Skip to main content

Redactie Beroepseer

Alex Brenninkmeijer in oratie: Grondwet zo dood als een pier

Er is iets aan de hand in Nederland. Onze rechtsorde is te complex en onoverzichtelijk geworden. Respect voor rechten van mensen schiet tekort. De Nederlandse rechtsstaat staat daarom onder druk. De perikelen rond de gaswinning in Groningen en het recht op bad-bed-brood voor uitgeprocedeerde asielzoekers zijn actuele voorbeelden. Het gaat niet om incidenten: er is sprake van systeemfalen.

Voormalig Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer werd per 1 juli 2014 benoemd tot faculteitshoogleraar in de faculteit Recht, economie, bestuur en organisatie aan de Universiteit van Utrecht. Zijn vakgebied is ‘Institutionele aspecten van de rechtsstaat’. Op 20 april 2015 hield hij zijn oratie met de titel: Stresstest rechtsstaat Nederland.

In zijn oratie maakt Brenninkmeijer gebruik van een stresstest (zoals voor banken) als methode om te beoordelen of de rechtsstaat in Nederland – onder ongunstige omstandigheden – standhoudt of niet. Deze methode past hij systematisch toe op concrete onderwerpen, zoals de sanctiewet sociale zekerheid – door Brenninkmeijer ooit bestempeld als ‘doorgeslagen antimisbruikwetgeving’ -, het alcoholslot, de gaswinning Groningen, de bad-bed-brood-discussie, de organisatie en financiering van de rechtspraak en de te beperkte toetsing door de bestuursrechter.

Nederland faalt in de stresstest

De analyse aan de hand van bovenstaande kwesties leidt Brenninkmeijer tot de conclusie dat Nederland faalt in deze stresstest. Kernprobleem is dat in het functioneren van ons huidige democratische systeem onvoldoende waarborgen zijn voor de bescherming van rechtsstatelijke waarden. Bij wetgeving, uitvoering én rechtspraak zijn belangrijke rechtsstatelijke gebreken zichtbaar. Onze democratie functioneert zwak, onder andere zichtbaar in de geringe interesse van de kiezer voor partijpolitiek, de groeiende politieke versplintering met moeizame coalitievorming als gevolg en de rol van de Eerste Kamer. Daarom kan onze democratie stevige rechtsstatelijke waarborgen niet aan en kiest vervolgens voor het verzwakken van die waarborgen.
Brenninkmeijer sloot zijn oratie af met voorstellen ter versterking van de rechtsstaat, zodat Nederland wel de stresstest kan doorstaan: “Voer de constitutionele toetsing in en schaf de Eerste Kamer af. De rol van de Eerste Kamer wordt toch steeds onduidelijker”.

“Nederland wordt in Europa een buitenbeentje genoemd, vanwege het ontbreken van een constitutioneel toetsingsrecht – het mogen toetsen van wetten aan de Grondwet”, staat er in een verslag van de oratie van Brenninkmeijer op de site voor juristen, Mr. Online: “Begin 2015 werd een initiatief-wetsvoorstel hiertoe nog afgeschoten. Brenninkmeijer kan hier weinig waardering voor vinden. ‘Als je wetten niet aan de Grondwet mag toetsen, en je ziet daarnaast dat er maar zelden een rechtszaak over de Grondwet zelf gaat, dan is onze Grondwet dus zo dood als een pier’.”

Politieke opportuniteit

Brenninkmeijer waarschuwt, aldus het verslag op Mr. Online, voor het zogenoemde primaat van de politiek: “In Nederland gaat – zo zeggen politici – de politiek voor, terwijl het begrip democratische rechtsstaat toch echt uit twee woorden bestaat. Er moet een dynamisch evenwicht tussen de twee zijn. Natuurlijk is de democratie belangrijk, maar ook de grenzen van de rechtsstaat moeten altijd in acht worden genomen”.

Als voorbeeld van het primaat van de politiek noemt Brenninkmeijer ‘politieke opportuniteit’. “Veel wetgeving vindt zijn oorsprong direct in regeerakkoorden. Via positieve uitruil weet een van de regeringspartijen zich te verzekeren van een meerderheid in de Tweede Kamer. Politieke opportuniteit heeft dan bepaald of een wetsvoorstel een meerderheid van 50% plus één stem behaalde”.

Ook heerst volgens Brenninkmeijer in Nederland politieke onwetendheid: “Veel politici begrijpen de constitutionele verhoudingen niet. Ze weten niet wat een democratie echt betekent, namelijk méér dan 50% plus één. Daarnaast merk ik dat wetten zo complex zijn dat politici de inhoud niet goed begrijpen. In mijn tijd als Nationale Ombudsman bleek dat uit onderzoek onder deskundigen”.

