Skip to main content

Redactie Beroepseer

Rotterdams programma Stevige Start staat effectieve hulpverlening in de weg en is voorbeeld van symptoombestrijding

omslag stevige start 3Het nieuwe actieprogramma 2016 – 2020 Stevige Start dat in maart 2016 met veel tamtam is gelanceerd door de Rotterdamse wethouder Hugo de Jonge (CDA) is een treurig voorbeeld van symptoombestrijding. Doel van het programma zet in op het verbeteren van de kansen voor de allerjongste Rotterdammers, van voor de zwangerschap totdat het kind naar school gaat.

Het programma lijkt alle kenmerken te bezitten van imagogerichte, inefficiënte, van bovenaf gestuurde politiek, die niet alleen de beoogde doelgroep niet helpt, maar effectieve hulpverlening ook nog eens actief in de weg staat. Hans van Willigenburg van het journalistieke Stadslog Rotterdam noemt vier redenen waarom we van Stevige Start moeten leren, zodat het geen vervolg krijgt.

1
Armoedebestrijding is niet gebaat bij bestuurders die zich via kortlopende trajecten, zoals het actieprogramma ‘Stevige Start’ eventjes op dit onderwerp profileren.

Elke wetenschapper kan je vertellen dat armoede een verschijnsel is dat bijna zonder uitzondering van generatie op generatie wordt doorgegeven. Als je van Rotterdam een meer gezonde en welvarende stad wilt maken en daarmee de situatie van Rotterdamse kinderen, waarvan er nu zo’n 40.000 onder de armoedegrens leven, duurzaam wilt verbeteren, is het zowat ridicuul om, zoals ‘Stevige Start’, een actieprogramma te ontwikkelen voor slechts vier jaar: van 2016 tot 2020. Vanaf de buitenkant gezien klinkt dat aantrekkelijk en straalt het urgentie en daadkracht uit, maar in werkelijkheid wordt het achterliggende probleem, armoede, in een volstrekt willekeurig tijdvak geperst, dat vooral goed uitkomt voor degenen die het beleid moeten verkopen. Dat de plaatselijke pers ‘hosanna!’ roept, met open ogen in deze retoriek trapt en de betreffende wethouder, als gevolg daarvan, staat te glunderen, geeft aan dat het bewustzijn rond de taaiheid van armoede en armoedegerelateerde problemen in Rotterdam amper aanwezig is.

2
Het project ‘Stevige Start’ noemt zichzelf een actieprogramma en in naam is dat precies wat er inzake het garanderen van gezonde, eerste levensjaren nodig is (actie!). Alleen blijkt de actie verbluffend weinig om het lijf te hebben en werkt het veelomvattende, wél effectieve begeleiding tijdens de eerste levensjaren tegen.

Als je de naam van het programma ‘Stevige Start’ maar een beetje recht zou willen doen, zou je op zijn minst denken dat gemeente onderweg is om nieuw geboren baby’s in Rotterdam die ‘Stevige Start’ uit de naamgeving te bezorgen. Dat zoiets veel aanpassingen en reorganisatie vraagt en dus niet in korte tijd voor alle baby’s kan worden gerealiseerd, is duidelijk. Maar wie het programma goed leest, komt tot de ontdekking dat ‘Stevige Start’ helemaal niet als doel heeft om de situatie duurzaam te verbeteren, of daarmee een eerste begin te maken. De actie beperkt zich tot 300 extra huisbezoeken. Op zo’n 8000 geboortes per jaar kun je dat, gezien de ernst van de problemen achter de voordeur, gerust een druppel op een gloeiende plaat noemen. Het kwalijke zit hem er niet zozeer in dat die extra huisbezoeken plaatsvinden (met goede wil kun je zeggen: alle beetjes helpen), maar dat de gemeente met ‘Stevige Start’ nogal rondborstig suggereert dat daarmee de aanval op medische en sociale complicaties in de eerste levensjaren is ingezet (waardoor écht effectieve actie niet meer nodig lijkt). Terwijl er, kijkend naar de cijfers en de voorgenomen actie, eerder sprake is van een speldenprik dan van een serieuze aanval. In feite is ‘Stevige Start’ als programma misschien zelfs te mager om van serieuze symptoombestrijding te kunnen spreken. Er worden een paar natte pleisters geplakt op een gapende, bloedende wond. Meer niet.

3
Het programma ‘Stevige Start’ is niet ingericht op een manier die de doelgroep van kwetsbare kinderen en kwetsbare ouders zo duurzaam mogelijk (dus langjarig) van ondersteuning voorziet, maar op een manier die aansprekende statistieken produceert voor de instanties die erbij betrokken zijn.

