Skip to main content

Redactie Beroepseer

Essaybundel Politieke partijen: overbodig of nodig?

politieke partijen overbodig of nodig rob april 2014Op 7 april 2014 presenteerde de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) zijn essaybundel Politieke partijen: overbodig of nodig’ De bundel is een vervolg op eerdere adviezen en activiteiten omtrent de toekomst van politieke partijen. In een Ten geleide schrijft Jacques Wallage, voorzitter van de Rob: “Tijdens de conferentie ‘Politieke partijen: revitaliseren of op zoek naar alternatieven?’ die de Rob op 18 april 2013 in Amsterdam organiseerde bleek een grote belangstelling voor deze verkenning. Niemand schreef er politieke partijen volledig af, maar iedereen onderkende ook de kwetsbare positie waarin veel partijen zijn komen te verkeren. Een democratie zonder partijen is geen wenkend perspectief, maar het functieverlies van partijen is onmiskenbaar en vraagt tenminste om een grondige revitalisering. En niet iedereen is er gerust op dat zo’n vernieuwing op tijd komt om voor de langere termijn de wezenlijke functies van politieke partijen veilig te stellen.

Politieke partijen vervullen in een parlementaire democratie een essentiële schakel tussen openbaar bestuur en samenleving. Maar zij kunnen die functie slechts overtuigend vervullen als zij niet samenvallen met de overheid. Aan de risico’s van deze verstatelijking wordt in deze bundel terecht aandacht gegeven. Het is, ik erken het, niet eenvoudig in deze dynamische netwerksamenleving de drager te zijn van vaste waarden en die herkenbaar en samenhangend te vertalen in de actualiteit van de politiek. De publieke ruimte verleidt politici en hun partijen ertoe hun opvattingen, en de wijze waarop deze worden vertolkt, aan te passen aan de stemmingswisseling van de bevolking. Dan wordt regeren reageren. En uiteindelijk tast het ‘u vraagt en wij draaien’ wezenlijke functies van partijen aan. Tussen overheid en samenleving kunnen partijen alleen gezagvol opereren wanneer zij hun autonomie weten te bewaren en zelf intern aan eisen van een levende democratie voldoen.

In deze bundel wordt vanuit verschillende perspectieven grondig verkend wat er schort aan de functie-uitoefening van partijen, maar ook welke veranderingen dienstbaar zouden zijn aan het tot staan brengen van het functieverlies van de meeste partijen. De Raad voor het openbaar bestuur heeft gekozen voor een pluriforme en open verkenning”.

Inhoud van de bundel

Inleiding van de redacteuren Sarah L. de Lange, Monique Leyenaar en Pieter de Jong

Kris Deschouwer: Politieke partijen in ontwikkeling: kansen en bedreigingen

Ingrid van Biezen: Partijen en democratie: revitaliseren of herdefiniëren?

Gerrit Voerman: Kandidaatstelling op landelijk niveau

Marcel Boogers: Rekrutering en selectie op lokaal niveau

Will L. Tiemeijer: De rol van opinie-onderzoek bij de standpuntbepaling van politieke partijen

Paul Kalma: Uit de greep van het bestuur: politiek als bezielde strijd om het algemeen belang

Tom Louwerse: Verkiezingsbeloften: een verouderd ritueel?

Cynthia M.C. van Vonno & Rudy B. Andeweg: Fractiediscipline: van de bok dromen?

Rens Vliegenthart: En wat nu? Alternatieve strategieën voor politieke partijen om burgers te betrekken

Niels Spierings & Kristof Jacobs: Van leden naar ‘likes’? Wat sociale media politieke partijen kunnen bieden

André Krouwel & Jasper van de Pol: Stemhulpen: ter lering ende vermaak

Paul Lucardie & Monique Leyenaar: Representatie zonder politieke partijen: van utopie naar praktijk

Laurent D’Hondt & Aline Goethals: Democratische innovatie: lessen uit de G1000

Maurits Kreijveld: Een toekomst voor politieke partijen: meerderheid of moreel kompas?

Tot slot samenvattend:
“Het antwoord van de Raad voor openbaar bestuur op de vraag of politieke partijen overbodig of nodig zijn is: revitaliseren, maar wel grondig en vanuit een veel bredere opvatting van vertegenwoordiging. Grondige hervorming betekent ook leren van alternatieven en deze integreren in je werkwijze. Politieke partijen, als georganiseerde ideologische verbanden tussen staat en samenleving, hebben een goede kans om hun belangrijke positie te behouden, maar alleen wanneer de samenleving een veel grotere rol krijgt toebedeeld in het politieke bedrijf”.