Lees het hele verslag van de oratie van Brenninkmeijer op Mr. Online: Brenninkmeijer: “Grondwet zo dood als een pier”, 21 april 2015: www.mr-online.nl

Persbericht over de oratie: Faalt Nederland in stresstest? Universiteit van Utrecht, 15 april 2015: www.uu.nl

Prof. dr. Alex Brenninkmeijer is lid van de Europese Rekenkamer en faculteitshoogleraar bij de faculteit Recht, economie, bestuur en organisatie. Tevens is hij betrokken bij het onderzoek binnen één van de strategische thema´s van de universiteit: Instituties van een open samenleving.
Van 2005 tot 2014 was Brenninkmeijer de Nationale ombudsman.

Zorgverleners vechten voor beroepsgeheim in de jeugdzorg. Teken de petitie

Een aantal gerenommeerde zorgverleners doet een oproep aan vakgenoten om een petitie te ondertekenen tot behoud van het beroepsgeheim. Onder hen Robert Vermeiren, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie en Menno Oosterhoff, kinder- en jeugdpsychiater.
Op dinsdag 20 april 2015 wordt aan Tweede Kamerleden en aan staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid de petitie aangeboden.
Woensdag 22 april 2015 is er van 13.00 tot 17.00 uur een vergadering van de Tweede kamer over de Decentralisatie van de jeugdzorg. Deze vergadering is live te volgen.

Waarom een beroepsgeheim?

Op de site van Ouders Online staat een artikel van de redactie over het belang van het beroepsgeheim. Door de transitie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 dreigt het medisch beroepsgeheim uitgekleed te worden.
Zorgverleners – artsen, psychiaters en psychologen – hebben een (medisch) beroepsgeheim. Dat wil zeggen dat de dingen die ze van hun patiënten of cliënten weten of te horen krijgen, niet openbaar gemaakt mogen worden, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkenen. Dat beroepsgeheim is belangrijk, omdat je anders geen pijnlijke of compromitterende dingen aan je zorgverlener meer durft te vertellen.

Het beroepsgeheim dreigt een wassen neus te worden, als de zorgverleners gaan declareren aan de gemeenten, zoals vanaf 1 januari het geval is. Op hun facturen moeten ze bijvoorbeeld het burgerservicenummer – BSN – van hun patiënt/cliënt noteren, en allerlei informatie over de diagnose. Zodat alle gemeente-ambtenaren, die grotendeels geen eigen beroepsgeheim hebben, opeens allerlei gevoelige informatie te weten komen van iedereen. En vanwege het Syri-informatiesysteem, waarmee alles aan alles gekoppeld gaat worden, zal die informatie zich met grote vaart verder verspreiden, naar nóg veel meer instanties en personen die geen beroepsgeheim hebben.

Klik hier voor steunen en ondertekenen – graag vóór 19.00 uur op maandagavond 20 april 2015 – op site van Privacybarometer: www.privacybarometer.nl

Zorgverleners vechten voor beroepsgeheim, Ouders Online, 19 april 2015: www.ouders.nl
Ouders Online is een onafhankelijke website en service-organisatie voor ouders van kinderen van -1 tot 18+.

 Zorgen over medisch beroepsgeheim jeugdzorg, NOS Nieuws, 20 april 2015: http://nos.nl

 U P D A T E

Het algemeen overleg over Decentralisatie jeugdzorg dat gepland stond voor 22 april werd geannuleerd, en verplaatst naar 29 april 2015, van 14.30 – 18.30 uur in de Suze Groenewegzaal: http://www.tweedekamer.nl

Per direct ontslagen als columnist

Remco de Boer is per direct ontslagen als columnist van De Ingenieur, het vaktijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI), de beroepsvereniging van ingenieurs en techniekstudenten.
Voor het aprilnummer van 2015 schreef hij de column Sexy smurf met een aantal rake opmerkingen. Het enige commentaar dat hier te binnen schiet is: Mens ken uzelve. De rol van de nar aan het hof van de koning in de Middeleeuwen blijkt in onze tijd ook nodig.

Ir. De Boer is communicatiespecialist op het gebied van techniek en wetenschap en auteur van het boek Verloren vertrouwen, een reconstructie van de Utrechtse asbestzaak. Een nieuw boek van zijn hand verschijnt in 2015 over de strijd tegen schaliegas.

Lees hier de column Sexy smurf, 14 april 2015: www.deboercommunicatie.nl (column niet meer beschikbaar op site van De Boer communicatie).

Zie ook de video Tegenspraak geven en incasseren: https://beroepseer.nl

column de boer sexy smurf

 

De stem van de samenleving klinkt veel te luid in het onderwijs volgens onderwijspedagoog Gert Biesta

oude foto klaslokaalGert Biesta geldt als een van de spraakmakendste onderwijspedagogen van het moment. Hij gaf een gastcollege in de Amsterdamse Balie op maandag 13 april 2015 in de reeks Mijn idee voor onderwijs. In die reeks draait het om de vraag: waartoe dient onderwijs? Biesta is part-time hoogleraar Education aan Brunel University in Londen en is geassocieerd lid van de Onderwijsraad.
Monique Marreveld, hoofdredacteur van het onafhankelijk vakblad voor het onderwijs Didactief deed verslag van de bijeenkomst:

“Aan de hand van een foto van een klaslokaal uit circa 1910 laat Biesta de zaal zien hoe het volgens velen nu niet meer moet en mag. Aan het eind van zijn college keert hij terug naar dezelfde foto en twijfelt het publiek of het allemaal wel zo anders moet. Want gooien we niet het kind met het badwater weg?

