Skip to main content

Redactie Beroepseer

Reglementen voor tandartsenzorg leiden tot kwaliteitsverlies en fraude

“Daar gaat de bel. Het is nog vroeg. 08.30 uur. De NZa*). ‘Als u niet meewerkt wordt de politie ingeschakeld en kunt u rekenen op een boete tot € 500.000!’ Met 6 man sterk werden alle dossiers en computerbestanden gekopieerd. De collega in kwestie was gecertificeerd. Klachten over de kwaliteit waren er niet”.

Een jaar later, aldus een bericht van Stichting Onafhankelijke Hulpverlening (SOH), krijgt deze collega, een tandarts, “een boete opgelegd van € 110.000. Reden: In twee jaar een verkeerde code voor instructie mondhygiëne gebruikt en de belangrijkste reden waarvoor ze in feite kwamen: Hij behandelde Nederlandse patiënten voor een deel over de grens, opdat hij zijn eigen kwaliteit kon blijven leveren, zeker na de tariefreductie van 30%. Volgens de NZa was dat onrechtmatig en dus onwettig en dus strafbaar.
Deze collega gaat in beroep. En wat doen wij, zijn collegae, onze beroepsorganisaties? De collega is bij ons bekend. U heeft geen idee hoe dit binnen komt”.

De SOH komt op voor de tandarts als individueel ondernemer en staat voor een beter beleid in de mondzorg. Ze vindt dat het beleid in de mondzorg in handen is van bureaucraten en ‘geldmanagers’. Fraude en kwaliteitsverlies zijn daarvan het gevolg. De stichting heeft onlangs een keurmerk gelanceerd dat staat voor kwaliteit en maatwerk. Zorgverlening is een zaak van de patiënt en de behandelaar. Verzekeraars hebben andere belangen.

Kwaliteit gaat achteruit

In een blog op de site van SOH, De kwaliteit van het roer moet beter, wordt beschreven hoe een collega door de NZa wordt aangepakt omdat hij patiënten voor keramische werkstukken heeft laten bijbetalen. Niet door creatief te declareren maar gewoon openlijk. Hij zou anders niet weten hoe hij zijn kwaliteit hoog moet houden.
Dit schrijft zijn tandtechnicus:

“Beste Peter,
Toen jij mij afgelopen week vertelde dat de NZa je er waarschijnlijk van gaat beschuldigen de Wmg**) te hebben overtreden, omdat je in strijd met deze wet een toeslag aan je patiënten zou hebben gevraagd voor het door jou geleverde werk, kon ik het niet laten om hierop langs deze weg te reageren.

Ik zit nu ruim dertig jaar in het vak als tandtechnicus. Sinds 2014 werk ik in Azië in opdracht van Excent bij een collega laboratorium en hier maken ze kronen voor tandartsen over de hele wereld. Omdat ik van tandartsen uit verschillende landen fysieke en digitale afdrukken zie aangeleverd, op basis waarvan we kronen moet maken, heb ik een zeer goed beeld van de kwaliteit van zorg die door deze tandartsen wordt geleverd.

Het werk dat Nederlandse tandartsen bij ons aanleveren, zie ik de laatste jaren sterk achteruit gaan. Het is vaak duidelijk dat er aan preparatie te weinig aandacht wordt geschonken, zo ook de afdrukken. Er laat veel te wensen over. Hierdoor hebben onze producten voor die tandartsen/patiënten niet de kwaliteit die het kan en zou moeten hebben.

Het lijkt erop dat veel Nederlandse tandartsen hun inkomen willen behouden en daardoor sneller en slordiger gaan werken. Met als gevolg een neergaande spiraal in kwaliteit en esthetiek! Dit gaat allemaal ten koste van de patiënt en dat zou een gerespecteerde arts niet moeten willen.

