De westerse democratie koerst mogelijk af op een hardvochtige splitsing tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’, die fysiek en mentaal steeds verder uiteen zullen groeien. De rationeel opererende overheid, zonder menselijk hart, staat machteloos tegenover de groei van deze splitsing. “Vanuit haar wezen van rechtsgelijkheid, iedereen hetzelfde te behandelen, kán een overheid ook geen menselijk hart hebben, liefdevol zijn. Maar wat ze wél kan: omstandigheden creëren waarin het particulieren veel makkelijker wordt gemaakt hun hulpvaardigheid te organiseren”. Aan het woord is Pieter Tops, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg. Hans van Willigenburg had een gesprek met Tops over de toekomst van solidariteit en barmhartigheid in de 21-ste eeuw en de menselijkheid van het lokale bestuur, dat gepubliceerd is op Stadslog Rotterdam, als eerste deel van de artikelenreeks: De koude overheid hoeft niet koud te zijn.
Van Willigenburg: Professor Pieter Tops hééft iets met Rotterdam. Hij schreef onder meer het gerenommeerde boek ‘Regimeverandering in Rotterdam’, over de ‘revolutionaire jaren’ ‘0, na de Fortuynrevolte, waarin de gemeente zichzelf meer bestuurlijke ruimte toestond en met onorthodoxe instrumenten als interventieteams en stadsmariniers een gevoel van elementaire veiligheid terugbracht in de stad. De vraag ‘tot hoe ver een overheid kan gaan’ om de maatschappij en individuele levens te beïnvloeden, speelt in zijn vak, de bestuurskunde, een cruciale rol, en zeker ook in het denken van Pieter Tops. Hij was nauw betrokken bij de oprichting van Bureau Frontlijn, de organisatie binnen de gemeente Rotterdam die kwetsbare burgers terzijde staat en op weg helpt weer een normaal bestaan op te bouwen (‘ik volg de verrichtingen van Bureau Frontlijn nog steeds nauwgezet, het is een unieke organisatie’). Maar Tops erkent tegelijkertijd volmondig de problematische verhouding tussen een overheid die gebaseerd is op rechtsgelijkheid en de missie van Bureau Frontlijn, waarbinnen waarden als ‘inlevingsvermogen’ en ‘compassie’ essentieel zijn.
We schijnen met zijn allen in een ‘participatiemaatschappij’ te zijn beland en tot de conclusie te zijn gekomen dat ieder-voor-zich de moraal van de toekomst is. Klopt het dat de ‘participatiemaatschappij’ harteloos is en de overheid, die dat maatschappijmodel aanbeveelt, eveneens?
“Laat ik me vooralsnog beperken tot de overheid. Volgens mij zijn ‘liefde’ en ‘overheid’ elkaar uitsluitende begrippen. De reden voor deze stellingname is dat er bij liefde mijns inziens per definitie sprake is van het op een voetstuk plaatsen van een persoon en het, daarom, schenken van bovengemiddelde aandacht aan die persoon. Een overheid kan dat niet doen. Die opereert op basis van rechtsgelijkheid: iedereen hetzelfde behandelen. Maar dat betekent nog niet – laat dát duidelijk zijn – dat er bij de overheid liefdeloze ambtenaren werken. Het betekent alleen dat ambtenaren binnen de rigiditeit van het overheidssysteem met hun liefdevolle gevoelens niks kunnen beginnen. Dat kun je als een gebrek van de overheid beschouwen, maar zo zie ik het niet. Ik zie het neutraal. Als een gegeven”.
Liefdevolle ambtenaren werken binnen een liefdeloze overheid. Is dat zoals het is?
“Dat klinkt me te dramatisch. Ik zou het anders zeggen: in de context van je privéleven is liefde een heel waardevolle en misschien zelfs onmisbare emotie, in de context van werken voor de overheid is het een emotie die nog steeds waardevol is, maar, om redenen van rechtsgelijkheid, nooit leidraad kan zijn. De liefdevolle overheid bestaat niet. En heeft in de moderne tijd, volgens mij, nooit ergens bestaan”.
Terwijl je zou kunnen zeggen dat onze maatschappij anno 2016 ‘schreeuwt’ om een meer liefdevolle en begripvolle overheid. Een groeiende groep mensen haakt af, voelt zich in de steek gelaten en wantrouwt de overheid.