Downloaden Politieke partijen: overbodig of nodig? Redactie Sarah L. de Lange, Monique Leyenaar & Pieter de Jong, uitgave Raad voor het openbaar bestuur, 208 p., april 2014: https://beroepseer.nl

De Raad voor het openbaar bestuur (Rob) is een adviesraad van de regering en het parlement. De Rob is ingesteld bij Wet van 12 december 1996: www.rob-rfv.nl

Vrijgevestigde psychologen, psychiaters en psychotherapeuten richten nieuwe coöperatie op in Twente

Een grote groep vrijgevestigde psychologen, psychiaters en psychotherapeuten heeft een samenwerkingsverband opgericht: AggT –  Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Twente.
Met deze krachtenbundeling versterken zij gezamenlijk hun positie in de geestelijke gezondheidszorg in de regio.
Volgens voorzitter Johan Fekkes is dit erg belangrijk: “Er zijn in deze tijd zoveel veranderingen in de gezondheidszorg, zowel voor jeugdige en volwassen cliënten als voor beroepsbeoefenaars. De zorg via de huisarts wordt steeds belangrijker, ook bij geestelijke gezondheidsproblemen. De coöperatie kan huisartsen en cliënten de weg wijzen. Er kunnen ook goede samenwerkingsafspraken gemaakt worden met huisartsen via de huisartsenorganisatie THOON en met de gemeenten waardoor kwaliteit en efficiëntie in de geboden zorg gegarandeerd blijven”

De GGZ in beweging

De GGZ is volop aan het veranderen. Zo worden per 1 januari 2015 de gemeenten verantwoordelijk voor de hele jeugdzorg, inclusief psychiatrie en psychotherapie. In de volwassenenzorg is een nieuw vergoedings- en verwijzingssysteem ingevoerd, te weten de Basis GGZ en de Specialistische GGZ. AggT ziet hierin een kans om de kwaliteit van de dienstverlening door vrijgevestigden verder te verhogen. Fekkes: “Het is het belangrijkst dat alle betrokkenen in de regio ons weten te vinden. Zo merken we bijvoorbeeld dat er bij huisartsen vragen leven hoe zij hun functie als poortwachter voor de geestelijke gezondheidszorg goed kunnen invullen. Wij kunnen hen daarbij helpen.”

Coöperatie AggT staat voor kwaliteit in de GGZ

De coöperatie is de afgelopen maanden opgezet door een aantal enthousiaste psychologen, psychotherapeuten en psychiaters. In het eerste halfjaar was de aandacht vooral intern gericht: leden werven, voorlichting geven, contacten leggen. Er is een voorlopig bestuur aangetreden, de verschillende commissies zijn actief en de eerste contacten zijn gelegd met THOON en er zijn inmiddels samenwerkingsafspraken gerealiseerd.

De officiële oprichtingsvergadering vond plaats op 31 maart 2014. Alle leden zijn BIG geregistreerd en lid van een beroepsvereniging. Overigens blijven de leden vanuit hun vertrouwde praktijken werkzaam.

Zie voor meer info: www.aggt.nl

De website is nog in ontwikkeling, maar huisartsen kunnen er al terecht voor een handig stroomdiagram voor goede doorverwijzingen die voldoen aan de nieuwe regelgeving.

Zie ook: Samenwerking psychologenorganisaties krijgt vorm. Nieuws over een vergadering van een groot aantal verenigingen van psychologische professionals in de gezondheidszorg op site van de NVGzP, Nederlandse vereniging van en voor GZ-psychologen en GZ-psycholoog specialisten (klinisch psychologen en klinisch neuropsychologen): www.nvgzp.nl

Jelmer Evers: Welk alternatief? Over zelfbestuur van docenten

Jelmer Evers, met René Kneyber redacteur van het boek Het Alternatief – Stop de afrekencultuur in het onderwijs, geeft in zijn blog Welk alternatief? een reactie op het artikel van docente Karin den Heijer in de Volkskrant van 7 maart 2014: Overheid, neem docent rechtstreeks in dienst.*)

Jelmer Evers: Karin den Heijer komt met een alternatief voor het alternatief, waarbij ik denk: “welk alternatief”? Het klinkt aardig, maar eigenlijk zegt ze niet meer dan dat we goede vakdocenten moeten hebben. Karin legt terecht een grote nadruk op vakkennis. Zowel René als ik zijn ook vakdocenten, ik zou ons zelfs als vakidioten willen bestempelen. Nergens zeggen we dat dit niet belangrijk is. En nergens hebben we het over “‘expert-leraren’ met alleen maar “‘onderwijspedagogische kennis'” Sterker we pleiten in een van onze eigen stukken in ons boek zelfs voor een eerstegraadsbevoegdheid van docenten. Maar zowel vakinhoud als pedagogisch en didactisch bekwaam zijn een voorwaarde voor een goede docent. Het docent zijn zelf is ook een beroep.

Het verbaast me ook dat Karin kiest voor een enge economische doelstelling voor het onderwijs: “Onderwijs heeft een doel. Onderwijs is een van de belangrijke bronnen van economische groei en welvaart.” Dat is precies die nauwe utilitaire blik die ons de neo-liberale onderwijspolitiek heeft gebracht en waar BON zich tegen verzet. Met een kwalificerende functie van het onderwijs ben ik het natuurlijk mee eens, maar onderwijs heeft een veel bredere doelstelling. Gert Biesta pleit in het Alternatief voor het in balans brengen van de drie doelstellingen: kwalificatie, socialisatie en identificatie. Met name bij de laatste twee komen pedagogische vaardigheden van de docent kijken. Goed onderwijs vraagt ook om een visie in balans want het eindstation van de economisering is teaching to the test. Het interessante aan ons tijdperk is dat er nu ook een economische noodzaak is om de structuur van ons onderwijs aan te passen. Naast kennis van wiskunde moeten we veel breder kijken naar bepaalde vaardigheden. Ook gericht op flexibiliteit en leren zelf. Het WRR-rapport “Naar een lerende economie” wijst ons er terecht op dat het onderwijs niet opgewassen is tegen de perfect storm van technologische en geopolitieke veranderingen die ons te wachten staat. Average is over.