Jij levert naar mijn oordeel daarentegen uitzonderlijke prestaties die zich meten met tandartsen op hoog niveau. Het is volstrekt helder dat de huidige tarieven voor het vervaardigen van jouw kronen tekort schieten. En ik kan mij heel goed voorstellen dat jouw patiënten graag bereid zijn je daarvoor iets extra’s te vergoeden. Ik vrees dat als dat laatste niet (meer) mag, die kleine groep tandartsen waartoe jij behoort, hun praktijk gaan sluiten of buiten Nederland hun diensten gaan aanbieden. De gemiddelde Nederlandse mondzorg is al afgekalfd en nu het topsegment ook nog de kop indrukken, dat kan toch niet de bedoeling van de NZa zijn.
De NZa kan haar toezicht beter richten op de praktijken die benedenmaatse zorg leveren tegen de maximumtarieven en zich daarbij wellicht ook nog schuldig maken aan upcoding”.

Stel dat…

Stel dat u de volgende collega bent, bent u dan blij met een concurrent minder? Of bent u blij wanneer de professie achter u gaat staan? De vraag wordt gesteld door het Keurmerk Onafhankelijke Mondzorg (KOM), een platform en een netwerk voor mondzorgprofessionals dat staat voor een transparant beleid gericht op kwaliteit in de Nederlandse mondzorg en dat verschillende diensten aanbiedt voor professionele ondersteuning.
Het KOM staat achter een beleid dat praktijken zoals hierboven beschreven onmogelijk maakt en is van plan zich met anderen te verenigen tegen de terreur van de bureaucratie.

Noten
*) NZa – Nederlandse Zorgautoriteit
**) Wmg – Wet marktordening gezondheidszorg

Bijeenkomst Hoogtijd om door te bijten
Op zaterdag 18 juni 2016 vindt er een landelijke bijeenkomst voor professionals in de Nederlandse mondzorg plaats: Hoogtijd om door te bijten, in het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum. Meer info daarover bij SOH.
Stichting Onafhankelijke Hulpverlening (SOH): http://sohnederland.nl
Keurmerk Onafhankelijke Mondzorg (KOM): http://komnederland.nl

Gabriël van den Brink over sociale voortrekkers en evenement Van kramp naar kracht

gabriel van den brink 2Gabriël van den Brink vertelt naar aanleiding van het in Eindhoven op 10 juni 2016 plaatsvindende evenement Van kramp naar kracht over de betekenis van sociale voortrekkers. In het kader van het programma Vitale lokale samenlevingen werden in 2015 en 2016 tijdens werksessies dertien sociale voortrekkers geïnterviewd om te horen hoe ze met hun initiatieven van onderop de lokale samenleving weten te vitaliseren.

Van den Brink is als hoogleraar verbonden aan het instituut Ethos van de Vrije Universiteit en was tot december 2015 hoogleraar aan de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur.

Sociale voortrekkers zijn ondernemende burgers die, vanuit een sterke morele gedrevenheid, problemen willen aanpakken in een buurt, of bepaalde groepen mensen willen helpen. Voor ze daarin slagen, stuiten ze nog wel eens op onbegrip of tegenwerking van de overheid. Maar ze hebben een lange adem.
De voortrekkers stellen de menselijke relatie centraal, en niet de organisatie of de overheid. De persoonlijke relatie is hun kanaal. Belangrijk is dat ze mensen die met moeilijkheden te kampen hebben – bijvoorbeeld met armoede of met schulden, gezinsproblemen – niet met een argwanende houding tegemoet treden maar met vertrouwen. Daarnaast weten ze te bevorderen wat mensen zelf kunnen. Daarmee houden ze als het ware de overheid een spiegel voor: blijf redelijk, heb compassie en pas maatwerk toe.
Overheden en professionals hebben te maken met regels en protocollen en die dienen ook ergens voor, maar moraliteit en compassie dienen ook ruimte te krijgen.

De sociale voortrekkers zijn een voorbeeld van de doe-democratie van burgers. Ze uitnodigen mensen uit mee te doen. Ze laten zien dat zij als indiviidueel burger, als enkeling, iets ondernemen dat ertoe doet. De overheid kan sociale lessen leren uit wat zij ondernemen. Ze laten zien wat werkt en wat niet werkt.

