Skip to main content

Wiljan Hendrikx

Blog 5 door Wiljan Hendrikx over Goed Werk project

De leraar-factor: door naar de volgende ronde

wiljan hendrikx 1a

Denkt u eens terug aan uw schooltijd. Welke vijf positieve dingen ziet u voor u? Ik twijfel er niet aan dat minimaal een of twee van uw herinneringen vrij direct betrekking hebben op een van uw favoriete leraren. Zo ja, waarom? Misschien omdat hij/zij in staat was om uw

aandacht letterlijk bij de les te houden. Of omdat hij/zij echt uw interesse heeft gewekt voor een bepaald vak(gebied). Of misschien zelfs omdat hij/zij er was op het moment dat u in de put zat en een goed advies kon gebruiken. Natuurlijk zijn dit niet alle redenen, maar de boodschap is duidelijk: leraren spelen een grote rol in een belangrijke periode in ons leven.

Toch hebben diezelfde leraren geen gemakkelijke baan. Een leraar is niet alleen vakinhoudelijke opleider, maar ook mentor, rolmodel, opvoeder, begeleider, coach, sociaal-maatschappelijk werker, vertrouwenspersoon, gezagsdrager en ga zo maar door. Leraren moeten niet alleen in staat zijn creativiteit te bevorderen, ze moeten zelf creatief zijn en kunnen inschatten waar wanneer wat nodig is. Daarbij moeten zij vaak heel wat kunst- en vliegwerk verrichten.

De leraren die ik zelf voor mij zag waren in termen van het Goed Werk project vakinhoudelijk goed onderlegd, gedroegen zich zeer verantwoordelijk en waren altijd ontzettend betrokken bij hun vak en hun leerlingen. Zij waren in staat om alle rollen die een leraar heeft te combineren. Maar denk ik daarbij terug aan alle leraren? Het eerlijke antwoord is nee. Sommige hadden nu eenmaal een bepaald onderwijstalent en andere hadden wellicht beter gefloreerd in een andere setting. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien voor de hand liggend, maar het heeft een belangrijke implicatie waarvan ik nog niet zo goed weet wat ik ervan moet vinden. Ik deel mijn gedachten dan ook graag met u.

De leraar-factor

Door doceren als een talent te beschouwen, moeten we ons de vraag stellen of we goed onderwijs wel daadwerkelijk kunnen aanleren. Hoewel er altijd strategieën en technieken zijn die de prestaties van een leraar kunnen verbeteren, is het misschien niet verkeerd om te onderkennen dat sommige mensen het talent wel hebben, en omgekeerd, andere misschien niet. Is ons huidige onderwijssysteem hierop toegesneden? Ik denk van niet. Zo kan bijvoorbeeld iedereen via de Havo, of via het MBO ervoor kiezen een lerarenopleiding te volgen. Daarbij kan een student de deelcompetenties die hij/zij moet behalen één voor één ‘afvinken’. Opleidingen kunnen hier zelf overigens weinig aan veranderen. ‘Gebrek aan talent’ is nu eenmaal geen geldig criterium. Een ander voorbeeld is de prestatiemeting van leraren waar ook in Nederland discussie over is. Steeds vaker wordt de leraar ‘afgerekend’ op basis van de testresultaten van zijn of haar leerlingen. Maar is het terecht om daar volledig op te focussen om te bepalen of iemand een goede leraar is of niet?

Hoe ziet een systeem dat geënt is op talent eruit? Hier kunnen we misschien iets leren van andere sectoren. Binnen de kunsten en binnen sport is ‘talent’ een perfect geaccepteerde term. Experts met oog voor talent zijn onafgebroken bezig jongelingen die een grote potentie hebben om uitzonderlijk goed te presteren te ‘scouten’. Eenmaal ontdekt is het van belang deze jongeren de beste begeleiding te bieden zodat zij zich naar volle potentie kunnen ontwikkelen. Misschien kunnen de positieve elementen van een dergelijk systeem binnen de onderwijswereld vormgegeven worden. Ik durf er een lans voor te breken dat echt goede (en ervaren) leraren in staat zijn om getalenteerde ‘leraren in de dop’ te ontdekken en hen aan te moedigen om een baan in het onderwijs te overwegen. Eenmaal binnen de opleiding, zou op een zelfde wijze wellicht meer ruimte moeten komen voor het oordeel van (een commissie van) professionals om te bepalen of iemand wel of niet de ‘leraar-factor’ heeft. Misschien kunnen we op deze manier het onderwijs als professie versterken door leraren te laten bepalen wie getalenteerd is en wie niet.