Om kwetsbare moeders effectief terzijde te staan en te helpen bij een gezonde zwangerschap en een verantwoorde opvoeding in de allereerste levensfase, heb je ervaren, goed opgeleide (HBO)-krachten nodig. Het programma ‘Stevige Start’ ziet dat heel anders. Het introduceert zogenaamde ‘mentormoeders’, die gerekruteerd worden uit een kaartenbak van werkzoekenden. En de vraag of deze uitverkorenen zin hebben in of ervaring hebben met het begeleiden van moeders speelt gek genoeg geen enkele rol, want het worden van ‘mentormoeder’ is voor hen een laatste redmiddel om hun uitkering te behouden. Met andere woorden: ‘Stevige Start’ neemt de vreemde taak op zich kwetsbare moeders onder druk te zetten vanuit de al even vreemde gedachte dat zij bij uitstek geschikt zijn andere kwetsbare moeders effectief te begeleiden bij de opvoeding. Hoewel ‘Stevige Start’ officieel een training aanbiedt aan deze moeders met een uitkering en ze daarmee zou ‘voorbereiden’ op hun taken als mentormoeder, is de kans reëel dat deze moeders, gezien hun eigen achtergrond, een type pedagogie propageren die eerder schadelijk dan heilzaam is. ‘Stevige Start’ stelt dus niet het complexe vraagstuk van kwetsbare moeders en hun kinderen centraal, maar van het cosmetisch bijwerken van statistieken. Want elke mentormoeder kan voor de bühne worden opgevoerd als een eclatant succes, die met haar tegenprestatie ‘dichterbij de arbeidsmarkt’ komt – hiep, hiep, hoera. Hoewel je nooit mag uitsluiten dat projecten als ‘Stevige Start’ met de beste bedoelingen worden opgetuigd, riekt het naar cynisme om zwakke burgers onder bedreiging andere zwakke burgers te laten helpen.

4
Het programma ‘Stevige Start’ is een al te sprekend voorbeeld van ‘het organiseren van problemen rond een bestuur’, waar de ernstige situatie in Rotterdam juist dringend behoefte heeft aan ‘een bestuur organiseren rond problemen’.

Uit alle ervaringsgeschiedenissen en vakliteratuur is inmiddels gebleken dat kwetsbare burgers om allerlei verschillende redenen ‘aan de rand van de maatschappij’ terecht kunnen komen, maar dat de kern van hun problematiek opvallend eenduidig is: dat ze niet of onvoldoende meer het vermogen bezitten tot zelfstandig organiseren. Waar bij zelfstandige burgers orde heerst (financiën, huisvesting, gezin, inkomen), heerst bij kwetsbare burgers permanente verwarring, chaos. Elke pretentie kwetsbare gezinnen en kinderen te helpen bij het realiseren een ‘gezonde, stevige start’ – zoals het actieprogramma ‘Stevige Start’ dat pretendeert – zou daarom moeten beginnen bij het versterken van dat organiserend vermogen. Dat gebeurt hier niet. Integendeel. Zoals wel vaker het geval is, is ‘Stevige Start’ juist de aanjager van meer bezoeken aan meerdere instanties met als mogelijk gevolg nóg weer meer hulpverleners die op grond van eigen expertises eigen diagnoses stellen; met de mentormoeder als onthutsend dieptepunt (zie boven). Dergelijke vormen van hulpverlening – zo is uit ten treuren bewezen – hebben eerder een ontwrichtende dan een heilzame werking op het organiserend vermogen van kwetsbare gezinnen en individuen. Per saldo lijkt ‘Stevige Start’ dus niet opgericht om complexe problemen voor een grote groep mensen op te lossen, hun situatie op een effectieve manier te vereenvoudigen, maar een klein aantal (gemeentelijke) organisaties de handvatten te geven om tegenover de buitenwereld te kunnen volhouden dat ze ‘hard bezig zijn’, er ‘iets aan doen’.

Overheid en armoedebestrijding, wérkt dat wel?

Terug naar het interview met hoogleraar Paul Frissen, die als decaan van de NSOB (Nederlandse School voor Openbaar Bestuur) als een invloedrijke ‘schoolmeester’ van toekomstige generaties ambtenaren mag worden beschouwd. Hij is daarin opvallend eerlijk over de motieven van de overheid om armoede te bestrijden. En legt het mechanisme bloot achter het steeds weer met miljoenen aan belastinggeld optuigen van programma’s als ‘Stevige Start’, zonder daadwerkelijk resultaat te boeken:

‘Zoals de socioloog Abram de Swaan al zei: geef de armen wat geld, dat is goed voor de economie en zorgt ervoor dat ze niet in opstand komen. Dat de overheid niet wil dat grote groepen mensen door een ondergrens zakken, heeft dus een economische en veiligheidsgerelateerde achtergrond. Voeg daarbij dat de welzijns- en opbouwwerkers belang hebben hun eigen clientèle in stand te houden en je hebt flink wat redenen in handen om te twijfelen aan de overheid als bestrijder van armoede. De overheid wil vooral dat de economie blijft draaien en de openbare orde niet in gevaar komt en neemt de armoede zelf vervolgens voor lief.’

Toch wil de overheid, in dit geval wethouder Hugo de Jonge, het telkens opnieuw doen overkomen alsof de overheid wél resultaatgericht armoedebeleid voert. In dit verband zit er nog één laatste addertje onder het gras. Op pagina 20 van het PR-document over ‘Stevige Start’ staat het programma ‘Moeders van Rotterdam’ vermeld. Een programma dat internationaal de aandacht heeft getrokken, aansprekende resultaten boekt en mogelijk in andere steden zal worden overgenomen. Het document suggereert dat ‘Moeders van Rotterdam’ een overheidsproject is (of laat omtrent de status ervan op zijn minst onduidelijkheid bestaan), terwijl de financiering en het inrichten van dit succesvolle programma nou juist buiten de overheid om heeft plaatsgevonden. En – wellicht – juist daarom wél die broodnodige, duurzame focus heeft inzake armoedebestrijding.