Op het evenement in Eindhoven wordt de bundel met interviews met de sociale voortrekkers Moraliteit in actie gepresenteerd, en wordt de Verklaring Van kramp naar kracht met een aantal stellingen ondertekend. De Verklaring is het startschot voor het nieuwe vormgeven van de verzorgingsstaat door de burger en de overheid. De verzorgingsstaat moet zichzelf opnieuw uitvinden.
Hoe dat kan vertellen de sociale voortrekkers in zestien  masterclasses: hoe ze zijn begonnen en wat ze hebben moeten doen om te kunnen slagen. Daar zijn o.a.: Buurtzorg Nederland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Netwerk DAK, Bureau Frontlijn, Resto VanHarte, Eigen Kracht Centrale, Pedagogisch Collectief Feijenoord, Stadsgeneeskunde, de politiemensen Erna Eenink en Jaco van Hoorn, vmbo-docent Wim van de Merwe, multimediale producties Toff, Gastvrij Oost.

Meer info over Van kramp naar kracht: https://beroepseer.nl

Voor aanmelding geopend: Beroepsregister Sociaal Werk voor stimulering kwaliteit en vakmanschap

Een aantal organisaties is bezig met het opzetten van een Beroepsregister voor Sociaal Werk: de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), de Maatschappelijke Ondernemersgroep (MOgroep) en de vakbonden BVjong, FNV en CNV. Het Beroepsregister Sociaal Werk staat los van het wettelijke beroepsregister voor jeugdhulp en jeugdbescherming bij het Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

Waarom een beroepsregistratie?
Gemeenten vragen steeds vaker naar gegarandeerd vakkundige professionals. Werkgevers en professionals voelen de urgentie om dat vakmanschap aantoonbaar te stimuleren en te waarborgen. Omdat kwetsbare burgers meer zelf moeten doen, verandert de rolverdeling tussen burger(s) en professionals. Ouderen, verwarde mensen en gezinnen hebben adequate ondersteuning nodig. Ook de toestroom van vluchtelingen en andere actuele maatschappelijke problematiek vragen om een investering in professionalisering. De partijen zien beroepsregistratie als een geschikt onderdeel daarvan. Professionals zetten zo stappen in hun eigen professionaliseringsproces.

Aanmelden
Vanaf 17 mei 2016 kunnen sociaal werkers zich bij het Registerplein al aanmelden voor dit beroepsregister. Werkgevers kunnen deze aanmelding gebruiken in het gesprek met gemeenten om aan te tonen dat hun organisatie en medewerkers werken aan professionaliteit en kwaliteit. Organisaties en sociaal werkers laten met hun aanmelding zien dat zij samen de verantwoordelijkheid nemen voor de ontwikkeling en borging van hun vak. Professionals zetten met aanmelding een stap in hun eigen professionaliseringsproces. Gemeenten, werkgevers en cliënten kunnen op de website van Registerplein zien dat een professional aangemeld is.

Register
De hierboven genoemde partners werken samen het nieuwe Beroepsregister Sociaal Werk verder uit. Dat behelst het ontwikkelen van een beroepsprofiel, breed gedragen beroepscode voor alle sociaal werkers, instapeisen en herregistratie-eisen.

Wie kan zich aanmelden?
Sociaal werkers (mbo en hbo) kunnen zich op basis van twee toelatingseisen aanmelden:
Werkgeversverklaring: met de werkgeversverklaring (of een zzp-verklaring) wordt aangetoond dat de professional werkzaam is in het sociaal domein.
Verklaring omtrent gedrag (VOG): met een VOG laat de professional zien dat zijn gedrag in het verleden geen bezwaar oplevert voor de uitoefening van een specifieke taak of functie in het sociaal werk. Registerplein hanteert een termijn van een VOG van maximaal twee jaar oud.