Ik heb heel goed door dat we ons hier wel op glad ijs begeven. Het is duidelijk dat het moeilijk is te bepalen wie dan precies deze ‘goede leraren’ zijn. Maar is het werkelijk onterecht om te beweren dat we het over de top 5 procent uitstekende leraren misschien verrassend eens kunnen zijn? Niet op basis van een checklist met karakteristieken, maar op basis van een gevoel dat we niet teveel onder woorden moeten willen brengen. Toch zijn er zeker niet te onderschatten gevaren. Denk aan elite-vorming, teveel ongelijkheid, en gebrek aan innovatie. Desondanks is het naar mijn idee te gemakkelijk om de discussie uit de weg te gaan. Als we het eens kunnen worden over het idee dat goed onderwijzen een talent is, dan moeten we zoeken naar manieren om dit talent in te zetten in en voor de onderwijsprofessie.

Laat het duidelijk zijn dat ik er zelf nog lang niet uit ben hoe we talent in ons systeem kunnen opnemen op een eerlijke en nuttige manier. Met deze blog heb ik geprobeerd een balletje op te gooien, omdat ik dit ook graag aan uw gedachten en verbeelding overlaat.

Fischman, W, Gardner, H., & DiBara, J. (2006). Creating good education against the odds. Cambridge Journal of Education, 36(3), 383-398.

Jansen, T., Van den Brink, G. & Kneyber, R. (Eds.) (2012). Gezagsdragers; De publieke zaak op zoek naar haar verdedigers. Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Nakamura, J. & Shernoff, D. (2009). Good Mentoring: Fostering Excellent Practice in Higher Education. San Francisco: Jossey-Bass.

Ripley, A. (2008, November 26). Rhee tackles classroom challenge. Time Magazine.

RMO & RVZ. (2009). Investeren rondom kinderen. Den Haag: RMO/RVZ.

Simon, S. (2012). Activist targeting schools, backed by big bucks.

Spangenberg, F. & Lampert, M. (2009). De Grenzeloze Generatie; en de eeuwige jeugd van hun opvoeders. Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers

WRR. (2009). Vertrouwen in de School. Den Haag: WRR

Blog 4 van Wiljan Hendrikx over Goed Werk project. Leren: een gedeelde verantwoordelijkheid: https://beroepseer.nl

Blog 3 van Wiljan Hendrikx over Goed Werk project. De professional en de honkballer: https://beroepseer.nl

Blog 2 van Wiljan Hendrix over het Goed Werk project. Goed Werk en de wetenschap: https://beroepseer.nl

Blog 1 van Wiljan Hendrix over het Goed Werk project: https://beroepseer.nl

Masterstudent Wiljan Hendrikx van Tilburgse School voor Politiek en Bestuur bij GoodWork Project: https://beroepseer.nl

Blog 4 door Wiljan Hendrikx over Goed Werk project

Leren: een gedeelde verantwoordelijkheid

Ourwiljan hendrikx 1a lives depend on having access to the knowledge our ancestors have accumulated and passed down from one generation to the next (Csikszentmihalyi in Nakamura & Shernoff, 2009:xi).

De zon schijnt. Dubbend over deze blog staar ik naar de glinstering van de Charles rivier, terwijl ik mijn gedachten over bovenstaand citaat laat gaan.

Het is de eerste zin uit het voorwoord dat Csikszentmihalyi heeft geschreven voor het boek Good Mentoring van Nakamura en Shernoff. Hij heeft gelijk. Het doorgeven van kennis heeft ons in staat gesteld om onze berenvellen al duizenden jaren geleden aan de wilgen te hangen en prachtige samenlevingen op te bouwen. Hoewel het absoluut een bruisend knooppunt is waar kennis en kunde worden samengebracht, uitgebreid en doorgegeven, gebeurt kennisoverdracht niet alleen hier aan Harvard. Overal vinden we organisatieverbanden waar jong en oud elkaar tegenkomen en waar ouderen kennis overdragen aan jongeren. Professies zijn natuurlijk een uistekend voorbeeld van zulke verbanden. Al vanaf dag een wordt een aankomende professional ‘gesocialiseerd’ binnen zijn vakgebied en eenmaal een ‘volleerd’ professional kan hij de jongere generatie onder zijn hoede nemen.

