Aanbevolen boeken
- Procedures en pistolen
- Merkbaar minder regeldruk
- Dwarsliggers – Tegenspraak onder schaamteloos leiderschap
- Wat is er mis met gezag?
- De brievenbus van Mevrouw De Vries
- Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken
- Echte leiders dienen – Voor leiders die het verschil maken
- Zorgvernieuwing – Over anders besturen en organiseren
- De beste, maar niet goed genoeg
- Nederland participatieland?
- Gezagsbronnen van burgemeesters en wethouders
- Activeringswerk in uitvoering
- Wij de overheid – cocreatie in de netwerksamenleving
- Eropaf… en dan? De rol van het maatschappelijk werk in het nieuwe welzijn
- Best persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk
- Belichaming van de kundige overheid
- Wijkondernemingen
- Onder het mom van zelfredzaamheid
- De rode ambassadeur
- Moresprudentie – Ethiek en beroepscode in het sociaal werk
- De ordegenerator en Orde houden in het voortgezet onderwijs
- Denkend aan burgerkracht
- Menslievende zorg in de praktijk
- Weten is meer dan meten
- In gesprek of verkeerd verbonden?
- Slow Management
- De onderwijsbubbel
- Dienend-leiderschap
- Eigentijds idealisme
- Beter communiceren op de werkvloer
- Rechtspraak is mensenwerk
- De moed tot waarheid
- Buigzame zorg in een onbuigzame wereld
- De burger als bondgenoot
- De blauwe diender
- De nieuwe kleren van de rechter
- De laatste manager
- Vertrouwen op democratie
- Eropaf! – De nieuwe start van het sociaal werk
- Uit de schaduw van het zorgsysteem – Hoe Buurtzorg Nederland zorg organiseert
- Buurtzorg: menselijkheid boven bureaucratie
- Praktijkboek Ontwikkelen als professional
Procedures en pistolen
Op 16 juni 2008 is Nederland wereldnieuws. CNN, een Chinees nieuwsstation, een aantal Turkse zenders, buitenlandse kranten schrijven erover, tot in Panama en Nieuw-Zeeland. Horeca-ondernemer Ahmet O., van Koerdisch-Turkse afkomst, gijzelt in de ochtend onder bedreiging van vuurwapens een wethouder en vier ambtenaren in het stadhuis van Almelo. De gijzeling zou meer dan vijf uur duren. Vlak voordat hij het gebouw betrad, had Ahmet O. zijn eigen grand-café De Rechter in het centrum van Almelo in brand gestoken, alsmede zijn auto die hij voor het stadhuis had geparkeerd. Al gauw blijkt dat O. en zijn echtgenote Ayse in de clinch liggen met de gemeente vanwege het uitblijven van vergunningen voor hun horecabedrijf.
Mirjam Pool was aanwezig in het stadhuis van Almelo op die bewuste dag. Kort daarvoor was ze een tijdelijk part-timecontract met de gemeente aangegaan als medewerker op het gebied van armoedebeleid. Aanleiding tot die verbintenis was haar boek Alle dagen schuld. Praktijkverhalen over armoede uit 2007.
Ruim een jaar na de gijzeling besluit ze de zaak Ahmet O. van alle kanten te onderzoeken en er een boek over te schrijven. Bij de presentatie van Procedures en pistolen – Over een gijzeling, de overheid en het publiek in mei 2013 sprak emeritus-hoogleraar politicologie Meindert Fennema een bomvolle zaal met aanwezigen in Almelo toe. Hij vertelde dat het boek hem deed denken aan de roman In Cold Blood van de Amerikaanse schrijver Truman Capote dat in 1966 verscheen: “In een documentaire-achtige reconstructie volgen we de daders, het opsporingsteam en de slachtoffers, vanaf even voor de moord tot en met de terechtstelling. Er ontstaat een aangrijpend verhaal met belichting van alle achtergronden, alle karakters en alle beweegredenen. Hij interviewt samen met een vriendin locale bewoners, de recherche en de moordenaars. Capote en Lee maken duizenden pagina’s aantekeningen”.
Procedures en pistolen is een even gedetailleerde en onthutsende reconstructie van een gijzeling die even gruwelijk had kunnen aflopen als het verhaal van Capote, aldus Fennema. Het boek is in zekere zin op dezelfde manier tot stand gekomen als van Capote. Met dit verschil dat Mirjam Pool zijdelings bij de gijzeling betrokken was.
Op de dag van de gijzeling brengen de landelijke media ruim verslag uit. Meteen al is er kritiek op het functioneren van de Almelose gemeente. Zonder O.’s. gewapende actie goed te praten, berichten journalisten over een getergde O. die door de lokale overheid aan het lijntje werd gehouden en de nodige vergunningen niet kreeg. O. was al wel begonnen met het verbouwen van een leegstaand pand tot grand-café zonder officiële toestemming. Er hing een geur van tegenwerking en willekeur om de hele zaak. Er zou sprake zijn van vriendjespolitiek in Almelo waar sommige bestuurders al veel te lang in functie waren.
Klap op de vuurpijl van de mediaberichtgeving was een televisie-uitzending van Zembla. Daarin was sprake van een hard werkende ondernemer die tot zijn wanhoopsdaad werd gedreven door de overheid.
Maar, is het terecht dat de sympathie van het publiek uitging naar de dader? Pool spreekt alle betrokkenen bij de gijzeling en legt tot in detail vast hoe die verliep. Ze heeft vier jaar onafgebroken gewerkt aan het boek om een onpartijdige, zorgvuldige weergave te kunnen geven van de gebeurtenissen en de achtergronden van alle zaken die van invloed zijn geweest. Ze is op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag hoe de media zoveel invloed konden uitoefenen. Waarom zijn er zoveel misverstanden geweest omtrent procedures en regels die de ambtenaren moesten volgen? Wat is er waar van beschuldigingen van vriendjespolitiek in Almelo, ook in relatie tot bestemmingsplannen? Wat is Ahmet O. voor een man? Wat is zijn achtergrond, en die van zijn vrouw die officieel geregistreerd stond als eigenaar van het grand-café? Hoe kwam het alles en iedereen wantrouwende echtpaar aan geldleningen voor de grote verbouwing van het gehuurde pand? Waren die wel legaal? Gebleken is dat O. schulden had, niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning en de Nederlandse taal niet goed beheerste.
Het boek maakt pijnlijk duidelijk dat de bestuurders van Almelo niet alleen slecht konden omgaan met de media. Ze konden ook niet omgaan met kritiek. Fennema had het in zijn toespraak over bestuurlijke arrogantie en een zwakke gemeenteraad. We zien ook dat wederzijds onbegrip en te weinig transparantie tussen publiek en overheid snel kan escaleren in crisistijd. Wat tanend gezag en een informele dorpscultuur uitrichten. “Een stelsel van regelgeving, mits op zuivere wijze toegepast, bevordert de rechtsgelijkheid en is juist een waarborg tegen machtswillekeur”, schrijft Pool. “Een onpartijdig bureaucratisch apparaat is het werktuig dat onze democratische rechtsstaat, met al zijn dierbare verworvenheden, in de praktijk laat functioneren. Het stelsel van regels, rechten en plichten is ondertussen echter wel erg complex geworden. En de burger is een steeds kritischer houding gaan aannemen ten aanzien van de overheid, die steeds verder in zijn dagelijkse leven doordringt.”
Alle partijen zijn in gebreke gebleven wat communiceren betreft. Als je het boek uit hebt, blijf je verbluft achter over zoveel langs elkaar heen praten en leven. We leven in een tijd van overvloedige informatie die constant verplaatst of rondgepompt wordt, maar echt communiceren, zoals burger en bestuurder geacht worden te doen is ver te zoeken. Het Latijnse woord communicare wil zeggen “iets gemeenschappelijk maken”. Dat is meer dan informatie verplaatsen. Communicatie is het transformeren van de sociale orde. Daarom wordt communicatie in die betekenis in de managementwereld wel de onderhoudsbasis en de voedingsbodem van een organisatie genoemd, ofwel: communiceren is organiseren. Toegepast op de publieke zaak: gemeenschap zijn, of een gemeente vormen.
Procedures en pistolen is een knap staaltje onderzoeksjournalistiek dat de verhoudingen tussen burger, overheid en media blootlegt. Het is een onpartijdig boek dat verplichte literatuur zou moeten zijn voor burgers en politicI.
Procedures en pistolen – Over een gijzeling, de overheid en het publiek, door Mirjam Pool, Uitgeverij Atlas Contact, 400 p., 2013, € 24,95.
Merkbaar minder regeldruk
Burgers en bedrijven merken nog onvoldoende dat de regeldruk in Nederland afneemt. Om die reden heeft het Adviescollege toetsing regeldruk Actal de bundel Merkbaar minder regeldruk uitgegeven waarin verschillende auteurs hun licht laten schijnen over deze problematiek. Ze brengen nieuwe gezichtspunten en verrassende perspectieven naar voren uit de dagelijkse praktijk van bedrijven en personen die als voorbeeld kunnen dienen voor een merkbare en structureel lage regeldruk.
Actal-voorzitter Jan ten Hoopen schrijft met twee collega’s in het Voorwoord: “In 2005 maakte een grote verzekeraar furore met de ‘paarse krokodil’. Deze krokodil is een metafoor geworden voor starheid, bureaucratie en onvriendelijkheid. Wij hebben de paarse krokodil een metamorfose laten ondergaan. Een gedaantewisseling als inspiratiebron voor minder bureaucratie en regeldruk… De overheid moet zich niet meer verschuilen achter procedures en loketten. Een samenleving floreert bij wederkerigheid en empathie en bij het leggen van verbindingen tussen mensen, organisaties en ontwikkelingen”.
Volgens Ten Hoopen moeten we kiezen voor het perspectief van de ondernemer, de burger en de professional. Merkbaar minder regeldruk bouwt voort op het advies aan het nieuwe kabinet Minder regeldruk voor groei en ontwikkeling van 25 september 2012 waarin de doelstellingen en een plan van aanpak om die doelen te halen, stonden vermeld.
De bundel bestaat naast de Inleiding uit drie delen: overheid, samenleving en regels. Paul Frissen, decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur te Den Haag, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, opent het eerste deel met zijn bijdrage over “een giftige cocktail van nobele intenties en staatsmacht, waarbij het geloof in de maakbare samenleving tot megalomane proportie kan uitgroeien in een preventiestaat”. Aan de hand van kleine verhalen over ‘kinderkapstokjes’, ‘de jeugd van tegenwoordig’ en het ‘consternatiebureau’ betoogt Frissen dat we met onze regels de burger willen normaliseren en disciplineren. Regeldruk komt voort uit beleidsambities en beleidsaccumulatie, en kan worden bestreden door aanvaarding van tragiek. De overheid moet leren loslaten en overlaten. En de burger moet meer verantwoordelijkheid nemen en niet voortdurend vragen om arrangementen van de overheid.
De bijdrage van Arjo Klamer, hoogleraar culturele economie aan de Erasmus Universiteit, gaat over regels en vakmanschap: “Organisaties van vakmanschap zouden het alternatieve antwoord kunnen zijn op mistoestanden. In plaats van meer toezicht op ziekenhuizen, strengere regels voor het hbo en het wo, en een verdere bestuurlijke inkadering van het financiële stelsel, zouden de vaklieden zich kunnen organiseren en door middel van intervisie en supervisie en aan de hand van gedeelde waarden de kwaliteiten van hun vak borgen. Het gaat er dan om dat collega’s elkaar aanspreken, waardering uitspreken wanneer die verdiend is, en duidelijke kritiek geven wanneer die nodig is. Het optimaal functioneren van alle collega’s is dan een gemeenschappelijk belang want iedere collega die een scheve schaats rijdt, werpt een schaduw over de gehele beroepsgroep. Een dergelijke samenwerking is ongetwijfeld gebaat bij een aantal formele regels. Maar ze werkt alleen bij de gratie van een reeks informele regels die de vaklieden geleidelijk en spontaan met elkaar ontwikkelen”.
In de bijdrage van Margo Trappenburg komt de bestuurskundige en juridische invalshoek van merkbaar minder regeldruk aan de orde. Trappenburg is universitair hoofddocent bij de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschappen (UU), bijzonder hoogleraar bij het Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies (UvA) en voorzitter van de stichting Beroepseer. Ze schetst een beroepsgroep van ‘beterweters’ die te vinden is in het management van publieke instellingen, in ondersteunende staf, toezichthoudende gremia en talloze adviesbureaus en adviesorganen. Iedere beroepsgroep leidt tot een bepaalde manier van kijken naar de werkelijkheid, bij de nieuwe ‘beterweters’ gaat het om meten, verbeteren, monitoren, plannen en samenwerken. Dit perspectief is volgens Trappenburg te overheersend geworden. Daarbij ontlenen de ‘beterweters’ hun gezag aan de overheid. Die eist namelijk dat er wordt gemeten, verbeterd, gemonitord, gepland en samengewerkt. Daarom is de overheid nodig om dit bolwerk af te breken tot normale omvang. De strijd tegen regeldruk is een strijd tegen de macht van de nieuwe beterweters, die leidinggevende posities bekleden en de termen van het debat bepalen.
Andere bijdragen zijn o.a. van:
– Evelien Tonkens, bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap bij de afdeling Sociologie en Antropologie van de Universiteit van Amsterdam. Zij schrijft dat regeldruk verminderen niet moeilijk is. Ze doet zeven voorstellen;
– Ap Dijksterhuis, hoogleraar Psychologie van het Onbewuste aan de Radboud Universiteit Nijmegen en mede-oprichter van adviesbureau Dijksterhuis & van Baaren BV. Volgens hem leidt angst voor fouten en overtredingen vaak tot een gestaag maar onmiskenbaar groeiende regeldruk. Hij bepleit een cultuurverandering en stelt dat belonen vrijwel altijd beter werkt dan straffen.
– Paul Schnabel, socioloog en van 1998 tot 2013 directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Hij schetst in zijn column hoe de overheid bij nieuwe regelingen herhaaldelijk weerstand weet op te roepen bij burgers, en vraagt meer aandacht voor het vermijden van de kans dat een wet tot teleurstelling bij de burger leidt;
– Wim Voermans, hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit Leiden, wetenschappelijk directeur van het Instituut Publiekrecht en voorzitter van de International Association of Legislation beschrijft de metafoor waar bestuurders zich in een cockpit wanen en dan aan de knoppen gaan zitten, het mechanieksyndroom. Regels zijn knoppen en deze knoppen worden als instrument om te sturen overschat;
– Raoul Heertje, tekstschrijver, beweert in zijn column dat regels ons zouden moeten verbinden, maar het tegendeel is het geval, ze drijven ons juist uit elkaar.
De bundel bevat naast de bijdragen ook de uitkomsten van een praktijkonderzoek naar het omgevingsrecht en de langdurige zorg, een impressie van het innovatiepanel en enkele bevindingen van een enquête onder ruim 400 bedrijven, 700 burgers en bijna 400 professionals.
Merkbaar minder regeldruk, uitgave adviescollege Actal, 136 p., 2013, € 10,-. Het boek is gratis beschikbaar als pdf. Klik hier.
Zie over doelstelling Actal en meer info over boek: www.actal.nl
Dwarsliggers
Waarom luisteren leiders niet naar tegenspraak? Volgens organisatie-adviseur Aart G. Broek voorkomt deugdelijke tegenspraak bedrijfs- en beleidsfiasco’s. Toch houden toezichthouders, directie en management niet van kritische dwarsliggers. Het spreekwoord wil anders, maar in de praktijk geldt: beter ten hele gedwaald dan ten halve gekeerd. Recente voorbeelden zijn er genoeg, het SNS-Reaal debacle bijvoorbeeld.
Na het inzetten van een bedrijfstraject is er geen weg terug. Het daadwerkelijk luisteren naar gefundeerde tegenspraak impliceert dat je als bestuurder geen juiste keuzes hebt gemaakt. Voor belanghebbenden is het nog wel mogelijk te erkennen dat er ‘weeffoutjes’ blijken te zijn ontstaan. Het is echter geen doen zich echt af te vragen of er fundamentele beslissingsfouten zijn gemaakt. Terugkomen op je schreden is een krenkende aantasting van de eigen identiteit. Zó pijnlijk dat je nog slechts kunt volharden in je mogelijke ongelijk.
Succes betekent dat je bewonderenswaardig slim bent, een foute beslissing en falend beleid betekenen dat je verwerpelijk dom bent. Een beslissingsfout diskwalificeert je voor de leidende functie die je bekleedt: toiletjuffrouw zijn en dan de pot niet weten schoon te borstelen!
De schok die bij tegenspraak ontstaat, is een kwestie van schaamte: het pijnlijke gevoel dat we krijgen wanneer we worden vernederd of dreigen te worden vernederd. Door kritische tegenspraak bevinden we ons plots niet meer ín de groep, maar staan juist te kijk vóór de groep waartoe we behoren. We verlangen bewondering. We haten het buitengesloten worden. We haten schaamte.
Tegenspraak zorgt voor de dreiging van vernedering en voor potentiële uitsluiting van degene die wordt tegengesproken. Deze schok van schaamte vertaalt zich in agressie, dikwijls van ernstige aard, soms zelfs van direct fysiek geweld. Zelden waagt een speler uit de eigen organisatie zich dan ook aan het bekritiseren van leiders over het beoogde of reeds ingezette parcours. Het kan je letterlijk of figuurlijk de kop kosten. Juist daarom is het geven van tegenspraak zo verrekte moeilijk en laten we dat bij voorkeur over aan een buitenstaander. Juist daarom scharen we ons niet achter degene die tegenspraak levert.
Het is een opgave om te accepteren dat je door je ondergeschikten en gelijken kritisch wordt tegengesproken. Het is óók een opgave om je meerderen of gelijken daadwérkelijk tegen te spreken. Tóch is het haalbaar om het gefundeerde tegenspreken in een organisatie te integreren. Dat voorkomt bovendien klokken luiden.
Er staan ons een zestal methoden ter beschikking om tegenspraak mogelijk te maken in een organisatie. Bijvoorbeeld de premortem methode, een effectieve en plezierige manier om tegenspraak te faciliteren. Als besluitvorming in de laatste fase is beland en een organisatie bijna overgaat tot het formaliseren ervan, bouwen we alsnog een adempauze in. Degenen die inhoudelijk goed ingevoerd zijn, krijgen – zonder samenspraak – de tijd om zich voor te bereiden op een extra sessie, waarin elk een korte voordracht houdt. Het onderwerp staat haaks op de ‘weloverwogen’ redenen van het bijna genomen besluit. Dit premortem heeft als voordeel dat het groepsdenken in principe geen kans krijgt om tegenspraak aan te sturen en het prikkelt het voorstellingsvermogen tot het uiterste.
Een andere methode is de cockpit-methode, ontworpen met het doel het aantal vliegtuigongelukken te reduceren. Hier wordt een ambiance gecreëerd waarin iedereen die tegenspraak geeft, ervaart dat hij meer geaccepteerd wordt naarmate hij vrijer zijn mening naar voren brengt. In de praktijk van formele groepen en organisaties betekent dit het doorbreken van de hiërarchische verhoudingen: een ondergeschikte moet de juistheid van (potentiële) besluiten en opdrachten kunnen betwijfelen, terwijl een leider – op welk niveau dan ook – moet begrijpen dat zijn autoriteit en expertise als zodanig niet worden bedreigd. Het gaat om het voorkomen van schaamte-ervaringen bij alle partijen. Het creëren van de ambiance begint met het onderkennen van de kracht van schaamte en de acceptatie van het aanwezig zijn van schaamte-ervaringen.
Met het introduceren van deze cockpit-methode in de luchtvaart daalde het aantal dodelijke vliegtuigongelukken aanzienlijk. De captain was niet langer de “dictator” van het vliegtuig, de bemanning werd geacht samen te werken en voortdurend onderling te communiceren over het professionele handelen op voet van gelijkwaardigheid. Wanneer de copiloot ervan overtuigd is dat de gezagvoerder een foute beslissing neemt, dan moet de copiloot dat onomwonden zeggen.
Aart G. Broek is specialiseerde zich in communicatiewetenschappen, sociologie en criminologie. Hij is momenteel organisatie- en bestuurskundig adviseur, met name inzake agressie- en veiligheidsvraagstukken. Broek woonde twintig jaar op Curaçao en publiceerde diverse boeken waaronder De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden (2011).
Dwarsliggers – Tegenspraak onder schaamteloos leiderschap, door Aart G. Broek, uitgeverij In de Knipscheer, 120 p., harde kaft, 2013, € 17,90
Wat is er mis met gezag?
Auteur Jurriën Rood, filosoof en filmer, kreeg de gelegenheid het straatgezag van politiemensen in Amsterdam-Amstelland jarenlang te observeren. Wat bleek is dat het door ons gekoesterde beeld van tanend gezag, niet klopt. In tegenstelling tot de berichten is het gezag tamelijk groot. Het overgrote deel van de burgers doet meteen wat de politie hun vraagt en opdraagt. De politie heeft nog gezag, maar dan wel in een nieuwe vorm. Ze heeft een strategie ontwikkeld om met het publiek in gesprek te gaan en combineert zacht en hard, praten en optreden.
Maar hiermee zijn de gezagsproblemen nog niet opgelost, vooral niet het probleem van het toenemende – fysieke – geweld in de openbare ruimte, ook gericht tegen gezagsdragers.
Rood wil met zijn boek een opiniërende bijdrage leveren aan het debat over publiek gezag. Het eerste deel van zijn boek gaat over het onderzoeksverslag van de politie op straat en over het begrip gezag dat nader onder de loep wordt genomen, vooral de grote rol die hierbij wordt gespeeld door de bevolking, de “gezagstoekenners”. Wijzelf dus. Wat ging er mis tussen ons en het “gezag”?