Wie wil er nou conservatief zijn? George Counts die Biesta citeert, had er geen moeite mee: ‘I am a conservative, ik probeer radicale ideeën te beschermen. Kijk nog eens goed naar die foto, zegt Biesta. Als we het onderwijs willen veranderen, hoe dan? Vormen de alternatieven die we tot nu toe hebben gezien, de oplossing?

Nu de twijfel eenmaal is gezaaid in de zaal, is het een makkie voor Biesta.

School als oefenplaats
Onderwijs is een bediende met twee meesters. Als de samenleving haar educatieve vermogens verliest, worden die een taak van de school. De school is een functie van en voor de samenleving en de samenleving heeft terecht verwachtingen van de school. Maar ook is de school een oefenplaats, een plaats tussen huis en straat in, afgeschermd van de eisen van de samenleving. Het is precies die spanning, tussen een samenleving die van alles wil van de school en de school als oefenplaats, die het hart van het onderwijs uitmaakt. Maar goed onderwijs weet beide meesters te dienen.

Momenteel is dat niet het geval, aldus Biesta, de stem van de samenleving klinkt veel te luid in het onderwijs. Er moet veel te veel. Laten we eens nadenken waar het onderwijs voor zou moeten staan?

Met een verademende internationale bril leidt Biesta vervolgens de zaal door zijn verhaal. Kijk naar Schotland, zegt hij, waar de overheid aan de voorkant het curriculum helemaal opengooit, maar het effect van die vrijheid teniet doet omdat ze aan de achterkant de controle voortdurend opvoert: leren we wel de goede dingen? Kijk naar Engeland, waar het curriculum is dicht geschreven en de lerarenopleidingen de facto zijn afgeschaft. Alle opleidingen vinden op school plaats, on the job.

Als er één ding duidelijk wordt uit het verhaal van Biesta is het zijn waardering van de leraar. En zijn persoon als centrum van het onderwijsproces dat draait om inhoud, relatie en doel. Of in eenvoudiger termen: een leerling moet iets leren, van iemand (leraar), met een bepaald oogmerk (doel).

Dat doel is niet enkelvoudig maar multidimensionaal. Het is de bekende drieslag van Biesta: kwalificatie, subjectivering en socialisatie. Immers, je wilt kennis overdragen, traditie, én aan persoonsvorming doen. Een leraar moet expliciet verantwoordelijkheid nemen voor al deze functies en doelen. Hij schaakt als het ware op drie borden tegelijk. ´Goed onderwijs is simultaan schaken, de docent heeft al die partijen in zijn hoofd en in zijn hart.´

Het is een prachtig beeld van de gecompliceerde taak van een docent, die een toehoorder na afloop wel tot de vraag brengt: ‘Ik heb 30 leerlingen in de klas per les, 260 kinderen per week. U heeft het over simultaan schaken. Wat verwacht u eigenlijk van mij?’ Een vraag die Biesta handig terugspeelt”.

Volwassen in de wereld staan
Aan het slot geeft Biesta aan wat de docent morgen te doen staat als het aan hem ligt: ” Daag je leerlingen uit, spreek ze aan (op wat ze zouden kunnen) en wek een verlangen bij ze op om op een volwassen manier in de wereld te staan. En, wacht niet tot de structuren veranderen en je het onderwijs officieel anders kunt aanpakken. Je kunt zelf gewoon spreken en denken, doe dat!”.

Lees het hele verslag van Monique Marreveld: Mijn idee voor onderwijs: Gert Biesta, Didactief online, 15 april 2015: www.didactiefonline.nl

Het gastcollege in de Balie is opgenomen op video en terug te zien op: www.youtube.com/watch?v=AmeFn8LeHLI

Hoogleraar Jac van der Klink in oratie: Er moet een radicale verandering in visie op werk en gezondheid komen

Ondernemingen die investeren in mensen en menselijk kapitaal, in goed personeelsbeleid en in een werkomgeving waarin mensen zich gewaardeerd en waardevol voelen, dat zijn de bedrijven die het in de toekomst gaan maken. Zij frustreren niet de behoeften van mensen naar intrinsieke waarden in het werk die bijdragen aan geluk, welzijn en zingeving (‘capabilities’). Dat zijn de bedrijven die de toekomst zonnig tegemoet kunnen zien en mogen rekenen op een stabiele duurzame groei. Dat betoogt hoogleraar Jac van der Klink in zijn oratie*), getiteld Waarde aan het werk, die hij op vrijdag 17 april 2015 om 16.15 uur houdt aan de Universiteit van Tilburg

