat klinkt zo op het eerste gezicht niet best. Maar het biedt ook perspectief als u bedenkt dat de bevlogenheid en de betrokkenheid van medewerkers door organisaties behoorlijk te beïnvloeden zijn. Over het algemeen liggen de belangrijkste factoren om bevlogenheid te verhogen bijvoorbeeld op het gebied van werkplezier, verantwoordelijkheid en uitdaging. Aspecten die voor een organisatie goed in kaart te brengen zijn en waarop het beleid kan worden aangepast. Denk aan het bieden van ruimte of budget voor nieuwe vaardigheden, het verbreden van functieprofielen of het uitdragen van het hogere doel van de organisatie. Lukt het om de bevlogenheid en betrokkenheid van medewerkers te verhogen, dan krijgen medewerkers veel meer plezier in hun werk. En de organisaties organisatie een enorme boost qua werksfeer en resultaat”.
Nederlanders zijn niet bevlogen met hun werk bezig, 5 maart 2014, Managers Online: www.managersonline.nl
*) Het verborgen potentieel van werkend Nederland, maart 2014, onderzoeksrapport van organisatie- en onderzoeksbureau Effectory, kan worden aangevraagd op: www.effectory.nl
Erik van Zuidam
Erik van Zuidam (1956) begon in 1978 zijn loopbaan als 22-jarige inspecteur van politie in Groningen. Bij de politie was hij o.a. gesprekspartner van de kraakbeweging, hoofd van de recherche en tenslotte plaatsvervangend korpschef. In 2012 werd hij directeur van de Veiligheidsregio Groningen in oprichting, een samenwerkingsverband van overheidstaken en hulpdiensten w.o. de brandweer.
Bij de politie zette hij stevig in op het Rijnlands – contextgericht – organisatiemodel op basis van verbinding, vertrouwen en – eigentijds en toekomstgericht – vakmanschap. Ook de nog jonge organisatie van de veiligheidsregio zette hij op die koers. Vanwege zijn “buitenproportionele bijdragen aan de naamsbekendheid van het Rijnland-model in Groningen alsmede omstreken” werd hij bij zijn vertrek in februari 2017 uitgeroepen tot Rijnlander van het Jaar 2017 en ontving hij de Rijnland wisseltrofee met oorkonde.
Van Zuidam is nu zelfstandig raadgever bij organisatieontwikkelingen en coach van jonge talenten. Hij zet zich in voor een fundamentele transitie van onze samenleving. Hij zoekt naar sociale, organisatorische en technologische innovaties om deze kanteling te stimuleren. Over zijn visie en ervaringen geeft hij in diverse (semi) overheidssectoren lezingen en adviezen.
“Veel van de systemen die onze samenleving nu ordenen zijn uitgewerkt en brengen ons steeds meer in de problemen. Daarom is het wijs dat we ons op de meeste fronten gaan inzetten voor fundamentele veranderingen die wel oplossingen gaan brengen. Dat vergt moedige, creatieve én vooral mondige en integere ambtenaren”.
Van Zuidams drive zit in het mede-vormgeven van het ‘nieuwe verhaal’ voor de toekomst. Hij gelooft in een horizontaal en duurzaam ingerichte samenleving op basis van ‘vrijheid, verbinding, vertrouwen en kansen’ en niet een die stagneert door ‘bedreigingen, angst en controle’.
“Noodzakelijke veranderingen beginnen nooit bij meerderheden. Een vitale democratische samenleving en eigentijdse organisaties koesteren daarom pluriformiteit en minderheden”.
Ontwerp van “de nieuwe school in het jaar 2030” in Vlaanderen
De nieuwe school in 2030: hoe maken we leren en werken aantrekkelijk? Mogelijke toekomsten van het onderwijs in Vlaanderen is het verslag van een gezamenlijke verkenning van de toekomst van het onderwijs in Vlaanderen. Het is een gemeenschappelijk initiatief van het Departement Onderwijs en Vorming, de Vlaamse Onderwijsraad en de Koning Boudewijnstichting.