Daarnaast schijnen docenten na implementatie van Het Alternatief ook niet opgewassen te zijn tegen onderwijsmythes en dergelijke. Als je ons een beetje volgt op Twitter dan weet je dat we kwakzalverij te vuur en te zwaard bestrijden. Ook dat hoort bij goed docentschap. We hebben dan ook niet voor niets Jaap Walhout en Paul Kirschner gevraagd om een artikel te schrijven. En ik denk dat iedereen blij wordt van de auteur die in de nieuwe internationale versie over deze materie de pen ter hand neemt. Waar we wel voor moeten waken is evidence based onderwijs. Dat bestaat namelijk niet, evidence informed, waarbij theorie en vaak ongrijpbare praktijkkennis hand in hand gaan is de juiste benadering.

Waar Karin kennelijk moeite mee heeft is zelfbestuur van docenten. Ze wil liever aan de willekeur van bestuurders, ambtenaren en god forbid andere externen overgeleverd blijven, ook die ijzersterke vakdocenten. Daar komt Karin niet met een goed alternatief voor. Alles blijft dus bij het oude. De enige verandering is dat docenten direct in overheidsdienst komen. Dat kan, maar ik denk net als René dat dit een stap terug is. De willekeur en inflexibiteit van het ministerie verruilen ten opzichte van de willekeur van bestuurders, hoe goed die op een bepaald moment ook zijn.

Karin haalt Finland aan als voorbeeld dat docenten in overheidsdienst zijn. Terwijl daar een vergelijkbare situatie is als bij ons. Alleen ligt de nadruk daar op gemeentelijk niveau. De gemeente fungeert voor een groot gedeelte als de besturen bij ons. Niet de centrale overheid. Financiën en bijvoorbeeld arbeidsvoorwaarden worden op heel verschillende manieren via gemeentelijke onderwijscommissies, schooldirecties en dergelijke bepaald. Daarbij krijgen de scholen ook een grote mate van autonomie. Dat dit werkt ligt juist aan het feit dat er een grote mate van collectieve autonomie en gedistribueerd leiderschap is binnen de scholen. Precies waarvoor we pleiten, de kern van Het Alternatief. Dat België daar niet aan doet neem ik ter kennisgeving aan, daar hebben we het verder ook niet over gehad. Maar ik ben wel blij om te horen dat daar de arbeidsvoorwaarden zijn zoals ze horen te zijn. Daar kunnen we in Nederland een voorbeeld aan nemen.

Zelfbestuur en teacher leadership is niet zomaar een curiosum van elf scholen in de Verenigde Staten en gaat veel verder dan dat en er zijn veel meer scholen die dit toepassen. Ik heb in Washington Het Alternatief niet hoeven verdedigen, Teaching and Learning ademde Het Alternatief. Ik modereerde een panel waarin experts als Linda Darling-Hammond, Dennis van Roekel en Susan Hopgood juist een vurig pleidooi voor hielden voor leiderschap van docenten, binnen scholen, landelijk en internationaal. Zowel de National Board for Professional Teaching Standards (NBPTS) als de Center for Teaching Quality (CTQ), de grote vakbonden kwamen met veel voorbeelden hoe hier in een groot aantal staten werk van werd gemaakt. De praktijkworkshops van docenten die teacher led schools hadden opgezet zaten bomvol, standing rooms zoals de Amerikanen zeggen. In een cruciale keynote speech gaf de minister van onderwijs Arne Duncan zelfs toe dat het ontbreken van docenten op elk vlak heeft geleid tot slechte onderwijspolitiek en bepleitte teacher leadership op elk niveau.

In Professional Capital hebben Hargreaves en Fullan het over decisional capital, de mate waarin docenten ook beslissingsbevoegd zijn. Die beslissingsbevoegdheid is een cruciaal onderdeel van professionele leergemeenschappen en professioneel kapitaal. Zonder die bevoegdheid ben je overgeleverd aan de willekeur van de organisatie en het systeem. Ook al neemt die op dat moment de juiste beslissingen, helaas is het zo dat die grilligheid ook bij goed bestuurde organisaties bij bestuurswisselingen de kop kan opsteken.

Gedistribueerd leiderschap betekent geen Poolse Landdag. Beslissingsbevoegdheden kun je ook tijdelijk delegeren, sterker die moet je ook delegeren om een werkbare situatie te creëren. Maar die bevoegdheid vloeit dan wel voort uit docenten en ouders. Alleen zo voorkom je dat je aan willekeur wordt overgeleverd en dat docenten daadwerkelijk verantwoordelijkheid kunnen nemen voor het beste onderwijs voor elk kind.

Deze propositie staat ook ten grondslag aan de waarden van de NBPTS. NBPTS en CTQ docenten nemen een professionele houding aan die ik in Nederland niet vaak tegenkom. Ook zij zien vakkennis als belangrijk, maar niet meer dan de andere vijf pijlers:

Proposition 1: Teachers are committed to students and their learning.