Er moet een radicale verandering moet komen in de visie op (duurzaam) werken en gezondheid. De mens moet niet gezien worden als een productiefactor maar als consument van werk, en werk dus als een consumptiegoed. De waarde van werken zit niet alleen in het resultaat maar juist ook in het werken zelf. Werk moet voldoening geven, niet de gezondheid aantasten en bijdragen aan persoonlijke behoeften en ambities. Startwaarden – professionaliteit, goede werkcondities – zijn net zo belangrijk als eindwaarden: output, resultaat, targets. Probleem is dat die waarden in toenemende mate onder druk komen te staan, ofschoon er ook voldoende voorbeelden zijn, zoals bijvoorbeeld Buurtzorg Nederland en het Rijksmuseum, waarin mensen weer centraal worden gesteld en zodoende hun werk als nuttig, waardevol en zingevend ervaren. Een aardig inkomen is leuk, maar niet alleenzaligmakend. Ook creativiteit en participatie zijn belangrijke kernwaarden.

Piketty

Werk moet waarde toevoegen om duurzaam te zijn: voor de arbeidsorganisatie en voor het individu. Thomas Piketty laat zien dat de factor inkomen door arbeid in het kapitalisme historisch gezien steeds sterker ondergeschikt raakt aan de factor kapitaal. Arbeid zal over een paar decennia vrijwel geen (economische) waarde meer hebben ten opzichte van kapitaal, wat wordt versterkt door verdere mechanisering, robotisering en computerisering. We zien dat nu al aan het gemak waarmee productie verschoven wordt naar lagelonengebieden en in de attitude van kapitaalbezitters (denk aan V&D en ABN Amro). In 2016 bezit de rijkste 1% van de wereldbevolking meer dan de rest.

Drastische waardeherziening

Dit betekent, aldus Van der Klink, dat de productieve outputkant van werk minder waarde krijgt. In het huidige denken wordt de outputkant juist sterk benadrukt. Dit in tegenstelling tot hoe de oude Grieken tegen werk aankeken, maar ook in tegenstelling tot wat professionals belangrijk vinden in hun werk (de proceskant; ‘goed’ werk leveren).

Omdat de waarde van werk bijna uitsluitend wordt afgemeten aan het productieve aspect, wordt op crises gereageerd door de ‘productie’ te verhogen wat ten koste gaat van het proces. De zorg bijvoorbeeld wordt vrijwel geheel gestuurd door kosteneffectiviteit. Werknemers in die sector voelen zich daarom niet meer erkend in hun professionaliteit. Historisch gezien is het ook contra-productief.

De oplossing ligt volgens Van der Klink in een drastische waardeherziening, waarbij veel meer het consumptie-aspect van werk wordt benadrukt en de waarde ‘inkomen’ anders worden ingevuld. Werk moet bijdragen aan andere waarden, zoals zin, geluk, creativiteit, welzijn e.d. Vanuit de leerstoel en de Academische Werkplaats voor Arbeid en Gezondheid (AWAG), die ook op 17 april wordt opgericht, zal Van der Klink zich richten op de betekenis van deze visie voor de praktijk van werkenden, leidinggevenden en professionals in het veld van Arbeid en Gezondheid. In de AWAG verbinden Ascender, Dow Benelux, HumanCapitalCare en de NSPOH zich naast onderzoeksinstituut Tranzo aan praktijkgericht onderzoek en kennisuitwisseling in de komende vijf jaar.

Jac van der Klink is sinds 1 oktober 2014 hoogleraar Psychische gezondheid en duurzame inzetbaarheid in arbeid bij het instituut Tranzo, het onderzoeksinstituut op het gebied van zorg en welzijn aan de Universiteit van Tilburg. Van 2006 tot 2014 was hij hoogleraar Sociale geneeskunde, arbeid en gezondheid aan het UMC in Groningen. Momenteel is hij tevens verbonden aan de Netherlands School of Public and Occupational Health (NSPOH) en aan Ascender, een provider van werkgerelateerde advisering en zorg op het gebied van de psychische gezondheid en duurzame inzetbaarheid.

*) De oratie wordt voorafgegaan door het symposium Psychische gezondheid en werk, van 09.30 – 17.00 uur. Symposium en oratie vormen de start van de Academische Werkplaats Arbeid en Gezondheid (AWAG) die op 17 april officieel van start gaat. Naast onderzoeksinstituut Tranzo zijn Ascender, Dow Benelux, HumanCapitalCare en de NSPOH partners in de AWAG.

Oratie Jac van der Klink: Radicale verandering in visie op werk en gezondheid vereist, Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, 5/2015: https://mijn.bsl.nl/oratie-professor-jac-van-der-klink-radicale-verandering-in-visie/633574

Promotie-onderzoek van Bill Banning leidt tot vernieuwend model van professionaliteit van de leraar

omslag leraren wat boeit jullie bill banningWat beweegt de leraar ten diepste? Docent en theoloog Bill Banning miste binnen het onderwijs de reflectie op die vraag, en ging zelf op onderzoek uit. Dat resulteerde in een proefschrift dat hij op 22 april 2015 aan de Universiteit van Tilburg verdedigt. Titel van zijn proefschrift: Leraren, wat boeit jullie? Theoretisch en empirisch onderzoek naar roeping binnen het professioneel zelfverstaan.

