Skip to main content

Beroepseer_actueel

Interview met Barend Rombout over effectieve armoedebestrijding en basisfatsoen

barend rombout en thijs jansenIn het voormalige kantoor van het openbaar vervoerbedrijf RET in Rotterdam Zuid luisteren bijna vijftig mensen naar Barend Rombout die door directeur Thijs Jansen van Stichting Beroepseer wordt geïnterviewd over effectieve armoedebestrijding. Bij aanvang blijkt al direct dat we hier in de aanwezigheid verkeren van een soeverein sociaal ondernemer die steeds op zoek is naar samenwerking met anderen. Anders lukt het niet armoede aan te pakken in een stad met 38.000 bijstandsgerechtigden en 100.000 laaggeletterden.

Rombout is hoofd van Bureau Frontlijn dat oplossingen zoekt voor problemen in achterstandswijken rond gezondheidszorg, welzijn, onderwijs, jeugd, ouderen, armoede en werkloosheid. Frontlijn zet stagiairs in bij projecten. Een voorbeeld is de in de voormalige remise gevestigde Veldacademie waar studenten in samenwerking met onderwijsinstellingen onderzoek doen naar de praktijk van alledag. Voor het schooljaar 2015-2016 zijn er 165 stagiairs aangenomen.

Waarom werken met studenten? vraagt Thijs Jansen.
Rombout: “Toen we begonnen was het duidelijk dat we veel mankracht nodig hadden. Studenten moeten het vak leren en dat kunnen ze goed bij ons doen. Het bleek dat een student vrij makkelijk bij een achterstandsgezin binnenkomt. Het werkt laagdrempelig en dat hadden we niet direct gedacht. We dachten zelfs, dit wordt niks. Maar het werkte juist goed omdat er een proces van leren ontstaat. De hogeschool leert de theorie, de Antilliaanse moeder leert de praktijk. Als je die bij elkaar brengt op een goede manier, kan er een heleboel”.

Behalve de stagiairs heeft Bureau Frontlijn 65 professionals in dienst. De derdejaars studenten – in de leeftijd van 20 tot 29 jaar – krijgen van hen een training van twee weken, waarin ze al meegaan naar de gezinnen. In de dagelijkse praktijk doet de professional altijd de intake. Hij of zij bekijkt wat er aan de hand is. Daarna volgt een plan van aanpak.
Rombout: “Het is niet: ga maar wat doen. We werken heel gericht. Studenten kunnen dat ook. Meegaan met mensen naar een loket of een balie, een formulier goed invullen op de computer. Daar hoeven geen hoogopgeleide professionals voor worden ingezet. We moeten af van de ouderwetse hulpverlening vind ik. Studenten zijn flexibel. Ze worden opgeleid tot hulpverlener. Ze zijn ook trainer-coach van de mensen die ze hulp verlenen. Iemand die al dertig jaar in de hulpverlening werkt, vindt het moeilijk om te trainen en te coachen, maar met studenten lukt het wel”.

Basisfatsoen

Bureau Frontlijn staat per jaar tussen de 1000 en 1500 gezinnen bij voor perioden van enkele maanden tot een half jaar of langer indien nodig. Het sinds februari 2014 lopende project Moeders van Rotterdam bevat een intensief begeleidingsprogramma voor multiprobleemgezinnen voor de duur van drie jaar.

Rombout ergert zich regelmatig aan onfatsoenlijk gedrag, bijvoorbeeld een zwangere vrouw met kinderen het huis uitzetten omdat ze huurschuld heeft. De kosten voor de gemeenschap bedragen wel een ton. Het gezin moet worden opgevangen, de kinderen gaan niet meer naar school en moeten later weer naar een andere school. Er moet een ander huis komen dat weer moet worden ingericht. Ook dreig je een hoogzwangere vrouw met een CJIB boete*) van 1250 euro niet dat als ze niet snel betaalt, ze de cel in gaat.
“Er wordt niet gekeken naar de belangen van derden. Bepaalde dingen doe je gewoon niet, ondanks het feit dat zo’n zwangere vrouw het misschien verdient. Dat noem ik basisfatsoen. Je stopt ook niet iemands uitkering als er kleine kinderen in het gezin zijn. Zoiets vraagt om maatwerk”.

Wat Rombout wil is wat hij zelf noemt ‘voorinvesteren’. De overheid doet het niet, maar dat zou wel moeten. Hij vindt dat er geen tekort is aan geld, maar dat er ongelooflijk domme dingen gedaan worden met het geld.
Een ander voorbeel van basisfatsoen is mensen niet dakloos maken. Dat hebben we afgesproken met elkaar: “We zijn een fatsoenlijk land. We hebben een Wmo**). Niemand slaapt in Nederland onder een brug. Je kan je huis worden uitgeslagen door je partner, dan meld je je bij de gemeente en dan krijg je onderdak. Basisfatsoen is ook, als je helemaal niks te makken hebt en niemand kan je helpen, een inkomen. We kunnen allemaal zelf een keer, door een ongeluk of overlijden van een partner, in zo’n situatie terecht komen. En als je hiernaar vraagt, binnen de sociale diensten en bij alle collega’s, dan zeggen ze exact hetzelfde als ik nu zeg, alleen in de uitvoering wordt het moeilijk. We blijven soms met papier schuiven, of voelen de druk van bovenaf. Als ik aan de wethouder vraag: is dit nu de bedoeling, zegt hij ook nee. Maar we willen de club van 38.000 mensen in de bijstand wel een beetje kleiner maken. Dus spreken we in grote lijnen beleid af, maar daar hoort natuurlijk wel maatwerk bij”.