Het tweede deel behandelt een stuk recente ideeëngeschiedenis van gezag in het algemeen. Hoe er na de anti-autoritaire revolte van de jaren zestig een gezagsarme wereld is ontstaan en wat de gevolgen ervan zijn. We ontdekken een tweeslachtige houding bij burgers en een “angst voor gezag” bij de overheid. Maar het grootste probleem is de toename van geweld en het recht van de sterkste. Dat is de reden om hard aan de bel te trekken.
In het derde deel biedt Rood een nieuw, filosofisch geïnspireerd toekomstperspectief op gezag aan, een voorstel ter rehabilitatie van een bepaalde vorm van gezag: “Mijn appèl is geen oproep om terug te gaan naar een wereld van repressie en ouderwets gewelddadig gezag, waar het bij onzorgvuldige lezing misschien voor kan worden aangezien. Wat ik voorstel is juist om vooruit te gaan, naar een vrijwillig gedragen en modern gezag”.
Rood pleit voor een nieuwe gezagsvorm die vrijwillig wordt aanvaard en kritisch gedragen, die nodig zal zijn om een halt toe te roepen aan het recht van de sterkste.
Het gezag moet een goed gezag zijn en dat wil zeggen dat het van harte gedragen kan worden door de bevolking. Nog een stap verder is expliciet het goede nastreven in een gezagsverhouding. Als we dat doen kunnen we het nieuwe gezag behoeden voor de oude valkuilen, namelijk luiheid van de toekenners en vooral overijverige strengheid van de beoefenaars. In het laatste hoofdstuk verkent Rood het goede gezag en de typerende kenmerken, toegespitst op de twee belangrijkste partijen in de gezagsrelatie: overheid en burger.
In het Nawoord refereert Rood aan een paradox van de vrijheid, door Plato beschreven in zijn boek De Staat. De filosoof Karl Popper (overleden in 1994), die het helemaal niet eens was met Plato’s ideeën was het wel eens met de paradox van de vrijheid:
“Ongelimiteerde vrijheid leidt tot haar eigen tegendeel, want zonder bescherming en inperking door wetten moet zulke vrijheid wel leiden tot de tirannie van de sterken over de zwakkeren”. Onbeperkte vrijheid leidt, vreemd genoeg, tot een nieuwe onderwerping. Dat was 2500 jaar geleden al duidelijk voor Plato. Met de opkomst van het recht van de sterkste in de openbare ruimte van de anti-autoritaire wereld zijn we in Nederland een aardig eind op weg om de waarheid van deze paradox opnieuw in de praktijk te bewijzen. Het sleutelwoord in deze definitie is niet vrijheid, maar ongelimiteerd. Dat geeft de richting aan in het zoeken naar een uitweg.
Om extremen te vermijden, is het nodig strepen te trekken, limieten te stellen.
De nieuwe vorm van gezag is een vrijwillig aanvaard en kritisch ondersteund gezag, dat communicatief en humanitair wordt uitgeoefend. Het moet worden uitgeprobeerd. Het is nodig dat de overheid deze stijl gaat beproeven en tegelijk de strijd aangaat met het recht van de sterkste. Wat is er mis met gezag? is een belangrijk en noodzakelijk boek.
Rood schreef eerder het hoofdstuk Het gezag van de politieagent in drie vragen in het in 2012 verschenen boek Gezagsdragers. De publieke zaak op zoek naar haar verdedigers onder redactie van Thijs Jansen, Gabriël van den Brink en René Kneyber.
Wat is er mis met gezag? Een nieuwe visie op autoriteit, door Jurriën Rood, uitgeverij Lemniscaat, 340 p., 2013, € 19,95
De brievenbus van mevrouw De Vries
De bejaarde, gehandicapte en chronische zieke mevrouw De Vries uit de Indische buurt in Amsterdam ontving in acht jaar tijd meer dan tweeduizend brieven van overheids- en zorginstanties. Ze snapte doorgaans niets van al die voorschriften, formulieren, mededelingen, afrekeningen en vragen. Gelukkig hielp haar buurman Stephan Steinmetz haar met de afhandeling van de stroom papier over vervoer, thuiszorg, hulpmiddelen en subsidies en vroeg zich af waarom zoveel ouderen zoveel onbegrijpelijke post krijgen. Mevrouw De Vies is namelijk geen uitzondering. Overal in Nederland raken ouderen in de war door officiële brieven die onduidelijk zijn, totaal overbodig, elkaar tegenspreken of schaamteloze reclame bevatten.
Voor het boek De brieven van Mevrouw De Vries maakte Steinmetz een selectie uit de tweeduizend brieven aan zijn buurvrouw. We zien daarvan vele voorbeelden in het boek weergegeven. Uit de papierberg doemt het beeld op van een verzorgingsstaat waar juristen en accountants het voor het zeggen hebben, waar systemen en organisatiedoelen maatgevend zijn en gewone mensen er niet meer toe doen. Een van de oorzaken van al die brieven is de privatiseringsdrang van de laatste jaren die allerlei diensten heeft versnipperd, en een steeds killer wordende overheid die koste wat kost de marktwerking doorvoert. Terwijl aan de ene kant de overheid zegt zich te willen terugtrekken en meer wil overlaten aan de eigen kracht van de burger – de zelfredzame burger – neemt aan de andere kant controle, regelzucht en bemoeizucht almaar toe. Bewijs daarvan is dus deze nooit ophoudende, altijd maar doorgaande stroom brieven met aankondigingen, mededelingen, maatregelen, verordeningen, voornemens, besluiten en wijzigingen die een doel op zich lijken te zijn geworden.
Hoe zal het worden nu het Rijk meer zorgtaken overdraagt aan gemeenten? Wat gaan we tegen dit bureaucratisme doen? Gaan we ervoor zorgen dat oudere mensen met kwalen en zorgen op een fatsoenlijke manier – als mens – benaderd en behandeld worden?
Auteur Stephan Steinmetz werkte enige jaren als journalist en was van 1990 tot 1998 voorzitter van het Amsterdamse stadsdeel Zeeburg. Hij werkt nu bij de Public Affairs Groep als adviseur veiligheid, zorg, welzijn en onderwijs voor de overheid. Mevrouw De Vries is inmiddels overleden.
De brievenbus van Mevrouw De Vries, door Stephan Steinmetz, uitgeverij Atlas Contact, 144 p., 2013, € 16,95. Ook als e-boek leverbaar.
Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken
Het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken is geheel vernieuwd. Het eerste nummer dat in maart 2013 verscheen, bevat een themadossier waarin de vraag centraal staat: Wie houdt er nog van de sociale professional?
Sociale professionals gaan het zwaar voor de kiezen krijgen in de toekomst. Ze moeten een sleutelrol spelen bij de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten, bij de bezuinigingen op de AWBZ en in de uitvoering van de Wmo. Daarbij zien ze ook de ene na de andere beleidshype op zich afkomen: ze moeten eropaf!, aan de gang met Welzijn Nieuwe Stijl. generalistisch werken, burgerkracht bevorderen, en intussen niet vergeten evidence based te opereren.
De redactie ontving diepgravende en uitdagende antwoorden op hun vraag over de professional. Van bijvoorbeeld de Amerikaanse socioloog Richard Sennett, auteur van het boek The Craftsman – De ambachtsman – die in een interview zegt dat hij zich verbaast over het pleidooi in Nederland voor meer burgerkracht: “Ik heb het idee dat jullie in Nederland een strijd leveren waarmee de rest van de wereld zich niet bezighoudt”.
In een interview met Nico de Boer en Jos van der Lans blikken beide “burgerkracht-apostelen” terug op twee jaar burgerkracht. Zij schreven in 2011 hun essay Burgerkracht. De toekomst van het sociaal werk in Nederland, dat zowel veel bijval als afkeur ontlokte. Een van de verwijten is dat het essay de weg heeft bereid voor de bezuinigingen in de sociale sector.
Van de hand van Thijs Jansen van de Stichting Beroepseer is het essay Vrijwillige slaven waarin hij terugblikt op de acht jaar die zijn verstreken na het verschijnen in 2005 van het boek Beroepszeer – Waarom Nederland niet goed werkt. De conclusie is dat professionals de volgende stap moeten maken en hun eergevoel verbeteren. Nodig daarvoor is machtsuitoefening van anderen buiten de deur houden en er zelf naar streven te voldoen aan hoge normen van het eigen beroep. De eigen professionaliteit moet verstevigd door te voldoen aan kwaliteitsmaatstaven waaraan men elkaar dient te houden: “De vakman is hier niet alleen een individu, hij maakt deel uit van een sociale praktijk waarin men voortdurend tracht overeenstemming te bereiken over idealen, doelen en maatstaven”.
Dat is het tegendeel van het slachtofferperspectief van beroepsgroepen die passief lijden onder een afhankelijkheidspositie en niet in verzet komen tegen aantasting van hun vakmanschap door bijvoorbeeld managers en bestuurders.
Andere bijdragen onder meer: een artikel van Margo Trappenburg en Marigo Teeuwen over zorgwerkers nieuwe stijl: Kan uw dochter nog aan de slag in de zorg? Familie en samenleving moeten meer gaan doen aan zorg en welzijn. Wat voor werk ligt er dan nog voor de betaalde kracht? Wat moet de maatschappelijk werkster, de opbouwwerker of andere sociale professionals straks gaan doen? Een interview met Paul Schnabel, de vertrekkende directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau, over de crisis en de bezuinigingen van het kabinet, een artikel van Piet-Hein Peeters over De nieuwe sociale professional, en van Lucas Meijs over vrijwilligerswerk.
Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken (TSS)verschijnt vier keer per jaar in cahiervorm en een keer als jaarboek. Hoofdredacteur: Marcel Ham.Themaredactie: Henk Krijnen. Een abonnement kost € 72,50 voor particulieren, instellingen betalen € 125,-. Mooie druk en rijk geïllustreerd, 60 pagina’s, uitgegeven door Movisie.
Echte leiders dienen – Voor leiders die het verschil maken
De opvattingen over leiderschap staan onder druk. Misstanden als zelfverrijking, autoritair leiderschap en megalomanie hebben de wereld in een economische crisis gestort. Het moet anders, maar hoe? Inge Nuijten denkt dat dienend-leiderschap het antwoord kan geven. Zij promoveerde in 2009 op het onderwerp en schreef er een handboek over. In Echte leiders dienen legt ze uit wat dienend leiderschap precies betekent.
Het begrip dienend-leiderschap werd in de jaren zestig geïntroduceerd door de Amerikaan Robert K. Greenleaf in zijn boek De dienaar als leider. Hij schreef: “Het begint met het natuurlijke gevoel dat men in de eerste plaats wil dienen. Daarna maakt men bewust de keuze om te trachten te leiden”. Leiderschap is in Greenleafs visie geen manier van doen, maar een manier van zijn.
In de Amerikaanse literatuur vind je de ideeën van Greenleaf op verschillende plekken terug. Bekende managementdenkers als Senge, Drucker, Bennis, Blanchard, Block, Covey en Jaworski zijn door hem geinspireerd of waren leerlingen.
De vraag wat nu precies het geheim van dienend-leiderschap is, is niet eenvoudig te beantwoorden, aldus Fons Trompenaars in het Voorwoord: “Een van de opvallende dingen aan deze vorm van leiderschap is het ontbreken van zoiets als ‘de beste weg’. Er zijn ontelbare wegen naar het gewenste doel. Het is vooral de houding waarmee je mensen benadert, die bepalend is voor de voortgang van een proces en de oplossing van mogelijke uitdagingen”. Wel is het duidelijk dat het grondbeginsel altijd hetzelfde is: de bereidheid anderen te dienen.
Op basis van wetenschappelijk onderzoek geeft dit boek antwoorden en praktische inzichten waarmee je direct aan de slag kunt. Het laat zien dat dienend-leiderschap resultaatgericht is en gaat over helderheid en ontwikkeling. Dienend-leiders zijn zelfverzekerd, in staat om in een complexe en dynamische omgeving richting te geven en aandacht te houden voor de mensen die de organisatie maken. Daarmee maken ze het verschil.
Kwaliteiten van dienend-leiderschap die we kunnen onderscheiden zijn: leiden door te dienen, meer passie door controle, delen in grotere gehelen plaatsen, de korte termijn met de lange termijn vebinden en actief luisteren. De belangrijkste is dat de dienend leider tegenstellingen weet te verenigen en niet het ene uiterste door het andere uiterste vervangt.
Aan het slot van het boek worden zes misvattingen over dienend-leiderschap beschreven. Door te vermelden wat het niet is, krijgen we een helder beeld. Dienend leiderschap is bijvoorbeeld niet soft, het is niet iets dat hooguit past bij vrouwen en bij verzorgende beroepen. Het is ook niet voor leidinggevenden die geen daadkracht tonen en weinig nieuws bewerkstelligen. Dienend-leiderschap is weggelegd voor iedereen, maar niet voor watjes. Dienend leiderschap is ook geen trucje of iets om je imago mee op te poetsen.
Als je dienend-leiderschap niet consequent doorvoert, of het gebruikt om mensen te manipuleren, is het geen dienend-leiderschap en is het gedoemd te mislukken. Men zal op den duur de leiding niet meer serieus nemen. Dienend-leiderschap is ook niet de zoveelste leiderschapshype. De vorm is misschien wel zo oud als de mensheid zelf. Plato, Socrates, Benedictus en Jezus laten zien dat men ook in vroeger tijden al bekend was met principes die geassocieerd worden met dienend-leiderschap.
Dienend-leiders zijn ook niet te perfect om waar te zijn. Het is een kwestie van vallen en opstaan, fouten onder ogen zien, samen daarvan leren en samen verder bouwen.
Echte leiders dienen – Voor leiders die het verschil maken, door Inge Nuijten, Academic Service, 160 p., 2012, € 29,95
Zorgvernieuwing
Zorgvernieuwing gaat over vernieuwend besturen en organiseren in de zorg. Het boek is het resultaat van zes jaar antropologisch onderzoek waar Annemarie van Dalen aan heeft gewerkt: “Ik wilde zicht krijgen op wat vernieuwende, waardevolle manieren van organiseren kunnen zijn en deze ontrafelen. Kunnen we begrijpen hoe het werkt in organisaties die ‘het anders doen’? Dat anders doen gaat soms over heel concrete keuzes, maar vaak ook over lastig grijpbare processen en subtiele details; dingen die je wel aanvoelt, maar moeilijk onder woorden kan brengen. Het vinden van taal om deze soms broze processen en de samenhang daartussen te beschrijven is voor mij een zeer leerzame ervaring geweest”.
Van Dalen vertelt het verhaal van twee zorgorganisaties die, tegen de stroom in, een innovatieve zorgpraktijk ontwikkeld hebben: Esdégé-Reigersdaal en Buurtzorg Nederland. Esdégé-Reigersdaal is een organisatie die zorg en ondersteuning biedt aan mensen met een handicap. Buurtzorg Nederland is een in 2006 opgerichte thuiszorgorganisatie.
Het onderzoek onthult organiseerpatronen die passen in een nieuw tijdsgewricht. Deze laten zien hoe zorgprofessionals, wars van de doorgeschoten regel- en meetdrift, met toewijding, trots en met oog voor de kosten hun werk kunnen organiseren. Daardoor zijn zij in staat de mensen die op zorg aangewezen zijn als compleet mens te benaderen met oog voor hun context. Niet de kostenbeheersing, noch de dominante eisen van de systeemwereld bepalen de wijze waarop ze het werk organiseren, maar hun visie op zorg en de waarden die hen drijven.
De kern van het boek bestaat uit twee diepgaande casusbeschrijvingen en vijf hoofdstukken die organiseerpatronen beschrijven die in de beide organisaties naar voren komen. Het onderzoek biedt waardevolle informatie voor degenen die voelen dat het knelt in de zorg en die willen bijdragen aan vernieuwing. Het materiaal biedt een kennisbron voor zorgbestuurders, beleidsmakers en toezichthouders. Het opent een nieuw perspectief op organiseren in de zorg, het maakt alternatieven zichtbaar voor de manier waarop bestuurders zich verhouden tot de institutionele context waarbinnnen zij opereren en het geeft inzicht in de samenhang tussen het effect van specifieke organiseeroplossingen en -processen.
Bestuurders, professionals, managers of beleidsmakers moeten echter geen kant en klare recepten, procedures of technieken in dit boek hopen te vinden. De lezer kan niet volstaan met een ‘management-summary’. Degene die deze kennis wil gebruiken, moet ook de weg langs het detail gaan en zelf de verbinding leggen tussen het unieke van de cases en de eigen situatie.
Zorgvernieuwing – Over anders besturen en organiseren, door Annemarie van Dalen, Boom Lemma uitgevers, Den Haag, 379 p, 2012, € 39,50
De beste, maar niet goed genoeg
Rien Fraanje, senior-adviseur bij de Raad voor het openbaar bestuur (Rob), schreef met Hans-Martien ten Napel, universitair docent staats- en bestuursrecht aan de Universiteit van Leiden het artikel De beste, maar niet goed genoeg in het tijdschrift Christen Democratische Verkenningen (CDV) over het vertrouwen in onze democratie. Zij laten zien dat het vertrouwen in politici en politieke partijen laag is. Ook besteden zij aandacht aan het verschil in vertrouwen tussen hoger en lager opgeleiden. Het artikel bouwt voort op het Rob-advies Vertrouwen op democratie uit 2010.
Fraanje en Ten Napel schrijven als conclusie: Het vertrouwen in onze democratie is nog hoog, maar er gaan belangrijke problemen schuil.
Een groot deel van de Nederlandse samenleving voelt zich niet meer goed gerepresenteerd door de politieke partijen en hun politici. De Raad voor het openbaar bestuur concludeert dat onder meer de verplaatsing van de politiek en de medialogica waaraan de politiek is onderworpen, hebben geleid tot ‘de andere kloof’, want “de belevingswereld van mensen, hoe zij de werkelijkheid ervaren, vindt geen aansluiting meer bij de wijze waarop de politiek functioneert.
Politiek en bestuur opereren als ware de samenleving nog opgebouwd in verticale, hiërarchische verhoudingen. Mensen, bedrijven, maatschappelijke organisaties, maar ook het openbaar bestuur bevinden zich inmiddels in horizontale netwerken. Daarin zijn de politiek en de overheid niet meer de belangrijkste, maar één van de belangrijke spelers”.
Uiteraard blijft deze problematiek niet tot Nederland beperkt.
Zo luidde een van de conclusies van de in 2012 gepubliceerde ‘Democratic Audit’ in Groot-Brittannië dat “almost all available indicators suggest that representative democracy is in long-term, terminal decline, but no viable alternative model of democracy currently exists”.
De toevoeging aan het eind is terecht, voor zover de door John Keane in het vooruitzicht gestelde ‘monitory democracy’, waarin parallel aan de verplaatsing van de politiek “power-monitoring and power-controlling devices have begun to extend sideways and downwards through the whole political order”, nog onvoldoende concrete vorm lijkt te hebben gekregen om de representatieve democratie zinvol te kunnen aanvullen. De democratie is waarschijnlijk de beste staatsvorm die we voorhanden hebben, maar de wijze waarop we er nu invulling aan geven is al met al niet goed genoeg.
Het antwoord op die pessimistische conclusie komt vooralsnog niet van de politiek maar vanuit de samenleving, waar steeds meer mensen – buiten overheid en politiek om – initiatieven nemen om hun wijk, buurt, stad of land beter en mooier te maken, met projecten waarvoor geen politieke besluitvorming nodig is. Mensen organiseren zich via nieuwe en sociale media rond gedeelde belangen, ambities en idealen. Het particuliere initiatief in de vitale samenleving bloeit als nooit tevoren. Bestuurskundigen hebben deze nieuwe trend al aangeduid met ‘de doedemocratie’ of ‘doe-het-zelfdemocratie’.
Voor politiek en bestuur roept dat een steeds nijpender vraag op: haken zij aan of haken zij af?
De beste, maar niet goed genoeg, artikel door Rien Fraanje & Hans-Martien ten Napel in tijdschrift Christen Democratische Verkenningen, 38 pagina’s, winter 2012. Klik hier voor artikel in pdf.
Christen Democratische Verkenningen is het kwartaaltijdschrift van het CDA, uitgegeven door Boom Tijdschriften, Amsterdam.
Zie ook site van Raad voor het Openbaar Bestuur:www.rob-rfv.nl
Nederland participatieland?
Is het realistisch dat er een soort doe-het-zelfmaatschappij ontstaat, waarbij burgers elkaar helpen als zorginstellingen of gemeenten dat niet doen? De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) moet leiden tot meer informele zorg. Maar het is de vraag of het gemeenten wel lukt om ruimte te geven aan de eigenheid van sociale verbanden. Dit schrijft Marja Jager-Vreugdenhil in haar proefschrift Nederland participatieland? De ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken. Marja Jager-Vreugdenhil is onderzoeker aan het Centrum voor Samenlevingsvraagstukken en promoveerde in september 2012 aan de Universiteit van Amsterdam.
De Wmo wordt wel participatiewet genoemd. Iedereen moet meer mee gaan doen, is de slogan bij de invoering ervan. Maar leidt de Wmo tot meer participatie? En hoe dan? In elk geval verandert de Wmo de verhoudingen in Nederland tussen individuen, sociale verbanden en overheden. Maar het is nog niet helemaal uitgekristalliseerd hoe de nieuwe verhoudingen zullen zijn.