Een degelijk en waardevol systeem. Helaas blijkt het niet helemaal onaantastbaar te zijn. Volgens Nakamura en Csikszentmihalyi (2005) en Nakamura en Shernhoff (2009) hapert de kennisoverdracht tussen oudere en jongere professionals. Zij focussen hierbij op het belang van ‘mentoren’ (hoewel niet gelieerd aan het GoodWork gedachtegoed, zie ook Hoogendoorn & Winsemius, 2011).
Een mentor is iemand die gezien kan worden als adviseur, sponsor, gastheer, rolmodel en gids voor een onervaren jongeling die langzaam maar zeker zelf een volleerd professional wordt. Op deze manier worden belangrijke waarden en principes overgedragen die belangrijk zijn voor uitstekend en verantwoordelijk professioneel handelen (idem: 3).
Slecht mentorschap raakt professies in haar kern en draagt zonder twijfel bij aan ‘compromised work’ (zie Gardner, 2005).
Nakamura en Shernhoff stellen dat mentorschap minder een vanzelfsprekendheid lijkt te zijn geworden. Naar mijn idee focussen zij zich vooral op de professionals die niet in staat zijn de rol van mentor op zich te nemen of deze met succes te vervullen. Oudere professionals mogen zich dan ook terecht aangesproken voelen wanneer het gaat over de vraag of zij in hun dagelijkse werk wel voldoende de verantwoordelijkheid nemen om zich op te stellen als mentor voor studenten en collega’s.

Ik heb een eerste stap in de richting van mijn mentoren gedaan

Zelf prijs ik me gelukkig dat ik een aantal uitstekende mentoren heb die mij ontzettend dierbaar zijn. Mijn mentoren zijn ouder dan ik. Zij hebben keuzes gemaakt die ik nog moet maken. Ik vertrouw hen mijn twijfels en vragen toe en op hun beurt delen zij met mij hun persoonlijke antwoorden en overwegingen. Zonder aarzeling weten zij mij altijd in hun agenda te passen en voorzien zij mij gevraagd – en soms ongevraagd – van waardevol advies.
Toch zijn mijn mentoren niet uit de lucht komen vallen en volledig bij toeval op mijn pad gekomen. Zonder uitzondering heb ik een eerste stap in de richting van mijn mentoren gedaan. Het is dan ook niet helemaal eerlijk om alleen de vraag te stellen of potentiële mentoren hun rol wel waarmaken.
In mijn memo voor de GoodWork cursus van Professor Gardner heb ik een evenzo terechte vraag gesteld: nemen jongere professionals wel de verantwoordelijkheid om de kennis van ouderen te zoeken en te benutten? Mijn idee is dat dat onvoldoende gebeurt. Te vaak wordt de stap om een mogelijke mentor aan te schieten en met hem of haar kennis te maken niet gezet. Waarom niet? Ik heb helaas het antwoord niet. Ik vermoed dat het te maken heeft met de sterke nadruk die gelegd wordt op zelfstandigheid en gelijkheid: het zelf kunnen vinden en verwerken van kennis en het idee dat ieder oordeel – zelfs van de expert – uiteindelijk slechts een van de vele meningen is. Afgezien van de ongetwijfeld vele voordelen die zelfstandigheid en gelijkheid met zich meebrengen, is het onderbenutten van mentoren niets anders dan een verlies van maatschappelijk kapitaal.

Professor Gardner benadrukte in zijn reactie dat de verantwoordelijkheid aan de kant van de jongere professional inderdaad niet onderschat moet worden. Immers, it takes two to tango. Hij riep hierbij twee vragen op: studenten willen misschien geen mentoren hebben, of zij weten niet voldoende duidelijk te maken dat zij graag gementord willen worden. Daarbij benadrukte hij iets dat naar mijn idee een cruciaal – en confronterend – inzicht vormt en dat wellicht oudere en jongere professionals kan helpen om elkaar ‘te vinden’: bij succesvolle mentoring moet sprake zijn van ‘mutual recognition’, oftewel een bepaald wederzijds herkennen. De mentor en zijn pupil moeten in het algemeen niet teveel van elkaar verschillen wil een gezonde en nuttige relatie mogelijk zijn. Denk aan factoren als interesses, etniciteit, geslacht, etc., die allemaal in meer of mindere mate een rol kunnen spelen. De consequenties hiervan kan ik nog niet zo goed overzien. Het lijkt namelijk te suggereren dat uniformiteit in plaats van diversiteit een belangrijkere plaats inneemt bij leren dan dat ik misschien zou willen geloven. Wat betreft mijn mentoren is dit inderdaad het geval: ik zie in hen wat ik hoop wellicht ooit te worden, en naar mijn idee herkennen zij iets in mij van hoe zij ooit waren… althans, daar ga ik stiekem een beetje van uit.