Harde eindconclusie

De harde eindconclusie moet welhaast zijn dat programma’s als ‘Stevige Start’ gedrochten zijn, die bestaande organisaties en structuren het alibi verschaffen druk bezig te zijn de Rotterdamse jeugd die spreekwoordelijke stevige start te bezorgen. En dat vrijwel alles in dit programma is afgestemd op de logica en de belevingswereld van de bedenkers in plaats van de noden van de doelgroep.
Te pretenderen kwetsbare kinderen een substantieel betere toekomst te geven door een paar extra huisbezoeken in te plannen en mentormoeders langs te laten gaan, is ronduit misleidend.

Rotterdam pakt wéér niet door inzake armoedebestrijding, door Hans van Willigenburg, Stadslog Rotterdam: http://www.stadslog.nl/het-feest-van-de-praktijk/rotterdam-pakt-weer-niet-door-inzake-armoedebestrijding (website bestaat niet meer)

Paul Frissen over kansen vóór en grenzen áán (Rotterdams) armoedebeleid, door Hans van Willigenburg, Stadslog Rotterdam: http://www.stadslog.nl/het-feest-van-de-praktijk/paul-frissen-over-kansen-voor-en-grenzen-aan-rotterdams-armoedebeleid (website bestaat niet meer)

Stevige start, actieprogramma 2016 – 2020, juni 2016: www.rotterdam.nl/wonen-leven/stevige-start/

Teken het Manifest ‘Zelf aan het Roer’: Geef de spreekkamer terug aan de zorgverleners en hun patiënten

‘Geef de spreekkamer terug aan de zorgverleners en hun patiënten. Zodat zij samen kunnen beslissen wat goede zorg is’. Dat was de oproep van bezorgde zorgverleners tijdens het VvAA-congres Zelf aan het roer dat in Utrecht op 22 juni 2016 werd gehouden. De VvAA is is een ledenorganisatie van meer dan 117.000 zorgprofessionals: medici, paramedici, en studenten.

Afgelopen jaar werkten de huisartsen van Het roer moet om hard aan het terugdringen van bureaucratie en het verbeteren van de kwaliteitsbepalingen. In de aanloop naar het VvAA-congres kwamen ook zorgverleners uit andere beroepsgroepen in actie. Deze nieuwe roergangers zetten zich – ondersteund door de huisartsen van Het roer moet om – in om zelf aan het roer te staan van de kwaliteit in de zorg. Gezamenlijk schreven zij het concept-manifest dat zij op het VvAA-congres Zelf aan het roer presenteerden.

Oproep aan alle burgers van Nederland

De Nederlandse gezondheidszorg staat wereldwijd bekend om zijn goede kwaliteit. Als zorgverleners zijn we daar trots op. Wij zijn er ook verantwoordelijk voor dat die kwaliteit zo hoog mogelijk blijft. Daarom blijven wij steeds verbeteren.
Tegelijkertijd worden wij steeds vaker gehinderd door de manier waarop de zorg in Nederland geregeld is. Dat willen wij niet langer.

Als patiënt moet u erop kunnen vertrouwen dat uw zorgverlener doet wat voor ú nood zakelijk is. En daar wringt de schoen; de spreekkamer is inmiddels bezet door verzekeraars, managers en consultants die menen te kunnen bepalen waaraan de kwaliteit van zorgverlening moet voldoen.
Wij roepen al deze ‘derden’ op zich terug te trekken en de regie op de kwaliteit van zorg en behandeling daar te laten waar hij hoort: in de spreekkamer tussen patiënt en zorgverlener. Daarvoor is het volgende noodzakelijk:

1 Geef de spreekkamer terug aan de patiënt en zorgverlener
De zorg mag niet uitsluitend worden gezien als kostenpost of schadelast. Stop daarom de onnodige sturing door derden. Maak een einde aan afvinklijstjes, beheersinstrumenten en overdreven regelzucht waaraan wij zorgverleners moeten voldoen. In de spreekkamer horen maar twee partijen thuis: de patiënt en de zorgverlener.

2  Geef patiënt en zorgverlener samen de regie over kwaliteit
Zorgprofessionals en patiënten(organisaties) hebben samen de regie over de kwaliteit van zorg. Zij zijn elkaars natuurlijke bondgenoten en geven samen de behandeling vorm. Zij kunnen zelf afspraken maken over kwaliteit en beheersing van de kosten. Zorg op maat en op de juiste plaats zijn daarbij leidend.

3  Stop onnodige sturing, breng toezicht onder bij daarvoor toegeruste partijen
Iedereen op de juiste stoel. Zorgverzekeraars horen niet als eersten verantwoordelijk te zijn voor kwalitatieve sturing en controle. Die rol is weggelegd voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de wetenschappelijke verenigingen en het Medisch Tuchtcollege.

4  Stop met de korte, steeds veranderende contracten
Geef zorgverleners de kans om een langdurige relatie met patiënten op te bouwen. Verstoor de vertrouwens­band tussen zorgverlener en patiënt niet! Laat patiënten hun behandeling afmaken in een vertrouwde omgeving zonder dat zij zich druk hoeven te maken of deze wel of niet in het verzekeringspakket zit.

5  Maak een einde aan verspillende bureaucratie
Van afvinklijstjes, beheersinstrumenten en overdreven regelzucht wordt niemand beter. Het huidige zorg systeem – met de focus op kostendaling – leidt tot controle en wantrouwen. Dat kan zo niet langer. Samen nemen wij de
verantwoordelijkheid voor kwaliteit en kostenbeheersing op ons. Daarbij stellen wij ons toetsbaar op.