‘Organisatorische inteelt’

Rombout heeft last van wat hij noemt ‘organisatorische inteelt’: “We zetten binnen de overheid allemaal dezelfde mensen die hetzelfde denken op dezelfde plekken neer. En wie wordt er manager? Degene die niet lastig is geweest. Dat is niet de bedoeling, je moet juist iemand manager maken die lastig is. Die persoon doet misschien niet alles goed – ik doe ook niet alles goed – maar ik zeg wel: ik laat een ander geluid horen en daar kan je in ieder geval over nadenken. Dat gebeurt dus niet. Je denkt niet meer na als iemand zegt: ja baas, je hebt gelijk. Je moet soms tegengas geven”.

In plaats van eindeloos praten over procedures en theorieën, laat Rombout zien dat met gezond verstand veel problemen kunnen worden opgelost. Doen verandert gedrag, is zijn overtuiging. Een voorbeeld: “Ik kom bij een moeder en zeg: trek je jas aan, neem de kleine, we gaan even goedkoop fruit halen op de markt. Aan het eind van de middag kun je daar voor een euro heel veel fruit kopen. Daarna gaan we dat lekker opeten; je maakt er een beetje een feest van. Zo moet het. Dan heb je ze in beweging, ze hebben iets gedaan en dan komt er verandering. Dat moet je wel even volhouden. Je kunt wel hele verhalen houden over rust, reinheid en regelmaat, maar je kunt ook twee vellen papier nemen, een met straf en een met beloning. Dan zeg je: zo gaan we het doen. Weet je waarom? We hebben namelijk hetzelfde belang”.

De kracht van de eenvoud

Deze ‘handelingsgerichtheid’ van Rombout staat in scherp contract met de wereld van beleidsmakers die vaak vanaf grote afstand van de dagelijkse werkelijkheid protocollen en procedures voorschrijven die in de praktijk nauwelijks werkbaar zijn voor uitvoerders. Als gevolg hiervan spreken we tegenwoordig over de systeemwereld en de leefwereld en de kloof die er tussen beide is. Iemand als Rombout vormt een brug tussen beide werelden. Zulke mensen hebben we nodig, aldus Gabriël van den Brink, hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg, in zijn slotbeschouwing aan het eind van de bijeenkomst: “Mensen die weten hoe het apparaat werkt, die weten hoe een arm gezin in elkaar zit en die zich in de twee werelden kunnen bewegen”.

Barend Rombout heeft in het oude RET-kantoor met veel overtuiging laten zien wat de kracht van de eenvoud vermag in de bestrijding van armoede en ellende. Pas als je de werkelijkheid ziet zoals ze is, kun je beginnen met het wegwerken van obstakels, is de wijze les die we kunnen trekken uit Rombouts verhaal.

*) CJIB = Centraal Justitieel Incassobureau
**) Wmo = Wet maatschappelijke ondersteuning

Lees het hele verslag van het interview met Barend Rombout over effectieve armoedebestrijding: https://beroepseer.nl

Op de foto: Thijs Jansen (rechts) interviewt Barend Rombout

Het alternatief voor de zorg

lewi vogelpoel 2Lewi Vogelpoel, radioloog in een regionaal ziekenhuis, vindt dat er een alternatief voor de zorg moet komen, een ander zorgstelsel. Het huidige tast volgens haar de kern van de zorg aan. Kosten en baten-analyses, risicoselectie en controle krijgen prioriteit. Mensen raken waarden kwijt die niet in geld zijn uit te drukken: solidariteit, menslievendheid, privacy en vrije keuze. Zorgverleners worden steeds meer gereduceerd tot uitvoerders van de zorgverzekeraars en krijgen steeds minder te vertellen over de kwaliteit van hun eigen beroep.

Vogelpoel maakte deel uit van het comité Vrije artsenkeuze dat in december 2014 een manifest opstelde tegen een wijziging in de Zorgverzekeringswet waardoor patiënten niet meer het recht hadden zelf een zorgverlener of zorginstelling te kiezen. Tegen de verwachtingen in stemde de Eerste Kamer op 16 december 2014 na hoofdelijke stemming tegen het wetsvoorstel. Met het manifest was een beweging op gang gekomen.
In juni 2015 kwam een groep huisartsen met het manifest Het roer moet om, gericht aan minister Schippers van Onderwijs, zorgverzekeraars en Kamerleden. Huisartsen willen ook een koerswijziging in het zorgstelsel. Geen marktwerking en geen concurrentie in de eerstelijnszorg maar samenwerking.

Tegenstellingen verscherpen zich in de zorg. Dat kan leiden tot een tweedeling in de maatschappij: arm versus rijk, ziek versus gezond, hoog- versus laagopgeleid, jong versus oud.
Een andere tendens is de aantasting van het beroepsgeheim van de arts en de privacy van de patiënt; ze moeten wijken voor steeds meer controlemaatregelen en sturingsdrift. Het gevolg is dat de patiënt zich niet meer vrij in de spreekkamer durft te uiten. Een goede vertrouwensband tussen patiënt en zorgverlener is essentieel voor behoud van het geloof in goede zorg.
Als artsen steeds minder de regie krijgen over hun eigen beroep, leidt dat onherroepelijk tot verlies van passie en gedrevenheid. Een ander gevolg is de enorme bureaucratie waarin zorgverleners dreigen te verdrinken.

De ontwikkelingen in de zorg kunnen ten goede keren. Vogelpoel ziet een alternatief in een nationale, solidaire zorgverzekering waarin alle zorg kan worden geregeld die wij als maatschappij nodig vinden. Arts en patiënt krijgen de regie terug over de zorg, privacy en beroepsgeheim worden erkend en gerespecteerd, vrije artsenkeuze wordt gewaarborgd. Het liefst ziet ze ook dat budgettering en vergoedingen door de overheid worden bepaald.
In november 2015 verschijnt in de boekenserie van Beroepseer de bundel Het alternatief voor de zorg – Humaniteit boven bureaucratie, onder redactie van Jos de Blok, Herman Suichies, Lewi Vogelpoel en Thijs Jansen.