Marja Jager-Vreugdenhil analyseert in deze studie wat precies de ambitie is van de Wmo. Daarin blijkt een sleutelrol te zijn weggelegd voor de civil society. Als er maar meer mensen gaan participeren in buurten, verenigingen en allerlei andere sociale verbanden, zal er meer sociale cohesie ontstaan en daarmee meer informele zorg, is de verwachting.
Maar is dat wel zo?
Aan de hand van drie casusstudies – naar de buurt, mantelzorgrelaties en kerken – laat Jager-Vreugdenhil zien wat wel en niet realistisch is in deze beleidsredenering. Ze laat zien dat de cruciale vraag is of het gemeenten wel lukt om ruimte te geven aan de eigenheid van sociale verbanden. Het risico bestaat dat gemeenten met ‘meer participatie’ bedoelen: meer beleidsparticipatie. Ze stelt dat social work-professionals een belangrijke rol kunnen spelen om daadwerkelijk een ‘participatiesamenleving’ te kunnen bereiken: een samenleving waarin mensen vanuit hun eigen intrinsieke motivatie kunnen, willen en mogen meedoen in allerlei formele en informele sociale verbanden.
Volgens Marja Jager-Vreugdenhil is er op basis van haar studie een aantal kenmerken te definiëren van het werk van de nieuwe social work professional die gemeenten nodig hebben voor het welslagen van de Wmo:
“Er is een beroepskracht nodig die zowel inzicht heeft in beleidsontwikkelingen als in de motieven en gedragingen van de mensen op wie dat beleid zich richt. Social workers kunnen de schakel vormen tussen de systeemwereld van het beleid en de leefwereld van de burger. Kenmerkend is bovendien dat social workers hierin wel een schakel vormen, maar dat ze zich vervolgens zo snel mogelijk overbodig moeten maken, en daadwerkelijke zorg en ondersteuning zoveel mogelijk laten plaatsvinden tussen ‘amateurs’ onderling: mensen die niet als beroepskracht, maar als liefhebber, op basis van hun eigen motivatie en overtuiging, andere mensen ondersteuning bieden.
Sociale professionals zouden zich er dus niet op moeten richten hun eigen rol in sociale structuren te verankeren, maar vooral op het helpen van mensen hoe ze doelen die ze willen bereiken samen met anderen kunnen bereiken door bestaande sociale structuren goed te benutten en eventueel nieuwe sociale structuren in te richten”.
Nederland participatieland? De ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken, door Marja Jager-Vreugdenhil, Amsterdam University Press, 272 p., 2012.
Het boek is te downloaden op: https://pure.uva.nl/ws/files/1732699/146178_thesis.pdf
of te bestellen in drukvorm voor € 39,95 op de website van Amsterdam University Press: www.aup.nl
Lees ook het artikel De buurt doet ertoe – maar niet voor informele zorg, door Marja Jager-Vreugdenhil op de site van Sociale Vraagstukken, 12 november 2012. Klik hier.
Gezagsbronnen van burgemeesters en wethouders
In het in januari 2013 verschenen boekje Gezagsbronnen van burgemeesters en wethouders verkennen de auteurs Niels Karsten en Thijs Jansen de moderne gezagsbronnen voor lokale bestuurders aan de hand van het theoretisch kader dat gepresenteerd is in de in 2012 verschenen bundel Gezagsdragers: de publieke zaak op zoek naar haar verdedigers, onder redactie van Thijs Jansen, Gabriël van den Brink en René Kneyber.
Doel is de lessen uit die bundel te vertalen naar het ambt van lokaal bestuurder. Daarvoor is wel een vertaalslag nodig. Burgemeesters en wethouders behoren namelijk tot een andere categorie van publieke gezagsdragers dan de beroepsgroepen die in de bundel Gezagsdragers zijn besproken, zoals politiemensen, reclasseringsmedewerkers, gezinsvoogden, leraren en rechters. Vooral de taak van burgemeesters en wethouders in het publieke bestel is een wezenlijk andere.
De theorieën en begrippen uit Gezagsdragers worden in het eerste deel van het boekje geïntroduceerd: Publieke gezagsdragers, gezagsproblemen en gezagsbronnen. In het tweede deel passen de auteurs de theorieën en begrippen toe op het gezag van burgemeesters en dat van wethouders: De gezagsbronnen van burgemeesters en wethouders.
De conclusie gaat over het groeiende belang van belichaamd gezag voor burgemeesters en wethouders. Voor het gezag van de burgemeester zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid – waarden van zijn institutioneel gezag – onverminderd van belang. Dat is voor wethouders niet het geval. Bij hen zijn positionele en persoonlijke gezagsbronnen veel belangrijker:
“Tegelijk zien we dat er ook grote overlap is tussen de gezagsbronnen van burgemeesters en wethouders. Als gevolg van het feit dat burgemeesters steeds gewonere bestuurders worden en er voor wethouders meer ruimte is zich individueel te profileren, wordt het verschil tussen burgemeesters en wethouders kleiner. Met name het gezag dat de burgemeester kan ontlenen aan zijn eigenstandigheid staat onder druk. Tevens zien we in beide ambten een vergelijkbare ontwikkeling dat persoonlijke gezagsbronnen aan belang winnen ten koste van institutionele en positionele gezagsbronnen. De persoonlijke vaardigheden van bestuurders en hun vermogen om anderen te overtuigen worden steeds belangrijker. Het gezag van wethouders én van burgemeesters krijgt een inhoudelijker en politieker karakter. Daardoor moeten zij hun gezag voortdurend herbevestigen ten overstaan van verschillende publieken. Daarbij gaat het niet zozeer om het herwinnen van vermeend verloren traditioneel gezag. Het gaat eerder om het verdienen van een nieuw type gezag in interactie met burgers, raadsleden, medebestuurders en maatschappelijke partijen.
Dit is het gevolg van de democratisering. Deze heeft de traditionele, sterk verticaal gerichte vormen van gezagsuitoefening ondermijnd. Het is ook het gevolg van de individualisering die het belang van formele functies, procedures en posities heeft verzwakt en die het oordeel van de burger heeft versterkt. Dat betekent natuurlijk niet, dat de formele machts- of gezagsverhouding betekenisloos is geworden. Wel is deze meer horizontaal geworden. De erkenning door het ‘subject’ is essentieel geworden voor het tot stand brengen van daadwerkelijk gezag. Gezagdragers worden meer afhankelijk van de erkenning van hun gezag door burgers. De gezagsrelatie komt centraal te staan”.
Gezagsbronnen van burgemeesters en wethouders is een uitgave van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en geschreven in opdracht van Bureau Verkenningen en Onderzoek en de directie Arbeidszaken Publieke Sector van BZK. Het boekje vormt een brug tussen verschillende projecten van de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur: Gezagsdragers, Toekomstverkenning burgemeestersambt, het proefschrift van Niels Karsten (te verschijnen in 2013: Decide and defend: regaining authority for controversial decisions through rendering account) en is bedoeld voor burgemeesters die deelnemen aan de Lochemconferenties van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters in 2013.
Klik hier om het 36 pagina’s tellende boekje te downloaden.
Meer info over boek Gezagsdragers, de publieke zaak op zoek naar haar verdedigers, onder redactie van Thijs Jansen, Gabriël van den Brink en René Kneyber. Klik hier.
Activeringswerk in uitvoering
Er moeten professionele normen en standaarden komen voor het werk van klantmanagers. Dat adviseert Paul van der Aa, beleidsonderzoeker van de gemeente Rotterdam op basis van promotieonderzoek bij de sociale diensten van Amsterdam, Den Haag en zijn eigen werkgever. Hij roept klantmanagers op ‘hun professionaliteit serieus te nemen’. Leidinggevenden en de wetgever zouden hen daarbij moeten ondersteunen. Daarnaast is het verstandig eisen te stellen aan de professionaliteit van medewerkers maar tegelijkertijd terughoudend te zijn met het opleggen van uitvoeringsregels. Van der Aa adviseert de politiek daarom de Wet Werk en bijstand (WWB) niet verder ‘dicht te regelen’.
Van der Aa is in november 2012 gepromoveerd aan de Universiteit van Utrecht. In zijn proefschrift Activeringswerk in uitvoering. Bureaucratische en professionele dienstverlening in drie sociale diensten gaat hij in op de vraag hoe klantmanagers van sociale diensten hun activeringstaken – het bevorderen van uitstroom naar werk of deelname aan onbetaald werk – uitvoeren en welke verschillen daarin zichtbaar zijn. Voeren ze vooral regels uit die beleid en organisatie bepalen? Of hebben en nemen zij ruimte om op basis van hun eigen professionele expertise beslissingen te nemen?
Het onderzoek laat zien dat professionele uitvoering geen vanzelfsprekendheid is en dat beleids- en organisatiekeuzes meebepalen hoe het werk er in de praktijk uitziet.
Er blijken twee uitersten te zijn. Klantmanagers die klanten weinig zien, vooral bureaucratisch werken en regels toepassen. Zij verwijzen werklozen naar trajecten, houden hiervan de administratie bij en korten op uitkeringen als ze hiertoe de opdracht krijgen. Maar er zijn ook klantmanagers die uitkeringsgerechtigden coachen en actief begeleiden.
“De laatsten doen dit vaak op basis van hun eigen professionele normen. Die blijken per klantmanager verschillend te zijn omdat algemeen erkende professionele standaarden ontbreken. Het is denkbaar dat de effectiviteit daaronder lijdt”, aldus Van der Aa.
Het onderzoek past in de actuele discussie over professionalisering van klantmanagement en leidt o.a. tot aanbevelingen voor de verdere vormgeving van het landelijke professionaliseringsproject van activeringswerk dat de laatste tijd voorzichtig zichtbaar is geworden.
Van der Aa adviseert klantmanagers zelf het voortouw te nemen in de professionalisering: “Neem je eigen professionaliteit serieus, ontwikkel deze en zorg dat klantmanagement een erkend vak wordt. Dat leidt tot betere dienstverlening aan werkzoekenden en de hoogste uitstroom naar werk”. Een eerste stap daartoe is de oprichting van de Beroepsvereniging voor klantmanagers (Bvk) in november 2012. Van der Aa ziet voor hen een rol weggelegd bij het delen van kennis en in het investeren in professionele standaarden en normen: “Het zou mooi zijn als de beroepsvereniging daarin een actieve rol gaat spelen”.
Activeringswerk in uitvoering. Bureaucratische en professionele dienstverlening in drie sociale diensten, door Paul van der Aa, proefschrift, november 2012, 360 p., uitgave Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap Proefschriften (november 2012). U kunt het proefschrift hier downloaden.
Wij, de overheid – cocreatie in de netwerksamenleving
Auteur Davied van Berlo is initiatiefnemer van Ambtenaar 2.0 en van Pleio, het samenwerkplatform voor de overheid. Als ambtenaar adviseert hij overheidsorganisaties over de netwerksamenleving. Sinds het begin van Ambtenaar 2.0 ruim vier jaar geleden, heeft hij enorm veel innovatieve initiatieven voorbij zien komen uit alle delen van de overheid en daarbuiten. Wat hem voortdurend opvalt is dat de ideeën en ervaringen van de ene organisatie heel goed bruikbaar blijken te zijn bij andere organisaties.
In het boek Wij, de overheid – cocreatie in de netwerksamenleving beschrijft hij wat de netwerksamenleving betekent voor de overheid. Cocreatie is daarbij het kernwoord: samenwerking dwars door kokers en organisaties, dwars door het publieke en private domein heen. In een netwerksamenleving levert iedereen een bijdrage aan maatschappelijke problemen. Het publiek domein is van ons allemaal, iedereen werkt aan het publieke, iedereen is een beetje overheid!
Tegelijkertijd is iedereen gewoon een burger, ook ambtenaren en bestuurders! Dit boek helpt ons om die netwerksamenleving beter te begrijpen en geeft ons handvatten om als overheid actief te participeren en cocreëren.
Van Berlo in de introductie: “Wij, de overheid is een knipoog naar de eerste regels van de Amerikaanse grondwet: We, the people. De overheid zijn we namelijk allemaal. De overheid is wat we samen zijn, wat we voor ons gezamenlijke belang organiseren, wat groter is dan onze individuele bezigheden. De overheid gaat over ons heen. Het verbindt ons met elkaar en tegelijkertijd staat het zo ver boven ons dat het helemaal los lijkt te staan.
Maar ondertussen gaat de overheid wel over ons. Het is letterlijk een over-heid. Sommigen zullen zeggen: De overheid is een optelsom van ruim 800 organisaties die taken uitvoeren voor de samenleving. De werkelijkheid is niet zo zwart-wit. De grens tussen overheid en samenleving wordt diffuser en de organisatievormen diverser.
Als we maatschappelijke problemen willen oplossen of de dienstverlening willen verbeteren, dan is dat geen zaak van één overheidsorganisatie. Dat vraagt om een samenwerking tussen meerdere organisaties en tussen zowel ambtenaren als burgers en ondernemers.
Het werk van de overheid is steeds vaker een samenspel van verschillende partijen. Elk van deze partijen heeft een stuk van de puzzel in handen en de uitdaging is om de juiste samenstelling te vinden. De overheid van de toekomst is een samenwerkende overheid. De mogelijkheden om samen te werken worden door internet vergroot en verfijnd.
Online zijn we immers allemaal met elkaar verbonden. Samenwerking gaat dwars door organisaties heen, tot in de samenleving en tot op individueel niveau. Samenwerking heeft geen grenzen meer. In de netwerksamenleving kan iedereen bijdragen aan het werk van de overheid. Sterker nog: In de netwerksamenleving is iedereen de overheid. Iedereen kan een stuk van de puzzel aanleggen. De overheid van de toekomst is een dicht netwerk van samenwerkingsverbanden in allerlei vormen en samenstellingen. Op elk niveau is de uitvoering van taken een cocreatie van verschillende partners in wisselende samenstelling.
In dit boek wil ik laten zien hoe die beweging naar een genetwerkte, cocreërende overheid eruitziet. Wat betekent deze verandering voor overheidsorganisaties? Hoe ga je daar als ambtenaar of publieke professional mee om?
Dit boek gaat over de overheid in de netwerksamenleving en de overheid als netwerk. De cocreërende en de gecocreëerde overheid. Ofwel: wij, de overheid”.
Wij de overheid – cocreatie in de netwerksamenleving, door David van Berlo, 162 p., 2012, uitgave Programma Ambtenaar 2.0.
Te downloaden als pdf: www.davied.dds.nl
Ook op site http://boek.ambtenaar20.nl
Eropaf… en dan? De rol van het maatschappelijk werk in het nieuwe welzijn
“De ontwikkelingen in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening gaan razendsnel. De Wet maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is nog niet goed geïmplementeerd of welzijn moest in een Nieuwe Stijl gaan werken. En ook Welzijn Nieuwe Stijl blijkt alweer achterhaald volgens het rapport Burgerkracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). Hiermee verbonden speelt de Eropaf-beweging een grote rol. Ondanks de verschillen in deze ontwikkelingen vat ik ze, voor het gemak, hier samen onder de noemer het ‘Nieuwe Welzijn’.”
Met deze woorden begint Sjeft de Vries zijn boek Eropaf… en dan? Hij vervolgt: “Het Nieuwe Welzijn gaat ervan uit dat mensen in eerste instantie voor hun eigen welzijn en dat van hun naasten moeten zorgen (eigen kracht). Mochten zij daar niet (helemaal) in slagen, dan dienen zij eerst een beroep te doen op hun directe omgeving en op vrijwilligers en mantelzorgers (burgerkracht).
Pas daarna zijn collectieve voorzieningen en in laatste instantie professionele hulp aan de orde. Ook die zijn zo veel mogelijk gericht op het herstellen van eigen kracht en het inschakelen van burgerkracht.
Veel van de nieuwe ontwikkelingen kan ik van harte onderschrijven. De nadruk op eigen kracht, de proactieve eropaf houding, het verbinden van individuele problemen met oplossingen in de sociale context, het slechten van institutionele muren in de hulp aan multiprobleemgezinnen, het vergroten van de handelingsruimte van de professional en het verminderen van de bureaucratie zijn meer dan welkome ontwikkelingen. Ontwikkelingen die tegemoetkomen aan de ideeën en wensen die al lang leven onder veel werkers.
Tot mijn verbazing en verontrusting spelen echter zowel het (algemeen) maatschappelijk werk als de psychosociale hulpverlening nauwelijks een rol in de discussie. Als zij al genoemd worden, blijkt dat eerder in negatieve zin. Dat strookt niet met de hoge waardering die de cliënten ervoor hebben en de maatschappelijk relevante baten ervan. Daar ik overtuigd ben van de waarde van deze vorm van hulpverlening die zo goed is toegesneden op en effectief is voor de lagere sociale klassen, heb ik in dit boekje willen onderzoeken op welke grond de psychosociale hulpverlening ontbreekt in het denken over het Nieuwe Welzijn en wat daarvoor in de plaats lijkt te moeten komen”
Sjef de Vries is directeur van het Nascholingscentrum Maatschappelijk Werk (NMW). Hij was vijfentwintig jaar als co-directeur verbonden aan het Kemper Instituut Nederland. Hij is opleider, trainer en methodiekontwikkelaar en publiceerde een tiental boeken en een dertigtal artikelen in (inter)nationale vaktijdschriften over onder andere de psychosociale hulpverlening van het maatschappelijk werk, de vluchtelingenhulpverlening en het oplossingsgerichte werken. Zijn laatste boeken zijn het veel discussie losmakende Wat Werkt. De kern en kracht van het maatschappelijk werk (2007) waarin hij het maatschappelijk werk een wetenschappelijke basis geeft en het praktischer Basismethodiek Psychosociale hulpverlening (2010).
Eropaf… en dan? geeft een genuanceerde, goed onderbouwde, maar kritische analyse van het Nieuwe Welzijn. Het Voorwoord is geschreven door dr. Gerard Donkers die schrijft dat De Vries de ideologische aspecten van het Nieuwe Welzijn ontmythologiseert en haar torenhoge pretenties ontmaskert. Zelfregie, eigen kracht en zelfsturing zijn woorden die als mantra’s in het Nieuwe Welzijn gebezigd worden.
Eropaf…en dan? door Sjef de Vries, Uitgeverij SWP, Amsterdam, 110 p., 2012, € 9,90.
Best persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk
Ze worden best persons genoemd of entrepreneurs, of maatschappelijk ondernemers. Projecten die zich willen doorontwikkelen van project tot mainstream kunnen niet zonder deze leiders die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat ze zalmgedrag tonen, het vermogen om consequent tegen de stroom in te zwemmen.
In 2004 organiseerde KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing een kennisatelier over het fenomeen best persons. Het werd als volgt geïntroduceerd: “In discussies over de voortgang van de stedelijke vernieuwing wordt gewezen op het belang van ‘stevige trekkers’: mensen die bewoners enthousiast maken, alle partijen om de tafel halen en houden, het eindeloze gepraat indammen en ervoor zorgen dat er beslissingen worden genomen. Ze slagen erin vitale coalities te smeden en te inspireren; indien nodig staan zij flink op hun strepen”.
Het is de afgelopen jaren vaker opgemerkt in onderzoek, onder andere in 2007 in het rapport dat het project van het ministerie van VROM, Nieuwe coalities voor de wijk evalueert: geslaagde interventies in het sociale domein blijken erg afhankelijk te zijn van relatief onafhankelijk handelende ondernemende mensen: “Individuen doen er toe. In weerwil van alle bestuurskundige verhalen over institutionele blokkades en sociologische bezweringen over macrostructuren zijn er sociale leiders aanwijsbaar die de boel in beweging weten te zetten. (…) Een les die uit dit beleidsexperiment kan worden getrokken is dat het cruciaal is om sociale leiders te scouten en deels ook op te leiden”.
Vooral het vermogen van deze mensen om op basis van persoonlijke kwaliteiten en engagement het verschil te maken, is bijzonder. Evenals hun vermogen om de eigen professionele en ambtelijke torens te verlaten en – ook buiten kantooruren – concrete plannen te ontwikkelen met private partijen. Deze mensen zijn echter schaars.
Het boek Best persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk is het eindresultaat van een tweejarig onderzoek naar vijftig best persons in vijf steden: Zwolle, Den Haag, Amsterdam, Leeuwarden en Utrecht. Zij zijn in hun dagelijkse werk geobserveerd en ondervraagd. Dit boek portretteert hen en analyseert wat ze voor het dagelijkse werk in achterstandswijken betekenen. We krijgen inzicht in hun eigenschappen en de manier waarop ze werken, hoe slagvaardig ze zijn en hoe ze soms in hun eentje problemen weten op te
lossen waar het systeem van instellingen faalt.
Hoe kunnen we deze mensen het beste herkennen? En, wat zouden ambtenaren en bestuurders van woningcorporaties of welzijnsinstellingen moeten doen om deze best persons tot hun recht te laten komen?
Best persons zijn mensen die over drie competenties beschikken:
Ze zijn in staat decentrale stedelijke problemen te zien en te verwoorden;
Ze zijn in staat om bruggen te slaan naar en tevens serieus partij te bieden aan significante andere partijen (zoals corporaties, bedrijfsleven, projectontwikkelaars);
Ze zijn in staat hun inzichten en initiatieven beleidsmatig te laten landen.
Een boek voor bestuurders, politici, ambtenaren, wijkprofessionals en wetenschappers die onderzoek doen en betrokken zijn bij achterstandswijken.
Best persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk, door Gabriël van den Brink, Merlijn van Hulst, Laurens de Graaf en Ton van der Pennen, Uitgeverij Boom Lemma, Den Haag, 249 p., november 2012, € 29,50.
