Skip to main content

Redactie Beroepseer

Platform voor Duurzame en Solidaire Economie wil af van gangbare methoden voor meten welvaart. Nieuwe meetmethoden zijn urgent

omslag beter meten van welvaart en welzijnHet Platform DSE bracht onlangs een bezoek aan de tijdelijke Kamercommissie Breed Welvaartsbegrip. Het Platform DSE – Duurzame en Solidaire Economie – zet zich in voor een rechtvaardige en dienstbare economie die in balans is met het natuurlijk vermogen van de Aarde. Vanuit een mondiale invalshoek richt het platform zich op de Nederlandse economie en samenleving.

De tijdelijke commissie Breed welvaartsbegrip begon in oktober 2015 een onderzoek naar de middelen om welvaart te meten. Zij keek of er middelen zijn naast het BBP (bruto binnenlands product) om welvaart in kaart te brengen. De commissie heeft haar werkzaamheden eind maart 2016 afgerond en zal haar rapport op 20 april 2016 presenteren. De tijdelijke commissie bestaat uit Arnold Merkies (SP), Pieter Heerma (CDA), Henk Nijboer (PvdA), Rik Grashoff (voorzitter, GroenLinks), Mark Harbers (VVD),en Wouter Koolmees (D66).

Bepalend voor beleid

Met het anders meten van welvaart houdt het Platform zich al jaren bezig. In een reactie op het bezoek aan de tijdelijke commissie geeft het Platform een dringend advies: “In het gesprek hebben wij onze kritiek op het BBP opnieuw naar voren gebracht, zoals die ook al te vinden is in onze brochure ‘Beter meten van welvaart en welzijn’ uit 2011. Daarnaast hebben wij een advies uitgebracht over een dashboard van indicatoren dat gebruikt kan worden om wél een goede weergave van welvaart en welzijn te bieden.
Ook hebben wij nogmaals benadrukt dat wat ons betreft die indicatoren opgenomen moeten worden in de Macro Economische Verkenning die elk jaar in september verschijnt, omdat die MEV zeer bepalend is voor het beleid van het daarop volgende jaar. Minister Kamp heeft dat tot nu toe geweigerd, en voor dit soort indicatoren verwezen naar de Monitor Duurzaam Nederland. In het gesprek hebben wij erop gewezen dat de laatste Monitor, van eind 2014, in de Kamer niet is besproken, en dat wij daarom blijven vasthouden aan het opnemen van de indicatoren in de MEV”.

“Meten is weten” is een bekende Nederlandse uitdrukking. Platform DSE vindt dat deze uitdrukking niet opgaat voor de gangbare wijze waarop het nationaal inkomen gemeten wordt. Want er zijn nogal wat zaken die niet gemeten worden in deze gangbare meetmethode. Zo wordt niet ons welzijn gemeten. Ook de milieuschade wordt niet gemeten, of de bijdrage van huishoudelijke arbeid. Economische ontwikkelingen zijn niet alleen erg bepalend voor het welbevinden van mensen, maar ook voor de biodiversiteit, voor de CO2-uitstoot en voor internationale verhoudingen. Dat maakt dat nieuwe meetmethoden urgent zijn.

In de brochure Beter meten van welvaart en welzijn worden acht alternatieve meetmethoden besproken die wel degelijk rekening houden met duurzaamheid en de toe- en afname van solidariteit tussen mensen.

Advies aan de Commissie Breed Welvaartsbegrip, Platform DSE, 14 april 2016: http://platformdse.org/

Tijdelijke commissie Breed welvaartsbegrip, Parlementaire Monitor: https://www.parlementairemonitor.nl/9353000/1/j9vvij5epmj1ey0/vk5c61unhpzg

Brochure Beter meten van welvaart en welzijn- Plan voor een duurzame en solidaire economie in Nederland, door Lou Keune, Jan Juffermans en Bart de Boer (red): www.platformdse.org/brochure

Tip: Op 17 mei 2016 geeft Paul Metz in Groningen een presentatie over Zin en onzin van economische groei. Metz, chemicus en econoom en lid van Platform DSE, heeft ruime ervaring met veel aspecten van duurzaamheid en consultancy daarin. Hij benadrukt dat er een ‘transitie’ mogelijk is die grote maatschappelijke ongelukken in de toekomst kan voorkomen of verzachten. De presentatie begint om 19.30 en duurt tot 21.30 uur.
Plaats: Humanistisch Centrum, W.A. Scholtenstraat 2, Groningen.
Entree: € 4,50 of € 3,00.

Interview met Philippe Meirieu over pedagogiek en de plicht om weerstand te bieden

omslag de plicht om weerstand te bieden meirieuOp 4 april 2016 bezocht de Franse onderwijspedagoog Philippe Meirieu Nederland naar aanleiding van de presentatie van de Nederlandse vertaling van zijn boek Pédagogie: le devoir de résister. Vertaler van het bij Phronese uitgegeven boek is Simon Verwer. Nederlandse titel: Pedagogiek: De plicht om weerstand te bieden.
Philip Meirieu is Frankrijks beroemdste pedagoog: “Elke Franse leraar kent hem, in iedere boekhandel zijn boeken van hem te vinden. Hij schreef meer dan dertig boeken over pedagogiek, wetenschappelijk en populair”, aldus Wouter Pols, werkzaam bij Kenniscentrum Talentontwikkeling en auteur van het proefschrit In de wereld komen – Een studie naar de pedagogische betekenissen van opvoeding, onderwijs en het leraarschap.
Simon Verwer is leraar communicatie en multimedia-design en mede-oprichter van De Denkfiguren: Voor onderzoek van het hedendaagse onderwijslandschap door middel van blogs, workshops en lezingen.