Het verslag is het resultaat van een “intens en productief leer- en ontwerplab”. Een creatief team van tien personen uit binnen- en buitenland, met een diverse expertise èn een passie voor leren en onderwijzen, ging gedurende vijf dagen in gesprek met elkaar, met (andere) experts en met mensen die in het onderwijs actief zijn. Ze dachten samen na over een “gewenste toekomst” voor het onderwijs in Vlaanderen. Hun gepassioneerde discussies, leermomenten, ontwerpideeën en actievoorstellen vatten ze in dit document samen. Sommige toekomstconcepten bouwen voort op wat al leeft, maar wat nog onvoldoende (h)erkend wordt. Andere zijn uitdagend en stellen de bestaande kaders ter discussie.
Er stonden twee kernvragen en -opdrachten centraal in het leer- en ontwerplab:
1. Hoe maken we van “de school” in 2030 een aantrekkelijke leer- en werkplek?
Opdracht: gewenste toekomstconcepten ontwerpen; uitdagende voorstellen schetsen.
2. Wat moeten we ondernemen om die richting uit te gaan?
Opdracht: het omschrijven van hefbomen en een strategie voor verandering.
De toekomstconcepten die werden ontwikkeld, willen stereotypen overstijgen en het maatschappelijke debat over het doel, de rol, de organisatie en het besturen van het onderwijs inspireren. Ze nodigen met andere woorden uit tot gesprek. Ze kunnen verrijkt, bijgesteld of zelfs ter discussie gesteld worden. Het gaat dus niet over gelijk hebben of ongelijk krijgen.
Stilstaan bij de concepten is een manier om onze huidige overtuigingen te evalueren, het heden te bevragen en onze veronderstellingen over wat er kan gebeuren of niet kan gebeuren, scherp te stellen. We vergeten immers te vaak dat onze huidige keuzes en handelingen de toekomst vormgeven.
Enkele markante punten uit het rapport
1. Learning Park
Het Learning park kan mettertijd een aantrekkelijk en effectief alternatief worden voor de huidige scholen. Het Learning Park is een zowel fysieke als virtuele plaats. Er is een grote variatie aan open en gesloten ruimtes die uitnodigen tot ontmoeting en dialoog. De schaal kan variëren, afhankelijk van de ruimtelijke – en in 2030 vooral stedelijke – context, maar er is alleszins betrokkenheid bij de wijk, de buurt. De inbedding in de lokale gemeenschap is cruciaal. Een Learning Park is een plek waar leeractiviteiten georganiseerd worden, maar waar ook plaatselijke sportclubs, cultuurverenigingen, maatschappelijke organisaties, buurtwerkingen, lokale overheden… hun plaats vinden. De fysieke plek van een Learning Park is sterk verbonden met het dagelijkse leven.
Kinderen en jongeren zitten niet langer een hele dag in een klas. Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld: op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze bezig met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. Zo’n beeld veronderstelt dat leerlingen volop over mogelijkheden beschikken om eigen keuzes te maken voor hun leertraject. Bovendien kunnen ook vrijetijdsactiviteiten een plaats vinden binnen de leeromgeving.
2. Ingrijpende verandering in rol van lerarenstaf
Leraren zullen niet langer alleen ‘lesgeven’. Er wordt geïnvesteerd in een team van volwassenen, een ‘leerteam’, dat bestaat uit mensen met een complementaire kennis en complementaire vaardigheden, zowel ‘praktische’ als ‘academische’. Het team ondersteunt de betrokkenheid, de samenwerking en het leren van en door leerlingen. Learning Parks zullen vrijer en flexibeler het personeelsbeleid voor hun lerarenstaf kunnen invullen. Leraren van hun kant krijgen de kans om hun job te heroriënteren volgens hun eigen ervaringen, verwachtingen en competenties. Ze kunnen naar keuze meer belang hechten aan activiteiten in verband met het leren zelf, het coachen of het projectmanagement.