Vroeger hoorde je dat leraren vaak uit roeping voor het onderwijs kozen. Maar hoe zit dat nu? En wat valt überhaupt onder roeping te verstaan? In dit proefschrift gaat Bill Banning op deze vragen in. Uit een enquête blijkt dat veel leraren roeping positief associëren met een zich aangesproken weten door jonge mensen en met de daaruit voortvloeiende gedrevenheid om bij te dragen aan hun vorming, kennis en vaardigheden. Ook blijken nogal wat leraren spirituele associaties te hebben bij hun leraarschap.

Ook uit de gehouden diepte-interviews blijkt dat er sprake is van roeping; zo ligt in de persoonlijke en professionele levensgeschiedenis de inspiratiebron voor de volhardende inzet voor leerlingen. Deze beleving van het leraarschap draagt bovendien bij aan de eigen groei als mens en als professional. Deze dynamische beleving van het leraarschap kan als roeping gekenschetst worden. Vaak zonder het als zodanig uit te spreken, weten leraren zich ‘geroepen’ om samen met hun leerlingen tot een gezamenlijke betekenisgeving te komen.

Vernieuwend model van professionaliteit

De uitkomsten van dit onderzoek hebben geleid tot een vernieuwend model van de professionaliteit van de leraar, waarbinnen betekenisgeving en menswaardigheid centraal staan. Hiermee neemt Banning afstand van het op beheersing gerichte instrumentele denken binnen het onderwijs.

Banning publiceerde in 2007 het essay Onderwijsdier in hart en nieren – Een persoonlijke visie op groei, professionaliteit en pedagogisch vermogen dat diende als persoonlijke voorstudie voor zijn proefschrift.
Hij schreef ook een hoofdstuk in het in 2013 verschenen boek Het alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! getiteld ‘Existentieel eigenaarschap: de pedagogische en vakinhoudelijke professionaliteit van de leraar’.

De promotie vindt plaats op 22 april 2015 om 10.15 uur op de campus van de Universiteit van Tilburg: Cobbenhagengebouw, Aula (ingang via Koopmansgebouw).

Meer over het boek Leraren, wat boeit jullie?: inhoudsopgave, voorwoord en inleiding bij Garant uitgevers: www.maklu.be

Een deel van Leraren, wat boeit jullie? (10%) is te lezen op Google books: https://books.google.nl

Lees ook het interview met Banning door Anton de Wit: Bill Banning: Geroepen om les te geven, Managementboek, 13 maart 2015: www.managementboek.nl

Meerderheid bankmedewerkers is klantgericht, maar voelt zich belemmerd door bankcultuur

omslag bankier stelt klant centraal nu de bank nogWat is er veranderd sinds de hervormingen van de Nederlandse bankensector? Uit een onderzoek van het Sustainable Finance Lab (SFL) blijkt dat bankmedewerkers het klantbelang voorop willen stellen maar ze voelen zich belemmerd door de bankcultuur. Het vertrouwen in de organisatie hapert, medewerkers worden niet gemotiveerd door de gestelde prestatiedoelen en krijgen te weinig ruimte van de leidinggevende en de klant komt in de knel. Meer autonomie, openheid en de afname van prestatiedoelen kan het klantbelang ten goede komen.

Dit zijn de belangrijkste uitkomsten van een statistisch representatieve steekproef – 617 volledig ingevulde vragenlijsten – onder vakbondsleden van FNV Bondgenoten, CNV en DeUnie, werkzaam bij de drie grote Nederlandse banken: ABN AMRO, ING en Rabobank. Zowel qua achtergrondkarakteristieken als qua mening, getuige een gelijktijdig uitgevoerde enquête onder niet-vakbondsleden, wijken de leden niet erg af van hun collega’s. Wel is de gemiddelde leeftijd hoger dan in de sector. Deze bankmedewerkers hebben een uniek zicht op de mate waarin het klantbelang in de praktijk centraal staat. Beter dan wie ook kennen zij de klanten en de bankproducten. Daardoor kunnen zij goed beoordelen in hoeverre producten passend zijn voor klanten en hoe effectief de bank stuurt op het klantbelang.

Het in februari 2015 verschenen rapport over het onderzoek is geschreven door Irene van Staveren en Rens van Tilburg. Van Staveren is hoogleraar pluralistische ontwikkelingseconomie aan het International Institute of Social Studies van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Rens van Tilburg is directeur van het Sustainable Finance Lab, dat gevestigd is bij de Universiteit Utrecht. Het SFL is een netwerk van academici van verschillende disciplines en universiteiten in Nederland dat ideeën ontwikkelt voor- en de discussie aanjaagt over de verduurzaming van de financiële sector. Doel is een stabiele financiële sector die bijdraagt aan een economie die de mens dient zonder daarbij zijn leefmilieu uit te putten.