Proposition 2: Teachers know the subjects they teach and how to teach those subjects to students.

Proposition 3: Teachers are responsible for managing and monitoring student learning.

Proposition 4: Teachers think systematically about their practice and learn from experience.

Proposition 5: Teachers are members of learning communities.

Wat nu steeds meer begint door te dringen in de Verenigde Staten en ook daarbuiten is dat een vorm van teacher leadership nodig is om dit te bereiken. Niet alleen om goed onderwijs te bewerkstelligen, maar ook om docenten te behouden voor het onderwijs. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat zoveel jonge docenten het onderwijs willen verlaten. Dat gaat veel verder dan alleen maar een goede opleiding en betere begeleiding. Dat heeft ook te maken met carrièreperspectieven en werkdruk. Precies dat wat gedistribueerd leiderschap op alle (school, bestuur, landelijk, internationaal) niveaus gedeeltelijk kan oplossen.

Karin’s pleidooi is wat mij betreft een voortzetting van de status quo, of zelfs een stap terug en geen alternatief. Er zijn inderdaad hele sterke vakdocenten nodig. Ik denk dat weinig mensen dat betwisten. Maar het is tijd onze horizon te verbreden en niet om alleen maar oplossingen te zoeken in het oude. Dat heeft zijn langste tijd gehad en dat heeft niet gewerkt. Het is tijd dat er daadwerkelijk een alternatief komt.

*) Overheid, neem docent rechtstreeks in dienst, door Karin den Heijer, de Volkskrant , 7 maart 2014: www.volkskrant.nl

Lees ook de reactie van René Kneyber op het artikel van Karin den Heijer: Docenten zijn slap, laks en slaafs; stop daar toch eens mee! 7 maart 2014, Blogs Beroepseer: https://beroepseer.nl

Publiek professionalisme en Goed werk. Deel 1: De kraamzorg. “Ik moest trouwen en alles liep anders”

Op de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg wordt sinds een aantal jaren het keuzevak ‘Publiek Professionalisme en Goed Werk’ gegeven. Dit vak is ontwikkeld door de docenten Thijs Jansen en Merlijn van Hulst.
Het doel van dit vak is derdejaars studenten Bestuurskunde kennis te laten maken met de leefwereld van publieke professionals. Veel van wat door politici en ambtenaren bedacht wordt als beleid, wat gewenst wordt door kiezers/burgers, kan uiteindelijk slechts gerealiseerd worden door professionals op de werkvloer.
Het realiseren van beleidsdoelen is in de praktijk vaak een strijd: bijvoorbeeld om met beperkte middelen goed werk te leveren. Daarom worden degenen die dit (moeten) doen wel ‘frontlijnwerkers’ genoemd. Dit ‘echte werk’ is tot nu toe in het internationale bestuurskundig onderzoek een van de kleinere onderzoeksobjecten gebleven. Daarin heeft traditioneel ten onrechte sterk de nadruk gelegen op publiek management en organisatie. Immers, de kwaliteit van de publieke dienstverlening hangt bepaald niet alleen van ‘aansturing’ door bestuur en management af. Deze hangt ook in sterke mate af van degenen die het echte werk doen: van artsen en verpleegkundigen, leraren, gezinsvoogden, re-integratiecoaches, politieagenten en anderen.

Het bestuderen van deze professionele wereld is een uitdaging. Het is een wereld die bol staat van de conflicten en spanningen. Daarmee leren professionals omgaan in de loop van hun carrière. De taal van de werkvloer is niet die van abstracte regels en beleid, maar bestaat voor een belangrijk deel uit levensechte verhalen over die ene leerling, burger, patiënt of cliënt. De verhalen zijn vaak sterk moreel geladen. In de ontmoetingen die burgers met publieke professionals hebben staat voor alle betrokkenen veel op het spel. Dit levert voor de professionals lastige dilemma’s op die niet simpelweg kunnen worden opgelost met standaardregels. De vrijheid die professionals zelf hebben bij de uitoefening van hun beroep is noodzakelijk, maar tegelijkertijd altijd onderwerp van maatschappelijk debat.
In het vak Publiek Professionalisme verdiepen de studenten zich in de rijke wereld van de publieke werkvloer, in wat het betekent om je werk daar dag in dag uit goed te doen. Studenten bestuderen theorieën over Good Work, street level bureaucracy, de reflective practitioner en deliberative practitioner.
Gedurende het academisch jaar 2013/2014 hebben de studenten die het vak gevolgd hebben een profiel gemaakt van een professional op basis van een door hen gehouden uitvoerig interview. Dat heeft veel profielen opgeleverd. De mooiste vier profielen publiceren we de komende weken op de site van Beroepseer:

1. De kraamverzorgster: “Ik moest trouwen en alles liep anders, door Pawan Mohanlal
2. De griffier: “Die faciliterende rol, daar doe je het voor”, door Mathieu Monteau
3. De gemeenteambtenaar: “De mens als onderdeel van het geheel”, door Marc Dols
4. De wijkagent: “Betrokken en eerlijk zijn is vaak de sleutel tot succes”, door Bram van Huijgevoort

Het volgen van dit vak heeft invloed op studenten: ze gaan nadenken over de vraag hoe belangrijk het voor hen zelf is om ‘goed werk’ te kunnen doen.