Simon Verwer had een interview met Meirieu op het Hyperion College in Amsterdam dat is gepubliceerd op de site van Science Guide, online nieuwsmagazine voor de kennissector. Het interview begint met een pittige constatering van Meirieu: “Leraren hadden een eigen cultuur, met referentiefiguren, met gezamenlijke symboliek ook. Die zijn ze kwijt”.

Verzet, een culturele en intellectuele taak

Vraag van Verwer: Uw boek postuleert een plicht tot verzet tot ‘résistance’, als opdracht voor het onderwijs en de onderwijsgevende. Dat is geen bozig, verongelijkt kont tegen de krib gooien, maar een intellectuele en culturele taak, schrijft u. Wat is dan zulke ‘résistance’ in wezen?

Meirieu: “Anders dan velen denken, marxisten bijvoorbeeld, is de school, het onderwijs als institutie niet voorzien van een soort ‘superstructuur’. Zij zien de school als een reproductie van de maatschappij. De structuren die de maatschappij domineren doen dat ook in de scholen als het ware. Mijn inziens doet men het onderwijs daarmee tekort. Die reproducerende opzet is bepaald niet de enige die de school karakteriseert.
Ik zie ook de rol van thermostaat. De school is deel van de cultuur en haar vaak spannende omgeving en de tempratuur daarvan straalt in de relaties en gebeurtenissen binnen het onderwijs door. De thermostaat voelt die kilte of opwarming niet alleen, hij past de tempratuur zo nodig aan met gevoel voor gezond evenwicht daarin.
In die functie zie je een tegenkracht, zulk verzet. Niet alleen in intellectuele zin, maar ook in concreet handelen, in de vorming die het onderwijs elke dag heeft te brengen”.

Jongeren komen uit de cultuur en omgeving rond de school het onderwijs binnen en die impulsen zijn niet verdwenen. Zij bepalen en sturen mee wat in de klas gebeurt. De thermostaat staat aan en is een gevoelig instrument dat tegenkracht biedt aan de buitentemperaturen, zie ik het zo goed? Hoe komt dat dan tot uiting in de vorming?

“Kijkt u eens naar het sterke individualisme van nu en de verbinding met de aantasting van het vermogen tot concentratie, ook in leerprocessen. Jongeren groeien op in een ‘sociéte pulsionelle’, een maatschappij van impulsen die op hen afkomen en reacties veronderstellen, primair individueel. Dat is verbonden met het consumentisme, dat weinig gemeenschapsgevoel of -afwegingen kent, en ook met de dominante van de beeldcultuur.
De hele omgeving gaat uit van begrippen als ‘spontaan’, van snelheid, ‘flashnews’ en een vorm van permanente opwinding. Teksten moeten kort en beperkt zijn, tijdverdrijf moet korte termijnen inhouden. Zo komen jongeren de school binnen, met korte aandachtspanne en lineair denken en reageren. De leraar moet dat individu niettemin leren denken en zich leren ontwikkelen als mens, ook tegen wat leren denken ondermijnt. Onthaasting is dan een opdracht van het onderwijs, ontkoppeling van het korte termijn determinisme”.

Kinderlijker, ongeremd gedrag

Résistance is dus tegenkracht tegen de spontaniteit van de korte termijn. Die komt echter met veel kracht van buiten de school binnen. Hoe vang je die op?

“Weet u, ik heb onderzoek gedaan naar de sociale betekenis van objecten waarmee maatschappelijke concepten kracht krijgen. Inderdaad, een ding, een object dat dingen verandert. Mij trok in het bijzonder de afstandsbediening. Dat blijkt een soort van mediale ‘telephallus,’ excusez le mot.
Dat object, apparaatje, geeft individuele macht over de indrukken en expressies van mensen. De afstandsbediening maakt het mogelijk dat je je grillen kunt volgen en laten domineren, het is letterlijk capricieus. Zo hoef je niet meer te wachten op een beeld of ‘flash’. Rust hoeft niet meer en je kunt je niet vervelen. De televisie werkte in haar beginfase heel anders, veel meer als een verbindend, collectief medium, ook thuis in de gezinnen. Met de afstandsbediening als object is een veel kinderlijker, ongeremd gedrag mogelijk geworden in het mediagebruik, en de mediaproducenten spelen daar natuurlijk op in. Iedere zijn eigen beeld, kanaal en object!

Verzet is in dit opzicht voor het onderwijs allereerst het recht dat je verwerft om hier tegenin te gaan. Dat is voor docenten lang niet eenvoudig. Ouders, management en beleid willen dat niet zomaar, niet vanzelf. Voor de docent is het dan wezenlijk dat deze zijn opdracht voorop stelt: de jeugd leren denken en leren zich geestelijk te ontwikkelen. Dat houdt ook regelmatig ‘résister à l’air du temps’ in en daar hoort ruimte voor te zijn. Die thermostaat-functie komt hierin terug, inderdaad”.

Lees het hele interview met Philippe Meirieu: De thermostaat van de school, Science Guide, 12 april 2016: http://scienceguide.nl

Pedagogiek: De plicht om weerstand te bieden, door Philippe Meirieu, uitgeverij Phronese, 2016: www.uitgeverijphronese.nl

Stagiairs van Bureau Frontlijn vertellen over de dagelijkse praktijk van armoedebestrijding in Rotterdam

Hoe ziet de dagelijkse praktijk van armoedebestrijding eruit? Hans van Willigenburg won het vertrouwen van HBO-studenten die namens Bureau Frontlijn in professioneel teamverband arme Rotterdammers steun en hulp bieden om hun bestaan weer op orde te krijgen. Hij voerde intensieve gesprekken met een zevental studenten en twee leidinggevenden voor de artikelenreeks Monitor Armoedebestrijding op Stadslog Rotterdam, waarvan hij mede-initiatiefnemer is.