Bij Vimeo zijn video-portretten te zien van drie best persons: Hans Rasenberg, Sabrina Lindemann en Derwisj A. Maddoe: https://vimeo.com/bestpersons
Belichaming van de kundige overheid
De maatschappelijke acceptatie van risico’s en incidenten neemt af. Nederland is toe aan een fundamenteel debat over de verantwoordelijkheid van de overheid als het gaat om risico’s. Is er sprake van een zogenaamde risico-regelreflex en is die effectief? De Raad voor het openbaar bestuur geeft in zijn advies Belichaming van de kundige overheid – Over openbaar bestuur, incidentreflexen en risicoaanvaarding aan hoe bestuurders beter kunnen reageren op risico’s en incidenten.
Eerst de feiten, dan de fouten
De maatschappelijke acceptatie van risico’s en incidenten neemt af. Nederland is toe aan een fundamenteel debat over de verantwoordelijkheid van de overheid als het gaat om risico’s. Is er sprake van een zogenaamde risico-regelreflex en is die effectief? De Raadvoor het openbaar bestuur geeft in zijn advies ‘Belichaming van de kundige overheid. Over openbaar bestuur, incidentreflexen en risicoaanvaarding’ aan hoe bestuurders
beter kunnen reageren op risico’s en incidenten
Vertrouwen in de overheid
In het advies staat de vraag centraal hoe bestuurders betrouwbaar kunnen besturen als zij geconfronteerd worden met risico’s en incidenten. Incidenten zijn immers sterke beeldvormers voor het vertrouwen van burgers in de overheid. De Raad komt tot de conclusie dat drie factoren van belang zijn: competent optreden, uitgaan van dezelfde waarden als burgers hebben en consequent werken aan de reputatie van het openbaar bestuur.
Eerst de feiten, dan de fouten
De Raad is van oordeel dat bij incidenten vaak direct ‘schuldigen’ worden aangewezen zonder dat eerst alle de feiten op een rijtje zijn gezet. Dat vertroebelt het beeld. Natuurlijk moet een slecht presterende overheid ter verantwoording worden geroepen. Maar alleen na zorgvuldig onderzoek, waarbij bevoegdheden en
verantwoordelijkheden in kaart zijn gebracht.
Risicoaanvaarding
Niet alle risico’s zijn te voorkomen of uit te sluiten. Dit betekent dat over risicoaanvaarding een fundamenteel debat moet worden gevoerd binnen de overheid en tussen overheid en burgers. Wat willen wij qua risico accepteren en tegen welke kosten willen wij risico’s uitsluiten? De Raad is van mening dat sommige risico’s geaccepteerd moeten worden, en dat wij gewone pech moeten accepteren als zo’n risico dan uitloopt op een incident.
Rol bestuurders
Bij incidenten en calamiteiten speelt het optreden van bestuurders, vaak burgemeesters, een grote rol. De Raad vroeg bestuurders naar hun ervaringen. Zij gaven tal van tips, zoals wees eerlijk en juist in het informeren over risico’s en gevaren. Neem de tijd voor het vaststellen van feiten en het nemen van maatregelen. En toon empathie en schat de publieke opinie goed in.
Handelingsperspectieven
Op basis van zijn analyse en gesprekken met betrokkenen komt de Raad tot aanbevelingen voor bestuurders. Daarbij zijn belangrijk empathie en competentie, openheid en integriteit, lerend vermogen en het willen afleggen van verantwoording. Minstens zo belangrijk is dat bestuurders geen verantwoordelijkheid moeten nemen zonder de bevoegdheid daartoe.
Tot slot beveelt de Raad aan altijd eerst de feiten te onderzoeken voordat er schuldigen worden aangewezen.
Media
De overheid heeft de plicht transparant en eerlijk te communiceren. Dat is de beste garantie dat media en burgers begrip kunnen opbrengen voor de complexe situatie die risico’s en
incidenten met zich meebrengen.
Belichaming van de kundige overheid – Over openbaar bestuur, incidentreflexen en risicoaanvaarding door de Raad voor het openbaar bestuur, 78 p., november 2012. Voor downloaden klik hier.
Tijdschrift Wijkondernemingen
In dit nummer van Wijkondernemingen – Tijdschrift over de veranderende relatie tussen samenleving en overheid – staan wijkondernemingen centraal. Bewoners nemen daarbij zelf initiatief in hun woonomgeving en hebben het vervolgens ook voor het zeggen. Ze beheren hun eigen budgetten en streven naar financiële onafhankelijkheid. Eventuele winst zetten ze weer in voor de eigen buurt. Vaak hebben ze daarvoor bezit, overwegend in de vorm van (maatschappelijk) vastgoed. Met al hun activiteiten leveren zij een bijdrage aan de leefbaarheid van dorpen en wijken.
Voor wijkondernemingen worden veel verschillende begrippen gebruikt. Buurtondernemingen, bewonersbedrijven of dorpsbedrijven staan voor ongeveer hetzelfde fenomeen: ondernemende bewoners die in hun buurt zélf het heft in handen nemen.
Het fenomeen wijkonderneming is gebaseerd op de Development-trusts en community enterprises uit Engeland. Bewoners nemen daarbij zelf initiatief in hun woonomgeving en hebben het vervolgens ook voor het zeggen. Ze beheren hun eigen budgetten en streven naar financiële onafhankelijkheid. Ze zoeken de samenwerking op met andere organisaties en bedrijven. Eventuele winst zetten ze weer in voor de eigen buurt. Vaak hebben ze daarvoor bezit, overwegend in de vorm van (maatschappelijk) vastgoed. Met al hun activiteiten leveren zij een bijdrage aan de leefbaarheid van dorpen en wijken.
Ook in Nederland is deze beweging, van bewoners die collectief in hun wijk of dorp initiatief nemen, te zien. Dit kan zich uiten in veel verschillende vormen en varianten, variërend van zorgcoöperaties tot beheer en exploitatie van dorpshuizen tot wijkondernemingen die zelf wind- of zonne-energie opwekken.
Een ding is duidelijk: een blauwdruk van de wijkonderneming bestaat niet.
De voorbeelden in dit tijdschrift lijken nog niet zo vergaand als de Engelse development trusts, maar duidelijk is dat zij gelijksoortige elementen bevatten en vanuit hetzelfde perspectief ontstaan.
Op papier zijn wijkondernemingen veelbelovend, maar de praktijk wijst uit dat het pad ernaartoe een zoektocht is. Vaak zijn wijkondernemingen namelijk actief op het gebied, waar de afgelopen decennia instituties als overheden, woningcorporaties en andere maatschappelijke instellingen het werk deden.
En zij vulden dat werk, zoals groenbeheer, zorg of welzijnswerk, vóór de bewoners in. Nu bewoners zélf het initiatief nemen, uitvoeren en het beheer doen, botst dat nog wel eens met de institutionele logica van overheden of maatschappelijke instellingen.
Daarmee passen de beschreven voorbeelden goed in de actuele discussie over de veranderende verhouding tussen burgers, overheid en maatschappelijke instellingen. Hoe vanuit deze laatste twee ruimte te geven aan wijkondernemingen is een zoektocht.
In Wijkondernemingen vindt u voorbeelden van bewoners, bestuurders, ambtenaren, corporatiemedewerkers en andere betrokken professionals die in die zoektocht hun eigen weg vinden.
Een vraag die gesteld kan worden bij al deze promotie van wijkondernemingen is bijvoorbeeld: wat was er mis met het onderhouden van parken en plantsoenen door gemeentelijke diensten? Het werk werd gedaan door inwoners, vaak mindervaliden die blij waren met hun baan. En de meeste bewoners van de stad zijn altijd bereid geweest belasting te betalen voor onderhoud van straten, pleinen en plantsoenen. Wordt de veranderende houding tussen burger en overheid ons aangepraat door de overheid die geen openbare diensten meer wil financieren met belastinggeld van de burger en de burger aanspoort zelf naar geldmiddelen op zoek te gaan?
Gaan we de goede kant op? Of krijgen we toestanden waarin speciale groepen mensen het voor het zeggen krijgen? Zoals de jonge vrouw die graag overblijfmoeder wilde zijn op de school van haar kinderen. Na het uiten van een puntje van kritiek, werd ze buitengesloten door de andere overblijfmoeders. Ze werd weggestemd. Deze moeder diende een klacht in bij het hoofd van de particuliere school die reageerde: “Daar ga ik niet over. Dat is een kwestie van de overblijfmoeders”.
Een ander voorbeeld is de buurtorganisatie in een grote stad die een wijkkrant en een website beheerde. Als vandalen in de buurt bezig waren geweest met het in brand steken van een scooter bijvoorbeeld, werd dat niet gemeld op de website, of een geplaatste foto werd er binnen een dag weer afgehaald, want teveel aandacht voor zo’n onderwerp zou de prijs van de huizen wel eens kunnen doen dalen. Hoe gaat dat in de toekomst? Een onafhankelijke ombudsman of een klachtenmeldpunt voor al dit soort nieuwe organisaties is noodzakelijk, temeer als er financiële belangen een rol gaan meespelen.
Oude, vertrouwde organisaties, (semi-)overheidstellingen en openbare diensten worden momenteel vaak afgedaan als ouderwets, bureaucratisch, te log en niet meer functionerend; daarvoor in de plaats wil men flexibele, onafhankelijke, door groepen burgers en zakenmensen geleide ondernemingen.
Of dat een goede ontwikkeling is en bijdraagt aan een stabiele samenleving met continuîteit zonder al teveel onzekerheid zal de tijd leren.
Wijkondernemingen is een uitgave van de vereniging van woningcorporaties Aedes en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en geredigeerd door EMMA Communicatie, 2012, 60 pagina’s, geïllustreerd, te downloaden in pdf op: www.tijdvoorsamen.nl
Zie ook de bij het tijdschrift Wijkondernemingen behorende website www.tijdvoorsamen.nl
Onder het mom van zelfredzaamheid
Onder het mom van zelfredzaamheid is een journalistieke analyse van de nieuwe mantra in de wereld van zorg en welzijn.
“Bij de start van dit onderzoek hebben we”, aldus de auteurs in de Inleiding, “een Google alert ingesteld voor het woord ‘zelfredzaamheid’. Dat betekent dat we iedere dag in onze mailbox een overzicht kregen van nieuwe berichten op het internet waarin ‘zelfredzaamheid’ voorkwam. We werden rijkelijk beloond. Zowel lokale als landelijke overheid zijn fervent en frequent gebruikers van het begrip…
…We lazen dat de gemeente Barneveld een fotowedstrijd in het kader van het nieuwe Wmo-beleid organiseert met als titel Zelf, samen, gemeente. In Hilversum debatteerde men over het Wmo-beleidsplan met als centrale vraag: Hoe kunnen bewoners het best worden ondersteund en begeleid om hun zelfredzaamheid te herstellen en te bevorderen? Rotterdam heeft haar Wmo-plan 2010-2014 Zelfredzaamheid is de basis’ genoemd. In de gemeente Tubbergen tenslotte is men al een stap verder. Op de website nieuwsuittwente.nl staat ‘dat de gemeente de lokale lasten laag houdt, omdat de samenleving het afgelopen jaar al veel veerkracht en zelfredzaamheid heeft getoond’.”
Volgens het tijdschrift Binnenlands Bestuur van 6 december 2010 heeft ruim driekwart van de Nederlandse gemeenten in haar coalitieakkoord passages opgenomen over ‘meer zelfredzaamheid’. Zelfredzaamheid is een mooie term, maar wat wordt er nu eigenlijk meer van mensen verwacht? Wanneer kan iemand nog zelfredzaam zijn en waar houdt dat op? En is zelfredzaamheid niet een ander woord voor bezuinigingen?
De auteurs, beiden journalist, zochten naar de antwoorden op deze en andere vragen. Ze interviewden onderzoekers, wethouders en zorgbestuurders: Aletta Winsemius, Jan Derksen, Margo Trappenburg, Eric van der Burg, Lenie Scholten, Hank van Geffen, Dick Herfst, Nico de Boer, Jeroen Hoenderkamp, Lilian Linders en Ringo Ossewaarde. Ze spraken met hen over ‘het hoera-woord’ zelfredzaamheid en de dilemma’s die erachter schuilgaan.
We lezen uitspraken als die van Aletta Winsemius: “Wat nu geroepen wordt, heeft een sterk utopisch karakter”, tot die van Eric van der Burg: “Vijftig procent van de Amsterdammers kan vrijwilligerswerk doen”.
We lezen ook hoe de dagelijkse praktijk van kwetsbare mensen op de rand van zelfredzaamheid eruit ziet. Zij komen ook aan het woord.
De opmars van ‘zelfredzaamheid’ gaat verder dan de wereld van zorg en welzijn. Ook in ontwikkelingssamenwerking, de crisis- en rampenbestrijding en de ruimtelijke ordening wordt er veel over gesproken. Er duiken woorden op als zelfregie, actief burgerschap, eigen verantwoordelijkheid en het taalkundig foeilijke samenredzaamheid, zelfstandigheid, enzovoort. “De kern achter al die woorden is onmiskenbaar”, besluiten de auteurs hun inleiding: “willen wij, samenleving en zeker ook kwetsbare mensen zelf, alstublieft meer zelf en onderling regelen in de zorg en aandacht voor elkaar en, in dezelfde adem, minder snel een beroep op de overheid doen?”
Dit boek onderzoekt of dat wel kan.
Het boek is geschreven met de intentie discussie uit te lokken.
Onder het mom van zelfredzaamheid, door Piet-Hein Peeters en Cindy Cloïn, uitgeverij Pepijn, Eindhoven, 87 p., € 12,95.
De rode ambassadeur
Het boek De rode ambassadeur gaat over het leven van Coen Stork, opgetekend door Peter Henk Steenhuis, redacteur filosofie bij dagblad Trouw. Stork (1928) begon zijn loopbaan als attaché van de Nederlandse Ambassade in Bagdad en werd in 1962 overgeplaatst naar Pretoria in Zuid-Afrika waar hij een specialist op economisch en handelsgebied ging vervangen. De apartheid was daar toen al zo’n veertien jaar de officiële politiek. In 1964 volgde hij met twee Amerikaanse collega’s het Rivoniaproces dat was aangespannen tegen de leiders van het Afrikaans Nationaal Congres (ANC), onder wie Nelson Mandela. Maandenlang ging Stork twee a drie keer per week naar het Hooggerechtshof waar hij op de publieke tribune getuige was van het proces.
Stork werd geboren in de wereld van de Twentse familie van grootindustriëlen Stork, zijn moeder was een dochter van de Haagse kunstschilder Floris Arntzenius. Hij studeerde rechten aan de Universiteit van Leiden en raakte tijdens zijn studie geïnteresseerd in internationale betrekkingen. Zo kwam hij in het zogenaamde diplomatenklasje terecht, een kweekvijver van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De ondertitel van het boek luidt: De twintigste eeuw door de ogen van Coen Stork. We maken de gebeurtenissen mee tijdens zijn loopbaan in de Buitenlandse Dienst, die begon in 1960 en eindigde in 1993, in Zuid-Afrika, Argentinië tijdens de vuile oorlog, Spanje onder het regime van Franco en Roemenië ten tijde van Ceaucescu.
Op pagina 109 vertelt Stork wat volgens hem het beroep van diplomaat inhoudt:
“Een goede diplomaat doet niet alleen verslag van wat hij ziet of hoort, maar zet zich ook persoonlijk in, laat zien wie hij is, wat hij goed vindt, slecht vindt. Een diplomaat probeert na te gaan of wat er in een land speelt tegen zijn gevoel van menselijkheid ingaat of niet. En of tegen een eventuele overtreding daarvan geprotesteerd moet worden”.
Stork blijkt een onorthodoxe diplomaat met een sterke beroepsethiek die altijd een buitenbeentje is gebleven binnen de diplomatieke dienst. Het dossier dat de Roemeense veiligheidsdienst over hem aanlegde is dikker dan het telefoonboek van New York en zijn ambassade in Boekarest was een vrijhaven voor Roemeense dissidenten. Tijdens de val van Ceaucescu voerde hij het woord in de media – hij was een “onbezoldigde verslaggever van de Nederlandse pers” – hetgeen hem niet in dank werd afgenomen door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Hans van den Broek, die hem sommeerde terughoudend te zijn tegenover de pers. In januari 1990 debatteerde de Kamer zelfs over Storks “onconventionele” optreden: “Alle grote fracties, behalve het CDA, prezen gisteren tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken de wijze waarop Stork zich manifesteerde”.
In het Nawoord legt Stork verantwoording af voor zijn openhartige verhaal en het “kraken van een aantal harde noten” over toestanden in de Buitenlandse Dienst, dat “niet kan worden gezien als achteraf gram of gelijk willen halen tegenover chefs of collega’s die ik heb meegemaakt en die zich veelal niet meer kunnen verweren. Die noten kwamen namelijk ook al voor – eveneens met naam en toenaam – in een interview dat NRC Handelsblad mij eind 1992 afnam, enige maanden voor mijn pensionering, zodat het ministerie mij desgewenst nog had kunnen berispen of anderszins van ongenoegen blijk had kunnen geven”.
Stork wordt door de een als held beschouwd, anderen leverden na publicatie van deze memoires harde kritiek op de persoonlijke weergave van de gebeurtenissen en Storks commentaren. In ieder geval spaart Stork zichzelf niet, hij is openhartig over zijn eigen karakter en onhebbelijkheden. Hij was geen brave ambtenaar en liet conformisme en conventies niet in de weg staan van wat hij vond dat zijn beroep behoorde te zijn.
Lees ook de recensie Herinneringen van een activistisch diplomaat van Maarten Asscher, boekhandelaar en schrijver op de site van Athenaeum Boekhandel. Klik hier.
De rode ambassadeur, door Peter Henk Steenhuis, uitgeverij Ahtenaeumn-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 240 p., 2012, € 17,95.
Moresprudentie – Ethiek en beroepscode in het sociaal werk
Beroepscode als sleutel tot het werken met beroepstrots
Professionals schrijven hun professionele idealen en moraal op in hun beroepscode. Daarmee worden professionals zich meer bewust van hun professionele waarden, verantwoordelijkheden en autonomie. En dus ook van de ‘speelruimte’ van de professionaliteit. En die speelruimte – hoe creatief, autonoom en moreel bewust je werkt – bepaalt inderdaad je werkvreugde en beroepstrots. “De beroepscode is dus de sleutel tot het met beroepstrots werken aan professionalisering”.
Dat is een conclusie van de auteurs van het boek Moresprudentie. Ethiek en beroepscode in het sociaal werk.
In een tijd die bol staat van discussie over ethische onderwerpen zoeken professionals naar houvast om bewust en verantwoord tot morele oordeelsvorming over te gaan. Dat is ook wel nodig, want professionals in de hulpverlening staan voor moeilijke beslissingen in hun werk. Zij helpen mensen in hun sociaal functioneren met als maatschappelijke opdracht om mensen zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid te geven. Maar tegelijkertijd krijgen ze ladingen kritiek als ze nalieten verantwoordelijkheid af te nemen als er iets mis gaat in gezinnen.
Bij de presentatie van Moresprudentie gaven drie deskundigen op het gebied van sociaal werk en ethiek hun visie over het belang van het boek en het belang van ethiek en de beroepscode in het werk.
Sociaal werkers zoeken ijkpunten
Lia van Doorn – lector innovatieve maatschappelijke dienstverlening – stelt dat aandacht voor ethiek in de eerste jaren van de opleiding de basis voor het ethisch handelen in de praktijk vormt. Dat vragen over ethiek in het dagelijks handelen van de beroepsbeoefenaar lang niet altijd leidt tot ruggespraak, reflectie en ruimte voor morele oordeelsvorming is niet alleen een kenmerk van deze tijd. Persoonlijke ontwikkeling en professionele oordeelsvorming vragen van iedere sociaal werker kracht en identiteit om als vertegenwoordiger van de beroepsgroep de code eervol in te zetten in het dagelijks werk met cliënten. “Sociaal werkers hebben grote behoefte aan de ontwikkeling van moresprudentie; aan ijkpunten om hun eigen ethisch handelen aan te kunnen toetsen”, aldus Lia van Doorn.
Beroepscode als basis
Afra Groen, deskundige jeugdzorg en bestuurslid van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW), stelt dat de beroepscode een stevige basis kan zijn wanneer het beklijft in de verschillende branches van het sociaal werk. Wanneer ethiek in relatie tot de beroepscode op Hogescholen dezelfde aandacht krijgt als de medische code bij artsen in opleiding, dan groeit ook de beroepstrots en kwaliteit. Hoewel ethiek historische iconen kent die iedere werker hoort te kennen, vormt de basiskennis en het levend houden van ethische reflectie de uitdaging van alledag. Aandacht voor ethiek is niet alleen een belangrijk onderwerp voor de opleidingen in het sociaal werk, het is essentieel in de uitvoering van het werk in de sociale sector. De beroepscode verdient dan ook veel aandacht want uit onderzoek blijkt dat sociaal werkers lang niet altijd op de hoogte zijn van hun (nieuwe) beroepscode.
Drie voorwaarden
Lies Schilder is als directeur van de NVMW actief betrokken bij de professionalisering van het sociaal werk. Ze zegt blij te zijn om als nieuwe directeur gelijk zo’n belangrijk boek te mogen verwelkomen: de NVMW is nauw betrokken geweest bij de realisatie van dit boek, waarin ook de beroepscode uitvoerig wordt behandeld. Beroepsethiek en de beroepscode zijn noodzakelijke voorwaarden om betere samenwerking in de beroepspraktijk te realiseren. In de uitvoering van het sociaal werk hebben werkers vaak een eenzame positie, vooral in de ambulante uitvoering van het werk, maar de sterren in de sociale sector worden vooral verdiend in de gezamenlijkheid.