Een paar citaten uit reflecties van studenten over wat het vak hen geleerd heeft

“Geleerd heb ik ook dat het absoluut niet makkelijk is om een professional te zijn. Verschillende factoren kunnen ervoor zorgen dat je je idealen binnen je werk laat varen omdat er anders problemen kunnen ontstaan. Een mooi voorbeeld hiervan kan ik uit mijn eigen ervaring halen. Ik heb gewerkt in een callcenter bij de klantenservice van een grote verzekeringsmaatschappij. Ik werd aangetrokken voor het verlenen van hulp aan klanten. Gaandeweg bleek echter steeds meer dat ik klanten tijdens een telefoongesprek een bepaalde kant op moest duwen. Zo moest ik ze een hogere verzekering ‘aansmeren’ en op een gegeven moment werden er zelfs targets gesteld. Je staat dan voor de keuze: ga ik hiermee akkoord (en zet je je idealen opzij: ik ben geen persoon voor sales) of stop ik ermee, maar raak ik wel mijn inkomsten kwijt. Nu was dit enkel een bijbaan, maar tijdens je carrière kan je voor meer van zulke keuzes worden gesteld en dan hangt het maar net van je persoonlijke situatie af hoe je hiermee om moet gaan”.

“Ik heb in dit vak geleerd dat het werk wat je doet betekenisvol voor je moet zijn. Als je niet optimaal meer kunt functioneren in de baan die je doet doordat je geen motivatie meer kunt opbrengen of doordat je de vaardigheden niet bezit is het van belang dit te kunnen herkennen. Dit heeft mij recent doen besluiten om ontslag te nemen bij mijn huidige baan in de horeca en iets te gaan zoeken waar ik meer genoegdoening uit haal. Doordat ik het werk niet meer van betekenis vond, gingen mijn prestaties en motivatie naar beneden. Om schade aan zowel de werkgever als ikzelf te voorkomen heb ik toen besloten daar ontslag te nemen. In die zin heeft dit vak mij dus geholpen om de juist keuzes te maken om ‘goed werk’ te leveren”.

“Daarnaast sprak ik dit weekend met een leeftijdsgenoot. Hij is nu bezig met de opleiding tot politieagent en hij had er moeite mee om uit te leggen wat het werk nu precies zo lastig maakte. Hij was die dag aanwezig geweest bij een uit de hand gelopen burenruzie en vertelde dat hij het moeilijk vond om toen te bepalen wat hij moest doen. Hij vertelde dat hij soms in een split-second moet bepalen hoe hij zal gaan handelen. Ik vroeg hem bewust waarom dat zo moeilijk was. Het duurde erg lang voor hij een antwoord gaf.
Toevallig had ik net die ochtend het stuk van Dick over de morele ambiguïteit van politiewerk gelezen. Ik vroeg hem daarom of hij het lastig vond om te bepalen hoe groot de schade zou zijn als hij in zou grijpen en hoe groot die schade zou zijn als hij de buren hun gang zou laten gaan. ‘Ja!’, zei hij. ‘Ik weet dus nooit 100% zeker of mijn interventie wel een positieve invloed zal hebben op de situatie!’. Toen wist ik zeker dat ik de literatuur die ochtend begrepen had. Het deed me stiekem best wel goed dat ik door literatuur te lezen een persoon beter had begrepen”.

Klik hier voor eerste verhaal, van kraamverzorgster Roma: Ik moest trouwen en alles liep anders, door Pawan Mohanlal: https://beroepseer.nl

School voor Politiek en Bestuur: www.tilburguniversity.edu (heet tegenwoordig Tilburg Institute of Governance; keuzevak is opgeheven).

Metaforen voor onderwijs – Van lopende band tot kindertuin

Hoe brengen we de kinderen groot? Hoe leiden we ze de wereld in? Wat is goed onderwijs? Belangwekkende vragen die niet zomaar, eens en voor altijd te beantwoorden zijn. Ze vragen om een voortgaand onderzoek en een voortdurende dialoog. Het is aan ouders, leraren, schoolleiders, bestuurders, politici, beleidsmakers en aan iedereen die zich bekommert om een goede inrichting van de samenleving, om die dialoog te voeren.

Om met elkaar in gesprek te gaan, heb je taal nodig. En dan is de vraag: uit welke bronnen put je, op zoek naar woorden om over onderwijs te spreken? Hester IJsseling liet haar gedachten gaan over de invloed van taal in haar artikel Metaforen van onderwijs waarin zij schrijft dat taal niet slechts een middel is om dingen in uit te drukken, maar dat taal de werkelijkheid schept en vorm geeft:

De fabriek

Het Ministerie van Onderwijs bezigt de laatste decennia een heel specifiek vocabulaire dat gekenmerkt wordt door de taal van de markt. Men spreekt over opbrengsten, rendement, toegevoegde waarde, input en output. Tijdens een recente onderwijsmanagementtraining werd zonder een spoor van ironie het ‘Total Quality Management’ van een Japanse autofabriek als lichtend voorbeeld aangedragen, dat navolging zou verdienen in het onderwijs. Leraren herkennen zich zelden in die beleidstaal, maar bij gebrek aan passender repertoire behelpen ze zich er nog te dikwijls mee. Ook lijken ze te onderschatten welke gevolgen het heeft voor de praktijk van het onderwijs, wanneer zij zich uit pragmatische overwegingen schikken in de taal die de overheid kennelijk behaagt.
Taal is niet slechts een middel om dingen in uit te drukken op een min of meer adequate manier. Taal schept de werkelijkheid en geeft die vorm. Hoe gewoner het wordt om over onderwijs te spreken in termen van een productieproces, waarin men door data-analyse en efficiënte toepassing van bewezen effectieve technieken tot een optimaal eindproduct komt, hoe meer de werkelijkheid in de scholen zich daarnaar zal gaan voegen.