Bureau Frontlijn zoekt oplossingen voor problemen in achterstandswijken rond gezondheidszorg, welzijn, onderwijs, jeugd, ouderen, armoede en werkloosheid.
Hoofd van Bureau Frontlijn is Barend Rombout. Voor het schooljaar 2015-2016 heeft hij 165 stagiairs aangenomen..
In een interview in september 2015 vroeg Thijs Jansen, directeur van Beroepseer, aan Rombout waarom hij is gaan werken met studenten? Rombout: “Toen we begonnen was het duidelijk dat we veel mankracht nodig hadden. Studenten moeten het vak leren en dat kunnen ze goed bij ons doen. Het bleek dat een student vrij makkelijk bij een achterstandsgezin binnenkomt. Het werkt laagdrempelig en dat hadden we niet direct gedacht. We dachten zelfs:dit wordt niks. Maar het werkte juist goed omdat er een proces van leren ontstaat. De hogeschool leert de theorie, de Antilliaanse moeder leert de praktijk. Als je die bij elkaar brengt op een goede manier, kan er een heleboel”.
.
Armoedebestrijding krijgt steeds meer aandacht, schrijft Van Willigenburg, globaal én lokaal. Maar waar lees je wat nodig is om kwetsbare mensen vooruit te helpen, aangezien armoede niet louter een financieel probleem is maar, dieper liggend, een gedragsprobleem?
Aan de hand van een aantal citaten – geredigeerde observaties de geïnterviewden – geeft Stadslog Rotterdam inzicht in de dagelijkse praktijk van armoedebestrijding en de koers die effectieve armoedebestrijding zou moeten inslaan.

Citaat 1: Problemen los je op met persoonlijke contacten, niet met callcenters. Anonimiteit is hinderpaal als de nood hoog is.

“Ik probeerde een dakloze zo snel mogelijk aan een woning te helpen. Je gaat dan bellen met een woningbouwcorporatie en legt de situatie zo goed mogelijk uit. Als je geluk hebt, spreek je iemand met een welwillend oor. En kun je stappen maken richting een oplossing. Maar de volgende keer dat je belt, krijg je vaak iemand anders aan de lijn en word je gedwongen alles van voren af aan uit te leggen. En is het lang niet zeker dat diegene evenveel begrip heeft. Het werkt ontzettend frustrerend als organisaties, zoals woningbouwverenigingen, zich terugtrekken achter een algemeen nummer. En je maar moet afwachten wie je aan de lijn krijgt. En of ze terugbellen. Problemen los je op met persoonlijke contacten, met echte gesprekken, niet met callcenters”.

Citaat 2: Als één vinkje op het formulier ontbreekt, gaat het niet door. De Voedselbank als bureaucratische tijger.

“Toen ik nog niet zo lang bezig was met mijn stage, dacht ik de dat de Voedselbank een instelling was waar je altijd terecht kon. Een soort laatste redmiddel, waar mensen die niks meer te eten hebben hoe dan ook geholpen worden. Dat bleek niet zo te zijn. Als je de administratie van je cliënt niet op orde hebt en de Voedselbank vindt dat de financiële verantwoording onvoldoende is, word je naar huis gestuurd. Als één vinkje op het formulier ontbreekt, gaat het niet door. Toen ben ik, als alternatief, letterlijk met mijn cliënt langs de winkels gegaan om te kijken of ze ons gratis wat voedsel wilden geven. Als ik erover nadenk, snap ik ergens wel dat ook een Voedselbank bepaalde criteria hanteert en soms streng moet zijn. Maar als je ziet hoe makkelijk elders in de maatschappij met geld wordt geschoven, vind ik het toch wel schrijnend”.

Citaal 3: Schulden zijn niet alleen maar schulden. Onhandelbaar of paniekerig zijn heeft vaak met een aantal nullen te maken.

“Schulden hebben, is niet alleen een financiële last. Als iemand schulden heeft, is de kans groot dat het negatieve invloed heeft op heel zijn of haar omgeving, op partner, op kinderen. Daarom geven wij hoge prioriteit aan het op orde brengen van financiële zaken. Coachen we mensen om hun uitgaven te registreren en op die manier greep te krijgen op hun geldstromen. Vaak als het in een gezin niet lekker loopt, kinderen en ouders voortdurend met elkaar ruziën, er regelmatig klappen vallen, blijkt de situatie ineens op te klaren als de financiële situatie is verbeterd. Er uitzicht is op een oplossing. Zo ontdek je dat onderhandelen tussen verschillende gezinsleden, aansturen op meer begrip en beter luisteren, soms toch minder effectief is dan gewoon de rekensommen op orde krijgen. En zorgen dat men weer baas wordt over het eigen geldpotje”.

Lees de hele Monitor Armoedebestrijding door Hans van Willigenburg op Stadslog Rotterdam, april 2016:
Deel 1:  http://www.stadslog.nl/het-feest-van-de-praktijk/monitor-armoedebestrijding-1 (website is opgeheven)
Deel 2: http://www.stadslog.nl/het-feest-van-de-praktijk/monitor-armoedebestrijding-2 (website is opgeheven)

Gesprek met Barend Rombout over effectieve armoedebestrijding, Blogs Beroepseer, 6 oktober 2015: https://beroepseer.nl/

U P D A T E

Deel 3: www.stadslog.nl/het-feest-van-de-praktijk/monitor-armoedebestrijding-3 (website is opgeheven)
Deel 4: http://www.stadslog.nl/het-feest-van-de-praktijk/monitor-armoedebestrijding-4 (website is opgeheven)

Deel 4 op Linkedin: Monitor Armoedebestrijding (4, slot), 24 mei 2016: https://nl.linkedin.com/pulse/monitor-armoedebestrijding-4-slot-hans-van-willigenburg?trk=portfolio_article-card_title

bureau frontlijn site voorkant

Jaarverslag Rob 2015: Politiek kan meeste maatschappelijke vraagstukken niet alleen aan. Steun en inzet van burgers onontbeerlijk

omslag jaarverslag 2015 raad openbaar bestuurIn het in april 2016 verschenen Jaarverslag van de Raad voor het openbaar bestuur 2015 zijn de hoofdthema’s decentralisaties in het sociale domein, democratische innovatie en veiligheid en bestuur. In 2015 heeft de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) een aantal adviezen daarover uitgebracht. In het jaarverslag legt de Raad verantwoording af over de adviezen en de activiteiten. Onder de activiteiten vallen de jaarlijkse Rob-lezing, uitgesproken in 2015 door het Britse parlementslid Nick Clegg, bijeenkomsten, lezingen en expert meetings.
De taak van de Raad voor het openbaar bestuur is de regering en het parlement gevraagd en ongevraagd adviseren over de inrichting en het functioneren van de overheid. Daarbij geeft de Raad in het bijzonder aandacht aan de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat.

