Skip to main content

Enquête onder ambtenaren: driekwart kent collega die niet goed functioneert

Ruim driekwart van de ambtenaren kent wel een collega die niet goed functioneert. Dat blijkt uit een enquête van de online-uitgave re.Public – voor ambtenaren en bestuurders – onder ruim vijfhonderd ambtenaren uit alle bestuurslagen. Slechts veertien procent van de ambtenaren geeft daarbij aan dat de leidinggevende in staat is adequate maatregelen te nemen. “We zijn te lief voor elkaar,” aldus een van de respondenten. Drie procent van hen bekent zelf eigenlijk ook niet zo goed te functioneren.

Minister Blok voor Rijksdienst stelt in zijn hervormingsagenda een strenger beleid voor tegen ambtenaren die niet meer goed functioneren in hun huidige baan. Blok wil “versterkt sturen op resultaten”, schrijft hij. “Wanneer een medewerker niet meer goed functioneert in de huidige functie moeten er maatregelen genomen kunnen worden. Leidinggevenden vinden het vaak moeilijk om het gesprek daarover met die medewerker aan te gaan en adequate maatregelen te nemen.”

Ruim een derde van de ambtenaren geeft aan een collega op zijn of haar afdeling te kennen die niet goed functioneert. Nog eens 38 procent kent een niet-functionerende ambtenaar elders in de organisatie, in 4 procent van de gevallen gaat het om een ambtenaar bij een andere overheid. Opvallend is dat jongeren kritischer zijn over het functioneren van collega’s dan ouderen. Van de overheidsmedewerkers jonger dan 35 jaar kent in totaal 93 procent een collega waarvan ze vinden dat hij of zij niet goed functioneert. Bij de vijftigplussers is dat 65 procent.

Lef
Van de ambtenaren die een collega kennen die niet goed op z’n plek zit, geeft een derde aan dat de leidinggevende het inderdaad moeilijk vindt om het gesprek aan te gaan, blijkt uit de enquête. “De leidinggevende heeft het lef niet om moeilijke keuzes te maken en deze ambtenaar te ontslaan,” legt een van de respondenten uit. Een ander refereert aan de cultuur: “Over het algemeen is men niet gewend om elkaar aan te spreken op houding en gedrag.”

Leidinggevenden die zelf geconfronteerd worden met een niet-functionerende medewerker, zien dat anders. Geen van hen geeft aan het gesprek over het disfunctioneren niet te willen voeren. Bijna zestig procent van de leidinggevenden wijst erop dat ze over onvoldoende instrumenten beschikken om adequate maatregelen te nemen. “Ik voer wel gesprekken maar heb geen middelen om mensen aan de kant te zetten,” aldus een manager. Dit komt niet geheel overeen met het beeld dat er op de werkvloer heerst. Van de niet-leidinggevenden stelt slechts een kwart dat managers niet de juiste instrumenten hebben om in te grijpen.

Nieuwe proeftijd
Op de vraag welke middelen er nodig zijn om de juiste maatregelen te nemen, lopen de reacties uiteen. Naast een betere dossiervorming wordt er gepleit voor meer mogelijkheden voor demotie, (verplichte) bijscholing, overplaatsing of simpelweg ontslag. Anderen zien meer heil in “een nieuwe proeftijd” of “rondes waarbij alle medewerkers opnieuw moeten solliciteren”. Een van de leidinggevenden spreekt van ‘veel regels en procedures’, en stelt dat dossieropbouw tijd kost. Een ander wijst erop dat zijn voorganger het er maar bij heeft laten zitten: “In het verleden is er echter absoluut niet opgetreden. Er moet enorm veel puin worden geruimd.”

Tweede Kamerlid Roald van der Linde (VVD) begrijpt niet goed dat het gebrek aan voldoende instrumenten als verklaring wordt gegeven voor het feit dat er geen maatregelen genomen kunnen worden. “Overal worden functionerings- en beoordelingsgesprekken gevoerd, en je mag ambtenaren gewoon ontslaan.” Hij wijst ook op de cultuur binnen de overheid. “Het mag wat scherper aan de wind.”

De Tweede Kamer zou vandaag met Blok overleggen over de hervormingsagenda, maar dat debat is gisteren “tot nader order” uitgesteld.

Zie artikel: We zijn te lief voor elkaar, door Rutger van den Dikkenberg, met medewerking van Cindy Castricum en Rianne Waterval, op site van re.Publiek, 12 september 2013. http://republic.nl (Website is opgeheven)