Relatie met register SKJ voor jeugdhulp en jeugdbescherming
Sinds 1 januari 2016 moeten jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers geregistreerd zijn in het BIG-register voor zorgverleners of in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) om ingezet te kunnen worden voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Alle andere professionals die op hbo-niveau werken in de jeugdhulp, kunnen zich daarin nog niet registeren. Wel kunnen zij zich al bij het SKJ vooraanmelden voor beroepsregistratie jeugdhulp. Dat geldt dus ook voor sociaal werkers die jeugdhulp aanbieden op hbo-niveau en (geregistreerde) werkzaamheden uitvoeren conform het kwaliteitskader. Zij kunnen zich voor dit register vooraanmelden bij het SKJ.
Ook voor deze sociaal werkers staat aanmelden voor het nieuwe Beroepsregister Sociaal Werk open bij Registerplein.

Zie verder: Registerplein: – Kwaliteitskeurmerk voor sociaal professionals: http://www.registerplein.nl/

Nieuw Beroepsregister Sociaal Werk vanaf 17 mei, MOgroep, 9 mei 2016: http://www.mogroep.nl/actueel/nieuws/4829-nieuw-beroepsregister-sociaal-werk-vanaf-17-mei (Niet meer beschikbaar). Zie Noot onderaan. *)

 

registerplein sociaal professionals

Noot
*) Vanaf 1 juni 2016 gaat de MOgroep verder als Sociaal Werk Nederland, de brancheorganisatie voor sociaal werk: https://www.sociaalwerknederland.nl


U P D A T E

Brochure over Beroepsregister Sociaal Werk, Sociaal Werk Nederland, 16 augustus 2016: www.sociaalwerknederland.nl/documenten/6927-brochure-over-het-sociaal-raadsliedenwerk

Uitspraak rechter: huishoudelijke hulp valt onder Wmo en blijft taak gemeente

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 18 mei 2016 drie richtinggevende uitspraken gedaan over huishoudelijke hulp onder de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Dit waren de eerste zaken waarin de CrvB oordeelt over aanspraak op huishoudelijke hulp onder de nieuw ingevoerde Wmo.

Beslist is dat huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015 valt. Aanspraken op huishoudelijke hulp die zijn toegekend onder de tot 1 januari 2015 geldende oude Wmo, blijven ook daarna gelden. De gemeente kan die aanspraken met toepassing van de Wmo 2015 aanpassen aan haar nieuwe Wmo-beleid. Dit beleid moet berusten op objectief en onafhankelijk onderzoek naar de tijd die nodig is voor een schoon en leefbaar huis. Overleg met gecontracteerde zorgaanbieders en cliëntenraden is niet toereikend. In de twee Utrechtse zaken is beslist dat de gemeente eerst deugdelijk onderzoek moet doen, in plaats van uit te gaan van het gestelde financiële kader. In de zaak van Aa en Hunze is beslist dat een gemeente huishoudelijke hulp mag aanbieden in de vorm van een algemene voorziening. Aanvullend hierop moet een op de persoon afgestemde maatwerkvoorziening worden aangeboden, indien dat nodig is voor de zelfredzaamheid. De gemeente Aa en Hunze mocht haar inwoner echter niet verwijzen naar de algemene voorziening ‘schoonmaken huis’, omdat de algemene voorziening van Aa en Hunze niet voldoet aan de eisen van de Wmo 2015.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

In alle drie de zaken ontvingen de betrokken inwoners op grond van de oude Wmo al jaren hulp bij het huishouden van hun gemeente. In de Utrechtse zaken kregen de betrokken inwoners als gevolg van nieuwe besluiten onder de Wmo 2015 aanzienlijk minder uren hulp van hun gemeente dan onder de oude Wmo. In de zaak van Aa en Hunze kende die gemeente aan de betrokken inwoner niet langer huishoudelijke hulp toe die was afgestemd op de persoonlijke situatie. In plaats daarvan werd deze inwoner verwezen naar de algemene voorziening ‘schoonmaken huis’ van de gemeente.

In de twee Utrechtse zaken zijn de betrokken inwoners het niet eens met de vermindering van het aantal toegekende uren huishoudelijke hulp. De gemeente stelt hier haar beleidsvrijheid en de eigen verantwoordelijkheid van burgers voor hun zelfredzaamheid tegenover. Verder wijst de gemeente op het korten van het gemeentelijk budget door het Rijk. Het in Utrecht onder de Wmo 2015 ingevoerde nieuwe beleid gaat uit van standaardmodules voor een schoon en leefbaar huis. Het bestaat uit een basismodule van 78 uur schoonmaak per jaar, met aanvullende maatwerkmodules voor iemand die als gevolg van medische beperkingen onvoldoende wordt ondersteund door inzet van de basismodule.