De bankcultuur

Sinds de financiële crisis staat cultuur centraal. Gedrag en de sturing van gedrag bepaalt of het klantbelang centraal wordt gesteld of niet. Daarbij zijn drie culturen te onderscheiden, elk gebaseerd op een andere ethiek:

  • Nutsethiek, gebaseerd op het utilitarisme, waarin gedrag wordt beoordeeld op haar uitkomsten; in de financiële sector: wie het meeste geld verdient heeft het goed gedaan.
  • Plichtenethiek, gebaseerd op de deontologische ethiek van Kant waarbij de rechten en plichten centraal staan als uitgangspunten; in de financiële sector: de toezichthouders bepalen de spelregels en de bewegingsruimte.
  • Zorgethiek, gebaseerd op de sociale dimensies van Aristoteles’ deugdenethiek, draait om verantwoordelijkheid nemen voor elkaar, voor andere mensen, ook in financiële relaties.

De in het rapport beschreven literatuur over cultuur bij financiële instellingen laat zien dat deze complexe dienstverlening gebaat is bij intrinsieke motivatie. Culturen die minder nadruk leggen op competitie, financiële targets, en dominant leiderschap, resulteren over het algemeen in effectievere organisaties met betere resultaten. Klantbelang centraal, als doel op zich, past goed in de zorgethiek. Echter, voor 2008 was de nutsethiek dominant. Na 2008 heeft de toezichtreactie vooral de plichtenethiek versterkt: veel gedetailleerde regelgeving, wat leidde tot een compliance cultuur. Reden dus om te onderzoeken hoe de verschuiving in ethiek in de financiële sector een paar jaar na de crisis samenhangt met motivatie, gedrag en klantbelang

De resultaten

De overgrote meerderheid van de bankmedewerkers (92%) wil het belang van de klant vooropstellen. In de praktijk kan dat lang niet altijd. Zo ervaart 40% vaak en 42% soms de werkdruk als belemmering om de klant te dienen.
De werkdruk is vooral hoog door bezuinigingen en nieuwe regelgeving. Waarbij 86% aangeeft het terecht te vinden dat de nieuwe regels zijn opgesteld. Een kwart van de bankmedewerkers ervaart weinig tot zeer weinig autonomie en eigen initiatief.

Er is volgens de bankmedewerkers sinds de crisis weinig veranderd: een derde vindt de dienstverlening beter geworden, een derde ziet geen verschil en een derde vindt dat de dienstverlening slechter is geworden. Een meerderheid ervaart spanning tussen het klantbelang en de producten die de bank aanbiedt.
Van degenen met klantcontact heeft 5% onlangs producten verkocht waar hij of zij niet achter stond.

De medewerkers zijn kritisch over de top van de bank: waar 76% vindt dat de top het klantbelang centraal zet in woorden, ziet slechts 28% dit terug in daden. Hoewel de variabele beloning bij ING en Rabobank sterk is teruggedrongen spelen targets nog altijd een belangrijke rol: 74% wordt gestuurd door Key Performance Indicators (KPIs) . Het stellen van doelen voor omzet draagt volgens 63% niet bij aan het klantbelang en KPIs worden door slechts 14% van de medewerkers genoemd als motiverend. Nu de wortel van de variabele beloning verdwenen is werken de KPIs vooral via de stok van angst voor ontslag, zo blijkt uit de open vragen.

De conclusie: ondermijning intrinsieke motivatie en gebrek aan autonomie

De conclusie is dat de overgrote meerderheid van de bankmedewerkers klantgericht is. Maar de intrinsieke motivatie van de gemiddelde bankmedewerker wordt ondermijnd door een groot ervaren verschil in ‘walk en talk’ van de top en de sterke focus op extrinsieke motivatie via prestatiedoelen, een gebrek aan autonomie, laag vertrouwen buiten het eigen team en het vastlopen van zelfontplooiing op de geslotenheid van direct leidinggevenden.

Banken sturen vooral op nutsethiek in motivatiebeleid en performance management en vallen bij ethische vraagstukken terug op plichtenethiek. Terwijl de gemiddelde bankmedewerker de maatschappelijke taak van banken juist beziet vanuit de zorgethiek, en daar graag aan bijdraagt in het dagelijkse werk in een zorg-ethische sfeer. Maar dat is gezamenlijk niet makkelijk te verwezenlijken omdat men de druk ervaart om te werken vanuit de nutsethiek, collega’s buiten het team weinig vertrouwt, en door bezuinigingen de toegenomen regeldruk moeilijk aan kan.
Kortom, de gemiddelde bankmedewerker is ervan doordrongen dat het bij een bank om het belang van de klant moet gaan, maar de dominante bankcultuur is nog op een systeem van extrinsieke motivatie gebouwd. De oplossing van deze mis-match is de uitdaging voor cultuurverandering bij banken in Nederland.