Volgens Lies Schilder zijn er drie voorwaarden om als sociaal werker professioneel en ethisch verantwoord te werken: een stevige beroepsidentiteit, lerende organisaties en een goed boek, zoals Moresprudentie. Zij pleit ervoor dat naast uitvoerend sociaal werkers, ook managers en werkbegeleiders zich de tekst van het boek eigen maken.
Kenmerken
Naast de bijzonderheid dat het boek Moresprudentie met de titel een specifiek doel of ideaal nastreeft: het stimuleren van morele oordeelsvorming en het opbouwen van moresprudentie – het verzamelen van casuïstiek over morele dilemma’s – , valt op dat de auteurs duidelijk partij kiezen voor de professional. Zij bieden hem/haar inzicht en houvast om ook werkelijk als professional te functioneren. Zonder dat de auteurs een oordeel vellen over de kwaliteit van de huidige hulpverlening, maken ze wel duidelijk wat de voorwaarden voor moreel verantwoorde hulpverlening zijn. Bijvoorbeeld op het gebied van het omgaan met de professionele autonomie van de sociaal werker. In veel organisaties een bron van misverstanden, soms spanningen en ieder geval een actueel discussiethema. Een belangrijk aspect van de discussie is dat professionals hun eigen verantwoordelijk hernemen.
Handboek
Voor sociaal werkers, managers en studenten of docenten in het sociale domein is dit boek een standaardwerk. Maar andere geïnteresseerden in professionaliteit en beroepsethiek kunnen veel informatie en kennis uit dit boek halen. Een boek dat beoogt nieuwe impulsen aan de kwaliteit van het sociaal werk te bieden. Lia van Doorn geeft het in haar Voorwoord mooi weer: “In de dagelijkse hectiek nemen (en krijgen) sociaal werkers vaak weinig tijd voor reflectie op ethische kwesties. Slagvaardigheid is een kracht van sociaal werkers, maar ook een valkuil als het gaat om het ethische aspect van hun werk. Want vaak is dán juist reflectie nodig, een moment van bezinning, van het afwegen van belangen, overdenken van de keuzes die gemaakt kunnen worden. Om weloverwogen besluiten te nemen en deze te kunnen beargumenteren en verantwoorden: voor zichzelf, voor de cliënt en zijn sociale omgeving, binnen de eigen organisatie en tegenover de buitenwereld”.
Moresprudentie. Ethiek en beroepscode in het sociaal werk, door Jaap Buitink, Jan Ebskamp en Richard Groothoff, 274 p., uitgeverij ThiemeMeulenhoff, € 33,50, 2012.
De ordegenerator en Orde houden in het voortgezet onderwijs
Orde houden in het voortgezet onderwijs, het is voor veel docenten moeilijk. De door René Kneyber geschreven boeken over dit onderwerp zijn dan ook voor veel docenten een uitkomst.
De auteur staat zelf al ruim acht jaar voor de klas op een vmbo school en had als beginnend leraar moeite met orde bewaren in zijn klas. In een interview in de Volkskrant van 31 augustus 2009 vertelde hij hoe hij in het eerste jaar van zijn loopbaan besefte dat zijn lessen chaotisch verliepen. Dus ging hij op zoek naar methoden om te leren hoe het wel moest, maar vond ze niet: “Ik heb zelf vier jaar geleden mijn opleiding afgerond. Wat ik merkte is dat er veel aandacht is voor vakinhoudelijke dingen. Maar dat sluit niet aan op de praktijk, zeker niet op die van het vmbo. Er is te weinig aandacht voor het omgaan met gedragsproblemen. De opleidingen hebben niet door wat er speelt op het vmbo.”
In 2011 verscheen het boek Orde ouden in het voortgezet onderwijs en in maart 2012 het daarbij behorende handboek De ordegenerator, een praktisch hulpmiddel en niet geschikt om afzonderlijk te gebruiken.
Orde houden bevat de basale kennis en De ordegenerator bevat toelichtingen, uitbreidingen, vragen en praktische oefeningen over orde houden zoals non-verbaal corrigeren, werken met visuele instrutieplannen en
het opstellen en instrueren van routines. Daarnaast bevat het boek theoretische aanvullingen op Orde houden in het voortgezet onderwijs. De term “ordegenerator” – een door Kneyber zelfbedachte term na zijn vele trainingen en lesbezoeken aan scholen – is een generator die in elke les aanwezig is. Wie aan bepaalde voorwaarden voldoet genereert orde, en als er orde is genereert dat als vanzelf nog meer orde. Even zo goed kan de ordegenerator veranderen in een wanordegenerator. Chaos leidt dan vanzelfsprekend tot nog meer chaos. Leerlingen en docenten zijn dan de grip en het overzicht over de situatie volledig kwijt.
Kneybers boeken helpen niet alleen om ordeproblemen te doorzien en te begrijpen, maar sporen aan specifieke vaardigheden te ontwikkelen die iedere docent in de les kan toepassen en begrijpen. De ordegenerator bestaat uit een verzameling oefeningen en gedachten die ontstaan zijn in een periode van drie jaar waarin Kneyber naast het lesgeven trainingen verzorgde over orde houden. Wie de oefeningen nauwgezet volgt, is in staat om vorm en richting te geven aan de orde in zijn of haar klas.
Kneyber schreef eerder in 2009 Orde houden in het vmbo dat een bestseller werd.
De ordegenerator, door René Kneyber, 120 p., 2012 uitgave van Phronese.
Orde houden in het voortgezet onderwijs, door René Kneyber, 78 p., 2011, uitgave van Phronese.
Denkend aan Burgerkracht
Buurtalliantie is een netwerk voor bevlogen mensen die dagelijks mogelijkheden zien om het wonen en leven in de buurt te verbeteren. Of ze nu als professional of burger actief zijn, ze bedenken oplossingen die werken. Ze denken niet in kokers, handelen grensoverschrijdend en hebben zelfvertrouwen. Ze nemen verantwoordelijkheid in hun buurt en dagen anderen uit hetzelfde te doen..
Als netwerk wil Buurtalliantie het denken van bestuurders beïnvloeden, omdat bestuurders succesvolle acties en allianties in buurten en wijken kunnen opschalen.
In 2011 werd Buurtalliantie in de gelegenheid gesteld om een denksessie te organiseren en naar aanleiding daarvan een cahier uit te geven. Het onderwerp was: burgerkracht.
“Burgerkracht bestaat. Dat merken we volop bij onze activiteiten in de buurten”, aldus voorzitter van Buurtalliantie Willem van Leeuwen in zijn Voorwoord van het cahier.
En burgerkracht prikkelt tot nadenken, zeker nadat Jos van der Lans en Nico de Boer het essay Burgerkracht. De toekomst van sociaal werk in Nederland schreven in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO).
Op 10 oktober 2011 verzamelde zich een gezelschap van twintig bevlogen bestuurders, omdenkers, activisten en vernieuwers in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam voor het ‘diner pensant’ Denkend aan Burgerkracht. Ze bogen zich drie maal, steeds vanuit een andere optiek, over de vraag: hoe gaan we bereiken dat burgerkracht een gangbaar onderdeel wordt van het werk van de maatschappelijke organisaties en van overheidsbeleid? Welke belemmeringen moeten daarvoor worden opgeruimd?
Onder de deelnemers bevonden zich de twee oud-ministers Pieter Winsemius en Ella Vogelaar, alsmede cultuurpsycholoog Jos van der Lans, Pieter Hilhorst van VARA Ombudsman, Inge Vossenaar, directeur Woon- en Leefomgeving van het Directoraat-Generaal Wonen, Bouwen en Integratie en Daniël Gitay Veth, onderzoeker en sociaal ondernemer, betrokken bij innovatieve sociale projecten aan de onderkant van de samenleving en arbeidsmarkt.
Naast een aantal deelnemers aan het diner pensant, leverden ook andere auteurs een bijdrage aan Denkend aan Burgerkracht, onder wie Evelien Tonkens, hoogleraar Actief burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam en Hans Boutellier, directeur van het Verwey Jonker-Instituut voor onderzoek, advies en innovatie op sociaal-maatschappelijk terrein.
De artikelen gaan over: Burgerkracht – een humanitaire interventie; Burgerkracht – er is geen weg terug; Sociale veerkracht als vangnet; Cynisme over bewonersinitiatieven misplaatst; Burgerkracht als tegenmacht; Mentale ruimte voor burgerkracht.
Pieter Hilhorst: “Deze beweging is echt een derde weg tussen het neo-liberale zoek het zelf maar uit en het oude idee dat solidariteit wordt georganiseerd door de staat”.
Daniel Giltay Veth: “Deze tijd vraagt niet om een overheid die loslaat maar om een overheid die leiderschap toont, ingrijpt en ruimte voor burgers mogelijk maakt”.
Ella Vogelaar: “Er is een verschil tussen eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid. Eigen verantwoordelijkheid is het motto waaronder het huidige kabinet vooral bezuinigingen wil realiseren. Bij eigen kracht gaat het om een nieuwe verbinding tussen bewoners en professionals.”
Denkend aan Burgerkracht, Cahier no 1, oktober 2011, 56 p., met foto’s.
Voor downloaden klik hier.
Menslievende zorg in de praktijk
Samen met de Universiteit van Tilburg werkt het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg sinds 2009 met het programma Menslievende zorg dat tot doel heeft binnen vijf jaar het liefste ziekenhuis van Nederland te worden. Het ziekenhuis besloot onder de provocerende titel “Lief ziekenhuis” te werken aan Menslievende zorg: een nieuwe manier van zorg verlenen dat de essentie van zorg verlenen raakt. De titel staat vol vertrouwen op de rugleuning van een voor de ingang van het ziekenhuis geplaatste bank van mozaïeksteentjes.
In het boek Menslievende zorg: Berichten uit het St. Elisabeth Ziekenhuis zijn de ervaringen van zorgverleners van het ziekenhuis en zorgethici van de Universiteit van Tilburg gebundeld.
“Lief ziekenhuis”, of meer formeel het programma Menslievende zorg, is geen campagne om patiënten meer aaien over hun bol te geven maar een kleurrijk mozaïek van activiteiten op verschillende niveaus en met wisselende stijlen van aanpak. Iedere patiënt is uniek en heeft daarom zijn of haar specifieke behoeften. Lief zijn gaat over begrip hebben voor alles waar een patiënt mee geconfronteerd wordt. De relatie tussen patiënt en zorgverlener staat hierbij centraal.
Achter al deze kleurenrijkdom en variëteit staan evenwel duidelijke principes die te maken hebben met de wetenschappelijke onderbouwing en verantwoording van het programma: de zorgethiek. De belangrijkste uitgangspunten van die zorgethiek worden kort behandeld in de inleiding van het boek, dat bestaat uit vier delen:
1. Anders kijken
2. Anders doen
3. Anders leren
4. Afsluiting
Elk deel begint met een theoretisch hoofdstuk, geschreven door een van de zorgethici die vanuit de Universiteit van Tilburg betrokken is bij het programma Menslievende zorg. De introducties vormen de zorgethische achtergrond en onderbouwing van het programma. Elf korte hoofdstukken bevatten vervolgens berichten uit de dagelijkse praktijk van onderzoek en zorg verlenen en laten zien hoe menslievende zorg in het ziekenhuis vormgegeven wordt. Het vierde en afsluitende deel doet verslag van een gesprek met initiatiefnemer van het programma, oud-ziekenhuisbestuurder Wim van der Meeren.
Het programma Menslievende zorg is precair, kwetsbaar en dynamisch. Het langdurige proces van verandeirng waarin “Lief ziekenhuis” stukje bij beetje vorm krijgt is nu halverwege. Er is veel geleerd over de verschillende dynamieken binnen het ziekenhuis die de beweging naar meer menslievende zorg stimuleren.
Maar er zijn minstens zoveel factoren die het proces bemoeilijken, of zelfs dwarsbomen. Het ziekenhuis is een zeer complexe organisatie waarin verschillende perspectieven, logica’s en belangen op elkaar stuiten en ook regelmatig hard botsen. Hoe het programma na afloop beoordeeld zal worden, zal de toekomst uitwijzen.
Daarover gaat ook de slotvraag aan Wim van der Meeren: “Hoe ziet u de situatie over tien jaar? Is menslievende zorg dan integraal onderdeel van de kwaliteit van ziekenhuizen?”
Zijn antwoord: “Ik denk dat we verschillende dingen mee gaan maken. We beginnen nu de kritische consument te krijgen. Ik ben daar niet zo blij mee; het zou de kritische patiënt moeten worden. Deze mag verwachten dat hij aardig en begripvol bejegend wordt en heeft zelf ook een verantwoordelijkheid. Ik denk dat de keuzes naar de toekomst toe scherper worden omdat de financiële grenzen van wat we kunnen doen in zicht beginnen te komen. …. Het goede nieuws is dat de zorg vandaag veel beter is dan tien jaar geleden en mijn voorspelling voor over tien jaar is: weer beter!”
In totaal hebben er vijfentwintig auteurs meegewerkt aan het boek. Bijvoorbeeld Andries Baart, bijzonder hoogleraar Presentie en Zorg aan de Universiteit van Tilburg en Bart Berden, lid van de Raad van Bestuur van het St. Elisabeth Ziekenhuis en bijzonder hoogleraar Organisatieontwikkeling in ziekenhuizen aan de Universiteit van Tilburg; Marieke Faro, oncologieverpleegkundige in opleiding en Judith Martens, verpleegkundige.
Menslievende zorg in de praktijk. Berichten uit het St. Elisabeth Ziekenhuis, onder redactie van Gert Olthuis en Carlo Leget, 126 p., Boom Lemma Uitgevers, Den Haag, prijs €19,00.
De publicatie is ook als e-book te bestellen voor € 13,50.
Weten is meer dan meten
Weten is meer dan meten had eigenlijk als titel moeten hebben “Hoe God verdween uit Jorwerd”, maar die titel is al vergeven. Bovendien heeft dit boek weinig met God te maken en al helemaal niets met een gehucht bij Leewarden. En toch was het een toepasselijke titel geweest.
Met deze alinea begint journalist Tobias Reijngoud zijn boek Weten is meer dan meten, waarin veertien interviews zijn opgenomen met opinieleiders die iets te vertellen hebben over de economisering van onze samenleving. Te weten: Herman Wijffels, oud SER-voorzitter; Arnoud Boot, hoogleraar financiële markten; Hans Achterhuis, filosoof; Abram de Swaan, socioloog; Arjo Klamer, hoogleraar economie van kunst en cultuur; Rob Riemen, directeur Nexus Instituut; Evelien Tonkens, bijzonder hoogleraar actief burgerschap; Klaas van Egmond, hoogleraar milieukunde; Frank Ankersmit, historicus; Jan Blokker, publicist; Peter Blom, directievoorzitter Triodos bank; Grahame Locke, hoogleraar filosofie; Marian Verkerk, hoogleraar zorgethiek en Jos van der Lans, cultuurpsycholoog.
Reingoud vervolgt in zijn inleiding: “In Hoe God verdween uit Jorwerd, beschrijft Geert Mak de geschiedenis van een klein, Fries dorp. In de negentiende eeuw was Jorwerd een stabiele dorpsgemeenschap van boeren….Maar dat veranderde in de loop van de twintigste eeuw. Er waren veel ontwikkelingen die het dorp troffen, schrijft Mak, maar er was voortdurend één constante ondertoon: de suprematie van geld en markt boven al het andere. Mak spiegelt ons niet voor dat het vroeger allemaal beter was. Intengendeel, de kleine wereld van het vroegere Jorwerd was behalve overzichtelijk ook beklemmend en verstikkend. Wat Mak wel laat zien, zijn de consequenties van de veranderingen in de samenleving van het dorp. In zekere zin gaat het om het verdwijnen van die samenleving”.
De vraag die de veertien geïnterviewden kregen voorgelegd was: Wat gaat er verloren als financiële en economische motieven de boventoon voeren?
Als geld, financieel rendement en marktwerking dominant zijn in de publieke en private sector verschraalt de samenleving waarin alleen nog gelet wordt op kwantiteit en niet op kwaliteit.
Dit boek is een pleidooi voor een evenwichtiger benadering en een zoektocht naar alternatieven voor het dominerende, neoliberale denken van vandaag.
Het draait met andere woorden om de vraag hoe we God weer terugkrijgen in het moderne Jorwerd. Geld speelt geen rol, weten we van Olivier B. Bommel. Niet omdat een heer van stand over grote hoeveelheden geld beschikt, maar omdat hij weet dat het niet van doorslaggevende waarde en betekenis is.
In het laatste hoofdstuk van het boek geeft Marian Verkerk, zorgethica. een voorbeeld van ‘de illusie van de meetbaarheid’: “Als een voorgeschreven aantal ‘zorgminuten’ bepalend wordt voor de hoeveelheid tijd die aan een cliënt mag worden besteed, gaat werkelijke zorg verloren”.
Tot besluit een uitspraak van Rob Riemen: “Verzet en klein persoonlijk initiatief kunnen op de lange termijn leiden tot grote veranderingen. Dat leert de geschiedenis”.
Tobias Reijngoud schreef eerder de boeken Ontwikkelingshulp in 2 uur en 53 minuten en Het nieuwe bankieren.
Weten is meer dan weten: Spraakmakende opinieleiders over de economisering van de samenleving, 190 p., Uitgeverij Lias, 2012, € 12,95. Ook als e-boek verkrijgbaar: € 12,95.
In gesprek of verkeerd verbonden?
Sociale media hebben een grote potentie als het gaat om interactiviteit en mobilisatiekracht. Politici en politieke partijen kunnen de mogelijkheden van sociale media nog veel beter benutten. Dat schrijft de Raad voor het openbaar bestuur in zijn advies In gesprek of verkeerd verbonden? Kansen en risico’s van sociale media in de representatieve democratie. De Raad komt met vier aanbevelingen om de kansen van sociale media vanuit het perspectief van politiek en bestuur beter te benutten.
Minder zenden, meer interactie
Politiek en bestuur gebruiken sociale media nu vooral om te zenden en als pr-instrument. Informeren en standpunten verzenden staan voorop. Echte interactie ontbreekt. En tot dusver laten politici sociale redactionele netwerken zoals Geenstijl.nl, Joop.nl, Telegraaf.nl en Elsevier.nl links liggen. Door op die plekken wel te gaan meedoen aan het debat, kunnen politici begrip kweken voor complexe vraagstukken en nieuwe argumenten inbrengen.
Communicatiestrategie
De raad heeft de indruk dat sociale media nu nog wat willekeurig worden ingezet en beveelt daarom aan om sociale media onderdeel te laten zijn van de communicatiestrategie van politieke partijen en overheidsinstellingen. Niet iedereen hoeft te Twitteren of op Facebook te gaan; het gaat er om systematisch na te denken over wie op welk moment welk middel inzet met welk doel.
Politieke partijen
Via sociale media vormen zich vaak knooppunten van discussie over thema’s. Politieke partijen moeten in die ‘knooppuntdemocratie’ een actieve rol gaan spelen. Als aanvulling op het betalend lidmaatschap kunnen partijen mensen op belangrijke thema’s aan zich proberen te binden via sociale media.
Directe democratie
Sociale media kunnen vormen van directe democratie faciliteren. Rechtstreekse invloed op beleid en besluitvorming is mogelijk. De Raad vindt dat dan wel getoetst moet worden op representativiteit (evenredige vertegenwoordiging) en inclusiviteit (iedereen kan meedoen). Dat kan alleen als de op internet gekoesterde anonimiteit tijdelijk wordt opgeheven.
Evenwichtige informatievoorziening
De beschikbaarheid, toegankelijkheid en vindbaarheid van informatie op het web staat onder druk. Populaire informatie krijgt op het web een prominente plek, en dit proces versterkt zichzelf voortdurend. Volgens de Raad heeft de overheid de taak de kwaliteit van de informatie te waarborgen. Ze gaat niet over de vraag wat waar is, maar wel over waar informatie te vinden is. Ze kan daartoe zelf snel internetsites of communities opzetten over belangrijke thema’s die veel mensen raken.
Aan het slot van het boek stelt de Raad dat investeren in scholing en het creëren van mediawijsheid van cruciaal belang is. Wie zijn de afzenders van welke informatie? Hoe werkt informatievoorziening via sociale media? Waar kan ik tegengeluiden vinden? Hoe beïnvloedt de informatie die ik zelf via sociale media deel het beeld dat over mij ontstaat? Met de toenemende invloed of misschien zelfs afhankelijkheid van vooral jonge mensen wat betreft nieuwe en sociale media, zijn dit voor hun toekomstige rol in de samenleving en kansen op de arbeidsmarkt cruciale vragen, waarbij zij begeleiding verdienen.
We moeten investeren in de mediawijsheid van gebruikers, zodat zij ook in de nieuwe context als volwaardige citoyen kunnen bijdragen aan de democratische gemeenschap.
In gesprek of verkeerd verbonden? Kansen en risico’s van sociale media in de representatieve democratie, april 2012, 61 pagina’s, te downloaden op de website van de Raad voor het openbaar bestuur:www.rob-rfv.nl
De Raad voor het openbaar bestuur (Rob) en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) zijn adviesorganen van de regering en het parlement. De raden zijn onafhankelijk.
Slow management – Stilstaan bij organiseren
Slow Management is een vier maal per jaar verschijnend tijdschrift. Elk seizoen verschijnt er een nieuw nummer met een thema.
Het winternummer van 2012, no 19, is bijvoorbeeld gewijd aan Verandering. Voorgaande nummers gingen over 100 jaar Taylor en Taylor voorbij, Samen werken, Groot & Klein , Orde & Chaos.