In 2015 is veel tijd geïnvesteerd in adviezen die begin/medio 2016 uitkomen, zoals het advies 15,9 uur – De verbindende rol van het raadslid in een vitale democratie, een advies over de betekenis van decentralisaties in het sociale domein voor de kwaliteit van het openbaar bestuur en het functioneren van de (lokale) democratie, een advies over wat politieke ambtsdragers nodig hebben voor het vervullen van hun ambt, en het advies over keteninformatie dat in samenwerking met de Raad voor Cultuur tot stand is gebracht.

‘High trust’

In het Voorwoord van het jaarverslag schrijft Rob-voorzitter Jack Wallage: “Ook in 2015 wordt het beeld van het openbaar bestuur bepaald door een zekere tweeslachtigheid. Enerzijds blijft ons land tot de ‘high trust countries’ behoren, burgers vinden dat ons land een democratie is en waarderen dat systeem keer op keer met hoge cijfers. Maar zwenkt het onderzoeksperspectief naar belangrijke dragers van het democratische proces, politici en politieke partijen, dan is van ‘high trust’ geen sprake. Sterker nog: de laatste jaren staan die cijfers verder onder druk. Het percentage Nederlanders dat lid is van een politieke partijen is verder gedaald, beneden de 2,4%. Zelfs na de bankencrisis hebben de burgers meer vertrouwen in de bankiers dan in hun politici…”

Hoe houdbaar is de wijze van besturen in Den Haag eigenlijk?

Op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken heeft de Raad een grondig onderzoek gedaan naar de vraag hoe houdbaar de wijze van besturen in Den Haag eigenlijk is. Daarbij was een belangrijk leidmotief dat wij, aldus Wallage in zijn Voorwoord… “ons niet blind wilden staren op de ogenschijnlijk stabiele steun voor de democratie. Het knagende gevoel dat aan de representatieve democratie vooral gezagvolle representatie begint te ontbreken, zet aan tot denken. In zijn advies ‘Sturen én verbinden’ heeft de Raad geprobeerd de Haagse houdbaarheid te analyseren op de drie relevante speelvelden: parlement, kabinet en departementen”.

Sturen alleen is niet voldoende. Er moet ruimte komen voor dialoog met samenleving

De conclusie is dat het Haagse huis van het openbaar bestuur aan groot onderhoud toe is. Het ingewikkelde is dat een houdbaar besturingsstelsel in Den Haag alleen ontstaat als op alle drie de speelvelden, in onderlinge samenhang, vernieuwing plaatsvindt. Dat maakt Sturen en verbinden tot een complex advies. In de titel wordt tot uitdrukking gebracht dat de representatieve democratie niet meer vanuit de verkiezingsuitslag na onderhandelingen mag verwachten dat er materieel gesproken een mandaat is dat vier jaar stand houdt. Respect en draagvlak voor de plannen van een kabinet worden niet op dat formele mandaat verkregen, maar moeten in het bestuursproces worden verdiend. En de manier waarop draagvlak wordt verkregen heeft alles te maken met de vaardigheid tot verbinden.
Sturen alleen is niet voldoende. Gedetailleerde, politiek dichtgeregelde regeerakkoorden zetten in die spanning tussen sturen en verbinden een nieuw kabinet meteen op het verkeerde been. Een randvoorwaarde voor een nieuwe verbinding tussen de verticale wereld van de Haagse instituties en de horizontale netwerksamenleving is een compact regeerakkoord waarin wel problemen en oplossingsrichtingen worden beschreven, maar waarin op kernvraagstukken ruimte wordt gelaten voor een betekenisvolle dialoog met de samenleving. Het vraagt erkenning van het feit dat de politiek de meeste maatschappelijke vraagstukken niet alleen aan kan, dat daarvoor steun en inzet vanuit burgers en maatschappelijke organisaties onontbeerlijk is.

Organisatievormen van het Rijk moeten de inhoud volgen, niet andersom

Zien we het parlement als de stem van het volk, dan vormen de departementen een ‘body of knowledge’ en moet het kabinet de brugfunctie tussen beide vervullen. De Raad heeft daarbij veel aandacht gegeven aan twee, elkaar versterkende fenomenen. Allereerst de sterk geïndividualiseerde ministeriële verantwoordelijkheid en vervolgens de traditionele departementale indeling die sterk sectoraal van karakter is. De Raad heeft gepleit voor een meer compacte ministerraad, waarin een beperkt aantal kabinetsministers gezamenlijk verantwoordelijkheid draagt, als het ware over de departementen heen.

Veel vraagstukken zijn niet meer sectoraal van karakter: werk, integratie, duurzaamheid en infrastructuur vragen innerlijke samenhangende plannen waaraan heel verschillende departementen een bijdrage moeten leveren. De organisatievormen van het Rijk moeten de inhoud volgen, niet andersom.

Jaarverslag Raad voor het openbaar bestuur 2015, april 2016: Klik hier.