Het hart van de gezondheidszorg is de relatie tussen patiënt en zorgverlener. De organisatie van de zorg moet daarom weer volledig in dienst komen te staan van deze relatie. En dat kan, met uw hulp.

Ga naar www.vvaa.nl/zelfaanhetroer en onderteken het manifest (Niet meer beschikbaar op site VvAA)

manifest zelf aan het roer

Steeds grotere drang naar intrinsieke gelijkheid voor iedereen binnen de organisatie

Pim de Morree en Joost Minnaar zijn dertigers. Ze zegden begin 2016 hun goedbetaalde baan op uit onvrede over gebrek aan autonomie en de hiërarchische en gefragmenteerde bedrijfsstructuren die hen beletten zich volledig uit te leven op hun werk. Als ‘Corporate rebels’ reizen zij nu de wereld rond, op zoek naar innovatieve organisatievormen die zich richten op werkgeluk en werknemersbetrokkenheid.
In het Financieele Dagblad van 25 juni 2016 beschrijven ze hoe ze op hun zoektocht bij verschillende organisaties hebben gezien hoe het beter kan.
“Betrokken werknemers eisen een hoge mate van vrijheid en autonomie. Zij willen de controle om zelf te bepalen waar en hoe zij werken. Daarnaast willen ze de vrijheid om zelf vergaande beslissingen te nemen over hoe ze hun werk uitvoeren. Gemotiveerde werknemers kiezen zelf hun werktijden, werkplek en werkhouding. Zij weten namelijk prima wat ze nodig hebben om de gevraagde taak of opdracht tot een succes te maken. De tijd lijkt rijp voor radicale veranderingen en meerdere pioniers die wij bezoeken in binnen- en buitenland hebben de sleutel tot succes al gevonden.

De bevrijding

‘Statussymbolen en privileges weghalen, is één van de makkelijkste en krachtigste manieren om de bevrijding van een organisatie te kickstarten’. Dit is wat Isaac Getz, professor Leadership and Innovation Management aan de Parijse Buesiness School ESCP Europe en coauteur van Freedom Inc. ons laatst vertelde toen wij hem in Parijs bezochten. Volgens Getz creëren verschillen in privileges (denk aan chique kantoren en gereserveerde parkeerplaatsen) een kloof tussen de leiding en het personeel. ‘De leiding scheidt zich zo af van de werknemers die het echte werk doen. Dat leidt uiteindelijk vaak tot managers die het zicht op de realiteit verliezen’.

Meer vrijheid en autonomie voor medewerkers leidt tot een hogere productiviteit, meer winst en lagere kosten. Dit blijkt ook uit een vergelijkend onderzoek tussen twee Mexicaanse fabrieken die voor Nike T-shirts fabriceren. De onderzoekers ontdekten dat er een sterk verband is tussen de mate van autonomie en het succes van de fabriek.

In Fabriek A hadden de medewerkers veel autonomie. Ze mochten zelf bepalen of ze overuren maakten en beslisten mee over productiedoelen en de planning van die productie. Ook speelden zij een actieve rol bij het formeren van teams die bepalen hoe, waar en wanneer te werken. In Fabriek B werd het personeel geregeerd door strikte regels en processen. In deze fabriek hadden medewerkers niks te zeggen over productiebeslissingen, laat staan over andere aspecten van het werk binnen de fabriek. Zij moesten gewoon alle regels volgen die bepalen hoe, waar en wanneer te werken. Daarbij werden ze ook nog eens strikt gecontroleerd. Het resultaat? In fabriek B produceerden tien medewerkers 800 shirts per dag tegen een kostprijs van 18 dollarcent. Fabriek A daarentegen presteerde stukken beter. Hier produceerden de zes medewerkers maar liefst 900 shirt’s tegen een kostprijs van 11 dollarcent.

Intrinsieke gelijkheid

Niet alleen in Nederland hebben werknemers een steeds grotere drang naar vrijheid, ook in een land als Frankrijk lijkt een revolutie aanstaande. Isaac Getz vertelde ons dat hij momenteel grote Franse multinationals adviseert om als eerste intrinsieke gelijkheid te creëren voor iedereen binnen de organisatie. Iedereen moet dezelfde rechten en privileges krijgen — van de schoonmaker tot de hoogste baas, aldus Getz. Dit moet leiden tot meer vrijheid, autonomie en vertrouwen en zo tot meer initiatieven en meer betrokken werknemers”.

Lees het hele verhaal van Joost Minnaar en Pim de Morree, waarin zij ook de schaduwkanten van meer autonomie en vrijheid in het bedrijf belichten. Meer autonomie betekent ook dat medewerkers meer verantwoordelijkheid dragen en dat kan of wil niet iedereen. Zo is na het invoeren van vergaande autonomie bij de Noord-Hollandse gemeente Hollands Kroon 10% tot 15% van de ambtenaren opgestapt. Zij wilden een duidelijke structuur en zekerheden en die waren er bij Hollands Kroon niet meer:
De schoonmaker heeft dezelfde rechten als de directeur, Financieele Dagblad, 25 juni 2016: http://fd.nl

Zie ook: Tegen vastgeroeste bedrijfsstructuren aanschoppen, Lien van der Ley, FD, 20 mei 2016: http://fd.nl

Corporate rebels: www.corporate-rebels.com/

De jeugd-GGZ dreigt te desintegreren. Hoe voorkomen we dat?