Bankier stelt klant centraal, nu de bank nog – Eindrapport survey bank cultuur 2014, door Irene van Staveren en Rens van Tilburg, februari 2015: http://sustainablefinancelab.nl

Advies + discussiestuk over omslag in de zorg: Naar een nieuwe zorg en zorgberoepen, gericht op het jaar 2030

omslag naar nieuwe zorg en zorgberoepen contouren april 2015Op 10 april 2015 is het advies Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren van de Commissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen aangeboden aan de Minister van Volksgezondheid.

Het advies is een uitnodiging voor een maatschappelijke discussie, aldus de commissie in de Aanbiedingsbrief. Het presenteert een continuüm van bekwaamheden voor de gezondheidszorg in 2030. Eind 2015 verschijnt het onderwijsadvies. Dat advies geeft richting aan ‘een leven lang leren’ en geeft antwoord op de vraag hoe het continuüm van bekwaamheden in opleidingsroutes kan worden vormgegeven.

De commissie heeft zich gericht op het jaar 2030 en de vraag gesteld welke zorg er dan nodig is op basis van lokale en regionale demografische ontwikkelingen. Het functioneren van burgers en een nieuw concept van gezondheid zijn uitgangspunt. Van de oude definitie van gezondheid (WHO, 1948) is door de commissie afstand genomen.
Het advies is een stap in een inmiddels ingezet veranderingsproces. “Voorspellingen brengen risico’s met zich mee”, schrijft de commissie: “We weten immers niet wat we niet weten. Het advies is gericht op het jaar 2030. Dit lijkt ver weg, maar dat is het niet. De zorgprofessional in 2030 zit nu op de basisschool”.

De commissie presenteert geen beroepenstructuur, maar adviseert een dynamisch continuüm van bekwaamheden die gericht zijn op de zorgvraag. Dit betekent continue aanpassing en afstemming en vergt veel meer flexibiliteit dan het huidige systeem.
De toekomst vraagt om andere zorg en dus om andere zorgprofessionals. Burgers moeten betrokken worden bij de discussie. In dit advies staat het functioneren van de burger centraal. Niet alleen de kwaal of de aandoening maar de beperking die dit met zich meebrengt is belangrijk. De meeste mensen ervaren helemaal geen beperkingen en zijn prima in staat hun eigen aandoening(en) te regisseren. Ondersteunende technologie gaat hierbij een steeds grotere en belangrijkere rol spelen.
De commissie heeft de afgelopen drie jaar met meer dan 1000 betrokkenen en deskundigen gesproken. Er zijn vele denktanks, experts en focusgroepen geraadpleegd. Er is op meer dan 100 bijeenkomsten en congressen gepresenteerd.

Hieronder is een model te zien, gemaakt op basis van de visie en uitgangspunten van de commissie en het brede draagvlak bij burgers, professionals, bestuurders, opleiders en lokaal bestuur.
Dit ABCD-model presenteert een integrale en dynamische benadering van de Nederlandse gezondheidszorg in 2030 en het professioneel handelen dat hierbij gewenst is in de context die hierbij relevant is: Voorzorg (A) – Gemeenschapszorg (B) – Laagcomplexe tot complexe zorg (C) – Hoogcomplexe zorg (D).

abcd model commissie innovatie zorgberoepen 2015

Advies Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren, door Dr. Marian Kaljouw en Dr. Katja van Vliet, Commissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen, Zorginstituut Nederland,  71p., 10 april 2015: www.pdfarchief.com

 

Dick van der Wateren over de verleidingen van meten van leerwinst en toegevoegde waarde in het onderwijs

Dick van der Wateren, docent natuurkunde en nlt – natuur, leven en technologie – schreef in het in 2013 verschenen boek Het Alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! een hoofdstuk over de zin en onzin van testen, vergelijken en afrekenen. Het meten en controleren op scholen gaat intussen door, er komen controle-methoden bij, zoals van de leerwinst of toegevoegde waarde. En terwijl het meten van de toegevoegde waarde in de V.S. intussen als een mislukte methode wordt beschouwd, onderzoekt de Onderwijsinspectie in Nederland momenteel of de methode kan worden ingezet. Van der Wateren hierover in zijn blog De verleidingen van toegevoegde waarde:

“Er lijkt de laatste tijd in Nederland een gunstiger wind te waaien in het onderwijs, niet in de laatste plaats dankzij de publicatie van ‘Het Alternatief’ in 2013.
Dat blijkt onder andere uit de woorden van onze minister en staatssecretaris van Onderwijs en de nota Onderwijs 2032 van staatssecretaris Dekker, maar ook uit de notitie Samen Leren, die tot stand kwam in een samenwerking tussen negen onderwijsmensen en vijf Kamerleden van de twee regeringspartijen. Het ziet er dan ook naar uit dat leraren meer zeggenschap krijgen over de inhoud en de praktijk van het onderwijs.

