Hoogleraar Paul ‘t Hart over het belang van positieve bestuurskunde
Hoogleraar Bestuurskunde Paul ’t Hart geeft veel les aan ambtenaren. Het valt hem op hoe goed ze zijn in zelfkastijding. Altijd spreken ze in termen van eigen tekorten en onvermogen. Er ligt zoveel focus op het negatieve, dat men moet oppassen dat het geen selffulfilling prophecy wordt.
Op Overheid van nu laat ’t Hart een tegengeluid horen in een interview. Jarenlang had hij kritiek op het functioneren van overheden, maar recent veranderde hij van richting. Hij legt zich nu toe op ‘positieve bestuurskunde’.
Interview
Wat houdt ‘positieve bestuurskunde’ in? En waarin is dit juist nu een welkome aanvulling op het wetenschappelijke en maatschappelijke debat rondom het functioneren van overheden?
Paul ’t Hart : “Ik leg het uit als het toepassen van vormen van waarderend onderzoek op bestuurlijke processen. Dat kan beleid zijn, een project of een programma. In de Engelstalige wetenschappelijke literatuur wordt het wel Appreciative Inquiry genoemd.
Je zegt daarmee: ga op zoek naar waar dingen goed zijn gegaan, waar de trots zit. En onderzoek wat die trots heeft mogelijk gemaakt. Wat zijn de enablers van de dingen waar men in een organisatie trots op is? En hoe kan dit op andere plekken, in andere organisaties, leerzaam zijn en inspireren? Dus de centrale vraag is eigenlijk: hoe kunnen de trots van de een en de oorzaak van die trots, de ander inspireren of richting bieden?”
Sinds wanneer zijn jullie hiermee bezig? En hoeveel wetenschappers hebben zich bij dit idee aangesloten?
“Positieve bestuurskunde is een discipline die nog in wat je noemt de embryonale fase verkeert. We publiceerden ons – in 2017 al geconcipieerde – manifest uiteindelijk in 2021, na drie keer te zijn afgewezen bij verschillende journals. Maar als groep van vijftien internationaal gerenommeerde bestuurskundigen (van vier continenten, red.) vonden we op sociale media veel weerklank.
Ik heb zelf nu vier caseboeken geschreven over beleidssuccessen, en een boek over organisatiesuccessen. Het ‘Positive Public Administration’-boek waar we nu aan werken, brengt het gedachtegoed van 35 onderzoekers van vijf continenten samen”.
Hoe belangrijk is positieve bestuurskunde?
“Volgens mij is het bittere noodzaak. De overmatig kritische houding onder collega-bestuurskundigen en ambtenaren zelf, leidt tot tanend zelfvertrouwen binnen het openbaar bestuur. De groeiende negatieve teneur in de samenleving wat betreft het functioneren van het openbaar bestuur, is een belangrijke versterkende factor. Ik vind het echt zorgelijk”.
Volgens ’t Hart interesseren we ons te weinig voor de zaken die, ‘gewoon goed geregeld’ zijn door onze overheid. In plaats daarvan hebben we – politici, media en burger – de gewoonte ontwikkeld om op de zaken te duiken die van de rails lopen, de beleidsfiasco’s. “Ik wil de strijd aangaan met die achteloosheid”.
Gaat u daar eens dieper op in.
“Ik ben tot de conclusie gekomen dat die kritische blik zeer dominant aanwezig is. In zo’n mate dat het heeft geleid tot een reactieve, defensieve en soms ook ronduit angstige houding bij mensen die in het openbaar bestuur werken. Daarmee is de trots, de beroepseer, zo diep weggestopt geraakt dat de overheid zichzelf de kans ontneemt om te leren van, en zich te laten inspireren door, de dingen die slagen: de beleidssuccessen. Terwijl deze beleidssuccessen ons even belangrijke kennis opleveren. We willen toch ook weten wat werkt in welke situatie en waarom?”
Waar komt die toenemend negatieve perceptie van het handelen van ons openbaar bestuur vandaan? En in welke maatschappelijke tendensen kunnen we positieve bestuurskunde inbedden?
“Ik zie drie oorzaken van die negatieve perceptie. Voor de eerste refereer ik aan Aaron Wildavsky, een Amerikaans politicoloog uit de tweede helft van de 20e eeuw. Wildavsky wees in de jaren zeventig al op de paradox van ‘doing better and feeling worse’. Met andere woorden: juist als dingen heel goed gaan, groeit het aspiratieniveau, het verwachtingsniveau van mensen, minimaal mee. Dus, als je er als overheid in de 20e eeuw in slaagt een aantal heel elementaire problemen op te lossen – iedereen te eten, redelijk onderwijs, basale sociale zekerheid – dan wordt dat na verloop van tijd onderdeel van het verwachtingspatroon.
In mijn eigen werk spreek ik van een ‘performance-perception gap’. Daarmee doel ik op de bijna afwezigheid van een relatie tussen de prestaties van de overheid en dat verwachtingspatroon. Aan die prestaties schenken we – niet moedwillig overigens – geen aandacht. Ze wegen niet mee in onze perceptie. Vervolgens maken we ons druk over niet-basale dingen, maar dat zijn nu juist ook de dingen die vaak veel moeilijker op te lossen zijn. Dan kom je voor dilemma-achtige keuzes te staan als milieu versus economie, in plaats van milieu en economie.
We zijn in een bepaald opzicht verwend geraakt. Het is een beetje zoals een Ajax-fan die gewoon verwacht dat het team kampioen wordt. En als dit niet het geval is, breekt de hel los, ook al betekent dat een tweede plek, wat toch ook een prestatie is”.
Lees het hele interview op Overheid van nu: Paul ’t Hart: ‘Waar is de trotse ambtenaar die wil leren van wat wél goed gaat?’ 19 juni 2023: www.overheidvannu.nl/actueel/artikelen/2023/06/19/paul-t-hart-waar-is-de-trotse-ambtenaar-die-wil-leren-van-wat-wel-goed-gaat
Paul ’t Hart (1963) studeerde politicologie in Leiden. Sinds 2002 is hij hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Utrecht. Hij doet onderzoek op thema’s als openbare orde en veiligheid, crises en crisismanagement, publiek leiderschap, politieke psychologie, politiek-ambtelijke verhoudingen, en succes van publieke beleidsvorming, organisaties en samenwerkingsverbanden. Sinds 1 januari 2023 is ’t Hart ook lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WWR).
Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.
Geef een reactie