In een ingezonden brief in de Veenendaalse Krant geeft Machteld van Zijp commentaar op een bericht in de krant van 2 juni 2016 over hoe trots de gemeente van Veenendaal is dat ze 4,5 miljoen euro hebben overgehouden van de ontvangen Wmo-gelden. Ze is boos, machteloos, teleurgesteld en verdrietig tegelijk schrijft ze, temeer daar de gemeente overweegt het overgebleven zorggeld te besteden aan andere zaken zoals “pimpen van het winkelcentrum en gratis parkeren”.

Van Zijp is moeder van een een zoon met drie psychiatrische stoornissen en schrijft wat zij sinds de invoering van de nieuwe Wmo-wet per januari 2015 heeft meegemaakt. Het is een triest verhaal. Het gezin Van Zijp heeft een extra hindernis te verduren, moet alleen srtrijden voor het welzijn van hun kind, maar ook voor hun eigen welzijn. Gemeenten doen te weinig, gezinnen ontberen noodzakelijke zorg. Wmo-loketten laten overbelaste mantelzorgers in de kou staan en schrappen louter op financiële gronden. Volgens Van Zijp creëren gemeenten een steeds groter maatschappelijk probleem: “Met als resultaat dat mensen met een baan ook steeds vaker bij hun werkgever in de problemen komen omdat ze zo vaak moeten verzuimen. Met steeds vaker ontslag als gevolg, omdat zij vanwege hun privésituatie te regelmatig zorgverlof hebben moeten nemen”.

Een geweldig plan

Jeugdpsychiater Menno Oosterhoff vraagt zich in zijn blog op Medisch Contact van 22 juni 2016 af waar ze gebleven zijn, al die mensen die de transitie van alle jeugdhulp naar de gemeente zo’n geweldig plan vonden? En die transitie was nog maar het begin. Daarna zou de transformatie komen. Het lelijke eendje zou zich tot een prachtige zwaan ontwikkelen: “Dat de jeugd-ggz behoorde tot de beste van de wereld werd voor het gemak even vergeten. ‘Er zijn soms wel zeven hulpverleners bij een kind betrokken’, werd er geroepen. ‘Dat zal na de transitie tot het verleden behoren.’

Ik moet toegeven: díe belofte is uitgekomen. Daar is namelijk helemaal geen geld meer voor. Want om een kind nu nog één hulpverlener te geven zijn er zeven boekhouders nodig. De transitie heeft ons in het Walhalla van de bureaucratie gebracht. 18 miljoen extra voor de administratie in 2016.
Er was overigens bij het merendeel van de kinderen helemaal geen sprake van meerdere hulpverleners in een gezin. Er werd wel meer geroepen om de transitie erdoor te duwen. Allemaal gestoeld op niks, zonder één praktijkproef.

Van de tweede naar de dertiende plaats

We hebben het uitentreuren geroepen. ‘Dit kan zo niet. Er is geen land ter wereld waar ze gezondheidszorg voor kinderen met een psychische aandoening inrichten als een gemeentelijke voorziening. De privacy is niet goed geregeld, dit wordt een bureaucratisch moeras, er ontstaat postcodegeneeskunde, de kwaliteit zal achteruit lopen, de toegang naar de specialistische hulp is niet gegarandeerd.’ Het werd allemaal weggewuifd. Het was allemaal stemmingmakerij. We preekten voor eigen parochie. Wij waren immers degenen die normale problemen medicaliseerden. Er was een veel beter alternatief dan al die medische zorg. Ontzorgen en normaliseren. Gewoon het gezin in eigen kracht zetten in de wijk en de jongere naar de voetbalclub.

Ook heel veel ouders zagen de bui al hangen. Keukentafelgesprekken waarin je moet bepleiten dat je kind de noodzakelijke zorg krijgt. Waarin met een iPhone foto’s gemaakt worden van de brieven over je kind. Oplopende wachtlijsten, instellingen die dreigen om te vallen, toename van het aantal crisisplaatsingen, omdat er te lang op goede hulp moet worden gewacht. En een daling voor Nederland van de tweede plaats op de KidsRights Index naar de dertiende plaats.

Een jeugd-ggz die dreigt te desintegreren. En nu al een roep om meer centrale aansturing. Nog geen anderhalf jaar na de decentralisatie. Maar centraal aansturen kan dus nu niet meer”.

Oosterhoff zou het liefst de transitie terugdraaien. In een reactie op zijn blog schrijft huisarts Rovers uit Dordrecht dat het tij het best gekeerd kan worden binnen de kaders van de nieuwe regelingen.

Uit een enquête van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) onder 42 jeugdhulpregio’s blijkt dat gemeenten kampen met grote tekorten op jeugdhulp. In mei bleek nog dat gemeenten zo’n 310 miljoen euro overhielden op de Wmo. Op het gehele sociale domein, inclusief Wmo en jeugdhulp kijken gemeenten evenwel aan tegen een tekort van 150 miljoen.
De regio’s maken zich het meest zorgen over de tijdsdruk en de financiële druk die speelt bij de totstandkoming van de transformatie van de jeugdzorg. Daardoor moeten nog veel dingen ad hoc gebeuren. Onder de druk van de transitie zijn de beleidsvisies, inkoop en administratie niet op elkaar afgestemd. Gemeenten denken er nog zeker een paar jaar voor nodig te hebben om alles soepel te laten verlopen.