Aan de andere kant zijn er plannen om juist de controle over de onderwijskwaliteit stevig in overheidshanden te houden.
De Onderwijsinspectie onderzoekt hoe leerwinst en toegevoegde waarde kunnen worden gemeten om daarmee scholen verantwoording af te laten leggen. Ruim 30 jaar ervaring met toegevoegde waarde in de VS roepen de vraag op of dat een goed idee is.

Het ligt erg voor de hand. Als je als beleidsmaker of bestuurder wilt weten hoe goed een docent is, of een school, kijk je naar de cijfers. Je kijkt hoeveel kinderen overgaan en blijven zitten, je bekijkt de cijfers op het overgangsrapport, de Cito-scores, in- en uitstroom, aantal geslaagden voor het eindexamen, gemiddelde examencijfers. Maar aan die ruwe cijfers zitten allerlei nadelen.

Een betere benadering is meten hoe bij verschillende leraren de cijfers vooruit of achteruit gaan. Dat is dan de bijdrage van een leraar aan de ontwikkeling van een kind, de ‘toegevoegde waarde’, en daar kun je zo’n leraar dan op afrekenen. Door toegevoegde waarde te meten denkt de overheid een objectief meetinstrument te hebben waarmee ze de kwaliteit van leraren en scholen kan controleren. Althans, dat wordt aangenomen en dat is de verleiding waaraan beleidsmakers blootstaan.

Economische bril

Ondanks alle positieve geluiden wordt er nog steeds voornamelijk door een economische bril naar het onderwijs gekeken. Zo lezen we in allerlei beleidsnota’s – en tot mijn teleurstelling ook in de eerste versie van ‘Samen Leren’ – dat het Nederlandse onderwijs tot de beste onderwijssystemen van de wereld moet gaan horen, dat het onderwijs belangrijk is voor de economische concurrentiepositie op de wereldmarkt, dat het onderwijs mensen moet voorbereiden op de arbeidsmarkt en belangrijk is voor het Nederlandse bedrijfsleven. Hoofdstuk 9 van het rapport ‘Naar een lerende economie’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid begint meteen al goed:

Het verdienvermogen in Nederland is op verschillende manieren afhankelijk van de manier waarop het onderwijs vorm krijgt.

Andere aanwijzingen voor die economische bril zijn bijvoorbeeld opbrengstgericht werken, de sterke nadruk op meetbare prestaties en dan met name in rekenen, wiskunde en taal, en beter scoren op de PISA- en andere ranglijsten. Het idee ‘levenlang leren’ wordt vaak in een economische context getrokken; ‘life-long learners’ zijn immers de ideale, flexibele werknemers. Maar ook de eis dat er alleen nog excellente leraren en ‘toppers’ voor de klas mogen (‘Samen Leren’) geeft blijk van een economische blik op het onderwijs.

De begrippen leerwinst en toegevoegde waarde zijn ook zulke economische termen die naar het onderwijs zijn overgewaaid. Toegevoegde waarde kwamen we bijvoorbeeld tegen in de scholenonderzoeken door prof. Jaap Dronkers die De Volkskrant jaarlijks publiceerde. Over die scholenlijstjes schreef ik kritisch hier en in ‘Het Alternatief’ (van der Wateren, 2013).

Op de site van de Onderwijsinspectie (Pilot Leerwinst en toegevoegde waarde) staat:

Onder toegevoegde waarde verstaan we de bijdrage van de school aan de ontwikkeling (de leerwinst) van leerlingen. Het gaat hierbij dus om dat deel dat met enige zekerheid aan de school kan worden toegeschreven.

Die tweede zin is hierbij cruciaal. Het gaat om “enige zekerheid”. Dat is nu precies waardoor toegevoegde waarde in de VS zwaar in diskrediet is geraakt.

Afrekenen

De Onderwijsinspectie ziet twee doelen voor het gebruik van leerwinst en toegevoegde waarde, het schoolverbeteringsperspectief en het accountability-perspectief. Het eerste veronderstelt dat het bepalen van leerwinst en toegevoegde waarde een hulpmiddel kan zijn voor scholen om zich te verbeteren. Het tweede veronderstelt dat toegevoegde waarde een eerlijk, betrouwbaar en stabiel hulpmiddel is voor scholen om rekenschap en verantwoording af te leggen (accountability). Aan de hand van ervaringen en wetenschappelijk onderzoek in de VS sinds de jaren ’80 wil ik deze twee veronderstellingen tegen het licht houden.

Lees de hele blog van Dick van der Wateren, waarin hij aan het slot schrijft dat de ervaringen in de V.S. laten zien dat het blindelings toepassen van toegevoegde-waardemodellen rampzalige gevolgen kan hebben, voor scholen, individuele leraren en daarmee uiteindelijk voor de leerlingen: “Laten we van die ervaringen leren”: De verleidingen van toegevoegde waarde, door Dick van der Wateren, Blogcollectief Onderzoek Onderwijs, 10 januari 2015: http://onderzoekonderwijs.net