Sturen én verbinden – Naar een toekomstbestendige Rijksoverheid, Raad voor het openbaar bestuur, 1 oktober 2015: www.rob-rfv.nl

Medisch specialist moet zich aanpassen aan het zorgstelsel en vooral goed leren boekhouden

Iomslag compliant registreren en declarerennez van der Ham schrijft in Medisch Contact wat voor conclusie we kunnen trekken uit het in maart 2016 gepubliceerde rapport van de Nederlandse Zorgautoritiet (NZa) Compliant registreren en declareren – Van erkend probleem tot gedeelde ambitie. Daarin staat “dat de tijd rijp is om te investeren in een uitgebreider, robuuster en effectiever compliance-programma ten aanzien van correct registreren en declareren van zorg. Daarom heeft de NZa het initiatief genomen om via een constructieve dialoog te komen tot handvatten waarmee ziekenhuizen hun compliance-programma kunnen versterken. Het doel? Compliant registreren en declareren van ziekenhuiszorg.
De NZa heeft organisatie-advisiesbureau Berenschot gevraagd om te inventariseren hoe Nederlandse ziekenhuizen hun compliance-programma op het gebied van correct registreren en declareren van zorg hebben ingericht en om handvatten op te stellen (op basis van good en bad practices) waarmee ziekenhuizen hun compliance op het terrein van correct registreren en declareren van zorg kunnen versterken. Hiervoor zijn in vijftien ziekenhuizen een bestuurder, medisch specialist/medisch manager en de staffunctionarissen belast met compliance-/audittaken geïnterviewd”.

Compliance-ambassadeurs en -officers

Van der Ham is kinderrevalidatiearts in Rotterdam en medisch manager voor kind- en jeugdrevalidatie. Ze vraagt zich af welke visie de NZa eigenlijk heeft op de medisch specialist van de toekomst: “Kan het zijn dat de toezichthouder van de Nederlandse zorg deze zich het liefst ziet ontwikkelen tot een soort boekhouder? De NZa roept het ‘registreren aan de bron’ uit tot nieuwe kerncompetentie. Administratie, registratie en declaratie worden zelfs als het nieuwe medisch leiderschap bestempeld. (Eerst administreren, en daarna de slagaderlijke bloeding opereren?) Ik denk dat het rapport menig gedreven collega een professionele inzinking kan bezorgen.

Het bijzondere is dat de NZa en de geïnterviewde ziekenhuisbestuurders niet verontrust lijken over het feit dat in de praktijk medisch specialisten zich tot meer dan de helft van de tijd met administratie bezighouden. Zijn ze zich daar bewust van? Ziet de NZa ook dat hun eigen georganiseerde registratie- en declaratiesysteem een rol speelt in de financieringsproblemen in de zorg?

Dat kan haast niet, gezien de voorgestelde maatregelen om de declaratieproblemen de wereld uit te helpen: dat heet ‘compliance verbeteren’ in het rapport. Misschien is de beste vertaling nog wel ‘volgzaamheid vergroten’ door dagelijkse audits, door targets te stellen, en door aanjagers en controleurs te benoemen. Deze collega’s worden ‘compliance-ambassadeurs en -officers’.

Een arts die zich aanpast aan het zorgstelsel

Misschien verlangt de NZa van medisch specialisten een metamorfose in een soort ‘dokter Berenschot’: een arts die zich aanpast aan het zorgstelsel zoals de overheid en de NZa die uitdragen. Maar dan moet er, om misverstanden in de spreekkamer te voorkomen, ook een bijpassende Eed van Hippocrates komen, of eigenlijk: de Eed van Schippers. Die ziet er dan ongeveer zo uit:

– Administratie, registratie en optimale declaratie is mijn hogere doel als medisch specialist
– Kostenbesparing is het centrale thema in de behandeling.
– Ik zal nooit het belang van de patiënt boven de kosten stellen.
– De privacy van de patiënt is ondergeschikt aan belangen van stakeholders in de zorg.
– Ik zal altijd handelen in het belang van de overheid.
– Ethiek is een keuze.

Goed boekhouden lijkt dus bepalend voor de toekomstvisie van de NZa op medisch specialisten en kwaliteit van zorg”.

Lees het hele artikel van Inez van der Ham: Dokter Berenschot en de Eed van Schippers, Medisch Contact, 6 april 2016: www.medischcontact.nl

Rapport Compliant registreren en declareren. Van erkend probleem tot gedeelde ambitie, Berenschot, Nederlandse Zorgautoriteit, februari 2016: www.nza.nl

Tussenrapport ʻHet roer gaat omʼ: wat is er bereikt, en wat niet? Actiecomité ʻHet roer moet omʼ is kritisch

omslag tussenrapportage het roer gaat om april 2016Op de door meer dan vierduizend huisartsen en praktijkmedewerkers bezochte Huisartsbeurs van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) op 2 april 2016 is de tussenrapportage van Het Roer gaat om gepresenteerd waarin de balans wordt opgemaakt én nieuwe veranderingen aangekondigd op het gebied van meer gelijkwaardigheid, minder bureaucratie en kwaliteit.

Onder de noemer Het roer gaat om dragen huisartsen, huisartsenorganisaties, zorgverzekeraars, toezichthouders en overheid samen oplossingen aan voor knelpunten in de huisartsenzorg. De actiegroep van huisartsen Het roer moet om maakte deze knelpunten in het voorjaar van 2015 aanhangig in het Manifest van de bezorgde huisarts.
Het roer ging om. Op 1 oktober 2015 presenteerden huisartsen, eerstelijns-­ en patiënten­organisaties, zorgverzekeraars, toezichthouders en de overheid concrete voorstellen om de knelpunten aan te pakken. Resultaat: Bureaucratie en administratieve lasten zijn teruggedrongen, er is meer ruimte gemaakt voor samenwerking en er is hard gewerkt aan een nieuw kwaliteitsbeleid.