Lees de hele blog van Menno Oosterhoff: Eén kind en zeven boekhouders, Medisch Contact, 22 juni 2016: www.medischcontact.nl
Deze blog is ook als podcast te beluisteren.

Ingezonden brief: Dit kan zo niet langer!, Veenendaalse Krant, 22 juni 2016: http://veenendaalsekrant.nl (Veenendaalse krant is opgeheven). De brief van Machteld van Zijp is te lezen op site Mantelzorgelijk: Open brief van een boze mantelzorger, 1 juli 2016: https://mantelzorgelijk.nl/gelezen-open-brief-van-een-boze-mantelzorger/

Gemeenten verwachten tekort jeugdhulpbudget, Skipr, , 23 juni 2016: www.skipr.nl

VNG constateert tekorten op jeugdhulp, Zorgvisie, 23 juni 2016: www.zorgvisie.nl

Moet er een leerrechtambtenaar komen in plaats van een leerplichtambtenaar? Discussieer mee

omslag welk kind heeft recht op onderwijsLeerrecht en leerplicht, het is een onderwerp dat op dit moment veel aandacht krijgt. Er wordt vooral gediscussieerd over de vraag of er een leerrechtambtenaar moet komen in plaats van een leerplichtambtenaar.
Filosoof Marieke Hopman deed onderzoek naar de betekenis van recht op onderwijs voor kinderen in Nederland, specifiek gericht op thuisonderwijs, thuiszitters en Roma-kinderen. Haar rapport – (W)elk kind heeft recht op onderwijs? – is onderdeel van een lopend promotieonderzoek naar de rechten van kinderen. De publicatie daarvan wordt verwacht in 2019.

Op 17 maart 2016, de Dag van de leerplicht, sprak prof. mr. Pieter Huisman de derde Schimmelpenninck-lezing uit, getiteld: Leerplicht in het kader van het leerrecht. Huisman hield in zijn lezing een pleidooi voor een stevige herziening van de Leerplichtwet zodat het leerrecht en de functie van de leerplichtambtenaar, of misschien wel leerrechtambtenaar, duidelijke kaders krijgt die houvast bieden bij het beschermen van het recht op onderwijs en ontwikkeling. De landelijke brancheorganisatie voor leerplicht en voortijdige schoolverlaters Ingrado organiseert de Schimmelpenninck- lezing eens in de twee jaar. Doel is actief bijdragen aan bescherming van het recht op onderwijs.
Naar aanleiding van Hopmans rapport stelde de Tweede Kamer in mei 2015 vragen aan staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker. Op verzoek van de Tweede Kamer voert prof. Huisman deze zomer een nadere verkenning uit. Gebleken is dat 16.000 kinderen geen onderwijs krijgen waardoor ook het sociale aspect van onderwijs volledig ontbreekt voor deze kinderen.

Oproep van Hopman om mee te discussiëren

Marieke Hopman doet een oproep op haar website Kinderrechtenonderzoek mee te discussieren over het onderwerp. In (W)elk kind heeft recht op onderwijs? doet zij een aantal aanbevelingen. Een daarvan betreft de aanstelling in elke gemeente van een leerrechtambtenaar: “Momenteel heeft elke gemeente een ‘leerplichtambtenaar’, mijn voorstel is om deze ambtenaar een andere functie, met een andere focus te geven.
Momenteel is onder de huidige leerplichtwet de opdracht van de leerplichtambtenaar met name gericht op het zorgen dat ouders hun kinderen naar school sturen. Deze opdracht stamt nog uit het begin van de vorige eeuw, toen het nog gebruikelijk was dat kinderen werkten om het gezin van inkomen te voorzien, met name fabriekswerk.

Uit mijn onderzoek blijkt dat er momenteel een centraal punt ontbreekt waar kinderen, ouders en professionals naartoe kunnen zodra de verschillende beslissers geen antwoord kunnen vinden op de vraag: wat is het beste (passende) onderwijs voor dit kind? In de praktijk zie je nu dat het met name in deze situatie is, dat een kind thuis komt te zitten.

Op het moment dat er iets misloopt kunnen scholen, ouders en/of leerlingen zich melden bij de leerrechtambtenaar. Deze gaat dan op zoek naar een oplossing, in overleg met de betrokken partijen. Hij zal in veel gevallen ook advies bij professionals moeten inwinnen, zoals bijvoorbeeld van een arts (jeugdarts, pedagoog, psycholoog), het samenwerkingsverband, de onderwijsconsulent, de onderwijsinspectie en/of jeugdzorg – afhankelijk van de situatie”.

Hopman heeft een schets gemaakt van haar voorstel. Ze hoort heel graag hoe jullie hierover denken!” Ga naar De leerrechtambtenaar: concrete uitwerking, 19 juni 2016: http://kinderrechtenonderzoek.nl (Website is opgeheven)

(W)elk kind heeft recht op onderwijs? Een onderzoek naar de betekenis van recht op onderwijs voor kinderen in Nederland, specifiek gericht op thuisonderwijs, thuiszitters en Roma-kinderen, door Marieke Hopman, mei 2016: www.defenceforchildren.nl

Discussie leerrechtambtenaar, Ingrado, 21 juni 2016: http://www.ingrado.nl (Item niet meer beschikbaar op deze site)

VPHuisartsen in cassatie bij Hoge Raad voor LSP-zaak

VPHuisartsen heeft 8 mei 2016 een cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad inzake het Landelijk Schakelpunt (LSP). In de eerdere rechtszaak bij de rechtbank Midden-Nederland en in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de rechtmatigheid van het LSP tegen de Vereniging van zorgaanbieders voor zorgcommunicatie (VZVZ), werd VPHuisartsen in het ongelijk gesteld.