Onderwijs wordt beter als je werkt vanuit een visie

kees meijlinkEr bestaat een mooi voorbeeld van onderwijs. De vraag is: Wat zijn leerlingen? Zijn zij een soort zoutvaatjes die je vult, of zijn zij vuurtjes die je kan aansteken? Gooien wij als docent kinderen vol met kennis, of stoken we ze op en maken we ze onrustig en nieuwsgierig zodat ze op onderzoek uitgaan?
Kees Meijlink, docent filosofie en kritisch denken aan de lerarenopleiding Marnix Academie en de schoolleidersopleiding Penta Nova in Utrecht, pleit voor een visie op onderwijs die bijvoorbeeld inhoudt stimulering van een actieve en onderzoekende houding bij leerlingen.

Dat is niet nieuw. De Franse filosoof Michel de Montaigne wenste rond 1600 al dat de opvoeder de kindergeest die hij onderhanden had op de proef zou stellen en zelf dingen zou laten ervaren.

Als in het onderwijs onderzoekende kinderen het uitgangspunt zijn, dan worden ze uitgedaagd. Door het onderzoek dat ze zelf verrichten ontstaan er leervragen en wordt er kennis geproduceerd in plaats van gereproduceerd. Bij de huidige toetsopdrachten op school wordt vooral de reproductieve kennis gecontroleerd. Die is ook belangrijk, maar het betreft alleen het toetsen van de lagere denkvaardigheden: dingen onthouden, begrijpen en toepassen.
Jammer genoeg komen we in het onderwijs nauwelijks toe aan het oefenen van de hogere denkvaardigheden: analyseren, evalueren en creëren.
Voor onderzoekend leren zijn hogere denkvaardigheden noodzakelijk. En passant leren de kinderen ook nog samenwerken, hun mogelijkheden inschatten, overleggen, zorgdragen voor een project, verantwoordelijkheid nemen, volhouden en met tegenslagen omgaan. Dat zijn wat we tegenwoordig noemen de 21ste eeuwse vaardigheden.

Meijlink verdedigt de stelling dat goed onderwijs begint met een visie op onderwijs. Hij adviseert leerkrachten: praat met elkaar over je idealen en je visie en zorg dat je die visie ook met elkaar gaat delen. Zoek als ouder een school met ideeën over onderwijs en denk als leraar in opleiding waarom en waartoe je eigenlijk in het onderwijs wil werken.

In de zomer van 2015 publiceerde Meijlink zijn boek Denken over onderwijs (uitgever Damon), in de eerste plaats geschreven voor onderwijsmensen (www.keesmeijlink.nl).

Interview met Stijn Verhagen en Eelco Koot: Sport als motor voor maatschappelijke participatie

thijs jansen stijn verhagen eelco koot klKan sport een motor zijn voor maatschappelijke participatie? Volgens sociaal voortrekkers Stijn Verhagen en Eelco Koot wel. Beiden zijn verbonden aan het Lectoraat Participatie en maatschappelijke ontwikkeling van de Hogeschool Utrecht vanwaaruit zij projecten begeleiden als Verbinden door voetbal en Trainerskracht.

In een interview met Thijs Jansen van Beroepseer vertelde het ondernemende duo over sociale samenhang en hoe zij op het idee zijn gekomen sport in te zetten als middel tot participeren.
Het gesprek vond plaats in een toepasselijke omgeving, de kantine van voetbalvereniging V.V. De Meern in Utrecht waar Trainerskracht wordt uitgevoerd. De voetbalclub telt ruim tweeduizend leden en werkt met ongeveer honderdtwintig jeugdteams.

In 2014 zijn Koot en Verhagen gestart met Trainerskracht bij V.V. De Meern.
Koot: “De idee daarachter is risicojongeren tussen 15 en 27 jaar opleiden tot voetbaltrainer van kinderen en erop toezien dat deze jongeren zich op andere leefgebieden – op school en op het werk – goed kunnen ontwikkelen. De studenten van de Hogeschool spelen ook een rol in het begeleiden van de jongeren, ze lopen bijvoorbeeld stage bij de voetbalclub. Zij gaan naar de scholen en pleintjes in buurten waar gevoetbald wordt en zoeken daar outreachend naar jongeren die in het project passen. Het aardige is dat door deze inzet we tegelijkertijd iets doen waar de club wat aan heeft. Op deze manier hebben we bijvoorbeeld de bestaande wachtlijsten opgeheven”.

Op de vraag van Jansen of studenten de verantwoordelijkheid aankunnen, antwoordt Verhagen: “Ik denk dat het juist de kracht is in dit soort projecten dat wij de studenten erbij betrekken en hen de verantwoordelijkheid geven. Wij proberen voor hen een, zoals wij dat noemen, rijke leeromgeving te creëren waarin dat wat zij moeten doen, er ook echt toe doet en waarin ze zelf beslissingsruimte hebben. Je moet fouten kunnen maken die je dan ook weer moet kunnen herstellen”.

Een combinatie van praktijk en onderzoek

Een manier om participatie van mensen te bevorderen is individuen begeleiden. Proberen hun gedrag te veranderen of therapie te geven, zodat de kans op participatie toeneemt. Verhagen: “Wat wij vanuit het Lectoraat met name doen is mobilisering van de omgeving, van de kinderen en van de vereniging en kijken hoe we hier de gelegenheid kunnen scheppen voor een open, enigszins tolerante, adoptieve cultuur waarin dit soort projecten kunnen gedijen. Dat is niet vanzelfsprekend en zeker niet bij voetbalverenigingen”.