In de tussenrapportage staat: “We blikken terug op de veranderingen in de afgelopen periode. Het wederzijdse vertrouwen is gegroeid, de onderlinge relaties zijn verbeterd. Dat creëerde ruimte voor intensievere samenwerking en stemt positief voor het vervolg”.

Actiecomité blijft kritisch

Het Actiecomité Het roer moet om (HRMO) blijft evenwel kritisch. Huisarts Bart Meijman zegt in een interview met redacteur Carina van Aartsen van Zorgvisie.nl: “Wij zijn wel tevreden in vergelijking met de situatie een jaar geleden, maar we willen de zelfgenoegzaamheid temperen. Gelijkwaardigheid wordt wel met de mond beleden maar sijpelt nog maar langzaam door in het onderhandelproces”.

Meijman hoort van collega’s dat zij moeilijkheden ondervinden aan de onderhandeltafel met de accountmanagers van zorgverzekeraars. Over het basissegment hoeft niet te worden onderhandeld, dat is door de NZa1) grotendeels dichtgetimmerd. De problemen ontstaan in segment drie, de innovatie. Daar zijn huisartsen teleurgesteld over. Huisartsen die een voorstel voor innovatie doen, wordt om een uitgebreide onderbouwing gevraagd. Zij gaan vervolgens hard aan het werk en uiteindelijk volgt toch een afwijzing. Meijman: “Zorgverzekeraars vragen om een businesscase, maar dokters zijn van de inhoud. Juist zorgverzekeraars hebben verstand van financiële onderbouwing. We zouden innovatieve ideeën samen vorm moeten geven. Door op deze manier te reageren, ontnemen zorgverzekeraars huisartsen alle lust tot vernieuwing”.

Schijnkwaliteitskenmerken

Minstens zo ingewikkeld blijkt het kwaliteitsvraagstuk. Daarvoor is een basisconcept ontwikkeld dat nadere invulling behoeft. Zorgverzekeraars willen zich onderscheiden en op vermeende kwaliteitsverschillen kunnen inkopen. Daar hebben zij gereedschap voor nodig, in de vorm van indicatoren. Maar dat is in de huisartsenzorg bijna onmogelijk, zegt Meijman: “Huisartsenzorg is zo breed, dat werkt niet. Veel is niet transparant te maken. Ook de NPCF2) is warm voorstander van kwaliteitsscores van huisartsen ‘zodat je als patiënt kunt zien welke huisarts beter is’. Het is een uiterst taaie discussie om te voorkomen dat er toch weer allerlei administratieve tijd gevraagd wordt om te voldoen aan deze schijnkwaliteitskenmerken”.

Het Actiecomité is voorstander van het verhogen van de eigen kwaliteit door huisartsen. Supervisie, intercollegiale toetsing. Huisartsen moeten zich rekenschap geven van hun handelen en zich toetsbaar opstellen. Het houden van interviews met patiënten in de eigen praktijk is belangrijk om daarvan te kunnen leren. Maar het plan van de NPCF om deze gesprekken openbaar te maken, vindt bij het Actiecomité geen weerklank. Het publiek openbaar maken van informatie vindt het comité een perverse prikkel.
De NPCF is nu in gesprek met de huisartsen over keuze-informatie waarvoor wel draagvlak schijnt te zijn.

In het tussenrapport staat dat er… “Natuurlijk pittige discussies waren tussen huisartsen, zorgverzekeraars, patiëntenorganisaties en de overheid. En op sommige thema’s hadden we verder willen zijn. Maar het belangrijkste is dat we resultaten geboekt hebben die we een jaar geleden niet durfden hopen. Daarom gaan we door en komen we eind dit jaar opnieuw met een tussenrapportage”.

1) Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)

2) Patiëntenfederatie  NPCF

Klik hier voor de Tussenrapportage Het roer gaat om, april 2016.

Tussenstand Het Roer Gaat Om, 2 april 2016: https://hetroergaatom.lhv.nl

Het roer gaat maar langzaam om, door Carina van Aartsen, Zorgvisie, 6 april 2016: www.zorgvisie.nl
Zorgvisie.nl is het online Platform voor Beleid en Management in de Zorg.

U P D A T E

Huisartsen van HRMO hebben het stokje overgedragen aan een nieuwe lichting roergangers uit andere beroepsgroepen. De jonge roergangers zijn apotheker Aris Prins (38), fysiotherapeut Marije de Leur (39) en medisch specialist in opleiding Viola Verhoef (32).
Zie: Nieuwe lichting ‘Het roer moet om’, Arts en auto, 7 april 2016: www.artsenauto.nl

 

ʻVakbroedersʼ leidt werkloze jongeren in de praktijk en in de eigen wijk op tot vakman

vakbroedersIn vier maanden tijd hebben acht ‘Vakbroeders’ meer dan vierhonderd woningen opgeknapt in de Haagse wijk Spoorwijk. In de Rotterdamse wijk De Wielewaal heeft een ander team er in totaal 540 opgeknapt. Vakbroeders is een programma waarbij werkloze jongeren van 16 tot en met 27 jaar die graag met hun handen werken in de eigen omgeving worden opgeleid tot schilder.
Onder leiding van leermeesters en docenten knappen zij woningen op in de eigen wijk. De jongeren worden zowel praktisch als theoretisch geschoold in het schilderen. Na twee jaar ronden ze hun opleiding af.

Veel werkloze jongeren kunnen moeilijk aansluiting vinden bij het onderwijs. Bij deze schlderprojecten lukt het de jongeren gemotiveerd te krijgen. Bij Vakbroeders zijn twee leermeesters verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kant. Daarnaast worden leerlingen ook begeleid door een sociale coach die verantwoordelijk is voor o.m.een gezonde arbeidsdiscipline, zoals op tijd op het werk komen en niet verzuimen als het echt niet nodig is. Ook biedt de coach hulp als daar aanleiding toe is.