De Slow Food beweging is ontstaan als reactie op fast food. Als uitgangspunt geldt: koken met respect voor mens, milieu, ecologische diversiteit (gewassen, zaden, dieren) en culturele voedseltradities. Naar analogie is Slow Management ontstaan als reactie op fast management. Niet met slow in de betekenis van langzaam, maar als synoniem voor ‘aandachtig’ of ‘zorgvuldig’. Vandaar de ondertitel Stilstaan bij organiseren. En dat is wat anders dan stilstaan.
Slow Management keert zich af van al te kille, modelmatige methoden van organiseren die puur gericht zijn op efficiëntie, outputbeheersing en korte termijn winst, en keert zich naar nieuwe vormen van organiseren met waardering voor vakmanschap, voldoende autonomie voor professionals, aandacht voor diversiteit, en behoud van de menselijke maat. Om de bekende Canadese organisatiekundige Henry Mintzberg te citeren: “I’m not a human resource, I’m a human being!”
In elk nummer staan interviews, analyses, reportages, columns en opinies.
Een greep uit de inhoud van no 19, winter 2012:
– Artikel over Wim Leereveld, die in zijn eentje de wereld van de farmaceutische ondernemingen wist wakker te schudden. Hij is de bedenker van de Access to Medicine-index, een ranglijst die aangeeft in welke mate de farmareuzen zich inzetten om de toegang tot en betaalbaarheid van medicijnen in ontwikkelingslanden te verbeteren. Multinations doen erg hun best hoog te scoren op zijn ranglijst.
– De geboorte van het nieuwe besturen.
In de luwte van de ontruimingen van de Occupy-beweging op diverse plaatsen in de V.S. werd half oktober 2011 de website Occupy the boardroom gelanceerd. De site bevat namen van circa 200 CEO’s en bestuurders van financiële instellingen en roept op om ‘penvriend’ van de genoemde bankiers te worden door een e-mail te versturen. Inmiddels zouden er duizenden ‘brieven’ verzonden zijn.
Occupy en andere uitingenvan maatschappelijke onvrede doen in feite een appèl op nieuw leiderschap, gebasseerd op een betere verdeling van zeggenschap en beloning. Die roep om vreedzame revoluite doet sterk denken aan de idealen van de bloemenkinderen uit de jaren zestig.
Aandacht voor boegbeelden van nieuw leiderschap en nieuw bestuur, onder wie Mildred Hofkes van het platform NieuwBestuur, Tex Gunning van AkzoNobel en Wilfried van Winden van WAM architecten, Diana Monissen van De Friesland zorgverzekeraar, Geert Hurks van Bouwbedrijf Hurks en Ryan Palmen, de jongste burgemeester van Nederland (33 jaar).
– Nieuwe lente op komst, door Ben Kuiken, initiatiefnemer van het e-mag over innovatieve organisaties, www.nieuworganiseren.nu
– De kunst van het delen, ofwel Durf te vragen. Over hulp vragen aan en het inschakelen van anderen. Alles in je eentje uitdenken doet jezelf, organisatie en de wereld, tekort.
– Bankiers zoeken nieuw vertrouwen.
– Interview met Edgar Schein, medegrondlegger van de sociale psychologie en expert op het gebied van bedrijfsculturen.
– Rubriek Nieuwe boeken
Hoofdredacteur van Slow Managment is Walter van Hulst. De Redactieraad bestaat uit negen personen, onder wie voorzitter Jaap Peters, de initiatiefnemer van Slow Management.
Slow Management, tijdschrift van 96 pagina’s, rijk geïllustreerd met tekeningen en foto’s, uitgave van Managementboek, verschijnt vier keer per jaar, abonnement € 59,95, los nummer € 24,95. www.slowmanagement.nl
De onderwijsbubbel
De onderwijsbubbel – Over kennisverarming en zelfverrijking, schetst de stand van zaken van het Nederlandse middelbaar- en hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Het boek is een uitgave van de in 2006 opgerichte vereniging BON – Beter Onderwijs Nederland die tot doel heeft het zo goed mogelijk tot bloei laten komen van de potenties van leerlingen en studenten door gedegen vakinhoudelijke en algemene vorming.
In De onderwijsbubbel zijn 36 artikelen van zeer gevarieerd karakter in de vorm van verhalen, analyses en inzichten van 14 verschillende auteurs samengebracht onder redactie van BON-bestuurslid Fenna Vergeer. De auteurs zijn allen lid van BON of sympathiseren daarmee.
Een van de bijdragen is van Hans Duijvestijn, Het rijkste ROC van Nederland, dat onderwerp was van een aflevering van de VPRO- televisieserie De Slag om Nederland, getiteld De school als vastgoedmagnaat, uitgezonden op 23 januari 2012. Met het rijkste ROC van Nederland wordt het Arcus College in Heerlen bedoeld waar Duijvesteijn docent is geweest.
Ad Verbrugge, voorzitter van BON, schrijft in zijn Voorwoord hoe “onze onderwijscultuur fundamenteel uit vorm is geraakt. De huidige problemen vragen dan ook om een stevige aanpak en zelfs dan zal het nog jaren duren voordat we ze hebben opgelost…..Er staan inmiddels heel wat leraren en docenten voor de klas die ook zelf niet goed meer zijn opgeleid.
Bovendien is sprake van een bureaucratische bestuurscultuur in het onderwijs die niet zomaar ongedaan gemaakt kan worden. Hoewel de laatste jaren kritische geluiden aan kracht winnen en sommige politici en onderwijsbestuurders oprecht lijken te streven naar verbetering, is het van groot belang om de aard en ernst van de problematiek helder voor ogen te hebben.
In dat teken staat deze bundel, die probeert helderheid te scheppen in de complexe onderwijsproblematiek om dit streven naar verbetering te versterken en een visie uiteen te zetten hoe zij kan worden gerealiseerd”.
Een greep uit de inhoud:
Wij willen les, waarin oud-Tweede Kamerlid (SP) en BON bestuurder Fenna Vergeer analyseert waarom er geen les meer gegeven wordt op het mbo.
Jan Dirk Imelman, emeritus hoogleraar Grondslagen en geschiedenis van de pedagogiek, waarschuwde de overheid voor invoering van het studiehuis/tweede fase, maar zijn rapport verdween in een bureaula. Hij bekritiseert de rol van de overheid in De pedagogische kwestie en een onbezonnen overheid.
Jan van de Craats, emeritus hoogleraar Wiskunde en Gerard Verhoef, bestuurslid BON en docent Wiskunde beschrijven waarom het rekenonderwijs faalt in Wat is er mis met ons rekenonderwijs?
Raden van toezicht in het onderwijs, door Ben Verkroost, docent Sociologie en arbeidsverhoudingen, vraagt zich af: Zijn die raden overbodige ballast? Scholenbesturen van grote, uit fusies ontstane onderwijsinstellingen kregen ineens veel macht, zowel wat betreft de inrichting van het onderwijs als werkgeversmacht. Verenigd in de sectorraden eigenen zij zich het onderwijs zowel ideologisch (Het nieuwe leren in allerlei vormen) als bedrijfsmatig toe. De politiek volgt, weliswaar soms met argusogen, maar is zelf medeverantwoordelijk door de raden – en niet de docenten en de scholen – als oriëntatie te gebruiken.
Interview met Greetje van der Werf, hoogleraar Onderwijzen en leren aan de Universiteit van Groningen over Hervormingen hebben onderwijsprestaties niet verbeterd.
Aan het slot van het boek is een verkorte versie van het Deltaplan Beter Onderwijs Nederland – Voorstel tot herstructurering van het Nederlandse onderwijs opgenomen.
De onderwijsbubbel door Fenna Vergeer (Red.), 278 p., Garant-Uitgevers, Antwerpen – Apeldoorn, 2012, €29,90
Dienend-leiderschap
Het boek Dienend-leiderschap – Van wetenschap naar succes in de praktijk door Inge Nuijten is gebaseerd op haar proefschrift: Servant-Leadership: Paradox or Diamond in the Rough? dat in 2009 verscheen en tot doel had vast te stellen of dienend-leiderschap een paradox is of een ruwe diamant. Om die vraag te beantwoorden werd gezocht naar een definitie van dienend-leiderschap, naar de maatstaven ervan en naar de effecten op vertrouwen, welzijn en prestaties. Literatuurstudie maakte duidelijk dat dienend-leiderschap ethisch is en anders dan andere vormen van leiderschap omdat de belangen van de mensen waarop de leider invloed heeft op de eerste plaats komen.
Daarnaast wijst het onderzoek uit dat dienend-leiderschapsgedrag uit twee kerndimensies bestaat:
1. dienen: zich op de achtergrond houden, bescheidenheid, authenticiteit, vergeving;
2. leiden: empowerment, rentmeesterschap, verantwoordelijk houden, moed.
Deze gedragsaspecten kunnen gemeten worden met behulp van het meetinstrument van het proefschrift, de Servant-Leadership Survey. Aan de hand van deze vragenlijst is onderzocht of dienen en leiden samen kunnen gaan en positief effect sorteren.
In het Voorwoord schrijft Elmer Mulder, voorzitter van de Raad van Bestuur van VU-medisch centrum dat hij zelf in 1999 was begonnen aan de zoektocht naar goed leiderschap: “In het VUmc probeer ik handen en voeten te geven aan het begrip dienend-leiderschap, het meer en meer zichtbaar te maken. Uit de contacten met collega’s van andere instellingen merk ik dat veel leiders behoefte hebben aan duidelijke, praktische voorbeelden van dienend-leiderschap”.
Het begrip dienend-leiderschap werd in de jaren zestig geïntroduceerd door de Amerikaan Robert K. Greenleaf in zijn boek De dienaar als leider. Hij schreef: “Het begint met het natuurlijke gevoel dat men in de eerste plaats wil dienen. Daarna maakt men bewust de keuze om te trachten te leiden”.
Het boek bestaat uit vier delen: 1. De basis – 2. De effecen – 3. De misvattingen en 4. Toepassing.
In deel 2 wordt o.m. dienend-leiderschap en prestaties behandeld waarin duidelijk wordt gemaakt dat dienend-leiderschap geen verzameling technieken of richtlijnen is om prestaties te bevorderen of mensen het meer naar hun zin te maken op het werk. Dienend-leiderschap is iets wat je doet omdat je weet dat het goed is: het is een manier van zijn.
Maar hoe zit het dan met resultaten en prestaties? Er wordt namelijk vaak beweerd dat niet concreet is aangetoond dat dienend-leiderschap effect heeft op prestaties. Uit onderzoek blijkt nu dat in de praktijk dienend-leiderschap tijd nodig heeft om zich te ontwikkelen. Als die tijd gegund is, dan zijn de prestaties zeker het wachten waard.
Het motief evenwel om met dienend-leiderschap aan de slag te gaan is dat je graag mensen wilt helpen in hun ontwikkeling en dat vergt een leven lang leren, ontwikkelen en investeren.
Bedrijven die dienend-leiderschap momenteel toepassen zijn o.a.: South West Airlines, Carrollton Police Department, Container Store, Pieper Power, Synovus, the Toro Company.
Naast invidivuele leiders, zijn ook in Nederland verschillende organisaties al enkele jaren succesvol met dienend-leiderschap bezig: Voerman UTS, ICM. Vumc, Akzo-Nobel (divisie decorative paint) en de Koninklijke Marechaussee.
Deel 4 over de toepassing van dienend leiderschap begint met de aansporing “Aan de slag”, en dat betekent dat dienend-leiderschap altijd met jezelf begint. In die zin is het persoonlijk leiderschap en kan iedereen het tonen, of liever gezegd “zijn”. Goede leiders zijn in de eerste plaats goede mensen en dienend-leiderschap is niet alleen voorbehouden aan formele leiders, maar aan iedereen.
Aan het slot van het boek geeft Inge Nuijten een mooi voorbeeld van dienend-leiderschap en het creëren van verbondenheid of gemeeschapszin aan de hand van een noodlijdend bedrijf dat biologische producten aan klanten leverde. Door te luisteren naar alle betrokken partijen en het smeden van saamhorigheid kreeg de leider het voor elkaar het bedrijf niet alleen van de ondergang te redden door middel van kostenbesparing, verbeterd assortiment en enthousiasme van zijn medewerkers, maar ook te doen groeien.
Volgens Greenleaf is “gemeenschapszin de kennis die we kwijt zijn in deze tijd”. Verbinding maken is dus het devies.
En hoe luidt nu het antwoord op de vraag of dienend-leiderschap een paradox is of een ruwe diamant? Het antwoord is natuurlijk een ruwe diamant die door slijpen en vormgeven met een bekwame en geduldige hand uiteindelijk gaat schitteren.
Dienend-leiderschap – Van wetenschap naar succes in de praktijk, door dr. Inge Nuijten, 140 p., uitgave in eigen beheer, 2011, € 26,95 (incl. btw, excl. verzendkosten).
Te bestellen op: www.ingenuijten.nl
Eigentijds idealisme
Eigentijd idealisme – Een afrekening met het cynisme in Nederland is gebaseerd op De Lage Landen en het hogere, een groot onderzoek naar de betekenis van geestelijke beginselen in Nederland, uitgevoerd tussen 2008 en 2011 aan de Universiteit van Tilburg. De wetenschappelijke editie van 600 pagina’s verschijnt in januari, 2012.
De auteur van het boek is Gabriël van den Brink, hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en lector aan de Politie Academie. Hij schrijft in het Voorwoord:
“Er waart in Nederland al geruime tijd een geest van negativisme rond. Je hoort wel eens dat deze geest teruggaat op de aanslagen die tien jaar geleden in New York plaatsvonden.
Dat is een misvatting. Het nihilisme heeft een veel langere geschiedenis en het komt niet alleen uit dramatische gebeurtenissen voort. Het berust – onder andere – op een filosofisch materialisme dat zich in het kielzog van de secularisatie overal in het Westen breed maakte. Velen geloven dat religieuze waarden, morele idealen en levensbeschouwelijke beginselen er in de moderne samenleving niet meer toe doen. Het is dan ook niet vreemd dat de publieke meningsvorming in het teken staat van onbehagen en ontgoocheling”.
Eigentijds idealisme wil nu afrekenen met dat negativisme en laten zien dat Nederlanders, vergeleken met andere landen, in het vormgeven aan hun geestelijk engagement voorop lopen. Statistieken uit een vergelijkend Europees onderzoek wijzen namelijk uit dat verreweg de meeste Nederlanders hogere waarden, geestelijke beginselen of morele idealen aanhangen. Nederland is bijvoorbeeld kampioen in het vrijwilligerswerk en in het geld geven aan goede doelen.
Dit alles geeft niet alleen een ander beeld dan gebruikelijk, het biedt ook hoop aan allen die het gangbare cynisme afwijzen.
In het boek worden acht personen geportretteerd die vertellen over hun drijfveren, gekoesterde idealen en de manier waarop het Hogere zich in hun leven manifesteert. De acht geïnterviewden verschillen van maatschappelijke achtergrond, beroep of politieke voorkeur.
Aan het woord komen een beheerder van een sportvereniging met een uitkering, een free-lance fotograaf, een manager, een analist bij de politie, een arts, een marinier, een motor-coureur en een schrijfster.
Het boek besluit met een hoofdstuk, getiteld “Hernieuwing van de civil society” dat pleit voor een positief engagement met de publieke zaak. Totnutoe krijgen zaken als het verwoorden van idealen, gemeenschapsvorming, de verbeelding aanspreken, onbaatzuchtig handelen en werken voor de langere termijn in het politieke leven nauwelijks een kans. Terwijl politiek in de ware zins des woords juist van dat soort ingrediënten leeft. Het is daarom niet vreemd dat veel burgers negatief over samenleving en politiek denken hoewel diezelfde burgers in hun eigen kring heel goed weten waar het eigenlijk om gaat.
Om een oplossing te vinden voor deze paradox is een nieuw soort civil society noodzakelijk. Veel burgers zouden geholpen zijn met zich te verenigen op een nieuwe grondslag. Dat gebeurt overigens al. In de V.S. bijvoorbeeld identificeren mensen zich persoonlijk met een specifieke zaak of een concreet probleem. Dat blijkt een efficiënte methode om maatschappelijk verandering na te streven en mensen samen te brengen en de krachten te bundelen. Voorbeelden zijn milieuactivisten of homo-emancipatie bewegingen.
Van den Brink pleit voor het ontwikkelen van civic talk, een publiek gesprek dat de alledaagse ervaring van mensen verbindt met een maatschappelijke visie en politieke gezichtspunten.
Eigentijds idealisme. Een afrekening met het cynisme in Nederland, door Gabriël van den Brink, 104 p., University Press, Amsterdam, 2011, € 12,50.
Beter communiceren op de werkvloer
Door wantrouwen, hokjesdenken en overmoed functioneren organisaties op halve kracht. Beter communiceren op de werkvloer gaat over interpersoonlijke communicatie en is bedoeld voor iedereen die een bijdrage wil leveren aan een meer plezierige en doeltreffende omgang met elkaar in organisaties. Van de deskundige die zijn vakkennis wil delen met generalistische bestuursleden tot het middenkaderlid dat lenig de vaak tegenstrijdige belangen van de directie en de werkvloer wil verenigen.
In Beter communiceren op de werkvloer is te lezen hoe:
– misvattingen ontstaan en hoe je ze kan voorkomen
– je beter onthoudt wat anderen tegen je zeggen
– je lijf en emoties bepalend zijn in het bewegen van anderen
– de juiste woorden en opbouw je presentatie verbeteren
– je weerstand biedt tegen manipulatie
– je meer rendement haalt uit onderhandelingen
De auteur van het boek, communicatie-adviseur en trainer, Marli Falize, schrijft in het Voorwoord: “Het is me opgevallen dat veel mensen een studie of beroep kiezen omdat ze iets hebben meegemaakt wat ze niet snappen en hun bezighoudt. Iemand wordt arts omdat hij een broertje had dat ernstig ziek werd en overleed. Een ander wordt advocaat omdat ze zich opwindt over onrechtvaardigheden en dat ongedaan wil maken. Ik ben gaan schrijven over communicatie op de werkvloer omdat ik er soms met mijn verstand niet bij kon waarom bij veel managers, directieleden, maar ook bij medewerkers het idee leeft dat wanneer je maar duidelijk iets zegt, anderen doen wat je ze opdraagt. Alsof je zo’n opwindpoppetje opdraait en eigenhandig een richting uitstuurt”.
Het boek bestaat uit vijf delen. Stilstaan bij jezelf en Stilstaan bij anderen: Actiever luisteren om gemakkelijker te kunnen praten; Bewuster spreken om anderen gemakkelijker te laten luisteren; Luisteren en spreken in balans. Haal meer uit verzoeken, eisen en feedback; Luisteren en spreken in balans. Overeind blijven bij conflicten. Het laatste deel bevat zes opdrachten en een samenvatting.
We leven in de eeuw van communicatie en informatie. Het woord communicatie kan afgeleid zijn van het Latijnse woord communicatio. Dan wil het zeggen “transporteren van informatie”. Maar het kan ook afgeleid zijn van het Latijnse communicare en dat wil zeggen “iets gemeenschappelijk maken”. Dat is meer dan informatie verplaatsen. Communicatie is in die laatste betekenis het transformeren van de sociale orde. Daarom wordt communicatie in die betekenis in de managementwereld wel de onderhoudsbasis en de voedingsbodem van een organisatie genoemd, ofwel: communiceren is organiseren.
Tot slot een citaat uit het boek. De auteur E.M. Forster schreef in zijn A passage to India: “Een pauze op het verkeerde moment, een verkeerd begrepen intonatie en een heel gesprek loopt op een mislukking uit”.
Beter communiceren op de werkvloer, door Marli Falize, 272 p., een uitgave van Dijkhuis Communicatie, 2011, € 42,50.
Boek inkijken op: www.betercommunicerenopdewerkvloer.nl
Rechtspraak is mensenwerk
Hoe beleven rechters hun vak? Met wat voor dilemma’s worstelen zij?
Nederland telt meer dan tweeduizend rechters: mannen en vrouwen die dagelijks rechtspreken. Hun vonnissen zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de objectieve regels van het recht, maar ook persoonlijke afwegingen spelen een rol. Dat maakt rechtspraak tot mensenwerk. En mensen maken fouten.
We denken aan de Schiedammer parkmoord of de vrijlating van Saban B. Of aan de wraking van rechters in het proces Wilders.
Maar strafzaken vormen maar een klein deel van het werk van rechters. In het boek Rechtspraak is mensenwerk komen aan het woord: een bestuursrechter, kantonrechter, kort gedingrechter, familierechter, vreemdelingenrechter, een raadsheer, een raadsheer-plaatsvervanger, een opleider, een generalist, een rechter-commissaris, een vakbondsman, een hoveling, een gelovige rechter en een jonge rechter.
De vragen die in dit boek aan bod komen zijn uit het leven gegrepen van zestien rechters die hardop nadenken over hun ambt. Een van die vragen betreft de opstelling van televisiecamera’s in de rechtszaal. Dat verandert het gedrag ter zitting, zo wordt geconstateerd, zeker als het om geruchtmakende strafzaken gaat, en dat is riskant. Maar de geïnterviewde rechters laten in dit boek veel meer van zichzelf zien dan een camera in de zittingzaal ooit zou kunnen registreren.
De rechters spreken openhartig over hun werk en hun persoonlijke ervaringen van rechtspreken.
Het boek heeft een Voorwoord van Ernst Hirsch Ballin, voormalig minister van Justitie en van Binnenlandse Zaken en een Nawoord van de beide auteurs van het boek die de rechters hebben geïnterviewd: Michiel van Kleef, hoofdredacteur van het juristenmagazine Mr., en zijn dochter Suse van Kleef die een opleiding volgt aan de School voor de Journalistiek.