Trainerskracht is een heel praktisch project. De meeste projecten waaraan het duo werkt zijn een combinatie van praktijk en onderzoek. Bij gesubsidieerde onderzoeksprojecten wordt ook altijd de praktische kant erbij betrokken. Bij Trainerskracht zit een grotere ambitie dan alleen iets doen voor V.V. De Meern. De reikwijdte van wat daar geleerd en ontdekt wordt moet ook breder verspreid worden en met anderen gecommuniceerd via publicaties en vakbladen zodat ook zij ermee vooruit kunnen. Een andere pijler betreft de studenten die onderzoek verrichten. Verhagen: “We geven hun in het Trainerskrachtproject ook les. Waar het over onderzoek gaat, gaat het om kijken, kritisch zijn, de reden waarom je het doet, wat je doet en dat proberen te onderbouwen”.

Een project is succesvol als de jongeren – en dat hoeft niet met allemaal – er naar hun eigen beleving beter van worden. V.V. De Meern is al langer een maatschappelijk betrokken club. Daaraan is stapsgewijs gebouwd, jaar in jaar uit. Ontwikkel jezelf en ontwikkel je club is de missie.
Verhagen: “We zijn bezig geweest V.V. De Meern en nog negen andere voetbalclubs vitaal te maken en ik denk dat diversiteit een belangrijke rol daarin heeft gespeeld. Toen we van start gingen hebben we jongeren gevraagd wat hun eigen doel was en hun motivatie. Bij de een was dat toeleiding naar een school, bij de andere op school blijven en bij de derde was dat zelfvertrouwen krijgen. Dat zijn allemaal zaken die passen binnen de lijnen van het project. Er is evenwel ook uitval. We proberen ook te onderzoeken wat de maatschappelijke waarde is van trainerschap voor de direct betrokkenen, de jongeren zelf om wie het gaat. Dat betreft ook onze eigen studenten, en de leden van V.V. De Meern”.

Na de discussie, volgend op het interview, gaf Gabriël van den Brink, hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg een reflectie op de bijeenkomst die had plaatsgevonden in het kader van de serie Vitale lokale samenlevingen. Daarin komen sociaal voortrekkers vertellen over hun drijfveren en doelen in het bijzijn van belangstellenden en vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke en overheidsinstanties.
Van den Brink begon zijn slotbeschouwing met het uitdelen van een compliment: “Het gaat over voetbal, dingen die letterlijk laag bij de grond zijn. Dat is een compliment, ik zeg het maar eventjes. Dingen die concreet zijn en tastbaar en waar je het verschil tussen winnen en verliezen duidelijk kunt aangeven”.

“Dit is natuurlijk de oplossing”

In het interview en de discussie was herhaalde malen het woord risicojongeren gevallen. Wie zijn zij? Van den Brink: “Die ben ik ook tegengekomen toen ik me in 2000 verdiepte in agressieve jongeren die zinloos geweld pleegden. Ik was gaan praten met pedagogen die me voor het eerst uitlegden wat een risicojongere was. Boefjes heb je altijd gehad, maar toen kregen we risicojongeren. Je kunt allerlei problemen hebben in het leven, in een slecht nest geboren zijn, een fel temperament hebben, gescheiden ouders, ruzie met je vrienden, pech op school, een werkloze vader of gediscrimineerd worden. Dat zijn allemaal risico’s in het leven. Hoe meer risico je loopt, des te groter de kans dat je op het foute pad terecht komt. Dat vertelde men toen.
Er zijn natuurlijk jongeren, en ook volwassenen, die veel risico’s in hun leven verzamelen. En dan gaat het fout. Maar, die mensen zeiden nog iets. Je hebt risicofactoren, maar tegenover elke risicofactor staat ook een beschermende factor. Dat betekent dat zelfs jongeren die het bijvoorbeeld thuis ontzettend moeilijk hebben, of gepest worden, op school een juf kunnen treffen, of een trainer, die hun talent ziet en dat is vaak al voldoende om ze eruit te tillen en zelfvertrouwen te geven. Dan kun je heel veel risicofactoren aan. Met andere woorden, het begrip risicojongeren dat nu zo populair is geworden en door iedereen gebruikt, heeft een serieuze achtergrond. Maar de les is: risicojongeren zijn als zodanig niet het probleem. Het ontbreken van mensen die hen oppakken en een kans geven is het probleem. En dat is nu zo interessant aan deze sessie vanavond. Er zijn veel voorbeelden gegeven vanuit de vereniging en ook mensen die het gewoon zeggen: ik bied jou een kans en ik heb vertrouwen in jou en ik geef jou verantwoordelijkheid. Dit gaat echt voorbij de probleemdefinitie. Dit is natuurlijk de oplossing”.

Dus meer kijken naar de vitale waarden en krachten die in jongeren aanwezig zijn. Het is beter ons te richten op de talenten en de mensen die hun best doen die uit de jongeren te halen dan al dat selecteren waarmee de Staat en de staatsinstellingen voortdurend bezig zijn.

Lees het verslag van het Interview met Stijn Verhagen en Eelco Koot over Sport als motor voor maatschappelijke participatie: https://beroepseer.nl

Op de foto: Thijs Jansen (links) interviewt Stijn Verhagen (midden) en Eelco Koot (rechts)

Het nieuwe stadmaken

simon frankeDe manier waarop onze steden worden gemaakt is grootschalig en van bovenaf gepland door overheden, coöperaties en projectontwikkelaars. Door de economische crisis gingen bouwplannen niet door en kwam veel werk stil te liggen. Als reactie daarop ontstonden er op lokaal niveau allerlei initiatieven van burgers waarvan er vele in de afgelopen vijf jaar zijn gerealiseerd. Organische gebiedsontwikkeling in de stad bijvoorbeeld, het aanbrengen van maatschappelijke voorzieningen zoals een door bewoners beheerde leeszaal of herbestemming van leegstaand vastgoed.

Maar, deze burgerinitiatieven waren niet alleen een reactie op de crisis, er was al eerder de behoefte bij bewoners aan het zelf bepalen van de eigen leefomgeving, vaak vanuit een gevoel van onbehagen over de inbedding van publiek belang in onze samenleving.