Daarmee leek voor de Vereniging van Praktijkhouders de kous af, ondanks het feit dat er een aantal principiële rechtsvragen onbeantwoord bleven. Maar de bescherming van het beroepsgeheim, de privacy van patiënten en daarmee de vraag naar de rechtmatigheid van het LSP blijft voor VPHuisartsen vanuit principiële en professionele redenen de drijfveer voor de gang naar de Hoge Raad.

Mede op aandringen van VPH-leden en enkele maatschappelijke organisaties zoals Privacy First heeft de projectgroep Pro Bono Connect van het Nederlands Juristen Comité van de Mensenrechten, de mogelijkheid van cassatie onderzocht. Pro Bono Connect is een organisatie van advocaten die vrijwillig en onbetaald hun expertise inzetten bij mensenrechtenvraagstukken, ten dienste van maatschappelijke organisaties. Aangezien de rechtsvragen een publiek belang dienen, heeft mr. Thijs van Aerde van Houthoff Buruma het cassatieberoep op zich genomen.

Ontvankelijkheid

Na de beoordeling van de ontvankelijkheid van VPHuisartsen, vergt de procesgang naar verwachting anderhalf jaar voordat de Hoge Raad tot uitspraak komt.

VPHuisartsen is als beroepsorganisatie in 2009 opgericht mede vanuit onvrede over de gevolgen van de geplande invoering van het LSP – de infrastructuur voor uitwisseling van vertrouwelijke medische patiëntgegevens – ten aanzien van de privacy van patiënten en het medisch beroepsgeheim van artsen.

VP Huisartsen: www.vphuisartsen.nl

Lees ook: Verlies privacy bij zorgdatacommunicatie gaat Philips niet snel genoeg, door W.J. Jongejan, Zorg-ICT-Zorgen, 11 juni 2016: www.zorgictzorgen.nl
Philips-topman(CEO) Frans van Houten zei op 6 februari 2015 tijdens een Bilderberg-conferentie: “In 2033 staan miljarden apparaten permanent met elkaar in verbinding. Personalisatie, bijvoorbeeld met behulp van 3D printers, zijn gemeengoed. Dataverbindingen zijn gratis, data is het nieuwe zwarte goud en voor privacy moet je betalen”

Omvang gaat ten koste van diepgang. Blog over het veranderproces bij de politie

“Een zittend gat, verzint altijd wel wat”. Wouter Landman, adviseur bij het Amersfoortse organisatiebureau Twynstra Gudde zou willen dat hij deze uitspraak had bedacht. Deze is afkomstig van Bennie Beuvink, sinds 2009 politiecoach in district Twente; daarvoor was hij meer dan dertig jaar wijkagent*).

Landman in zijn blog: “Het is een uitspraak die in mijn ogen van toepassing is op het veranderproces bij de politie. De werkelijkheid die erachter schuilgaat, zorgt er mede voor dat de omvang van het veranderproces bij de politie vrijwel voortdurend in omvang toeneemt. Dit gaat ten koste van de diepgang van het veranderproces, terwijl diepgang juist nodig is om de boel echt in beweging te zetten. Zeker waar het gaat om veranderingen die het meest taai zijn, zoals vernieuwing in de manier van (samen)werken binnen politieteams.

De veranderdrukte komt vooral vanuit de binnenwereld

Er zijn binnen de politie veel, heel veel, mensen die veranderambities bedenken en uitwerken in onder andere doelstellingen, beschrijvingen van gewenste situaties en globale veranderplannen. Dit grote aantal veranderdenkers is onder andere het gevolg van de stevig opgetuigde beleidsdirecties van de politie. Dit is echter niet het enige. Ook de personele reorganisatie die op het niveau van leidinggevenden heeft plaatsgevonden speelt naar mijn idee een rol. Er zijn op landelijk en eenheidsniveau nogal wat voormalig leidinggevenden die verantwoordelijk zijn voor projecten, programma’s, experimenten en ga zo maar door. Een deel van deze personen veroorzaakt een voortdurende stortvloed van gewenste veranderingen. Ik vind het dan ook misleidend dat sommige politieleiders, ondersteuners en omstanders de opvatting uiten dat de veranderdrukte binnen de politie vooral door de omgeving wordt veroorzaakt. Ik begrijp deze opvatting vanuit strategisch oogpunt, maar ik vind het zorgelijk als men er zelf in gelooft. Dat zou namelijk het idee kunnen geven dat je er zelf niet veel aan kunt doen. Dat is jammer, omdat het onterecht is.