Gardner, H. (2005). Compromised work. Daedalus, 134(3), 42-51.

Gardner, H. (2006). A Blessing of Influences. In Schaler, J.A. (Ed.). Howard Gardner Under Fire: The Rebel Psychologist Faces His Critics. Chicago: Open Court Publishing Company.

Hoogendoorn, M. & Winsemius, P. (2011). Waar halen ze het vandaan? Over inspiratie. Amsterdam: Uitgeverij Balans.

Nakamura, J., & Csikszentmihalyi, M. (2005). Engagement in a profession: The case of undergraduate teaching. Daedalus, 134(3), 60-67.

Nakamura, J. & Shernoff, D. (2009). Good Mentoring: Fostering Excellent Practice in Higher Education. San Francisco: Jossey-Bass.

Blog 3 van Wiljan Hendrikx over Goed Werk project. De professional en de honkballer: https://beroepseer.nl

Blog 2 van Wiljan Hendrix over het Goed Werk project. Goed Werk en de wetenschap: https://beroepseer.nl

Blog 1 van Wiljan Hendrix over het Goed Werk project: https://beroepseer.nl

Masterstudent Wiljan Hendrikx van Tilburgse School voor Politiek en Bestuur bij GoodWork Project: https://beroepseer.nl

Blog 3 door Wiljan Hendrikx over Goed Werk project

wiljan hendrikx red sox

De professional en de honkballer

“I was in awe every time I walked onto the field. That’s respect. I was taught you never, ever disrespect your opponent or your teammates or your organization or your manager and never, ever your uniform. Make a great play, act like you’ve done it before; get a big hit, look for the third base coach and get ready to run the bases; hit a home run, put your head down, drop the bat, run around the bases, because the name on the front is a lot more important than the name on the back. That’s respect” (Ryne Sandberg, 2005 introduction speech to Baseball Hall of Fame, geciteerd door Heclo, 2008: 3).

Woensdag 26 september 2012 was ik aanwezig bij de laatste wedstrijd van de Boston Redsox van dit seizoen. Een geweldige belevenis, zeker wanneer je de sport en alles eromheen bekijkt door de ogen van een institutioneel denker. Voor aanvang van de wedstrijd kwamen allerlei oudspelers uit verschillende tijdsperioden een voor een het veld op onder luid applaus en met diep ontzag. Samen vormden zij het ‘dreamteam’ van de Redsox.
Het stadion – Fenway Park – is doorgaans wat krap, maar het is het oudste stadion van de VS en met meer dan 100 jaar een nationaal monument. De tribunes zaten aardig vol, veelal gezinnen waarbij enkele kinderen een spandoek hadden met daarop de tekst ‘dit is mijn eerste Redsox match’. Na afloop van de ruim drie uur durende wedstrijd, mocht iedereen die het wilde een rondje over het legendarische veld lopen. Een ervaring waar veel honkbalfans superlatieven als ‘awesome’ en ‘amazing’ voor tekort kwamen.

Institutioneel denken, wat is dat? Het is precies wat het citaat van een honkbalspeler hierboven illustreert: het gaat om de rol die een persoon kan vervullen binnen een groter plaatje. De honkbalspeler speelt niet voor zichzelf en voor eigen roem en glorie. Nee, hij speelt voor het team, voor de naam van de club, en uiteindelijk vooral voor het spel en alle tradities die daarmee gepaard gaan. Niet het nadenken over jezelf, maar het bedachtzaam kennisnemen en gebruik maken van alles wat je aangereikt wordt staat centraal.
Een instutioneel denker focust op de lange termijn en heeft het gevoel alsof hij de wereld om hem heen iets verschuldigd is. Hij ziet zich niet als iemand die iets tegoed heeft (Heclo, 2008: 98).
Een professional in de klassieke betekenis van het woord is zo iemand. Hoewel het absoluut niet onbelangrijk is, gaat het hem of haar niet zozeer om het salaris, maar om het vak. De dokter wil zich inzetten voor de gezondheid van mensen, de leraar bekommert zich om de ontwikkeling van kinderen, en de rechter wil dat iedere zaak rechtvaardig, objectief en secuur tegen het licht wordt gehouden. Toch is institutioneel denken vandaag de dag niet eenvoudig. Of zoals Heclo het noemt, “thinking institutionally has become a countercultural act” (2008: 160).