Nu de economie weer wat aantrekt is de vraag: hoe nu verder? Kunnen de initiatieven waarin mensen veel energie hebben gestoken gecontinueerd worden?
De laatste jaren is er iets gebeurd dat waardevol is. Er is een wat we kunnen noemen stadmakersbeweging ontstaan. De initiatieven hebben kwaliteiten toegevoegd waarvoor in het top-down beleid van de overheid nooit plaats zou zijn geweest en niet zouden hebben gepast in het overheidsbeleid.

Burgerprofessionals
Je ziet gebeuren dat mensen die als vrijwilliger in hun eigen wijk actief zijn een professionele achtergrond hebben. Vaardigheden waarmee iemand professioneel zijn geld verdient, kunnen ook als vrijwilligerswerk ingezet worden in de eigen wijk of buurt. Architecten, ontwerpers, stedebouwkundigen, mensen in sociale vakken en mensen die goed kunnen organiseren of van geld verstand hebben.
Zij zijn burgerprofessionals, ze maken een combinatie van vrijwilligerswerk en betaalde arbeid. Ze zijn vaak zzp’ers die de ruimte hebben hun tijd zelf in te delen, in hun vrije tijd actief zijn en hun leefomgeving willen verbeteren.
Er is hier weerstand tegen. Mensen zien deze ontwikkeling als een antwoord op een bezuinigende overheid. Domme mensen gaan onbetaald werk verrichten dat de overheid niet wil betalen.
Volgens Simon Franke is deze reactie een soort koudwatervrees. Franke is uitgever en mede-redacteur van de bundel Het nieuwe stadmaken, waaraan professionals een bijdrage hebben geleverd over hun ervaringen als pionier in de stadmakersbeweging. Hij vertelt dat veel initiatieven niet automatisch een antwoord zijn op de bezuinigende overheid. Burgers willen wel een buurthuis runnen maar ze doen het niet op de manier waarop de overheid dat bij hen gaat bestellen.

Mensen willen hun omgeving inrichten op een andere manier dan door gemeentelijk beleid uitgestippeld wordt. Dat is het waardevolle: “Dat geeft nieuw élan aan dit soort dingen. Er wordt een nieuwe dynamiek op gang gebracht”, aldus Franke. Het antwoord op de vraag hoe het nu verder moet met burgerinitiatieven is dat er een nieuw soort verhouding ontstaat tussen overheid en burger. De overheid kan op de juiste manier ruimte geven aan de burgerprofessional om het nieuwe stadmaken mogelijk te maken.

Interview met Henk Oosterling over Rotterdam Vakmanstad, de netwerksamenleving en meedoen

henk oosterling en thijs jansenIn een interview met Thijs Jansen van Stichting Beroepseer in het gebouw van Vakcollege de Hef in Rotterdam, vertelt sociaal ondernemer Henk Oosterling hoe hij is begonnen met Rotterdam Vakmanstad. Zijn ideeën daarvoor lanceerde hij in 2004. Aanleiding voor dat initiatief was de uitnodiging om een stadslezing te houden. Er heerste een chaotische stemming in Rotterdam na de moord op Pim Fortuyn in 2002: “Het was in Rotterdam een zootje. Ik heb toen een analyse gemaakt van Rotterdam, die van arbeidersstad een cultuurstad was geworden. De havens waren weg, het vakmanschap verdwenen, de wereld was gedigitaliseerd en geglobaliseerd. Toen heb ik gezegd dat we het vakmanschap moesten terugbrengen op scholen, maar dan wel een 21ste eeuws duurzaam vakmanschap”.
Twee jaar later in 2006, worden de ideeën over Rotterdam Vakmanstad aan diverse partijen gepresenteerd en in 2008 kan worden gestart in het kader van het Grotestedenbeleid en het Pact op Zuid onder verantwoordelijkheid van wethouder Dominique Schrijer.

Op diverse basisscholen werd een integraal lesprogramma geïntroduceerd, gericht op vakmanschap, integraliteit, duurzaamheid en interculturaliteit, tijdens schooltijd en buiten schooltijd. Kern van het programma is jongeren laten ontdekken waar ze interesse in hebben en waar ze goed in zijn, ze leren inzien dat de dingen in de wereld door mensen gemaakt zijn en dat ze op een voor hen behapbare schaal verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen voor wat ze zelf doen. Dat laatste is belangrijk. Geen kind mocht van Oosterling nog antwoorden “weet ik niet” op essentiële vragen als “Waar komt je eten vandaan?”

Op basisschool Bloemhof begint Oosterling met directeur Wim Pak in 2008 met het programma Fysieke integriteit: “Ik maakte een eco-sociale cirkel met elkaar opvolgende activiteiten: je gaat bewegen en je krijgt honger. Er moet gekookt worden. Waar komt het eten vandaan? Uit de tuin. Die tuin moet verzorgd. We besloten ook judo toe te voegen. Filosofie kwam erbij. Na drie jaar zagen we heel goede resultaten, Cito-scores zijn tien punten omhoog gegaan naar het landelijk gemiddelde. We hebben net het landelijke Basisschool Debattoernooi achter de rug. Bloemhof is nummer zeven geworden. Het is niet te geloven wat je de kinderen hoort beargumenteren”.