Om de werkelijkheid die wij in onze scholen ervaren en de waarden die wij koesteren recht te doen, hebben we de vrijheid nodig om andere beelden te kunnen kiezen. Ik geloof dat het van eminent belang is voor de verwezenlijking van goed onderwijs dat leraren een eigen taal ontwikkelen die past bij de manier waarop zij hun beroep opvatten. In het volgende zal ik daar stof toe aandragen. Ik hoef enkel maar terug te gaan in
de geschiedenis van het denken over onderwijs, want aan de economische taal van de overheid gaat een eeuwenlange traditie vooraf die zich van heel andere beelden bedient.

Klik hier om het hele artikel te lezen: Metaforen voor onderwijs – Van lopende band tot kindertuin, door Hester IJsseling, verschenen in het lentenummer 2014 van  tijdschrift Seizoener: https://beroepseer.nl

Hester IJsseling (1967) is doctor in de wijsbegeerte en middenbouwcoach op basisschool De Kleine Reus voor ontwikkelingsgericht onderwijs in Amsterdam. Zij is actief als edublogger (hesterij.blogspot.com) en co-auteur van het boek Het alternatief – weg met de afrekencultuur in het onderwijs!

Seizoener is een onafhankelijk tijdschrift dat bijdraagt aan een eigentijdse presentatie en uitstraling van vrijescholen: www.seizoener.nl

Werknemers en vakbonden zijn te passief. Positie kan versterkt door meedenken over strategie en inzet enquêterecht

Nederlandse werknemers gebruiken hun invloed grotendeels om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Maar dat is kortzichtig, stelt advocaat Marnix Holtzer in zijn proefschrift waarmee hij ‘s middags om vier uur op 3 april 2014 promoveert aan de Universiteit van Groningen. Titel proefschrift: De invloed van werknemers op de strategie van de vennootschap.
Werknemers zouden beter kunnen meedenken over de strategie van het bedrijf. Dan kunnen ze ook sturen op langetermijnstrategieën die van grotere sociale en maatschappelijke betekenis kunnen zijn dan alleen de hoogte van hun eigen loon en dat van hun collega’s. Ook het bestuur en de raad van commissarissen hebben er belang bij deze invloed van werknemers te ondersteunen.

De medezeggenschap van Nederlandse werknemers functioneert slecht, zo stelde de SER vast in het rapport Evenwichtig ondernemingsbestuur. De oorzaak ligt bij de werknemers zelf, die hun rechten onderbenut laten. Marnix Holtzer onderzocht welke invloed werknemers kunnen uitoefenen op de strategie van de vennootschap en hoe dit volgens de gangbare maatschappelijke opvattingen kan worden verbeterd.

Holtzer concludeert dat het stakeholdersmodel van ondernemingsbestuur het beste zou zijn. Van die stakeholders maken de werknemers een integraal onderdeel uit.

Het wetgevingsproces over medezeggenschap van werknemers bij strategische besluiten zit muurvast. Er bestaat geen maatschappelijk of politiek draagvlak voor uitbreiding van werknemersrechten, maar ook niet voor vermindering daarvan. De belangrijkste oorzaak daarvoor zoekt Holtzer in de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven.

Bij de Nederlandse onderneming kunnen werknemers nog een grote mate van invloed uitoefenen. Bij de internationale concerns in Nederland is die invloed beduidend minder. Dat is een logisch gevolg van de taak van de concernleiding, die moet waken voor het belang van de gehele internationale groep en daarin de rechten van Nederlandse werknemers geen voorrang kan geven. Niettemin bestaan er soms mogelijkheden tot beïnvloeding, bijvoorbeeld wanneer de ondernemingsraad op het niveau van de topholding is ingesteld.

Bij buitenlandse internationale concerns nemen die mogelijkheden sterk af. Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter begrip heeft voor de complexe besluitvormingsprocessen die bij internationale concerns plaatsvinden, en waarin het gerechtvaardigd is dat werknemers pas op een later moment medezeggenschap krijgen.

De vakbonden hebben een belangrijk wapen in handen om invloed uit te oefenen op de strategie: het enquêterecht. In de enquêteprocedure kunnen bonden vragen om een onderzoek naar wanbeleid bij de Ondernemingskamer. Dit middel wordt zeer weinig door de bonden gebruikt. Daarnaast hebben zij te kampen met een afnemende representativiteit binnen Nederland. De bonden zouden hun positie kunnen versterken door zich te verdiepen in de strategie en daarover, wanneer dit gerechtvaardigd is, meer te procederen, zoals PCM en Meavita recent succesvol hebben gedaan.