Eén van de redenen die Heclo noemt is dat zij die institutioneel denken vaak worden beschouwd als tegenstanders van verandering. Toch wijst hij erop dat dit een misvatting is en biedt institutioneel denken juist ruimte voor verandering. Of zoals Heclo het uitdrukt: “If we want things to stay the same, there are going to be some changes” (2008: 99).
Dit sluit perfect aan bij de missie van de Stichting Beroepseer: de renaissance van beroepseer en beroepstrots. Naar mijn idee is dit geen ‘terug naar vroeger’-pleidooi. Het is een uiting van institutioneel denken, waarbij vernieuwing voorop staat om dat wat van waarde is te behouden. Dat klinkt misschien moeilijk, maar eigenlijk komt het erop neer dat we allemaal een beetje meer als honkballer Ryne Sandberg zouden moeten gaan denken.

Heclo, H. (2008). On Thinking Institutionally. Boulder, CO: Paradigm Publishers.

Deze blog is op 10 oktober 2012 in het Engels gepubliceerd op de The Good Work Toolkit Blog: The Professional, the Baseball Player and Me.

Blog 2 van Wiljan Hendrix over het Goed Werk project. Goed Werk en de wetenschap: https://beroepseer.nl

Blog 1 van Wiljan Hendrix over het Goed Werk project: https://beroepseer.nl/

Masterstudent Wiljan Hendrikx van Tilburgse School voor Politiek en Bestuur bij GoodWork Project: https://beroepseer.nl

Blog 2 door Wiljan Hendrikx over Goed Werk project

Goed Werk in de wetenschap

wiljan hendrikx 1a

De wekelijkse opdracht voor de GoodWork cursus van professor Gardner luidt: 200 woorden met aandacht voor een reflectie en een vraag, gebaseerd op de literatuur van die specifieke week. De deadline is zondagmiddag klokslag 12 uur en binnen luttele uren kun je een gefundeerde reactie van prof. Gardner zelf terug verwachten. Deze ‘memo’s’ zullen een belangrijke bron vormen voor de blog die ik zal schrijven.

Compromised Work

Vorig jaar stond academisch Nederland op zijn kop: de affaire Stapel kwam aan het licht en deed de academische wereld schudden op haar grondvesten. Ontmaskerd door zijn eigen promovendi bleek de eens gelauwerde decaan van de Social and Behavioural Sciences faculteit van Tilburg University zijn gehele wetenschappelijke oeuvre gestoeld te hebben op gefraudeerde data. Niet alleen zijn werk aan de TiU, maar ook zijn promotie aan de UvA en zijn werk aan de RUG bleek gestoeld op gefingeerde data. Dat dit niet alleen wereldnieuws was in Nederland, blijkt wel uit het feit dat zelfs professor Gardner goed op de hoogte bleek van deze fraudezaak en dat ze hier een enigszins vergelijkbaar geval hebben gehad met evolutionair psycholoog Marc Hauser.* Kort nadat de fraudezaak aan het licht kwam barstte binnen de wetenschap een verhit debat los over de vraag of het hier wel een individueel falen betrof. Iets wat ik zelf overigens graag zou willen geloven.

Slecht werk – of zoals het hier zo mooi genoemd wordt ‘compromised work’ – blijkt echter zelden op zichzelf te staan en van korte duur te zijn (Gardner, 2005: 43). Vaak is het een combinatie van corrumperende krachten op individueel, institutioneel en professioneel niveau (idem: 50). Wat betekent dit in het geval van Stapel? Het moge duidelijk zijn dat op individueel niveau alle professionele waarden met voeten zijn getreden waarbij inhoudelijk goed werk het af heeft moeten leggen tegen de wil om ten koste van alles te presteren. Maar in lijn met het idee dat ‘compromised work’ een combinatie van corrumperende krachten op individueel, institutioneel en professioneel niveau is, betekent dat wellicht dat prestatiedruk ook inwerkt op de universiteit als wetenschappelijk instituut en de wetenschap als professie. In feite zien we dit ook in de dagelijkse realiteit: wetenschappelijke instituten zien zich steeds meer geplaatst binnen een werkelijkheid waarbij ze gerankt worden naar wetenschappelijke prestatie (i.e. hoeveelheid publicaties in toonaangevende journals), en wetenschappers zijn niet alleen collega’s, maar ook concurrenten wanneer het gaat om subsidies en ‘wetenschappelijk aanzien’ als gevolg van belangrijke prestaties/publicaties.