“Als je constateert dat er toenemende wrijving aan het ontstaan is tussen burger en overheid, en het gevoel van gemeenschappelijkheid aan het afkalven is, zeg ik: volkomen eens. Om deze ontwikkeling in perspectief te plaatsen ontkom je niet aan een korte geschiedenisles. In het verzuilde Nederland hadden katholieken, protestanten, vrijzinnigen en socialisten hun eigen instituties en mechanismen om mensen in nood te ondersteunen. Deze zuilen werden financieel ondersteund door de overheid om vervolgens, op ideologische gronden, solidair te zijn met hun eigen mensen. Ik beweer niet dat het systeem van de verzuiling ideaal was, maar wat we nu missen – en toen wél aanwezig was – is een georganiseerde vorm van solidariteit die op afstand van de overheid functioneert. En organisatievorm die wél in zekere mate gekenmerkt werd door warmte, liefde en opvoedkundige correctie. Al is er natuurlijk ook de keerzijde: wie zich destijds ideologisch van de zuil afwendde, kon ineens met de nek worden aangekeken en kwam dan vaak niet meer in aanmerking voor die compassie vanuit de eigen zuil”.
Begrijp ik u goed dat het tijdperk van de verzuiling om diverse redenen te prefereren is boven de in de jaren ’50 en ’60 opgebouwde verzorgingsstaat, die zorg en solidariteit verregaand ‘verstatelijkte’ en anoniem maakte via sociale wetten en uitkeringen?
“Ik begrijp de achtergrond van deze vraag. Houvast zoeken in het verleden, is een logische reactie op wat er nu gaande is. Maar anno 2016 kun je onmogelijk zeggen: geef ons die verzuiling of verzorgingsstaat terug. Intussen zitten we, mede dankzij de jaren ’60, in een volslagen nieuw tijdperk – dat van individualisering. En bijna alle aandacht gaat nu uit naar wat ik het ‘meritocratische project’ noem, ofwel, het idee dat elk individu op grond van prestaties, dus helemaal los van ouders en sociaal economische achtergrond, de plek krijgt die hij of zij verdient. Dat ‘meritocratische project’ is de nieuwe consensus. Daarop is de ideologie van bijna elke partij, van links tot rechts, nu gebaseerd”.
Meritocratie is, kortom, de dominante ideologie geworden.
“Ja”.
En wat vindt u daarvan?
“Met het basisidee van de meritocratie is weinig mis. Maar in de praktijk begint het op zijn grenzen te stuiten. Als je het niet hebt gemaakt of hard bezig bent het te maken, wijst de meritocratie ondubbelzinnig in jouw richting en roept het keihard: ‘Jij faalt!’. Behalve dat dit mechanisme massa’s mensen onzeker maakt en rigoureus verdeelt in twee kampen, ‘winnaars’ en ‘verliezers’, klopt het feitelijk natuurlijk niet. Als je het niet maakt, ligt dat niet alleen aan jezelf, maar ook aan bepaalde omstandigheden, zoals omgeving, opvoeding en meegekregen talent”.
En wat is het gevolg wanneer de meritocratie steeds zo happig ‘Jij faalt!’ blijft roepen?
“Het gevolg is dat er een groeiende groep ontstaat die zich niet alleen door de overheid in de steek gelaten voelt, maar óók nog wordt geplaagd door een negatief zelfbeeld dat niet meer, zoals vroeger, verzacht wordt door een optimistische of messianistische levensvisie, zoals het socialisme of religie dat bood. Combineer deze leegte met een steeds hardvochtiger optreden bij betalingsachterstanden inzake huur, ziektekosten, bekeuringen, etcetera, en je hebt een recept te pakken voor sociale instabiliteit. Want in de meritocratie denkt het overgrote deel van de ‘winnaars’, op hun beurt, dat ze hun welvaart enkel en alleen te danken hebben aan de eigen inzet en voortreffelijkheid, aan het pakken van kansen. Waarmee de morele opdracht vervaagt om ook degenen te helpen, die hun kansen niet hebben gepakt”.
Toch zeggen veel ‘winnaars’, ter verdediging, dat ook als je het slecht hebt, je in een land als Nederland vergelijkenderwijs nog altijd heel goed af bent. Mede dankzij hun belastingafdracht.
“In materieel opzicht is dat misschien zo. Er zijn dan ook genoeg ‘winnaars’, die beweren dat echte armoede in Nederland niet bestaat. Maar los van ingewikkelde definitiekwesties over wat armoede nou precies is: wat je ziet gebeuren, en wat je in bijna alle recente enquêtes en onderzoeken tegenkomt, is dat er een groep aan het ontstaan is die profiteert van globalisering, europeanisering en multiculturalisering, de ‘winnaars’, of toekomstige ‘winnaars’. En er daarnaast een groep aan het ontstaan is die bij al deze ontwikkelingen aan de verkeerde kant van de medaille zit. Voor die laatste groep wordt het steeds moeilijker uit hun benarde situatie te ontsnappen”.
Wanneer deze ontwikkeling zich rechtstreeks naar de politiek zou vertalen, naar een soort Winnaars- en Verliezerspartij, krijg je een keiharde botsing. Klopt dat?