Eco-sociaal, duurzaam ondernemerschap

Oosterling vertelt in het interview over zijn filosofie achter Rotterdam Vakmanstad, een onderdeel van de netwerksamenleving. De moderne samenleving is tevens een informatiesamenleving, waarin we niet meer aan de zijlijn kunnen blijven staan en zeggen dat “we het niet wisten”, of waarin we niet niet-betrokken kunnen zijn. “Wij leven in een wereld waar kennis informatie is geworden. Het is tevens een beeldcultuur. Die informatie is dus als een virtuele wereld aanwezig. Die virtuele wereld is niet een onechte wereld, maar een wereld die in zijn effecten materieel en reëel is. Kijk maar naar de manier waarop de beurs werkt. Een speculatieve fluctuatie kan tot massa-ontslagen leiden. En dan is de vraag: kunnen en durven wij daaruit de consequenties te trekken? Dat wil dus zeggen dat wij niet autonoom zijn. We kunnen ons nooit buiten het proces stellen en een objectieve kijk hebben. Je bent altijd een deel van het proces waarop je reflecteert. Dat noem ik relationele autonomie. Je bent als een knoop in een netwerk verbonden met alle anderen”.
Een typerende uitspraak van Oosterling is dan ook: “Ik ga niet uit van de klacht maar van de kracht van mensen. Ik wil op de affirmatie zitten en kijken hoever je daarmee komt. Ik ben dus geïnteresseerd in mensen die, hoe minimaal ook, willen meedoen”.

Oosterling pleit voor eco-sociaal, duurzaam ondernemerschap: “Dat wil zeggen dat jij niet je eigen toko runt ten koste van een ander. Het gaat mij om duurzaam ondernemerschap, dat je altijd in de samenwerking je belangen probeert te optimaliseren.
In het samenwerken ga ik uit van een simpel standpunt. Iedereen vraagt what is in it for me? We moeten onder ogen durven zien dat mensen die in een proces stappen altijd specifieke belangen hebben. Die belangen moet je honoreren. Je moet erkennen dat het geen charitas is, geen filantropie. Ouders die op school komen, krijgen een vrijwilligersvergoeding. Voor sommigen die continu op school ondersteunen betekent dat in de maand honderdvijftig euro erbij. Maar voor de fiscus mag je maar vijftienhonderd erbij verdienen per jaar. We hebben dan ook allerlei fiscale problemen gehad. Erken dat je deals maakt. We zijn bezig met sociaal ondernemen. Neem het ondernemen serieus. Het gaat om de verbetering van de situatie van mensen en dat is de context waarbinnen die deals worden afgesloten”.

Een nieuw maatschappelijk contract

Het interview met Oosterling vond plaats op 28 mei 2015 in het kader van het programma Vitale Lokale Samenlevingen. Aan het slot van de bijeenkomst gaf Gabriël van den Brink, hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg, een samenvatting waarin hij de hoop uitsprak dat mensen Oosterling navolgen in zijn traject, van laag naar hoog en weer terug. Oosterling heeft een lange weg afgelegd om te komen waar hij nu is: “Van een Rotterdams arbeidersgezin via de Franse filosofie naar de mensen die het moeilijk hebben in de maatschappij: Want ik denk dat dat bitter nodig is. De komende tien jaar is een nieuw maatschappelijk contract nodig tussen de bovenlaag en de onderlaag van Nederland. Zo’n nieuw maatschappelijk contract gaat niet de vorm aannemen van een collectieve regeling, maar zal denk ik een vrij private vorm aannemen, van individuele mensen, kleine groepen uit de bovenkant die zich op een serieuze wijze interesseren voor wat er aan de onderkant gebeurt. Niet paternalistisch, niet bevoogdend, maar gewoon heel nuchter. Dat is een nieuwe vorm van solidariteit die weinig te maken heeft met het collectieve van de vroegere bewegingen, maar die wel bitter nodig is en in Nederland teveel ontbreekt. En, het gaat niet alleen om het traject van boven naar beneden, maar ook om het traject van het grote naar het kleine, naar het lokale”.

Lees het verslag van het Interview met Henk Oosterling over meedoen: https://beroepseer.nl

Op de foto Thijs Jansen (rechts) interviewt Henk Oosterling

Interview met Rob van Pagée over participatie en samenredzaamheid van burgers

rob van pagee en thijs jansenWat bracht Rob van Pagée ertoe te beginnen met de Eigen Kracht-conferentie en de Eigen Kracht Centrale? Thijs Jansen van Stichting Beroepseer vroeg ernaar op de vierde werksessie over participatie en samenredzaamheid van burgers van Vitale Lokale Samenlevingen waar telkens een sociaal voortrekker wordt uitgenodigd die komt vertellen over ondernemerschap en maatschappelijke betrokkenheid.

Van Pagée komt uit een gezin van zes kinderen. Vader was dominee en had graag dat zijn zoon Rob theologie ging studeren: “Hij wilde een predikantengeslacht en zei altijd: theologie studeren, dat betaal ik wel, voor de rest bekijk je het maar. We zijn nooit diepe vrienden geworden, om het zo maar te zeggen”.
Van Pagée bleek moeilijk op school, het wilde niet zo lukken, maar geheel onbewust was dat niet: “Het was een goede manier om niet aan de verwachtingen te voldoen”. Hij ging uiteindelijk naar de ambachtsschool en daarna de militaire dienst in. Vervolgens werd hij verpleegkundige, ging werken bij de Raad voor de Kinderbescherming en bij de afdeling gezinshuizen van het Sociaal-Agogisch Centrum ‘Het Burgerweeshuis’ in Amsterdam waar hij tot taak had geschikte pleegouders te zoeken.

 Een speciale methode van besluitvorming

Op een goede dag liep hij op een conferentie “ergens een workshop in” en ontdekte hij de family group conference, een speciale methode van besluitvorming. De workshop bleek een antwoord op zijn vragen over de jeugdbescherming waarmee hij al vanaf het begin had rondgelopen en waarover hij altijd een ongemakkelijk gevoel had. Er bestond dus wel een andere manier om problemen van gezinnen aan te pakken: “Ik weet nog dat ik toen fluitend naar huis ging en dacht: nou dat kunnen we hier ook doen”.