Een belangrijke karakteristiek van professies is de (geïnstitutionaliseerde) zelfcontrole (zie bijvoorbeeld Trappenburg, 2011). Blijkbaar was deze jarenlang onvoldoende aanwezig waardoor de affaire Stapel zich tot deze schaal heeft kunnen ontwikkelen. Misschien betekent het dat wetenschap als individu-gefocust aan kracht heeft gewonnen ten koste van wetenschap als collectieve aangelegenheid. De druk op individuele wetenschappers om zich te bewijzen is immers groot (‘publish or perish’) en lijkt soms wel een onafhankelijke kracht te zijn geworden die concurreert met de authentieke wetenschappelijke drijfveer van waarheidsvinding. Betekent dit dat wetenschap als professie minder krachtig wordt?

Op de lange termijn zelfcorrigerend

Al met al een vrij deprimerende reflectie vond ik zelf. Ik was dan ook enigszins opgelucht dat professor Gardner me erop wees dat zowel de Stapel- als de Hauser-fraude beide aan het licht zijn gekomen. Dat beide fraudezaken zolang plaats hebben kunnen vinden, komt misschien juist omdat wetenschap een sterke professie is: de wetenschappelijke waarden worden breed onderschreven en het (onderling) vertrouwen in wetenschap is groot. Op korte termijn is misschien mogelijk om met oneigenlijk gedrag weg te komen omdat niet alles onder een vergrootglas wordt gelegd. Maar op de lange termijn is wetenschap nog steeds zelfcorrigerend. Dat moet ook wel, omdat wetenschap als domein anders simpelweg snel zou ophouden te bestaan.

Ik kijk hoe dan ook erg uit naar de aanbevelingen die de commissie Schuyt vandaag zal presenteren. Vooruitlopend hierop wil ik alvast één ervan onder de aandacht brengen. Volgens Univers is een van de aanbevelingen dat ‘bij het bachelor en masteronderwijs (…) ook meer aandacht voor integriteit noodzakelijk [is]’ (Univers, september 2012)…..

Zie ik hier potentie voor een universiteitsbrede course gestoeld op het GoodWork gedachtegoed?

————————————————

* Zie artikel Former Harvard professor Marc Hauser fabricated, manipulated data, US says, 5 september 2012, op Boston.com.

Gardner, H. (2005). Compromised work. Daedalus, 134(3), 42-51.

Trappenburg, M. (2011). Managers en Professionals. In Noordegraaf, M, Geuijen, K., & Meijer, A. (eds.) Handboek Publiek Management. The Hague: Boom Lemma.

Commissie Schuyt: Ambtseed wetenschappers noodzakelijk. Op 19 september 2012 ontleend aan Univers.online, onafhankelijke website van Tilburg University.

Blog 1 door Wiljan Hendrikx over Goed Werk project: https://beroepseer.nl

Masterstudent Wiljan Hendrikx van Tilburgse School voor Politiek en Bestuur bij GoodWork Project: https://beroepseer.nl

Blog 1 door Wiljan Hendrikx over Goed Werk project

wiljan hendrikx 3
“On behalf of the crew, welcome to Boston!”

British Airways vlucht 0213 is zojuist geland. Eenmaal door de douane sta ik op 27 augustus 2012 dan toch echt met een backpack op mijn rug en laptoptas in mijn hand met beide benen op Amerikaanse grond. Moe? Ja. Nerveus? Zeker. Zin in de komende maanden hier? Absoluut! Gelukkig hoef ik niet lang te wachten voordat mijn Harvard avontuur daadwerkelijk begint, al de volgende ochtend staat mijn kennismaking gepland.