Optimalisatie op delen leidt tot onmogelijkheid in het geheel

Iedere projectleider of programmamanager is geneigd om de wereld om zich heen te benaderen vanuit het belang van de eigen opdracht. Er wordt geoptimaliseerd vanuit een specifiek thema en vaak ontdekt men gedurende het proces dat een goede inbedding van het thema ook nog allerlei aanvullende producten en activiteiten vraagt die van tevoren niet waren bedacht. En tsja, als we toch eenmaal bezig zijn. Dit mechanisme is begrijpelijk en in een zeker opzicht ook heel mooi. Het is namelijk een uiting van mensen die hun opdracht serieus nemen. Het bezwaar is alleen dat het niet werkt. Wat op landelijk niveau en eenheidsniveau is gefragmenteerd in allerlei deelonderwerpen – briefing en debriefing, operationeel leiderschap, dienstverlening, voertuigen, et cetera – hangt in de praktijk van het politiewerk met elkaar samen en komt in een operationeel team ook allemaal bij elkaar. Hierbij speelt mee dat een veranderidee dat op papier klein en overzichtelijk lijkt, in de praktijk van een operationeel team heel wat voeten in de aarde heeft, omdat het bijvoorbeeld consequenties heeft voor de planning van capaciteit, werkprocessen en procedures. En oh ja, er is eigenlijk ook een andere cultuur voor nodig. Het is allemaal gemakkelijk opgeschreven, maar er is vrijwel niemand die vanuit het perspectief van de geleefde werkelijkheid of huidige situatie (de ‘ist’) de zo noodzakelijke gewetensvraag stelt: kan het eigenlijk wel?

Omvang gaat ten koste van diepgang

Het veranderproces van de politie wordt door bovengenoemde mechanismen alsmaar groter en complexer. Op het niveau van operationele teams wordt men overladen met allerlei veranderingen die van anderen moeten. Het activeert een veranderaanpak van alles half doen. Dat leidt tot weinig effect in de geleefde werkelijkheid. Uit een recent onderzoek van het interuniversitaire kenniscentrum op het gebied van veranderkunde – het Sioo – komt dit in meer algemene zin naar voren. De neiging om verandertrajecten steeds groter en complexer te maken, draagt bij aan het falen van verandertrajecten. De omvang van het veranderproces binnen de politie gaat ten koste van de diepgang van het veranderproces. Dit is jammer, omdat diepgang en een lange adem nodig zijn om de boel in een team – en daarmee ook in een sector en eenheid – echt in beweging te zetten en tot effect in de geleefde werkelijkheid te komen. Daarnaast zorgt de omvang van het veranderproces in combinatie met tegenvallende effecten van het veranderproces ervoor dat het de betrokkenen veel energie kost en weinig energie oplevert. In de afgelopen maanden heb ik diverse sessies gehad met teamchefs en operationeel experts. Een deel van hen zit er simpelweg uitgeblust bij. Dit is zowel gevolg als oorzaak van het moeizame veranderproces. Men zit erin gevangen.

Lees de hele blog van Wouter Landman, Een zittend gat, verzint altijd wel wat, Twynstra Gudde, 10 juni 20126: http://spelenmetweerbarstigheid.twynstragudde.nl (Website is opgeheven). Zie: Een zittend gat verzint altijd wel wat, Bureau Landman: https://bureaulandman.nl/2020/07/05/zittend-gat-verzint-altijd-wel-wat/

NOOT
*) Bennie Beuvink is voortrekker van Stichting Beroepseer. In 2015 verscheen van zijn hand, in samenwerking met Monique Scholten, Bert Breevoord en Wander Rooijackers, het boek De kracht van de wijkagent (uitgeverij Reed Business Education).

Waarom de kleinschalige mbo-scholen er in Rotterdam uiteindelijk toch niet kwamen. Een reconstructie

Van eind 2012 tot juni 2015 werkten het Rotterdamse Albeda College en het ROC Zadkine aan de verwezenlijking van zelfstandige mbo-scholen. Iedereen wilde ze: goede, kleinschalige mbo-scholen in Rotterdam. De grote instellingen Zadkine en Albeda zouden zichzelf opheffen om meerdere zelfstandige colleges te vormen. Maar het kwam er niet van. Hoe kwam dat?
Ronald Buitelaar en Melissa van Amerongen zochten het uit. In een reconstructie op de site van Vers Beton – voor de harddenkende Rotterdammer – schetsen zij hoe enthousiasme in tweeëneenhalf jaar omsloeg in een grote teleurstelling.

Het zou “een Rotterdamse oplossing voor een Rotterdams probleem zijn”. Dat stond het bestuur van Zadkine en Albeda voor ogen. Maar het gebeurde niet. Het blijkt dat de ondernemingsraad van het Albeda, het personeel dus, onverwacht een monsterverbond sloot met de Minister van Onderwijs en “de pin trok uit de door de minister geleverde granaat”.

Maar waarom werkte Den Haag zo tegen? Waarom was de ondernemingsraad zo tegen de veranderingen? En wat betekent dit nu voor het beroepsonderwijs in Rotterdam?

Lees de reconstructie die alle feiten op een rij zet en precies beschrijft wat er is gebeurd. Getoond wordt hoe politiek het onderwijs in wezen is. Analyse: Waarom de kleinschalige mbo-scholen er in Rotterdam uiteindelijk toch niet kwamen, Vers beton, 9 juni 2016: https://versbeton.nl

Ronald Buitelaar is onderwijsjournalist/blogger. Hij ontving in 2014 de Nationale prijs voor de onderwijsjournalistiek.
Melissa van Amerongen, socioloog en wetenschapsfilosoof, is redacteur wetenschap & onderwijs van Vers beton, het online tijdschrift voor de harddenkende Rotterdammer.

reconstructie mbo scholen rotterdam buitelaar van amerongen