Zij schrijven dat de interviews zijn afgenomen onder de voorwaarde dat de betrokkenen naderhand de vrijheid zouden hebben hun uitspraken te nuanceren of te verduidelijken.
“En dat hebben we geweten ook”, aldus de auteurs: “Veel geïnterviewden bekeken de tekst als ware het een vonnis, met aandacht voor (alle mogelijke betekenissen van) letterlijk elk woord. Vrijwel alle rechters toonden zich in de gesprekken zeer openhartig, maar sommige krabbelden naderhand terug. Enkele interviews kwamen zelfs vuurrood van de correcties retour. Rechters blijken een broertje dood te hebben aan wat bekend staat als spreektaal. Stijlbreuken hebben we teruggedraaid. De meeste correcties hebben we overgenomen, wat er hier en daar toe leidt dat de uniformiteit in stijl en taalgebruik wellicht niet optimaal is”.
Het is te merken dat er (teveel) gesleuteld is aan de teksten. Daardoor wordt het lezen vaak eentonig. In plaats van levendige journalistieke interviews met uitspraken van geïnterviewden, krijgen we nu te maken met een zakelijke, wat brave verteltrant. Niet dat de inhoud braaf is. Recht spreken en alles wat ermee te maken heeft is boeiend en vooral in dit boek is het lonend tussen de regels door te lezen. Dan blijkt dat rechters met meer dilemma’s worstelen dan op het eerste gezicht lijkt. Hoe ze zich gebonden voelen aan de erecode, de zwijgplicht, maar graag transparant willen zijn en openlijk kritiek zouden willen leveren op de toenemende werkdruk, de regelzucht en op van hogerhand verordonneerde maatregelen als het verhogen van de griffierechten. Een serieuze klacht is dat de politiek steeds dichter op de rechtspraak komt te zitten.
In elk hoofdstuk kunnen we volgen wat de rechter beleeft, denkt en vindt en hoe hij of zij functioneert op het werk.
Toch nog een opmerking over de akelige, langzaam ingeslopen gewoonte van misplaatste controle en regelzucht in de Nederlandse journalistiek. De neiging van geïnterviewden om de totale regie over artikelen te claimen en de interviewende journalist te beschouwen als slechts doorgeefluik, gaat helaas ten koste van de kwaliteit, de dynamiek en de authenticiteit. Het is jammer dat het nalezen van tekst op technische fouten en het hier en daar aanbrengen van een noodzakelijke correctie in enkele decennia tijd uit de hand is gelopen en uitgemond in deze kwalijke gewoonte. Elke discipline, elk beroep heeft zijn eigen beproefde methoden en die respecteren levert winst op voor alle partijen en bevordert het vertrouwen in mens en beroep.
Rechtspraak is mensenwerk, door Michel van Kleef en Suse van Kleef, 207 p., Uitgeverij Athenaeum, 2011, € 19,95.
De moed tot waarheid
Le courage de la vérité, de moed om de waarheid te vertellen is het thema van de laatste reeks colleges die de Franse denker Michel Foucault (1926 – 1984) in het laatste jaar van zijn leven gaf aan het fameuze Collège de France in Parijs, waar hij sinds 1970 de leerstoel “Geschiedenis van denksystemen” bekleedde. Die colleges zijn nu gebundeld in het boek: De moed tot waarheid.
Deze laatste colleges, gegeven in een bomvolle zaal met toehoorders, worden wel beschouwd als Foucaults intellectuele testament.
“Waarom de waarheid? Waarom is men om de waarheid bezorgd, en wel meer dan om zichzelf overigens? En waarom draagt men slechts via de zorg om de waarheid zorg voor zichzelf? Ik geloof dat we hiermee een fundamentele vraag aanroeren, die ik de vraag van het Westen zou willen noemen: wat is er gebeurd waardoor de hele westerse cultuur om die veelvormige waarheidsplicht is gaan draaien?”
De collegereeks begint met de uitwerking van het begrip parrhesia, het waarheidspreken of vrijmoedig spreken en de evolutie van de betekenis ervan in de Grieks-Romeinse cultuur. Foucault legt tevens het verschil uit met het moderne Cartesiaanse concept van bewijs. Het bezitten van de waarheid heeft te maken met het bezitten van bepaalde morele kwaliteiten. Als iemand morele kwaliteiten heeft, dan is dat een bewijs dat hij toegang heeft tot de waarheid en vice versa.
De “parrhesiast” is iemand die morele kwaliteiten heeft die noodzakelijk zijn om, ten eerste, de waarheid te kennen en, ten tweede, om deze waarheid aan anderen over te dragen.
Als er al een soort “bewijs” is van de oprechtheid van de parrhesiast, dan is dat wel zijn moed. Het feit dat een spreker iets gevaarlijks zegt – anders dan wat de meerderheid beweert – is een sterke aanwijzing dat hij een “parrhesiast” is.
Op pagina 100 staat een mooi voorbeeld van parrhesia, ontleend aan hoofdstuk 14 van de Atheense Constitutie van Aristoteles en Plutarchus’ boek Het leven van Solon.
De wijze Solon is getuige van de opkomst van de jonge Pisistratus die op het punt staat uit eigen naam de heerschappij over Athene te gaan uitoefenen, wat men tirannie noemt.
Pisistratus wil een persoonlijke lijfwacht aanstellen, in de Griekse stadstaten het traditionele middel om de macht over te nemen. Solon gaat naar de Volksvergadering, als eenvoudig burger van Athene, maar wel uitgerust met speer en schild. Met dit gebaar wil hij duidelijk maken wat er gaande is. Door de persoonlijke lijfwacht ziet Pisistratus de burgers van Athene als vijanden waartegen hij eventueel moet strijden. Wanneer de heerser optreedt als iemand die militaire macht uiitoefent en met een gewapende macht de andere burgers bedreigt, is het gebruikelijk dat de burgers op hun beurt bewapend arriveren.
Om de Volksvergadering te bekritiseren, die Pisistratus zojuist toestemming voor een persoonlijke lijfwacht gegeven had, zegt hij tegen zijn medebugers: “(Ik ben) wijzer dan degenen die het complot van Pisistratus niet doorzien, en dapperder dan degenen die het wel in de gaten hebben, maar uit angst erover zwijgen”.
De Raad antwoordt dat Solon gek is – mainesthai – waarop Solon antwoordt: “Binnenkort zal de tijd aan de burgers mijn waanzin bewijzen, namelijk dan, als de waarheid open aan ‘t licht zal treden”.
Na dit voorbeeld voert Foucault Socrates op, die niet naar het podium zou gaan om de waarheid in het openbaar – dêmosia – te spreken. Socrates liet zich daarvan afhouden door de stem van zijn daimoon – zijn innerlijke stem. En waarom? Om hem te weerhouden aan politiek te doen. Waarom in Socrates’ geval geen politieke parrhesia? Foucault legt het overtuigend uit.
De moed tot waarheid is toegankelijk geschreven en bestemd voor iedereen die geïnteresseerd is in filosofie, historie, politiek, maatschappij en bestuur.
De Moed tot Waarheid, door Michel Foucault, 412 p., uitgeverij Boom Amsterdam, 2011,
€ 29,90.
Buigzame zorg in een onbuigzame wereld
Het boek Buigzame zorg in een onbuigzame wereld – Presentie als transitiekracht is de neerslag van het transitieproject “Presentie: radicale aansluiting van 0 – 100”, een experiment dat deel uitmaakte van het landelijke Transitieprogramma in de Langdurende Zorg in de periode 2008 – 2010.
Het project werd ontwikkeld vanuit een groeiende bezorgdheid van onder meer de politiek en brancheorganisaties over de toekomst van het zorgstelsel in Nederland en had tot doel om via experimenten impulsen te geven aan radicale vernieuwing van de wijze waarop de zorg in Nederland georganiseerd en gefinancierd wordt. In het project “Presentie: radicale aansluiting van 0 – 100” is de beoogde transitie nagestreefd door invoering van de presentiebenadering.
In de presentiebeoefening wordt de verbetering van de zorg in eerste instantie niet nagestreefd door uit te gaan van het systeem en de perfectionering daarvan, maar door de cliënt en diens logica als vertrekpunt te nemen. Anders gezegd: de verbeteringen van de zorg worden niet gezocht in bijvoorbeeld een verdere regulering, het aanreiken van protocollen en andere technieken of het innoveren van een zoveelste evidence-based methodiek. Presentie gaat daarentegen terug naar de kern van de zorg: de mens die op zorg is aangewezen en de zorgrelatie waarbinnen deze zorg tot stand moet komen.
Presentie is geen methode, maar een benadering, die kiest voor het zogeheten “diep leren” waarbij allerlei menselijke vermogens betrokken worden zoals waarnemen, interpreteren en wilsvorming en waarbij allerlei vaardigheden worden eigen gemaakt, zoals bijvoorbeeld cognitief leren, moreel beraadslagen of emotioneel en affectief reflecteren. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van middelen als teksten, films, colleges, ontmoetingen, perspectiefwisselingen, intensieve beraadslagingen of verhalen.
In veel opzichten is er sprake van “educatie” of Bildung. Presentie onderscheidt zich daarmee van de meeste zorgmethoden. De bedoeling is dat ingeslepen patronen en culturen van huidige zorgregimes plaats maken voor de opbouw van de transitiekracht.
Presentie vraagt van je dat je je openstelt. Maar wat dan? Wat moet ik als ik me geopend heb, vrij waarneem en welwillend interpreteer? Wat gaat mij dat brengen, en wat is daar het doel van? Het antwoord zal zijn: doe het, doe het goed en je ontvangt vanzelf het antwoord op deze vragen. Dat klinkt vaag maar is het allerminst. Het is het buitengewoon werkzame en vruchtbare beginsel in de zorg dat de zorggever niet tevoren moet willen bepalen wat goed is om te doen maar dat het ter plekke moet blijken. Voor veel mensen druist deze manier van doen zozeer in tegen hun gewoonten dat ze de grootste moeite hebben ermee aan de slag te gaan.
Presentie is improviseren, je almaar afstemmen op de ander en op wat zich voordoet en je afvragen wat je ermee kunt. Wat goede zorg is, moet – puttend uit tal van bronnen waaronder hoogwaardige vakkennis – telkens opnieuw ter plekke worden uitgevonden.
Presentie wil het maatschappelijk debat aanwakkeren over de transitie naar menslievende zorg binnen rechtvaardige instituties van een fatsoenlijke samenleving.
Het boek telt zes hoofdstukken: Presentie als transitie-experiment; De praktijk; Het leren van presentie; Opbrengsten van presentie; Presentietransitie in een organisatorische context; Slotbeschouwingen, en is geschreven door vier auteurs, onder wie prof.dr. Andries Baart, de geestelijk vader van de presentietheorie. Baart is bijzonder hoogleraar aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Tilburg en verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht.
Buigzame zorg in een onbuigzame wereld – Presentie als transitiekracht, door Andries Baart, Jolanda van Dijke, Marjanneke Ouwerkerk en Elly Beurskens, 345 p., Boom Lemma Uitgevers, 2011, € 29,50.
De burger als bondgenoot
Op 27 september 2011 hield Henri Beunders de achtste Rob-lezing: De burger als bondgenoot – Over de noodzaak van radicale interactie tussen elite, bestuur en volk in Den Haag.
Rob staat voor Raad van het Openbaar Bestuur en adviseert over de inrichting en het functioneren van de overheid. Doel is het verbeteren van doelmatigheid. De Rob besteedt in het bijzonder aandacht aan de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat. De komende tijd staat het begrip ‘vertrouwen’ centraal, binnen het bestuur en tussen bestuur en burger.
Prof.dr. Henri Beunders is hoogleraar Geschiedenis, Media en Cultuur aan de Erasmus Universiteit.
Hij leidde zijn lezing in met….”Wij zien voor ogen hoe bijna alle dingen die eenmaal vast en heilig schenen, wankel zijn geworden: waarheid en menselijkheid, rede en recht. Wij zien staatsvormen die niet meer functioneren, productiestelsels die op bezwijken staan. Wij zien maatschappelijke krachten die in het dolzinnige doorwerken. De dreunende machine van deze geweldige tijd schijnt op het punt vast te lopen”.
Dit citaat vormen de eerste regels van het essay dat Johan Huizinga in 1935 publiceerde onder de naam: In de schaduwen van morgen. Een diagnose van het geestelijke lijden van onze tijd.
Beunders begint in zijn lezing met het benoemen van “de feiten die ons overstelpen”, gevolgd door uiteenlopende reacties op wat sommigen de crisis van de democratie van deze tijd noemen, het gebrek aan legitimiteit en het gebrek aan vertrouwen in “de politiek’. Daarna komen de bestaande interactie tussen overheden en volk, en de rol die ‘de publieke opinie’ – met name internet – hierin speelt.
Aan het slot komen de oplossingen voor de politiek-bestuurlijke en maatschappelijke problemen van vandaag aan bod. Enerzijds de terugkeer naar de menselijke maat, ofwel de fysieke communicatie tussen bestuurders en burgers. Anderzijds de sprong vooruit naar al dan niet digitaal georganiseerde methodes, samengevat in de term The wisdom of crowds.
Een voorbeeld is dat over een moreel probleem als euthanasie – ja of nee – op een andere wijze beslist moet worden, dan over het grote scooterprobleem in Amsterdam, of de poging de buurt te ontdoen van zwerfvuil of in zijn geheel in sociale zin op te krikkenk of als het gaat om conflicten tussen tegenover elkaar staande etnische groepen.
Succesvolle burgerparticipatie kent vele variaties.
Beunders gelooft dat door het actief starten van een radicale interactie tussen elite, bestuur en volk, nieuwe en vruchtbare, tijdelijke of permanente, bondgenootschappen met de burgers tot stand gebracht kunnen worden. En dat vereist, om te eindigen met het door Huizinga gebruikte woord katharsis als aanzet tot oplossingen: een inwendige loutering bij zowel individu, elite als overheid.
Beunders’ lezing is in een boekje te lezen. Erin opgenomen zijn ook het Welkomstwoord van Rob-voorzitter Jacques Wallage en de kanttekeningen die Sarah L. de Lange plaatste bij Beunders’ lezing. Zij komt tot de conclusie dat de participatieve democratie en de representatieve democratie elkaar kunnen aanvullen, mits beleidsmakers en politici goed nadenken over het hoe en waarom van democratische vernieuwing.
De uitgebreide literatuurlijsten achterin geeft veel voer tot verdere verdieping en laten zien wat er in Nederland de laatste jaren over het onderwerp burger, bestuur, participatie en democratie allemaal geschreven is.
De burger als bondgenoot – Verslag van de achtste Rob-lezing, door Henri Beunders, 40 p., uitgave van Raad van het Openbaar Bestuur, Den Haag, 2011. Downloaden op: www.rob-rfv.nl.
De blauwe diender
De blauwe diender is een kroniek van het politieleven van Jacques Smeets. Opgegroeid in een rustig Zuid-Limburgs dorp koos hij in 1969 voor het politieberoep, nadat hij eerst met de afkeuring door zijn vader moest afrekenen. De opleiding duurde een jaar en vond plaats in de interne politieschool te Heerlen. Op 1 oktober 1970 begon hij zijn loopbaan in Maastricht.
Smeets werd, zoals alle collega’s, geconfronteerd met geweld, agressie en onnatuurlijke dood. Hij kreeg te maken met een hiërarchische machocultuur. Dertig jaar lang werkte hij met volle overgave in Maastricht om de samenleving een stukje veiligheid te bieden, overlast op straat aan te pakken en de criminaliteit, waar mogelijk, een halt toe te roepen. Hij kreeg indrukwekkende gebeurtenissen te verwerken, als diender in het blauw, als ME-er en als rechercheur.
In 1998 werd Smeets plotseling ziek, de automatische piloot werd uitgeschakeld en de zin in het werk verdween. Hij stond op het punt om het politieberoep vaarwel te zeggen. Na een lange lichamelijke en geestelijke worsteling genas hij. Hij veranderde, als mens en als politieman, net zoals de samenleving en het vak continue verandert. Hij begon over het beroep en zijn ervaringen te schrijven.
In 2007 kwam zijn eerste boek uit. Het droeg de toepasselijke titel: De bezieling van een politieman (uitverkocht). Jacques bleef over het beroep schrijven en dat leidde tot De blauwe diender. De kroniek beschrijft zijn politieleven tot aan het aankomende pensioen en een voorzichtige kijk daar overheen.
In de stad Nijmegen staat pal voor het regionaal politiebureau, midden in het straatbeeld, een sculptuur van de blauwe diender, 2,5 meter hoog. De maker ervan, Ronald Tolman, vond dat een diender gezag en autoriteit moest uitstralen, vandaar de hoogte van het beeld en de grote handen. Hij toont evenwel ook meteen de kwetsbaarheid, zo staand midden op straat.
In De blauwe diender beschrijft Smeets de teloorgang van autoriteit en gezag door de jaren heen en vooral ook de kwetsbaarheid die hij aan den llijve heeft ondervonden. Tegelijkertijd probeert hij de lezer te tonen dat een kritische kijk op jezelf van wezenlijk belang is bij de uitoefening van dit boeiende beroep.
Het boek is niet uitsluitend bestemd voor politiemensen, maar ook voor andere beroepen in de hulpverlenende sector. Deze groep wordt steeds vaker en heftiger belaagd, beschimpt en uitgekotst. Wellicht helpt dit boek de lezer een eindje op weg naar een goede balans tussen enerzijds begrip voor de frustraties binnen de samenleving en anderzijds het eigen incasseringsvermogen als dienaar van de wet of hulpverlener.
De blauwe diender, door Jacques Smeets, 236 p., uitgeverij Shaker-Media, 1e druk 2009,
€ 17,50. Te bestellen via de boekhandel of rechtstreeks bij de uitgever op www.shaker-media.nl
In 2011 verscheen er een tweede druk van het boek. Zie ook de recensie over De blauwe diender van de Belgische schrijver Henri Patrik: klik hier.
De nieuwe kleren van de rechter
De nieuwe kleren van de rechter – Achter de schermen van de rechtspraak, geschreven door Rinus Otte, bereikte binnen enkele weken na verschijning al een derde druk. Op het omslag van het herdrukte boek stond een waardering van Frits Bolkestein: “Dit boek is moedig, interessant en belangrijk”. De auteur is vice-president van het Gerechtshof Arnhem en hoogleraar in de organisatie van de rechtspleging aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarvoor was hij bestuurder van een strafsector.
De nieuwe kleren van de rechter beschrijft een rechtssysteem dat stagneert door bureaucratie, organisatorische en personele problemen. Otte beschrijft van binnenuit de oorzaken waardoor de Nederlandse strafrechtspraak zich niet ontwikkelt overeenkomstig de bedoelingen van de wetgever. Veel gerechten kunnen de grote hoeveelheid strafzaken niet op tijd verwerken. Dat ligt volgens hem niet alleen aan het overheidsbeleid of aan de Raad voor de Rechtspraak maar vooral aan de organisatie van de gerechten. Hierdoor viert de bureaucratie hoogtij en worden er soms keuzes gemaakt die niet leiden tot oplossing van de problemen.
De mentaliteit van veel strafrechters helpt ook niet mee. Een deel van de strafrechters heeft de neiging zichzelf op een voetstuk te plaatsen en een mooi geformuleerde beslissing belangrijker te vinden dan de rationele en vlotte afwikkeling van relatief eenvoudige zaken en problemen.
Deze rechters hebben moeite met het accepteren van leiding, met planningen en werkroosters en met een veranderende samenleving. De rechtspraak is meer gebaat bij strafrechters die de hand in eigen boezem steken en minder kopschuw zijn voor externe ontwikkelingen.
Op pagina 250 schrijft Otte: “De mens moet in opstand komen, niet tegen de regel, de procedure, de leidinggevende, maar tegen de beperkingen in het eigen hoofd die hem knechten. De boosheid moet gericht zijn tegen de kwade krachten in hemzelf en niet tegen de krachten die hij in de buitenwereld aantreft. Helaas worden veel mensen oud en star, en beginnen ze dan te roepen dat vroeger alles beter was. Het is de verloren gegane heroïek uit een wonderlijk romantisch beeld van opstandigheid tegen het gezag, terwijl het voor mij symbool staat voor spruitjeslucht van pseudorevolutionairen in de polder, die na het blaffen en bijten naar de dorpsveldwachter voldaan naar huis gaan voor hun beker chocola, voor ze zich te ruste begeven. Het heldendom binnen de rechterllijke macht zit bij de noeste werkers die niet malen om een zitting meer of minder, gedegen hun vonnissen en arresten maken en voortdurend proberen te sleutelen aan hun rechterlijke attitude in en buiten de zittingzaal”.
In de Epiloog: “In dit boek vol inconsistenties en persoonlijke twijfels heb ik geprobeerd vanuit de dagelijkse praktijk de organisatorische staat van de rechtspleging te vatten. Wie die wil vatten, moet niet beginnen bij de structuur maar bij de dauwdraden van de dagelijkse omgang op de werkvloer. Ook daarom wilde ik dit boek schrijven, om vanuit de microkosmos op de werkvloer de kloof met de grote woorden en het eendrachtsvernis naar buiten te laten zien. In de hoop dat de lezers, mijn collega’s, niet louter in de ontkenning schieten, maar zich met mij verantwoordelijk voelen voor hoe we de toga van de rechter valer hebben gemaakt”.