Wanneer ik dit schrijf zijn we alweer een halve maand verder. Een halve maand vol indrukken van het GoodWork Project. In deze eerste blog zal ik ingaan op een tweetal dingen: de reden van mijn studiebezoek & het GoodWork Project in het algemeen.

Setting the stage: het GoodWork Project*)

Het GoodWork Project is een grootschalige studie naar individuën en instituties die in staat blijken te zijn om goed werk af te leveren. We hebben het dan over werk dat kwalitatief ‘excellent’ is, sociaal verantwoord en dus ‘ethisch’ en wat betekenisvol is voor de werknemer zelf zodat hij/zij zich met hart en ziel inzet voor zijn/haar werk.
Beroepseer heeft deze drie elementen treffend vertaald naar bekwaam, betrouwbaar en betrokken. Het project staat onder leiding van professor Howard Gardner en maakt onderdeel uit van Project Zero dat zich ‘binnen de muren’ van de Harvard Graduate School of Education bevindt.

Waarom is een dergelijke studie relevant? De snelheid van allerlei ontwikkelingen die inwerken op onze hedendaagse maatschappij is ongekend groot. We hebben het hier niet in de laatste plaats over ontwikkelingen met een economische oriëntatie. Denk aan het sterke efficiëntie-streven en economische beleid dat we overal tegenkomen. Even los van het politieke waardeoordeel wat betreft deze ontwikkelingen, richt het GoodWork Project zich op de vraag hoe werknemers (professionals) zich in een dergelijk klimaat handhaven (of hoe zij meebuigen).
Van 1996 tot 2006 heeft het onderzoeksteam in de VS 1200 interviews gehouden met professionals die gezien werden als leidende figuren binnen hun specifieke professie. We hebben het hier over de professies journalistiek, genetische wetenschap, theater, filantropie (wat hier in de VS zonder meer als professie geldt), recht, business, geneeskunde, middelbaar onderwijs en hoger onderwijs. Tevens zijn vele jonge professionals geïnterviewd binnen al deze domeinen.

Na 2006 is het project zich meer gaan richten op een vijftal initiatieven:
1) praktische toepassingen om goed werk te bevorderen zoals de GoodWork Toolkit;
2) een studie naar (on)succesvolle samenwerking binnen non-profit onderwijs genaamd Good Collaboration;
3) onderzoek naar wat kwaliteit is en wat het begrip van kwaliteit beïnvloedt genaamd The Quality Study;
4) een blik over de grenzen waarbij goed werk in een internationaal perspectief wordt geplaatst via het Good Work in a Global Context project;
5) en tot slot het project naar Good Citizenship waarbij het vooral gaat over het begrip van burgerschap van jongeren. Het is nog niet bekend wanneer precies, maar op korte termijn zal een nieuwe website gelanceerd worden waarbij het hele project omgedoopt wordt tot The GoodWork Enterprise om verwarring over al de verschillende projecten te voorkomen.

Studiebezoek

Kort gezegd is het doel van mijn bezoek om GoodWork meer in mijn vingers te krijgen. Ik geloof sterk dat omgevingsfactoren (‘context’) van groot belang zijn voor onze manier van denken. Er is dan ook geen betere plaats om over GoodWork te leren dan in de originele wetenschappelijke setting waar vrijwel al het GoodWork materiaal is ontwikkeld. De komende maanden ga ik me concreet bezighouden met drie dingen:
1) ik woon de GoodWork Course van professor Gardner bij om de concepten en het GoodWork materiaal te leren kennen en te bediscussiëren.
2) Ik verdiep me in de evaluaties die hier worden uitgevoerd van de GoodWork cursussen waarbij ik specifiek kijk naar Bloomsburg University. Dit geeft me enerzijds inzicht in een concrete casus waar de GoodWork Toolkit is gebruikt en anderzijds in de tool die hier is ontwikkeld om te ‘meten’ wat het leereffect is van GoodWork (bij studenten).
3) Ik volg één ongoing evaluation wat specifieker. Wat in ieder geval duidelijk is: vervelen zal ik me niet.

*) Zie:
The Good Project, Harvard Graduate School of Edcation: https://pz.harvard.edu/projects/the-good-project

Goodwork Project, Stanford – Center on Adolescence: https://coa.stanford.edu/research/goodwork-project

Masterstudent Wiljan Hendrikx van Tilburgse School voor Politiek en Bestuur bij GoodWork Project: https://beroepseer.nl/blogs