De family group conference en het herstelgericht werken, een methode die bemiddelt tussen daders en slachtoffers van een misdrijf, vormen de basis van de Eigen Kracht-conferentie waarvan de eerste in Nederland plaatsvond in mei 2001. De Eigen Kracht Centrale werd opgericht in het jaar daarop, in juni 2002. Essentieel uitgangspunt is behoud van zeggenschap en regie van burgers over hun eigen leven. De methode is: maak de kring groter rond de hoofdpersoon, leg het probleem in het midden van die kring en vraag de aanwezigen, de familie, een groep mensen, als eerste om een plan dat draagvlak heeft om daarmee de problemen op te lossen of te verminderen. De deelnemers gebruiken hun eigen kracht om hulp te bieden waar ze dat kunnen en hulp te vragen aan de hulpverlening als dat nodig is.
Sinds 2001 zijn er meer dan 10.000 conferenties georganiseerd, voor kinderen en jongeren, voor ouderen, gezinnen, scholieren, ernstige en chronische zieken, daklozen, schooluitvallers, mensen met psychische problemen, dreigende uithuiszetting, (ex)gedetineerden, buurtkwesties, mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, en daders en slachtoffers van een misdrijf.

Elke Eigen Kracht-conferentie wordt goed voorbereid door een coördinator. Deze persoon heeft een activerende functie en is vooral gericht op het zo groot mogelijk maken van een (veilige) kring. Hij of zij mag geen belang hebben bij de uitkomst van een plan en mag zich niet bemoeien met de inhoud.

‘t is dus heel erg bezig met zichzelf en minder met waar het om gaat

Eigen kracht is inmiddels ook een door de politiek gebezigde term. Thijs Jansen stelde: “Eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht, participatie. In dit krachtenveld dreigt het gedachtegoed van de Eigen Kracht Centrale om allerlei redenen enigszins uit het zicht te raken. In 2014 blijkt ineens dat jullie veel minder inkomsten hebben. Nogal paradoxaal in een tijd waarin je zou zeggen: als er een tijd rijp is voor dit concept, dan is dat nu. Er is toch iets aan de hand”.
Van Pagee: “Dat is een ander probleem. In de decentralisatie is het stelsel ook weer aan het doen wat het het liefste doet, namelijk zichzelf reorganiseren. ‘t Is dus heel erg bezig met zichzelf en minder met waar het om gaat, de families. Je zou kunnen zeggen dat je aan de ene kant de systeemwereld hebt, en aan de andere kant de leefwereld van mensen. De systeemwereld denkt: als wij nou maar heel goed samenwerken, dan wordt het allemaal fantastisch. Maar dat is niet zo. De energie moet zitten in een goede samenwerking met de hoofdpersoon en diens familie en vrienden-netwerk. Daar zit naar mijn idee te weinig energie in, die gaat op aan de nieuwe procedures en wie wat wanneer doet: herorganiseren, fuseren, of de-fuseren”.

Lessen voor hoogopgeleiden

Aan het slot van de sessie hield Gabriël van den Brink, hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg, een korte beschouwing die hij Lessen voor hoogopgeleiden noemde, in het bijzonder professionals en beleidsmakers. Praktische vragen kunnen volgens hem niet opgelost worden als we niet op een andere manier gaan nadenken over wat zorg is en de rol daarin van de professionals.
De lessen houden in dat ze iets moeten afleren en iets opnieuw leren. Er moet een andere balans komen: “Laten we meer ruimte maken voor die elementen die in het echte leven volop aanwezig zijn en ertoe doen en die niet zomaar in het verstand passen of te rationaliseren zijn. Dat kan door op een andere manier over deze dingen na te denken, over onszelf, over professionals en beleidsmakers”.

Lees het hele interview met Rob van Pagée en de slotbeschouwing van Gabriël van den Brink over Participatie en samenredzaamheid van burgers: https://beroepseer.nl

Op de foto: Thijs Jansen (links) interviewt Rob van Pagée

Het APK-team van de Belastingdienst

rene esserIn 2008 kwam René Esser op het idee een team van medewerkers samen te stellen voor advies aan de leiding en het hogere management van de Belastingdienst om samen begrijpelijke bewijsbeslissingen te kunnen nemen voor de uitvoerende medewerkers: het APK-team, Adviescollege Personeel en Kwaliteit. In het begin bereikte het team niet veel. Wat was de oorzaak? “We willen wat bereiken maar het lukt niet”. Een lid van het team ging op onderzoek uit en ging vragen stellen. Hoe is onze cultuur eigenlijk bij de Belastingdienst? Van de medewerkers? Van de leidinggevenden?

Er kwam uiteindelijk een cultuurnota die besproken werd. Men ging met medewerkers praten, met managers om te weten te komen of de inhoud werd herkend en of men erkende dat er zaken waren die konden worden verbeterd.
Het team is nu bezig met een nieuw onderzoek naar de cultuur van de Belastingdienst waarvoor dertig mensen worden geïnterviewd. Daaruit kan worden opgemaakt of het eigenlijk wel veilig is om je verhaal te vertellen. Of krijg je problemen met je carrière als je je mond open doet? Esser ziet het liefst dat door open te zijn je juist een positieve wending aan je carrière kan gegeven.

Interview met gemeentesecretaris Marijke Verstappen over bestuur en politiek

marijke verstappen en thijs jansen vitale lokale samenlevingenMarijke Verstappen, gemeentesecretaris in Wageningen, was in maart 2015 te gast in haar eigen stadskantoor voor een interview met Thijs Jansen van Stichting Beroepseer over sociaal ondernemerschap, lokaal bestuur en politiek in het bijzijn van meer dan dertig vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, de overheid, het bedrijfsleven en de wetenschap. Verstappen was uitgenodigd omdat zij zich als sociaal voortrekker beweegt, én op een ondernemende manier de verbinding legt tussen de systeemwereld en de leefwereld, tussen de vaak rigide en hiërarchisch georiënteerde wereld van bureaucratie en overheid en de wereld van de burgers.

Wat is ondernemerschap?