“Als je met de handen over elkaar gaat zitten, is een botsing zeer voorstelbaar, ja. Vandaar dat ik een enorme voorstander ben van het laten opbloeien van nieuwe ‘caring institutions’. Organisaties die wél weer vanuit idealisme, zingeving en betrokkenheid met mensen aan de slag gaan. Ze met liefde bejegenen”.
Instituten die, als ik u goed begrijp, per definitie weinig of helemaal niets met de overheid te maken moeten hebben. Want anders lopen ze vast in formulieren en abstracte informatiesystemen.
“Ik ben inderdaad hartstochtelijk voorstander van wat ik enigszins gezwollen ‘De Onweerstaanbare Terugkeer Van Het Particulier Initiatief’ noem. Met grote interesse kijk ik naar initiatieven als energie- en zorgcoöperaties, waarbij groepen mensen, geheel uit eigen beweging en met een onderlinge financiële verplichting, besluiten solidair met elkaar te zijn. Daar liggen enorme kansen voor de toekomst. Dus zou de overheid ruimte moeten geven om dergelijke initiatieven tot ontwikkeling te laten komen”.
En dóet de overheid dat voldoende? Ruimte geven aan initiatieven vanuit de samenleving?
“Nee, dat doet ze niet. Hier zit het cruciale pijnpunt”.
Hoe zou u dit cruciale pijnpunt omschrijven?
“Dat de overheid in wezen dubbelhartig is. Dat ze lippendienst bewijst aan de ‘participatiemaatschappij’, maar op de rem trapt zodra burgers écht gaan participeren”.
Voorbeeld…
“Neem de zojuist aangehaalde zorgcoöperaties. Er zijn nu bijna geen financieringsmodellen beschikbaar om dergelijke coöperaties succesvol van de grond te krijgen. Het zou enorm helpen als er nieuwe, coöperatieve banken zouden ontstaan, die niet in rendementseisen denken en het maatschappelijk nut weer voorop plaatsen. De overheid zou condities kunnen scheppen, waarin zulke banken weer tot bloei kunnen komen. Dat zou een manier kunnen zijn waarop de koude overheid zich van haar warme, sociale kant laat zien, zonder het principe van rechtsgelijkheid geweld aan te doen”.
Waarom dóet de overheid het dan niet? Waarom is ze, bewust, zo ‘koud’ op dit punt?
“Als puntje bij paaltje komt, wil de overheid controle houden. Zèlf – ben ik bang – overal meekijken. En bepalen wat wel of geen goede zorg is. Ambtenaren en politici vinden het vaak doodeng om zaken uit handen te geven en op burgers te vertrouwen”.
Door die controledwang belemmert de overheid sociale initiatieven, die de rendementscultuur afwijzen en in maatschappelijk nut willen afrekenen. Is dat wat u zegt?
“Dat is precies wat ik zeg”.
Wát een kortzichtigheid!
“Goed voorbeeld dat ik van nabij heb meegemaakt, is de opheffing van 13Volt, hier in Tilburg. Die organisatie deed heel goed werk met groepen die elders nooit in beeld verschijnen, maar was tegelijkertijd een ‘pain in the ass’ binnen de gemeente. Dat wil zeggen: dankzij 13Volt kwamen de imperfecties van die gemeente keer op keer aan het licht. En daar had de officiële politiek kennelijk genoeg van. Door een nieuwe aanbestedingsprocedure te starten, is het ze gelukt 13Volt buitenspel te zetten. Resultaat? Het goede werk van 13Volt wordt nu gedaan door een organisatie die vooral beter is in aanbestedingsprocedures. Alles wat onder 13Volt is opgebouwd, dreigt nu weer afgebroken te worden”.
Samenvattend: ‘Vadertje Staat’ roept dat burgers moeten gaan participeren, maar wanneer burgers wérkelijk verantwoordelijkheid op zich willen nemen zegt ‘Vadertje Staat’: ho ho, daar gaan wij over.
“Inderdaad. In plaats van vruchtbare condities te scheppen voor de oprichting van, bijvoorbeeld, zorgcooporaties, houdt de overheid vast aan bestaande organisaties, aan hun lobby’s en belangen en bureaucratieën, die volgens de dominante vrije markt ideologie in rendementseisen blijven denken”.
Het lijkt wel of de ‘verliezers’ niet in een omgeving of structuur terecht mogen komen, waar ze ontdekken dat ze iets waard zijn of kúnnen.
“Ik geloof werkelijk niet dat onze overheid kwaadaardig is. Maar je zou het bijna gaan denken als je ziet hoe ze een organisatie als 13Volt de nek om hebben gedraaid”.
Dit is het eerste deel van het tweeluik De koude overheid hoeft niet koud te zijn, door Hans van Willigenburg, Stadslog Rotterdam, augustus 2016: www.stadslog.nl