Vakbroeders is gebaseerd op het Amerikaanse programma Youth Build. Het opleiden van werkloze jongeren tot vakman is een gezamenlijk project van het onderwijs, opdrachtgevers en onderhoudsbedrijven. Vakbroeders is geen traditioneel leer-werktraject. Er wordt samengewerkt met diverse ROC’s in de omgeving, met bijvoorbeeld ROC Mondriaan in Den Haag of het Albeda College in Rotterdam. Het aantal werkdagen is afhankelijk van de opleidingsvorm BBL of BOL, Beroeps Begeleidende Leerweg of Beroeps Opleidende Leerweg. Leren en werken is bij Vakbroeders gecombineerd. De fijne kneepjes van het vak worden geleerd van ervaren leermeesters. Het resultaat dat bereikt wordt door de leerlingen staat gelijk aan de kwaliteit die vakmensen uit de schildersbranche hanteren.

vakbroeders 3Door jongeren op deze manier in te zetten hoopt men de betrokkenheid tussen bewoners en jongeren in de wijk te versterken. Patrick Mulder, docent van ROC Mondriaan vertelt dat hij veranderingen ziet. De jongeren komen enthousiaster terug naar school. Normaal zijn er de school en de praktijkruimte, maar bij deze wijkprojecten kunnen zij in het echte leven gaan schilderen.
De leerlingen voelen zich daar prettig bij. In de video vertellen ze over hun ervaringen:
“Mijn inzet wordt beloond en dat vind ik heel belangrijk”. “Mijn doel is eerst de school af te maken en dan als vakschilder verder te gaan”. “Ik vind het leuk om met mensen te werken. Je leert van mensen die er iets meer verstand van hebben”. “Het team vind ik heel hecht. Iedereen hoort bij elkaar en je wordt niet gediscrimineerd”. “Ik heb de kans gekregen om schilder te worden”. “Ïk had niet verwacht van mezelf dat ik dit een leuk vak vind”.

Behalve leerlingen en docenten, vertellen ook opdrachtgevers en leermeesters over hun ervaringen. Tim Willems van Willems Vastgoed Onderhoud vindt het een uitdaging om zo met jongeren te werken. Voor hem ligt de nadruk op de lange termijn en de investeringen in leerlingen die hij aan zijn bedrijf kan binden: “Het blijft een uitdaging om de jongens te screenen. Welke gaan het redden, welke niet?”

Het lijkt erop dat de aloude relatie leermeester – leerling bij Vakbroeders weer een prominente plek krijgt. En niet alleen de leerlingen, ook de bewoners van de wijk zijn tevreden. Bewoonster Maria – zelf van beroep schilder – vond de Vakbroeders “beleefd en spontaan, en je kon ook nog een babbeltje met ze maken. Ik heb ze ook even op de vingertjes getikt, maar het is heel netjes afgeleverd”.

In de nieuwe organisatie staan netwerkende teams en de lerende werknemer centraal

omslag global human capital trends 2016 deloitteVolgens de Global Human Capital Trends 2016, het vierde door Deloitte samengestelde rapport met de titel The new organization: different by design, vindt 92 procent van de leidinggevenden dat hun bedrijf dringend aan reorganisatie toe is. Deloitte is een internationale organisatie op het gebied van de financiële en zakelijke dienstverlening.
Het onderzoek laat zien dat digitalisering bedrijven dwingt hun structuur drastisch te veranderen. Bijna de helft (45%) van de responderende bedrijven zit middenin een reorganisatie (39%) of is van plan te gaan reorganiseren (6%). Maar, slechts 14% van de directeuren gelooft dat hun bedrijf klaar is voor een succesvolle reorganisatie. De conclusie is dat het opnieuw inrichten van de organisatie in 2016 bovenaan de lijst van prioriteiten staat.
Opvallend is dat het merendeel van de respondenten van het onderzoek wil overstappen van het hiërarchische organisatiemodel naar een netwerkmodel van teams.

In haar artikel over dit rapport citeert Morgaine Gerlach Josh Bersin, Amerikaans expert op het gebied van Human Resources (HR = personeelszaken ) en oprichter en directeur van de advies- en onderzoeksorganisatie Bersin by Deloitte.
Bersin: “Bedrijven moeten gelijke tred houden met de eisen van het zich snel ontwikkelende bedrijfsecosysteem. Door het versterken van teams, het ontwerpen van een nieuw managementmodel en het ontwikkelen van een jongere en steeds inclusiever wordende leiderschapsstructuur, kunnen organisaties zichzelf opnieuw uitvinden. Zo kunnen ze innoveren, met elkaar concurreren en floreren”.

Bedrijven stappen af van het hiërarchische businessmodel

De ‘nieuwe organisatie’ wordt opgebouwd rond krachtige teams en gedreven door een nieuw managementsmodel. De leidinggevenden zijn tamelijk jong en divers. Bedrijven stappen af van het hiërarchische businessmodel en omarmen ‘netwerken van teams’. Oorzaak daarvan is voor een deel de toenemende diversiteit in generaties. Millennials – degenen die geboren zijn tussen 1981-2000, ook wel Generatie Y genoemd – koesteren hoge verwachtingen wat betreft persoonlijke groei. Zij werken zij aan zij met de babyboomers van wie velen de datum van vertrek om met pensioen te gaan, uitstellen.
Een nieuw sociaal contract, ingegeven door de eisen van snelle carrièregroei, flexibel werk en toename van het aantal parttime- en flexwerkers, is bezig de relatie werkgever-werknemer drastisch te veranderen.

Al deze veranderingen worden gestimuleerd door digitalisering van het werk. 74% van de leidinggevenden is van mening dat HR topprioriteit is. Dat wil zeggen dat een compleet nieuw ontwerp van digitale diensten en middelen nodig is.
42% van de bedrijven is bezig met nieuwe HR-modellen die mobiele, directe bijscholing moeten ondersteunen. 59% is bezig de HR-administratie te verplaatsen naar een mobiel systeem om het toegankelijker te maken voor werknemers.