Marnix Holtzer is 20 jaar advocaat en partner bij DLA Piper in Amsterdam. Hij houdt zich bezig met medezeggenschap, strategisch arbeidsrecht, corporate litigation en bestuurdersaansprakelijkheid. Hij was onder meer als advocaat betrokken bij spraakmakende zaken als Laurus, Ahold, Stork, ASMI en Imtech en is advocaat van de centrale ondernemingsraad van ABN AMRO. Hij deed zijn promotieonderzoek bij het Instituut voor Ondernemingsrecht van de Rijksuniversiteit Groningen en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het proefschrift verschijnt in een handelsuitgave bij uitgeverij Kluwer.

Promotie Marnix Holtzer: www.rug.nl

Kon. Academie van Wetenschappen: Zelfplagiaat is geen plagiaat

Zelfplagiaat is geen plagiaat. Het is beter om deze term helemaal niet meer te gebruiken. Dat is het advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Aanleiding voor dit advies is de verwarring die in januari 2014 was ontstaan na beschuldigingen van zelfplagiaat aan het adres van professor in de ruimtelijke economie, Peter Nijkamp van de Vrije Universiteit. Hij zou zijn eigen werk hebben geciteerd in wetenschappelijke artikelen zonder bronvermelding.

De KNAW schrijft in het advies op 2 april 2014:
“Plagiaat is het zich toe-eigenen van gepubliceerd materiaal van een ander, zonder voldoende recht te doen aan de oorspronkelijke auteur(s). ‘Zelfplagiaat’ is daarmee een onzuivere term: wetenschappers kunnen zich immers niet onrechtmatig eigen materiaal toe-eigenen. De term kan beter helemaal vermeden worden, omdat die ten onrechte de suggestie wekt dat er sprake is van een ernstige schending van de wetenschappelijke integriteit.

Of er sprake is van discutabel gedrag kunnen alleen vakgenoten beoordelen, met kennis van het betreffende wetenschapsgebied en de daar geldende publicatieconventies. Aldus de KNAW-commissie die het grijze gebied tussen plagiaat en correct hergebruik van teksten, ideeën en onderzoeksresultaten beter in kaart heeft gebracht.

Op verzoek van het KNAW-bestuur stelde de commissie ‘Citeren’, onder voorzitterschap van prof. dr. Jozien Bensing, een briefadvies op om meer duidelijkheid te verschaffen over correct hergebruik van eerder gepubliceerde teksten , ideeën en onderzoeksresultaten. Aanleiding voor dit advies is de begripsverwarring die recent ontstond over het begrip ‘zelfplagiaat’ en de brede discussie die werd gevoerd over wat wel en niet toelaatbaar is bij hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal.
De commissie heeft een analyse gemaakt van verschillende vormen van hergebruik met of zonder bronvermelding. Ook werd een toetsingskader ontwikkeld dat handvaten moet bieden bij de beoordeling van concrete gevallen en als hulpmiddel gebruikt kan worden voor onderwijs aan jonge onderzoekers.

Hergebruik van eigen teksten is in de wetenschap gebruikelijk, waarbij bronvermelding wenselijk, maar niet altijd noodzakelijk is. Beoordelen of in een specifiek geval van hergebruik sprake is van discutabel gedrag (Questionable Research Practice) vraagt om een zorgvuldige interpretatie van de feiten. De belangrijkste zijn: het doel dat de betreffende passage dient in de nieuwe publicatie en de schade die het hergebruik doet aan andere wetenschappers of aan de wetenschap. Om dat goed te kunnen beoordelen is inhoudelijke kennis van het betreffende vakgebied noodzakelijk, evenals kennis van de op dat specifieke terrein gangbare publicatietradities.

Omdat geen regels zijn vastgelegd over andere vormen van hergebruik dan plagiaat is terughoudendheid geboden bij het achteraf beoordelen van reeds verschenen publicaties. Zeker omdat uit de analyse van de KNAW-commissie blijkt dat zelfs ‘ongeschreven regels ‘ over hergebruik de nodige variaties laten zien. De commissie stelt dat wetenschappers er recht op hebben dat hun werk binnen de geldende context wordt geïnterpreteerd en dat ze worden beoordeeld op basis van zorgvuldige afweging van de aard, redenen en effecten van hun handelswijze.

De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU behandelt nu uitsluitend het probleem van plagiaat. De KNAW beveelt aan om in een volgende versie van de gedragscode bredere richtlijnen op te nemen over correct hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal.

Zie Zelfplagiaat is geen plagiaat, KNAW, 2 april 2014: www.knaw.nl

Een pdf van het KNAW-briefadvies Correct Citeren is te downloaden op de website van de KNAW: www.knaw.nl

Nieuw boek over toetspraktijk in het onderwijs: Is alles van waarde meetbaar?

omslag is alles van waarde meetbaarHet boek Is alles van waarde meetbaar? Toetsing en vorming in het onderwijs gaat over hoe je als onderwijsinstelling een evenwichtig toetsbeleid ontwikkelt. Het is het resultaat van onderzoek dat plaatsvond binnen het project “‘Voortgangstoetsing in de doorstroom mbo-hbo”, een samenwerkingsproject van Driestar Hogeschool (hbo), Christelijke Hogeschool Ede (hbo) en het Hoornbeeck College (mbo). Het is geschreven in samenspraak met mbo- en hbo-docenten die studenten opleiden voor het primair onderwijs. Het project wil het studiesucces verhogen van mbo-studenten van de opleiding Onderwijsassistent die doorstromen naar de hbo-opleiding Leraar basisonderwijs.

