Skip to main content

De leraar onder het vergrootglas

Tot 2008 werd de leraar de hemel in geprezen: zijn vakkennis maakt het verschil bij kinderen. Maar toen de leraar op een voetstuk werd gezet, was er meteen een leger van politici, bureautjes en andere betweters die zich met de leraar gingen bemoeien. Als de leraar dan het verschil maakt, dan zullen wij dat succes wel bij docenten afdwingen. Met bonussen, of ontslag van minkukels en dwarsliggers.
Ter gelegenheid van de Dag van de Leraar 2014 analyseerde Robert Sikkes in zijn artikel De leraar op een voetstuk in het Onderwijsblad de hedendaagse positie van de leraar.

Een greep uit de inhoud:

1. Vandaag zijn weer drie leraren uitverkoren tot leraar van het jaar. Het is voor de zestiende keer dat docenten op een voetstuk worden gezet. Die traditie begon in 1999, toen het lerarentekort op zijn hoogtepunt was. Zelf werd ik daar ook hardhandig mee geconfronteerd, toen op de deur van de klas van mijn oudste dochter een simpel briefje hing: ‘Carolien is ziek, er is geen vervanging.’ Impliciete boodschap: Wilt u uw kinderen weer mee naar huis nemen? Mijn dochter keek beteuterd omdat haar juf er niet was, maar ik zag blinde paniek in de ogen van ouders. Het wegbrengen van hun oogappeltjes was toch ook vaak een tussenstop op weg van huis naar werk. Wat nu? Het lerarentekort vulde krantenkolommen en dagelijks werden er rond de eeuwwisseling hele klassen naar huis gestuurd. In die sfeer ontstond een reeks van meer of minder effectieve maatregelen om het tekort te bestrijden.
In andere landen deden ze dat ook, zo’n lerarenverkiezing, dus ging Nederland mee in de vaart der volkeren. De leraar van het jaar zou een voorbeeld zijn, het beroep meer status geven, de aantrekkelijkheid vergroten.

2. PvdA-Kamerlid Jeroen Dijsselbloem leidde in 2008 de parlementaire enquête naar de onderwijsvernieuwingen in het voortgezet onderwijs. Hij constateerde dat ‘docenten het onderwijs hadden gered’ door slecht onderbouwde vernieuwingsplannen van de overheid niet uit te voeren. Dat moest voortaan anders. De overheid bepaalt alleen wat er geleerd moet worden, de scholen het hoe. Draagvlak is nodig, als de overheid ingrepen wil doen, moet dat gepaard gaan met voldoende tijd voor invoering en geld om dat mogelijk te maken.

Er klonk bijna applaus in de Tweede Kamer bij het verschijnen van het rapport-Dijsselbloem, het Convenant Leerkracht werd breed gesteund. De leraar, de redder van het onderwijs, de professional die het verschil maakt. In de personeelskamers was er misschien geen polonaise, maar wel optimisme door de politieke erkenning. Dolblij met de Lerarenbeurs, tevreden over de financiële inhaalslag, maar er nog niet helemaal van overtuigd dat de politiek zich minder met inhoud en werk van de leraren zelf zou gaan bemoeien. ‘De leraar maakt het verschil’, zette onderwijsminister Jet Bussemaker vorig jaar als titel op de lerarenagenda 2013-2020. Met een stevige stapel plannen. Scherpere eisen voor de toelating, betere opleiding, iedereen bevoegd, zelfs geld in het regeerakkoord voor de kwaliteitsverbetering. En met een belofte. ‘Het is onze bedoeling om een aanzienlijk deel van middelen in te zetten in het kader van deze lerarenagenda.’ Klinkt goed, maar de bemoeizucht van de overheid met het werk van de leraar lijkt eerder toe- dan afgenomen.

Met z’n allen bovenop de leraar gaan zitten

3. Sinds 2008 is het klimaat compleet veranderd. Heel even stond de leraar op een voetstuk, maar bij het aantreden van kabinet Rutte 1 stonden onderwijs en politiek meteen tegenover elkaar. Er lag een bezuinigingsopdracht op passend onderwijs die vele duizenden banen zou kosten. Bovendien waaide het onderwijsbeleid mee met een wind die van de andere kant van de Atlantische Oceaan kwam en het denken over effectief onderwijs behoorlijk vergiftigde. De politiek ging zich actief met het personeelsbeleid op scholen bemoeien. Als de leraar dan het verschil maakt, dan gaan we met z’n allen boven op die leraar zitten, is de basisideologie van dat nieuwe onderwijsbeleid, dat we tegenkomen bij overheden, sommige schoolbesturen en veel betweters van buiten. Zij halen de leraar van zijn voetstuk en jagen hem op, zodat hij nog beter gaat presteren.