Huishoudelijk hulp is een prestatie die onder de Wmo 2015 valt

De Centrale Raad oordeelt in deze zaken allereerst dat huishoudelijke hulp een prestatie is die onder de Wmo 2015 valt. Er is geen enkel aanknopingspunt dat de wetgever op dit punt heeft willen breken met de oude Wmo. Verder oordeelt de Centrale Raad dat de gemeente huishoudelijke hulp mag aanbieden in de vorm van standaardmodules. Daarbij is wel vereist dat een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid van de betrokken inwoner. Het hangt van de individuele situatie af of moet worden afgeweken van de standaardmodule om dat resultaat te bereiken. De Centrale Raad concludeert dat de basismodule van 78 uur schoonmaak per jaar niet berust op objectief en onafhankelijk onderzoek. Hierdoor ontbreekt inzicht in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke activiteiten daarvoor nodig zijn, hoeveel tijd dat kost en hoe vaak dit moet worden gedaan om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning of van schone en draagbare kleding. De uitkomst van deze hoger beroepen is dat de Centrale Raad alsnog bepaalt dat de betrokken inwoners het onder de oude Wmo toegekende aantal uren huishoudelijke hulp behouden.

Onder de oude Wmo toegekende aanspraken op huishoudelijke hulp blijven ook na 1 januari 2015 gelden

In de derde zaak was aan een inwoner van de gemeente Aa en Hunze onder de oude Wmo tot december 2017 hulp bij het huishouden toegekend. Die hulp heeft de gemeente met toepassing van de Wmo 2015 na augustus 2015 beëindigd, omdat die hulp met ingang van 1 januari 2015 een algemene voorziening is geworden. Volgens de betrokken inwoner kan een lopende toekenning niet worden ingetrokken. De Centrale Raad oordeelt dat onder de oude Wmo toegekende aanspraken op huishoudelijke hulp ook na 1 januari 2015 blijven gelden. Wel kan de gemeente die lopende aanspraken op basis van de Wmo 2015 wijzigen of beëindigen. Een systeem waarbij een gemeente huishoudelijke hulp aanbiedt als algemene voorziening is volgens de Centrale Raad niet in strijd met de Wmo 2015. Wel moet een aanvullende maatwerkvoorziening worden verstrekt als dat nodig is voor iemands zelfredzaamheid.
In het geval van Aa en Hunze is de algemene voorziening echter niet volgens de Wmo 2015 vormgegeven, omdat de aangeboden voorziening inhoudt dat de betrokken inwoner de huishoudelijke hulp geheel zelf moet betalen. Daarom mocht de gemeente Aa en Hunze de betrokken inwoner niet verwijzen naar de algemene voorziening.

De uitkomst van dit hoger beroep is dat de Centrale Raad alsnog bepaalt dat de betrokken inwoner de oude zorg terugkrijgt tot december 2017. Wel is de gemeente bevoegd om die zorg voorafgaand aan december 2017 alsnog te wijzigen of te beëindigen, voor zover de nieuwe regelgeving dat toestaat.

Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is in deze zaken een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraken dan ook geen hoger beroep instellen.

Zie: Centrale Raad oordeelt: huishoudelijke hulp blijft taak gemeente, Centrale Raad van Beroep, de Rechtspraak, 18 mei 2016: www.rechtspraak.nl

Eerste overzichtsrapportage rondom de transitie van het Sociaal en Cultureel Planbureau

omslag overall rapportage sociaal domein 2015 rondom transitieSinds 1 januari 2015 is de gemeente – en niet langer het Rijk – verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die langdurige zorg nodig hebben; de participatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt én voor de jeugdzorg. In het op 18 mei 2016 gepubliceerde rapport Overall rapportage sociaal domein. Rondom de transitie schetst het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) de ontwikkelingen voorafgaand aan de transitie en de stand van zaken er vlak na.