Toetsen is een belangrijk onderwerp van discussie die in alle geledingen van het onderwijsbestel speelt. Veel instellingen zijn bezig met het verbeteren van het toetsbeleid. Op diverse plaatsen worden gestandaardiseerde toetsen geïntroduceerd. Terwijl dit gebeurt, verschijnt er een rapport dat wijst op de smalle kijk op onderwijskwaliteit (Onderwijsraad, 2013) en ontstaan er collectieven die ervoor pleiten om toetsen af te schaffen. Hoewel de situaties in het hbo, mbo, het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs drastisch van elkaar verschillen, spelen overal vergelijkbare thema’s. Daarbij ontstaan kampen van voor- en tegenstanders.
Ook het onderwijsbeleid slingert door de jaren heen van de ene kant naar de andere. Nu eens staan de eigen identiteitsvorming en de zelfwerkzaamheid van jongeren centraal, dan weer de externe eisen waaraan zij moeten voldoen. Voor de onderwijspraktijk is het niet gemakkelijk om in te spelen op de wisselende accenten van de politiek. Docenten die al wat langer meedraaien, verzuchten dat er maar weinig nieuws is onder de zon. Hoe ga je daarmee om als docent, als afdelingsleider of als examencommissie?

De auteurs van het boek, dr. Jacquelien Bulterman-Bos, lector Docent en Talent bij de Christelijke Hogeschool Ede en sinds 2014 verbonden aan de University of California, Berkeley (VS) en dr. Bram de Muynck, lector Christelijk Leraarschap bij Driestar Hogeschool Gouda, schrijven dat ze met hun boek beslist niet hebben geprobeerd met de toetsmode mee te doen: “Wel willen we de vragen van vandaag serieus nemen. Toetsen zijn onderwerp van gesprek vanwege de kwaliteit van het onderwijs. De lat moet hoger, zo wordt gesteld. Hier worden ook bedenkingen tegen geuit. Zijn toetsen adequate middelen om de kwaliteit te verbeteren? Gaat het in het onderwijs niet om méér dan kennis maar ook om vorming van jonge mensen in het licht van hogere waarden? Is alles van waarde meetbaar?”

Beroepsvorming

Bezinning op toetsen kan alleen zinvol zijn als je hier de doelstelling van mbo en hbo bij betrekt: beroepsvorming. De auteurs zien beroepsvorming als een voor ieder uniek proces waarin jongeren hun talenten verkennen en ontwikkelen. Vorming is zo belangrijk dat we niet met docenten kunnen spreken over ‘visie op toetsen’ zonder het te hebben over de uniciteit van ontwikkeling en de idealen die docenten daarbij hebben. Dit boek gaat niet alleen gaat over (digitale) toetsing, maar ook over vorming. Het schrijft niet voor hoe het ideale toetsbeleid eruit ziet maar nodigt professionals uit om hier zelf invulling aan te geven.
Met praktijkvoorbeelden, achtergrondinformatie, resultaten van onderzoek, discussievragen en een zelftoets worden docenten, beleidsmakers en andere onderwijsbetrokkenen bij het ontwikkelen van een toetspraktijk uitgedaagd om de eigen visie te verhelderen en te herijken. Visie op toetsing hangt samen met visie op onderwijs. Het gaat om een toetspraktijk die verder kijkt dan de waan van de dag en die het belang van kennis erkent, maar ook het belang van persoonlijke vorming en creatief denken.

Kortom: Toetsing kan niet losgemaakt worden van vorming. Slechts een gedeelte van een betekenisvol curriculum valt door middel van toetsen te evalueren. Een breed scala aan evaluatiemiddelen is nodig om recht te doen aan datgene wat studenten nodig hebben om te kunnen participeren in de maatschappij en de beroepspraktijk. Toetsen afnemen is één van die middelen.

Het boek is gratis als PDF te downloaden op de site van SURF: Is alles van waarde meetbaar? Toetsing en vorming in het onderwijs, door Jacquelien Bulterman-Bos en Bram de Muynck, 148 p., 2014: www.surf.nl

Zie ook de video met Jacquelien Bulterman-Bos: Geef leraren hun beroep terug, op site van Beroepseer: https://beroepseer.nl

Hoe rijk zijn de schoolbesturen? AOb geeft de cijfers van 2012

Op de website van de Algemene Onderwijsbond (AOb) staat de financiële situatie van de schoolbesturen vermeld, gerangschikt naar sector. Hoeveel houdt het bestuur over op de begroting en de kapitalisatiefactor? Heeft het bestuur voldoende of teveel reserves ten opzichte van de inkomsten of de solvabiliteit, het eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen?

Ga naar: www.hoerijkismijnschoolbestuur.nl (Site bestaat niet meer).

Zie: Website geeft kijkje in huishoudboekje schoolbesturen, Rijksoverheid, 16 mei 2018: www.rijksoverheid.nl

Onderwijs in cijfers: www.onderwijsincijfers.nl