Directeuren en leidinggevenden op HR-gebied concentreren zich op onderlinge verstandhouding en gedeelde cultuur. Zij creëren een geëngageerde werkomgeving, bouwen aan een nieuw leiderschapsmodel en stimuleren loopbaanontwikkeling om talent aan te trekken en vast te houden.

Een krachtige leercultuur waarin de werknemer centraal staat

Belangrijk is dat men beseft dat zonder een krachtige leercultuur men niet kan slagen. Wat dat betreft staat de werknemer centraal en worden nieuwe en open technologische leermethoden toegepast. Meer dan acht van de tien directeuren vindt leren belangrijk, of heel belangrijk. Het percentage bedrijven dat graag online cursussen – de zg. MOOC’s – in het het leerprogramma opneemt, is toegenomen van 30% vorig jaar tot 43%.

Volgens Jason Geller, managing director Human Capital van Deloitte Consulting, zijn de tekenen van echte innovatieve verandering en vooruitgang duidelijk zichtbaar in het rapport: “HR-teams leren experimenteren met nieuwe ideeën; ze nemen belangrijke stappen in het opwaarderen van vaardigheden. Er staat een nieuwe generatie van jonge, zakelijk en technologisch vaardige mensen klaar om hun beroep te gaan uitoefenen. Dit alles zal leiden tot sterkere, wereldwijd met elkaar concurrerende organisaties”.

Download hier het rapport Global Human Capital Trends 2016: The new organization: Different by design, Deloitte University Press, maart 2016.

Zinvol werk verrichten: het komt van binnenuit, volgens Josh Bersin, Blogs Beroepseer, 26 november 2015: https://beroepseer.nl

Massaal verzet verloskundigen bij stemming over Zorgstandaard ‘integrale geboortezorg’

De integrale Zorgstandaard voor verloskundigen is massaal weggestemd op een Algemene Ledenvergadering van de KNOV, beroepsorganisatie van en voor verloskundigen. Maar liefst 989 verloskundigen stemden tegen. Dit omdat er geen onderbouwing is dat gezamenlijke verantwoordelijkheid betere uitkomsten geeft voor moeder en kind. De verloskundigen blijken wel voor samenwerking te kiezen maar niet voor gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de zwangere. Dat is juridisch niet mogelijk. Iedere beroepsbeoefenaar is aansprakelijk voor zijn of haar eigen handelen.
Als een geboortezorgteam met verloskundigen met ‘gezonde kijk op de zwangerschap’ en medisch specialisten ‘met een medische blik’ iedere zwangere gaan bespreken, dan neemt de medicalisering toe. En wordt de rol van de zwangere om haar eigen keuzes te maken kleiner. Met alle gevolgen van dien: minder zorg op maat, meer kans op interventies en minder kans op keuzevrijheid waar te bevallen. Verder is alles in gezamenlijkheid bespreken – dus ook voor de gezonde zwangeren – geen zinnige en zuinige zorg.

De Zorgstandaard Integrale Geboortezorg werd ter autorisatie aangeboden aan de KNOV-leden op een extra algemene ledenvergadering in Utrecht. Eerder, op 28 januari 2016, is de Zorgstandaard verspreid onder alle beroepsverenigingen, branche-en cliëntenorganisaties. De bedoeling is de Zorgstandaard in april 2016 aan te bieden aan het Zorginstituut Nederland ten behoeve van opname in het Kwaliteitsregister.

Opgesteld vanuit het perspectief van de zwangere, maar ook landelijke kwaliteitsstandaard geboortezorg

Doel van de Zorgstandaard is het verbeteren van de geboortezorg door een integrale, multidisciplinaire aanpak. De zorgstandaard is opgesteld vanuit het perspectief van de zwangere, maar beoogt tevens een landelijke kwaliteitsstandaard te zijn die duidelijkheid geeft over de vraag waar integrale geboortezorg inhoudelijk, organisatorisch en kwalitatief aan moet voldoen. Uitgangspunt zijn de wensen en behoeften van de (aanstaande) moeder en haar naasten.
De standaard geeft een functionele beschrijving van de zorg. Dat wil zeggen dat niet alleen wordt aangegeven hoe de zorg wordt uitgevoerd, maar ook hoe en op welke wijze de organisatie van die zorg eruit ziet. Er wordt niet aangegeven welke zorgverlener de zorg uitvoert en op welke locatie.

De KNOV meldt op de website dat ze voorstander is van een goede samenwerking met als doel de geboortezorg verder te verbeteren: “De beste zorg aan moeder en kind staat voor verloskundigen voorop. We zien dat door verloskundigen en gynaecologen daar hard aan wordt gewerkt. En dat zien we terug in de babysterftecijfers die al jaren dalen”, aldus KNOV-voorzitter Linda Rentes. In de Zorgstandaard – die beschrijft hoe de basiszorg voor zwangeren eruit moet zien – is veel aandacht voor preventie, voorlichting, aanpak kwetsbare zwangeren en parallelle acties bij acute zorg. Alles om de zorg verder te optimaliseren. Linda Rentes: “’Een groot deel van de Zorgstandaard (t/m hoofdstuk 8) kan daarom goed gebruikt worden om de zorg in de regio te richten”.

De punten van de Zorgstandaard Integrale Geboortezorg waarmee de verloskundigen het niet eens zijn, staan vermeld op de site van de KNOV.

De zorgstandaard is moeizaam tot stand gekomen. Het lukte de beroepsgroepen en cliëntenorganisaties lange tijd niet om te komen tot regionale samenwerking in de geboortezorg.

Verloskundigen stemmen massaal tegen de Zorgstandaard, KNOV, 31 maart 2016: www.knov.nl

Zorgstandaard ‘Integrale geboortezorg’, 11e concept, januari 2016: www.kennisnetgeboortezorg.nl/