Zij worden bovendien bijzonder gewaardeerd: het zijn spilfiguren in het omgaan met complexiteit.
3. Een coöperatieve gemeenschap – naar een lokaal gegeven
In het denken over de toekomst van het onderwijs in 2030 is meermaals gesuggereerd om onderwijs sterker vorm te geven vanuit een betrokkenheid van veel stakeholders. Dit is een verdere vertaling van het uitgangspunt “Onderwijs is van iedereen”. Het centrale idee is om een zo groot mogelijke groep mensen uit de lokale samenleving verantwoordelijk te maken voor – en engagement te laten opnemen in – de inrichting van een Learning Park. In een dergelijk model is iedereen een volwaardige partner en verantwoordelijk voor de globale resultaten. Deze visie en organisatievorm vinden we terug in een “coöperatieve gemeenschap”. De lokale gemeenschap krijgt hierdoor een meer directe verantwoordelijkheid voor een Learning Park. Dit impliceert dat de centrale rol van de overheid afneemt en in de toekomst dus kan veranderen.
4. Gestandaardiseerde toetsen verdwijnen
Vanaf 2030 zullen de traditionele toetsmethoden worden vervangen door de zogeheten “dynamische evaluatie”. Die biedt leerlingen veel meer mogelijkheden dan de meer traditionele toetsmethoden om te laten zien dat ze vaardigheden hebben aangeleerd en dat ze die ook kunnen aanpassen.
5. Een alternatief betaalmiddel – naar een betrokken samenleving dankzij de edu
De edu is een alternatieve munt én een fondsensysteem. Het centrale idee is dat leerbegeleiders edu’s kunnen verdienen voor bepaalde initiatieven en projecten die zij opzetten. Edu’s kunnen aangekocht worden door bedrijven en non-profitorganisaties die belang hebben bij projecten of initiatieven, en waarvoor ze graag leerlingen willen inschakelen. Edu’s kunnen worden gebruikt om diensten te betalen en projecten op te zetten waar een Learning Park en diverse stakeholders/partners bij betrokken zijn
Voorbeeld: Seniorencentrum Chérie is op zoek naar een gemotiveerd team van jonge mensen tot 16 jaar om wekelijks de activiteitennamiddag voor te bereiden en te begeleiden. Het kan gaan over spelnamiddagen, bewegingsactiviteiten, vertelactiviteiten, uitstappen, wandelingen, gezellig samenzijn… Het is de bedoeling de activiteiten niet enkel voor te bereiden en te begeleiden, maar ook in gesprek te gaan met senioren en te achterhalen hoe de activiteitennamiddagen nog kwalitatiever kunnen worden ingevuld.Daarvoor wordt van de jongeren verwacht dat ze een actieplan opstellen voor het werkjaar 2031-2032. Vergoeding gebeurt in edu’s en wordt in onderling overleg bepaald.
Het 48 pagina’stellende rapport De nieuwe school in 2030: Hoe maken we leren en werken aantrekkelijk? januari 2014, kan gratis worden gedownload: https://onderwijs.vlaanderen.be
Bekijk ook de video Toekomstproject onderwijs 2030: http://vimeo.com/88178678
Meer info op: De school als aantrekkelijke leer- en werkplek in 2030: https://onderwijs.vlaanderen.be
Zorgfinanciering is geworden tot walhalla voor zorgondernemers, met zorgverlener als kostwinner
Koos Dirkse, zorgondernemer, schrijft op zijn blog Kritisch bekeken onder de titel Yab Yum voor management dat “niemand het hardop durft te zeggen, dus zal ik het dan maar doen. Ik weet dat het door sommigen niet in dank wordt afgenomen, maar hun eventuele commentaar zal ik keurig in een nieuw blog vermelden.
De zorgfinanciering is geworden tot een Walhalla voor zorgondernemers, waarin de zorgverlener optreedt als kostwinner voor een heel groot gezin. Dit gezin bestaat uit administraties, projectorganisaties, externe consultancy, externe bureaus, managers, administratiekantoren en zorgverzekeraars. Deze laatsten maken ook nog eens de dienst uit hoe de kostwinnaar zijn werk moet doen en wat hij mag declareren.