Op de vraag van Jansen wat Verstappen precies verstaat onder ondernemerschap? antwoordde ze: “Dan refereer ik heel erg aan mijn vader. Ik kom uit een middenstandsgezin. Mijn vader was bloemist en dreef met mijn moeder de zaak. Als ik aan ondernemers denk, denk ik aan mensen die met lef iets najagen, waarvan ze zelf denken: dat wil ik graag. Ze hebben klanten om zich heen, maar geen baas. Het zijn mensen die risico durven nemen en af en toe op hun bek gaan, weer opstaan, zich afstoffen en doorgaan. Dat kan in een winkel, een onderneming, maar ook in een organisatie”.

Voordat Verstappen gemeentesecretaris werd in Wageningen in 2009 was ze projectleider voor een adviesbureau, interim-manager van de Bestuursdienst in Rotterdam, zzp’er en loco-gemeentesecretaris in Neder-Betuwe. Wageningen was een stad die indertijd bekend stond als lastig. Verstappen moest ervoor zorgen dat “die organisatie weer ging bloeien en bruisen, want het was een organisatie die bestond uit eilandjes en tokootjes en waar redelijk angst was”.
De verandering zette meteen in. Verstappen liet alles uit haar werkkamer halen en verving “een loei van een bureau” door een ronde tafel met stoelen eromheen: “Ik heb mijn twee draaistoeltjes van thuis meegenomen. Ik wou ook niet dat het geld ging kosten. Dus heb ik ook mijn eigen behang gekocht en een deel van mijn kunstcollectie meegenomen. Om het ijs te breken, dat mensen iets persoonlijks van mij zagen”.

Decentralisatie

De decentralisatie is volgens Verstappen redelijk verlopen in Wageningen. Maar er zijn nog veel onzekerheden: “Ik denk dat zo’n beetje iedereen in meer of mindere mate beseft dat de rol van de overheid aan het veranderen is. De samenleving vraagt dat ook. Ambtenaren hebben altijd dat ‘zorgen voor’ in zich. Dat moet veranderen in ‘zorgen dat’, meer faciliteren”.

Maar wat voor rol moet de overheid dan precies krijgen? Jan Hoogland, uitgenodigd om op deze avond als sidekick een reactie te geven op wat Verstappen heeft verteld, is filosoof en bijzonder hoogleraar Christelijke filosofie aan de Universiteit van Twente. Hij oppert dat er een heel andere verhouding moet komen tussen overheid en samenleving, maar dat dat niet vanzelf gaat. Er zijn stroefheden. Wat mogen wij van de overheid verwachten en behoort de overheid ondernemerschap te tonen en klantgericht te handelen: “Wie is die overheid nu eigenlijk? We stemmen regelmatig, wij kiezen onze overheid en die doet ook een hele hoop namens ons. Als we kijken naar de transities, dan zien we dat de overheid zich in veel opzichten heel anders is gaan opstellen en een rol pakt waarvan ik me afvraag of dat überhaupt wel kan”.

Er is dus een rolconflict. “En ik ben daar niet uit”, zegt Hoogland. In een samenleving waarin burgerinitiatieven steeds belangrijker worden, is ook een ambtelijk apparaat nodig dat soepel is en kan meebewegen en meedenken. En ook het algemeen belang moet worden veiliggesteld.

In de discussie met het publiek kwamen veel ideeën over de rol van de lokale overheid voorbij. Twee ondernemende vrouwen, alsmede vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke instellingen vertelden over burgerinitiatieven en hun ervaringen met de gemeente. Er werden voorstellen gedaan en modellen gepresenteerd voor een nieuwe verhouding tussen gemeente, burgerinitiatieven en sociaal ondernemen. Woordvoerder Simon Vink van de Universiteit van Wageningen bijvoorbeeld deed een aantal behartenswaardige aanbevelingen voor een vruchtbare samenwerking tussen universiteit en gemeente.

Aan het slot van de bijeenkomst vatte Gabriel van den Brink, hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg de bijeenkomst samen en reflecteerde hij op wat er was gezegd. De toverformule van een ideale samenwerking tussen gemeentelijke overheid, het ambtenarenapparaat, politiek en inwoners is nog niet gevonden. We zijn nog zoekende, aldus Marijke Verstappen.

De civil society opnieuw uitvinden

Van den Brink gaf wel een uitweg uit het dilemma aan: een derde domein betrekken bij de twee partijen: de staat en de particuliere ondernemer. In vaktermen heet dat de civil society, de sfeer waarin mensen niet handelen vanuit puur particulier initiatief en vanuit de overheid, maar vanuit associatie. Burgers komen bij elkaar om samen over de publieke zaak te praten vanuit een bepaald soort engagement. Niet alleen als ondernemer, niet alleen als overheidsambtenaar, maar vanuit een burgerlijke betrokkenheid.

In Nederland en andere West-Europese landen was er vroeger een heel levendige civil society, waarin men zorgde voor kunst, sport, arbeid en cultuur. Particuliere inzet voor het algemeen belang. Dat heeft tot circa 1950 goed gefunctioneerd. Toen kwam de verstatelijking. En als een civil society verstatelijkt, dan houdt ze op civil te zijn. Dat heb je de verzorgingsstaat. Op de een of andere manier moeten we de civil society opnieuw uitvinden, vindt Van den Brink: “En die heeft een andere logica dan de staat, maar ook een andere dan de markt. Civil society is een vorm van gesprek. Momenteel zijn we aan het zoeken naar andere termen, een nieuw idioom om met elkaar in gesprek te gaan, dat voorbij voert aan de tegenstellingen staat versus markt, of power versus partner. Daar voorbij ligt nog een derde domein”.

Lees het hele interview met gemeentesecretaris Marijke Verstappen over Bestuur en politiek: https://beroepseer.nl

Op de foto: Thijs Jansen interviewt Marijke Verstappen