Het begon in Amerika met een bonuscultuur. Statistici en economen wisten precies hoe je van begin- tot eindtoets per jaar, met ingewikkelde modellen, de toegevoegde waarde van de leraar kon bepalen. Veel staten stopten er honderden miljoenen dollars in om de zogenaamd objectief betere leraren en scholen op te sporen en te belonen. Soms geholpen door bureaus die nog beter konden bepalen hoe zij de effectiefste leraren uit het bestand konden peuteren. Het leidde tot een waanzinnige toetsfraude. Door te sjoemelen met testresultaten werden mensen en scholen rijker.

4. Tegen beter weten in, was dat ook precies wat het toenmalige kabinet in Nederland wilde invoeren. Er moest en zou een bonussysteem komen, ook al was het aan deze kant van de oceaan allang mogelijk om de beloning van leraren te variëren. En we hadden net de functiemix ingevoerd, waarbij kwaliteit en opleidingsniveau meespeelden om sneller naar een hogere schaal door te stromen. Nog een systeem erbovenop, was eigenlijk overbodig.

Toch blijft die roep om nog meer differentiatie bestaan. Naar aanleiding van het onlangs gepubliceerde manifest Samen leren klonk de vrolijke boodschap dat er nu eindelijk uitzicht is op extra beloning voor goede leraren. Huh? Dat is al heel lang mogelijk in de cao. Het grote probleem is dat de doorstroom naar hogere salarisschalen in basis- en voortgezet onderwijs volledig stagneert. Schoolbesturen zeggen dat ze geen geld voor verdere uitvoering van de functiemix hebben, waardoor jonge docenten in lagere schalen blijven hangen dan de bedoeling was. Oftewel: beter belonen kan, maar de besturen zeggen dat de kas leeg is. De beste leraren beter belonen is één variant van de bemoeizucht van buiten, de tweede is het opsporen en ontslaan van slecht functionerende collega’s. Die bestaan, natuurlijk, zoals er ook slechte politici en slechte journalisten zijn.

Stoppen met betuttelen

5. Intussen is in de Verenigde Staten een nieuwe trend geboren. Schoolbesturen meten de toegevoegde waarde van een leraar op basis van leerlingresultaten. Lage score? Dan geen loonsverhoging of zelfs ontslag. Commerciële bureaus, economen en statistici bieden graag allerlei instrumenten aan om schoolbesturen daarbij te helpen. Met alle beschikbare toetsen, tests, voortgangsrapporten, opnieuw met ingewikkelde modellen komt de effectieve leraar tevoorschijn. Ook die trend waait deze kant op. In het Financieele Dagblad zag de voormalige rector van het Zernike College ook voor Nederland enorme mogelijkheden in deze big data om het onderwijs en de leraren te verbeteren. En ook hier springt de commercie er bovenop.

Afgelopen voorjaar bijvoorbeeld toerde consultancybureau CBE door het land met de uit de Verenigde Staten ingevlogen goeroe Anthony Muhammad: hoe besturen een ‘gezonde schoolcultuur’ kunnen organiseren. Voor dat doel heeft CBE een setje instrumenten, waarin leraren worden ingedeeld in fundamentalisten, gelovigen, beginners en overlevers. De overlevers zijn makkelijk te herkennen: ooit een burn-out gehad en dat wordt niets meer. ‘Verwijdering en behandeling is de enige remedie.’ Voor de fundamentalisten is er nog hoop. Hoe uw schoolleiding met die dwarsliggers om moet gaan, kunt u in een cursus leren. Bij Dijsselbloem werd het verzet tegen onnozele vernieuwingen nog geprezen, leraren waren helden. Hier worden leraren na kritische vragen ingedeeld bij de fundamentalisten.

Kortom: de tijden zijn veranderd. De leraar is van zijn voetstuk gehaald en wordt door het ministerie, politici, de inspectie en commerciële bureaus onder een vergrootglas gelegd. Bekeken, beoordeeld en betutteld. Iedereen bemoeit zich eerder meer dan minder met de uitoefening van het beroep. Dat leidt allemaal af, van waar het werkelijk om draait. De commissie-Rinnooy Kan formuleerde het simpel: Wil het Nederlandse onderwijs kunnen beschikken over voldoende en goed opgeleide leraren, dan moet het salaris concurrerend zijn met de markt.
Volgens de rijkelandenorganisatie OESO liggen de onderwijssalarissen 20 tot 30 procent lager dan die van een gemiddelde hoger opgeleide. Het startsalaris is redelijk, maar het salarisperspectief niet. Extra geld dat het kabinet nu wil uitgeven, gaat bestemmingsloos naar de lumpsum. De meeste werkgevers hebben het niet gebruikt om de stagnerende doorstroom naar hogere salarisschalen op gang te brengen. Het kabinet heeft het daar ook niet over.

Een kabinet dat de leraar weer op een voetstuk wil plaatsen, moet kijken naar de beloning en stoppen met betuttelen.

Zie het artikel De leraar op een voetstuk, door Robert Sikkes, Onderwijsblad no 15, 4 oktober 2014: www.onderwijsblad.nl