Sommige bestuurders van die verzekeraars innen jaarlijks een inkomen, waarvoor een dag-en-nacht hardwerkende verpleegkundige 50 jaar moet werken! En nu wordt er gelijk gedacht: Ja maar die bestuurders dragen een grote verantwoordelijkheid! Die zorgverlener niet? Dat is vaak een kwestie van leven of dood! Er is alleen één verschil. Doet die zorgverlener zijn werk niet goed, dan komt deze voor een tuchtcommissie of zelfs de rechter. Doet de bestuurder het totaal verkeerd, dan mag deze vertrekken met een riant bedrag en wordt deze ook nog eens elders met open armen ontvangen voor een nog beter betaalde functie.
De zorgverlener en de patiënt dienen in dit circus beide één doel: de zorgverlener om zijn taken uit te voeren en dus als kostwinner inkomen voor dat gezin te genereren en de patiënt om de kostwinner te betalen. Men is nu zo ver gekomen dat de zorgverlener gezien wordt als een kostenpost, waarop sterk bezuinigd moet worden. De positie van de zorgverlener komt steeds meer in het geding en deze zou men het liefst willen opheffen. Het bekende verhaal van de brugwachter staat mij hierbij voor ogen.
Voor degene, die dit verhaal niet kent, lees dit:
Er werd een brug gebouwd. Eerst was de doorvaart gratis, maar er moest hiervoor betaald gaan worden. Naast de brugwachter kwam er een kassier. En omdat deze mensen ook salaris moesten krijgen werd er een boekhouder aangesteld, die op zijn beurt een typiste nodig had. Dat waren al vier mensen en die vereisten leiding. Dus benoemde men een chef. Inmiddels was er veel telefoonverkeer en post, dus werd er een receptioniste/telefoniste aangenomen. Dit team kon niet zomaar alleen aanmodderen, dus werd het managementteam aangevuld met een extra chef, die direct in verbinding stond met een hoofdambtenaar. Daarop volgde de benoeming van een directeur, die korte tijd later een directiesecretaris nodig had. Toen was alles zo ingewikkeld geworden, dat er een Raad van Bestuur in het leven werd geroepen. De Raad van Bestuur besloot dat er bezuinigd moest worden, waarop de brugwachter werd ontslagen.
Tot slot
Beleidsmakers, bestuurders en politiek denk hier eens over na en gooi het roer om. Zie alles wat met administratie te maken heeft als een verplichte kostenpost. Het gaat uiteindelijk om een patiënt die geholpen moet worden en die hiervoor een rekening moet ontvangen. En zorg daarbij dat die rekening daadwerkelijk de kosten aangeeft van hetgeen er is gebeurd. Zorg daarbij ook dat de patiënt, buiten de aanhef en het onderschrift van de rekening, ook begrijpt wat er tussen die teksten staat beschreven, helder en in begrijpelijke taal. En zorg eens dat dit circus, waarbij zeer veel figuren hun zakken vullen met hetgeen de zorgverlener aan omzet binnenhaalt, eindelijk eens ophoudt.
Ieder initiatief dat getoond wordt om bezuinigingen in te voeren of de declaratiemethodiek transparanter te maken, wordt direct met de grond gelijk gemaakt. Er zijn teveel belangen mee gemoeid.
Denk niet, dat ik tegen geld verdienen ben. Zeker niet. Maar doe dit niet in overdreven mate over de rug van onze medemens, die aangewezen is op ons zorgstelsel, dat nog steeds tot één van de beste ter wereld behoort. Anderzijds staan wij al enkele jaren in de top drie van de wereld voor wat betreft de hoogste kosten!”
Zie Yab Yum voor management op de weblog “Kritisch bekeken” van Joost Dirkse, 23 februari 2014: http://dirkse.eu (Niet meer beschikbaar op Dirkse.eu, wel op Medisoft: http://medisoft.nl/?p=167)