Volgens Otte is er er een sterk en corrigerend bestuur nodig om de vrijheid van professionals beter te normeren dan zijzelf tot op heden hebben gerealiseerd. Rechters moeten elkaar aanspreken op rechtsprekende en collegiale gedragingen en misdragingen.
De nieuwe kleren van de rechter is een verontrustend boek, geschreven door iemand die goed op de hoogtre is van de Nederlandse strafrechtspraak.
De nieuwe kleren van de rechter – Achter de schermen van de rechtspraak, door Rinus Otte, 304p., uitgeverij Boom, Amsterdam, 2010, € 21,-.
De laatste manager
“De laatindustriële mens had zich georganiseerd in grote, logge organen die niet meer te besturen waren en die alleen met angst, onderdrukking of financiële prikkels overeind konden worden gehouden. Grote legers functionarissen, managers genaamd, moesten erop toezien dat de gewone werker, eufemistisch “medewerker” genoemd, datgene uitvoerden wat de top van de organisatie had bedacht. Uiteindelijk verloren ook zij de greep op hun organisaties en stortten deze tijdens enkele crises aan het begin van de eenentwintigste eeuw als kaartenhuizen in elkaar”.
Aldus begint Kuiken de inleiding tot zijn boek De laatste manager – Een pleidooi voor vrijheid, gelijkheid en ondernemerschap. Zou er over honderd jaar op deze manier over ons worden geschreven? Wie weet. In elk geval hopen de schrijver en veel mensen met hem dat onze nazaten de berichten over de economische, de morele en de milieucrisis toch op zijn minst met verwondering en onbegrijp bekijken.
Deel I van het boek gaat over het einde van de organisatie zoals wij die kennen. Aan de hand van zeven symptomen kunnen we aflezen waarom het einde wel móet naderen: cholesterol, beroepszeer, vrije radicalen, groeistuipen, mentaal verzuim, aderverkalking en geldzucht.
Deel II is een zoektocht naar de nieuwe organisatie in Nederland en het buitenland. Kuiken bezoekt een ziekenhuis, het leger, een zakelijk productiebedrijf in Brazilië, een adviesbureau op financieel gebied, een IT-bedrijf, een verzekeringsbedrijf, twee fabrieken, een bedrijf in technologie en de politie.
Oude, hiërarchische bolwerken brokkelen af en daarvoor in de plaats komt zelfsturing. Medewerkers krijgen meer vertrouwen, verantwoordelijkheid en zeggenschap. En al is zelfsturing niet eenvoudig, schrijft Kuiken, als de organisatie gebruik leert maken van de creativiteit, de inzet en het zelfdenkend vermogen van medewerkers is er nauwelijks nog belemmering voor zelfsturing.
Van de door Kuiken geportretteerde organisaties, van Buurtzorg Nederland en Ten Cate tot Semco en Interpolis, is minstens twintig tot dertig procent productiever en creatiever dan vergelijkbare organisaties die het oude model van command and control hanteren. Zelfsturing levert tevreden medewerkers die met plezier naar hun werk gaan, minder vaak ziek zijn en zich meer betrokken voelen bij hun werk.
Kuiken besluit met het noemen van zeven belangrijke principes voor het realiseren van een nieuwe, voor de eenentwintigste eeuw geschikte organisatie of onderneming.
De laatste manager – een pleidooi voor vrijheid, gelijkheid en ondernemerschap, door Ben Kuiken, 224 p., Uitgeverij Haystack, 2010, €19,95.
Klik hier voor de video met Ben Kuiken op deze site: Laten we stoppen met managen!
Vertrouwen op democratie
In 2010 verscheen het rapport Vertrouwen op democratie van de Raad voor het openbaar bestuur – Rob. De Rob is een adviesraad van de regering en het parlement. De wettelijke taak van de Raad is de regering en het parlement gevraagd en ongevraagd adviseren over de inrichting en het functioneren van de overheid.
De huidige voorzitter is Jacques Wallage, bijzonder hoogleraar integratie en openbaar bestuur aan de Rijksuniversiteit Groningen.
In Vertrouwen op democratie doet de Raad voor het openbaar bestuur concrete aanbevelingen voor de vier belangrijkste democratische actoren: politieke partijen, parlement, media en burgers zelf. Volgens de Raad hebben mensen nog steeds vertrouwen in de organen die ons democratische bestel vormgeven, zoals de regering en de Tweede Kamer, maar vertrouwen zij de instituties en personen die deze organen bemensen veel minder.
Het ontstaan van deze legitimiteitscrisis laat zich verklaren door de kloof. Niet in de betekenis van de gangbare kloof, de veronderstelde afstand tussen burgers en politici die zou maken dat politici niet weten wat er leeft onder burgers. Nee, volgens de Raad is sprake van “de andere kloof”: de samenleving horizontaliseerde in haar verhoudingen, terwijl het politieke bestuur goeddeels als vanouds – dus uitgaande van verticale, hiërarchische gezagsverhoudingen – bleef opereren. Dat wringt.
Deze kloof tussen de politiek en de samenleving is onaanvaardbaar groot. Het tast het gezag van de overheid aan.
De verticaal georganiseerde politieke instituties moeten nieuwe verbindingen met de burgers aangaan. Die opereren niet langs verticale, maar langs horizontale lijnen. De overgang van een partijendemocratie naar een publieksdemocratie is onontkoombaar. Politieke partijen, parlement, media en burgers kunnen ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid die kloof dichten.
Politieke partijen moeten meer gaan opereren vanuit beginselen en waarden. Ze moeten geen beleidsprogramma’s uitdragen, maar beginselen. Ze moeten zich reorganiseren. Het donateurschap invoeren is een manier om meer mensen aan zich te binden. Voor het parlement moet het politieke primaat niet heilig zijn, de kwaliteit van het democratisch proces telt evenzeer.
Participatie van burgers moet over de hele linie worden vergroot. Het parlement moet burgers vroegtijdig betrekken bij besluitvorming. Per onderwerp bekijken hoe dat het beste vorm kan krijgen. Gekozen burgemeester. Referenda. Het parlement moet zich niet binden aan een gedetailleerd regeerakkoord. De Kamer moet een platform van kennisverwerving worden, door bijvoorbeeld hoorzittingen.
Media kunnen de kwaliteit van de meningsvorming op een hoger plan brengen. Media moeten zich meer verantwoorden. Dat kan door middel van een mediacode – naar analogie van de code-Tabaksblat voor het bedrijfsleven – en het instellen van een nationale mediaombudsman, waar burgers terecht kunnen met klachten over de informatievoorziening.
Geen democratie zonder goed burgerschap. Mensen moeten meer kennis over het openbaar bestuur krijgen. Meer aandacht voor burgerschapsvorming in het onderwijs. Burgerschapsvorming verdient nieuwe impulsen.
De Raad voor het openbaar bestuur wil graag in discussie over zijn adviezen. Via de website van de Rob kan iedereen meedoen met deze discussie. U kunt stemmen op stellingen, aangeven welke aanbevelingen voor u belangrijk zijn of een reactie achterlaten. Website van Rob: www.rob-rfv.nl/
Vertrouwen op democratie, uitgave van Raad voor het openbaar bestuur, Postbus 2001, 2500 EA Den Haag, 2010, 74 p. Het boekje is te downloaden in pdf formaat: klik hier.
Eropaf! – De nieuwe start van het sociaal werk
Cultuurpsycholoog en publicist Jos van de Lans is voorzitter van de Stichting Eropaf! en initiatiefnemer van de Canon Sociaal Werk.
Hij stond, samen met Marc Räkers*) en anderen, in 2003 aan de wieg van de Eropaf beweging die op een proactieve manier probeerde huisuitzettingen te voorkomen. In het boek Eropaf! – De nieuwe start van het sociaal werk schrijft Van der Lans over dat begin:
“We wilden een systeem op poten zetten op basis waarvan maatschappelijk werkers en corporatiemedewerkers onmiddellijk aan de bel zouden kunnen trekken als mensen huurachterstand lieten oplopen. Met een stevige nota probeerden we instellingen voor ons plan te winnen en toen we om een titel verlegen zaten, schreven we erboven: Eropaf – een aanvalsplan tegen huisuitzettingen in Amsterdam.
Inmiddels is Eropaf zo ongeveer een merknaam geworden. We hebben een stichting onder die naam opgericht, er zijn congressen georganiseerd, publicaties verschenen. Het woord heeft zelfs een plek gekregen in het officiële regeringsbeleid. Het is een van de ‘ankerpunten’ van het programma ‘Welzijn nieuwe stijl’, waarmee staatssecretaris Jet Bussemaker een impuls probeerde te geven aan een ander soort welzijnswerk”.
Eropaf is fundamenteel anders werken, en niet de zoveelste nieuwe modeterm voor een vorm van hulpverlening. Dat anders werken werd verwoord in het Manifest Eropaf! 2.0 – Tien kernwaarden dat tien basisuitgangspunten op een rijtje zet om duidelijk te maken dat de eropaf-aanpak niet betekent dat je even iets anders doet, maar voor sociale professionals een principiële perspectiefwisseling behelst.
Van der Lans wil de beste professionals aan het front aan het werk zetten. Hij legt uit hoe het komt dat zij uit de frontlinies van de samenleving zijn verdwenen en wat er allemaal moet gebeuren om hen er weer een rol van betekenis te laten spelen.
De ervaring heeft Van der Lans geleerd dat er zich een nieuw soort professional ontpopt in de samenleving. Een die probeert te ontsnappen aan de kokers van bureaucratische omslachtigheden en breekt met de weinig realistische sfeer van de spreekkamer. Hij heeft ook oog voor het mobiliseren van sociale netwerken en zich zondert zich niet af in een deelspecialisme.
Het boek Eropaf! gaat over professionals die werken aan een nieuwe start van het sociaal werk. Hun staat nog een lange mars te wachten, aldus Van der Lans, want er moet veel veranderen om deze start ook tot nieuwe duurzame praktijken te laten leiden: “In beroepsopleidingen, in welzijnsorganisaties, in stadhuizen, zullen we anders over welzijn en zorg moeten gaan nadenken en vervolgens besluiten. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning, WMO, biedt daarvoor ook een uitgelezen kans om schoon schip te maken met oude gewoonten en praktijken”.
Sinds het verschijnen van het boek en het manifest is Jos van der Lans een veel gevraagd spreker op al die plaatsen waar mensen nadenken over nieuwe omgangsvormen tussen overheid en burgers. Zo is hij uitgegroeid tot de ambassadeur van wat inmiddels bekend staat als “Welzijn nieuwe stijl”.
Op 1 december 2010 maakte Filmschool IrisZorg in Nijmegen een registratie van zijn spraakmakende voordracht waarin hij het publiek meeneemt door de geschiedenis van het sociaal werk om tenslotte uit te komen bij de actualiteit van bezuinigingen en onvermijdelijke veranderingen. Het resultaat is een leerzame dvd. Kosten € 10,- (www.eropaf.org)
Eropaf! – De nieuwe start van het sociaal werk, door Jos van der Lans, 183 p., uitgeverij Augustus, eerste druk 2010, € 16,50.
Manifest Eropaf! – Tien kernwaarden, door Marc Räkers en Max A. Huber, 56 p., uitgave van Stichting Eropaf!, € 6,-.
*) Marc Räkers is Voortrekker van de Stichting Beroepseer: klik hier
Klik hier voor de video met Marc Räkers: Eropaf! Outreachend werken met fatsoen en compassie.
Uit de schaduw van het zorgsysteem – Hoe Buurtzorg Nederland zorg organiseert
Uit de schaduw van het zorgsysteem door Annemarie van Dalen is de weerslag van een onderzoek bij de thuiszorgorganisatie Buurtzorg Nederland.
Buurtzorg is binnen drie jaar tijd uitgegroeid tot een organisatie met ruim tweeduizend medewerkers en is het meest opvallende initiatief in de zorg. Veel mensen voelen zich tot Buurtzorg aangetrokken en nemen het initiatief tot voorbeeld om verbeteringen en veranderingen aan te brengen in het zorgsysteem. Buurtzorg lijkt erin te slagen bestaande patronen in de organisatie van de zorg te doorbreken en over de schaduw van het zorgsysteem heen te springen.
Het onderzoek is in 2008 en 2009 uitgevoerd in het kader van het Transitieprogramma Langdurige Zorg dat als doel heeft een duurzame transitiebeweging tot stand te brengen die aansluit bij toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen in deze sector. Een van de activiteiten binnen het transitieprogramma is het ondersteunen van innovatieve experimenten en initiatieven. Buurtzorg is een van de tien initiatieven die heeft deelgenomen aan het programma.
Het onderzoek bij Buurtzorg maakt ook deel uit van een breder promotieonderzoek door de auteur naar anders besturen en organiseren in de zorg. Annemarie van Dalen is organisatieantropoloog en werkt als organisatieadviseur in de gezondheidszorg. Haar proefschrift zal eind 2011 verschijnen.
In dit promototieonderzoek richt Van Dalen zich op bestuurders en zorgorganisaties die binnen bestaande institutionele contexten vernieuwingen weten te realiseren. Wat doen deze bestuurders? Hoe krijgen hun organisaties vorm? Kunnen we begrijpen waarom het werkt en wat kunnen we leren van hun ervaringen?
In Uit de schaduw van het zorgsysteem beschrijft Van Dalen de leidende principes die liggen onder de wijze van organiseren van Buurtzorg. Samen met medewerkers van Buurtzorg is zij op zoek gegaan naar hoe het werkt binnen Buurtzorg, naar datgene wat voor hen vanzelfsprekend is.
Het boek is mede bedoeld om een bijdrage te leveren aan het debat over de ontwikkeling van de (thuis)zorg zoals dat op dit moment wordt gevoerd. Het kan worden gebruikt voor discussie en oordeelsvorming en is bedoeld voor alle betrokkenen rond het Transitieprogramma Langdurige Zorg, voor verpleegkundigen, verzorgenden, managers en bestuurders van (thuis)zorgorganisaties en voor beleidsmakers.
Van Dalen schrijft aan het slot van haar boek dat …”als de Buurtzorgwerkwijze niet alleen als een veelbelovende innovatie maar ook als een van de wenselijke standaarden wordt gezien voor een betere en betaalbare zorg in Nederland, dan zouden meer zorgorganisaties de kans moeten nemen en krijgen om zich op een vergelijkbare manier te gaan organiseren. Daarvoor is het wel nodig dat opinieleiders zich daarvoor inzetten, dat meer initiatiefnemers gaan rammelen aan de poorten van het regime en dat niet alleen zorgaanbieders maar ook andere instititionele spelers over hun eigen schaduw heen springen”.
Uit de schaduw van het zorgsysteem – Hoe Buurtzorg Nederland zorg organiseert, door Annemarie van Dalen, 179 p., uitg. Boom Lemma, 2010, € 23,50.
Initiatiefnemer Jos de Blok en wijkverpleegkundige Lies Rutten van Buurtzorg Nederland zijn Voortrekker van de Stichting Beroepseer. Ga naar Voortrekkers: klik hier.
Buurtzorg: menselijkheid boven bureaucratie
Van het begin af aan krijgt Buurtzorg Nederland vragen vol ongeloof. Je kunt in de eenentwintigste eeuw toch niet zomaar eigenwijs buiten het huidige thuiszorgsysteem gaan staan en wijkverpleegkundigen samen met cliënten zelf de zorg laten bepalen?
Het antwoord van Buurtzorg luidt: Ja, dat kan wel. Kijk maar, Buurtzorg is inmiddels (in 2010) met meer dan tweehonderd teams in het land waarin zo’n tweeduizend mensen werken. En Buurtzorg moet wel een eigen koers varen want het huidige thuiszorgsysteem is vastgelopen.
Sinds de oprichting van Buurtzorg in 2006 raakt de ene na de andere grote thuiszorgorganisatie in de problemen, terwijl Buurtzorg groeit en bloeit. De tijd lijkt rijp voor eigenzinnige initiatieven als Buurtzorg.
Om uit te leggen waarom dat zo is hebben Jos de Blok, wijkverpleegkundige en oprichter van Buurtzorg en Aart Pool, wijkverpleegkundige/psycholoog en adviseur van Buurtzorg in samenspraak met een groot aantal mensen die bij Buurtzorg betrokken zijn Buurtzorg: menselijkheid boven bureaucratie geschreven. Daarin staan de uitgangspunten beschreven, wordt de werkwijze van de organisatie uitgelegd en worden de bestuurskundige keuzen die er zijn gemaakt vermeld. De vraag wat het allemaal oplevert wordt ook beantwoord.
In het boek nemen de vele persoonlijke ervaringen een prominente plaats in, naast de professionele ambities.
Een mooi verhaal over het ontstaan van het het idee voor Buurtzorg vertelt Blok in het Nawoord: “In december 2005 zat ik met Ard Leferink aan zijn keukentafel in Markelo. Ard had een idee dat hem al een paar nachten wakker hield. Als we in staat zouden zijn om een goed inhoudelijk alternatief voor de thuiszorg te bedenken, dan zou dat met een slimme ondersteuning van ICT en internet in heel Nederland op te zetten zijn. Ik dacht toen al een tijd na over een andere manier van orgnaiseren van de wijkverpleging. Wat er daarna is gebeurd, hebt u kunnen lezen in dit boek. Veel mensen die sympathie hadden voor het gedachtegoed van Buuirtzorg hebben dit op allerlei manieren laten blijken. sommigen hebben zich er met hart en ziel aan verbonden.
De oorsprong van dat gedachtegoed is al eeuwen oud: vanuit de kwaliteit van de relatie en met grote vakkundigheid de beste oplossingen bedenken voor mensen die dat nodig hebben. Thuis heb ik het met de paplepel meegekregen: mijn moeder, gezinsverzorgster, heeft altijd laten zien dat je met creativiteit en relativeringsvermogen elk probleem te lijf kon gaan. Dat zijn ook kernkwaliteiten van wijkverleegkundigen en wijkziekenverzorgenden: gewoon doen wat nodig is en daarnaast op z’n tijd plezier maken, zorgen dat je het goed hebt met elkaar.
Dit boek geeft een beeld van wat Buurtzorg anno 2010 is. We willen graag laten zien waarom Buurtzorg werkt en waarom zoveel mensen er tevreden over zijn. Ook willen we graag meedoen in de discussies over hoe het verder moet in de zorg”.
Buurtzorg: menselijkheid boven bureaucratie, door Jos de Blok en Aart Pool, 135 p., Boom Lemma Uitgevers, Den Haag, 2010, € 15,00
Praktijkboek Ontwikkelen als professional
Carolien de Monchy is organisatiepsycholoog. In november 2010 verscheen haar Praktijkboek Ontwikkelen als professional.
De Monchy vestigde zich in 1991 als zelfstandig organisatieadviseur en coach. Zij coacht professionals, begeleidt intervisiegroepen en faciliteert teamsessies en werkconferenties. Daarnaast is zij gastdocent bij de Haagse Hogeschool en de Open Universiteit.
Ontwikkelen als professional is het vervolg op het in 2008 gepubliceerde “Floreren als professional” en geeft praktische oefeningen en nuttige tips voor de professional. In de introductie schrijft de De Monchy: “De afgelopen jaren heb ik in projecten, ontwikkeltrajecten, workshops en coaching met een zeer breed scala aan professionals vorm gegeven aan ‘floreren in het werk’. We hebben met elkaar een diversiteit aan werkvormen ontwikkeld. In dit werkboek stel ik de oefeningen ter beschikking aan iedere professional die zich afvraagt: ‘Wat kan ik nu dóen om te floreren in mijn werk'”?
Het praktijkboek is geschreven voor een brede doelgroep. Van manager tot (aankomende) professional, van postdoctorale student tot facilitator, van coach tot HRD functionaris.
De oefeningen in het boek zijn geordend naar werkingsgebied en hoeven niet gedaan te worden in de volgorde waarin ze gepresenteerd zijn. Je kunt oefeningen uitkiezen die je aanspreken. En ben je benieuwd maar ervaringen van anderen met de oefeningen? Kijk dan op www.florerenalsprofessional.nl waar een link staat om met anderen in gesprek te komen over de oefeningen.
“Ontwikkelen als professional” telt zeven hoofdstukken: Professionaliteit als communicatieproces. Algemene oefeningen. Deskundigheid ontwikkelen. Ontwikkelen van de invloed op de werkomgeving. Ontwikkelen van de dienstverlening. Ontwikkelen van je persoonlijke visie en Vensters op leren.
Achter elke oefening staan verhalen van professionals over hun ervaringen met de oefeningen beschreven. Ze zijn bedoeld om het betoog te illustreren, maar zijn er ook omdat de verhalen de moeite waard zijn om te lezen.
Het boek besluit met een Epiloog. Daarin staat: “Professionaliteit is een eigenschap van een communicatief proces, niet van een individuele professional. De professional handelt en spreekt met anderen in een context, waarin een scala aan belangen, verwachtingen en verhoudingen een rol spelen. In zo’n dynamische omgeving past een dynamisch perspectief op professionaliteit: professionaliteit als proces”.
Hoe mooi de formulering ook is, het klinkt wel abstract. Hoezo, proces? vraagt de auteur zich vervolgens af.
Waarop in een voorbeeld De Monchy zelf het antwoord geeft en laat zien dat professionaliteit als proces een onderdeel is van het hier en nu in de samenwerking.
De oefeningen bieden handvatten om jezelf in allerlei samenwerkingsrelaties tot je recht te laten komen, om te floreren in je werk.
Praktijkboek Ontwikkelen als professional, door Carolien de Monchy, 139 p., met tekeningen, uitgeverij Van Gorcum, 2010, € 24,95.
Zie ook de video met Carolien de Monchy op deze website van Beroepseer: Tips voor professionals op de werkvloer. Klik hier.