Meer dan 2 miljoen mensen in het sociaal domein

Uit het rapport blijkt dat ongeveer 1 op de 8 Nederlanders in 2015 gebruik maakte van een individuele voorziening in het sociaal domein. Van de ongeveer 2,1 miljoen mensen die in 2015 een individuele voorziening in het sociaal domein gebruikten, deed ongeveer 1/6 dit op basis van de Jeugdwet, 1/3 op basis van de Participatiewet en de helft op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De meerderheid gebruikt een voorziening op één van de drie decentralisatieterreinen: 7% gebruikt voorzieningen op twee of drie terreinen. Bij 12% van de huishoudens komen combinaties van voorzieningen op twee of drie terreinen voor.
Voor de gemeentelijke taken in het sociaal domein is via het Gemeentefonds in 2015 € 17,7 miljard aan financiële middelen beschikbaar gesteld, wat neerkomt op circa € 8.400 per gebruiker, respectievelijk € 1.050 per inwoner van Nederland.

Vooral kwetsbare mensen gebruiken voorzieningen in het sociaal domein

Vooral kwetsbare mensen gebruiken een voorziening in het sociaal domein: mensen zonder werk, met een laag inkomen, uit een eenoudergezin, met een lage opleiding en/of mensen met een slechte gezondheid. In 2013 maakte circa 20% van de huishoudens gebruik van een voorziening in het sociaal domein, maar bij lage inkomens was dit 54%, bij eenoudergezinnen 42% en bij uitkeringsontvangers 33%. Kwetsbare mensen hebben vaak te maken met meerdere problemen, die niet altijd gerelateerd zijn aan de drie decentralisatiewetten. Vooral financiële problemen komen vaak voor. Meer dan 2/3 van de personen die onder de participatiewet vallen of personen die meerdere voorzieningen gebruiken hebben ook financiële problemen.

Redzaamheid lager en kwaliteit van leven minder goed

Met name bij mensen die onder de Wmo vallen, is de zelfredzaamheid gering: minder dan 10% van hen kan de problemen zelfstandig oplossen (tegenover meer dan 60% van de mensen die geen voorziening gebruiken). Ook biedt bij 40% van de Wmo-gebruikers het eigen netwerk bij de meeste problemen onvoldoende hulp; dat geldt ook voor 20% van de multiprobleemhuishoudens (huishoudens met problemen op meer dan één van de wettelijke kaders). Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en de inzet van een ondersteunend netwerk zijn begrensd doordat veel mensen slechts beperkt tijd hebben om zorg te verlenen of te ver weg wonen van de zorgvrager. Bovendien leent zwaardere problematiek zich minder makkelijk voor ondersteuning uit het eigen netwerk. De kwaliteit van leven van mensen die een voorziening in het sociaal domein gebruiken is minder goed dan die van mensen die geen voorziening gebruiken. Dat geldt met name voor gebruikers van een Wmo-voorziening en gebruikers van een participatievoorziening of een combinatie van voorzieningen.

Zorgcontinuïteit prioriteit

Rondom de transitie heeft continuering van de zorg en ondersteuning prioriteit gehad. Gemeenten zoeken nog naar de juiste verhouding tussen individuele en algemene voorzieningen en naar een goede inrichting van het bestuurlijk stelsel. De verscheidenheid in inrichting, zorgarrangementen en beschikbaarheid van gegevens tussen gemeenten is groot, wat het schetsen van een landelijk beeld bemoeilijkt. Gemeenten hebben de ambitie om een integrale, samenhangende dienstverlening tot stand te brengen, maar kijken ook naar oplossingen binnen de drie sectoren en de samenhang met andere aanpalende gebieden. In deze Overall rapportage kijkt het SCP breder dan uitsluitend naar de drie sectoren als het gaat om de kwaliteit van leven van mensen en de problemen waar ze mee te maken hebben, zoals financiële problemen of problemen met de taal.

Uitgaven in lijn met middelen

De gemeentelijke uitgaven voor het sociaal domein lijken in 2015 grotendeels in lijn met de middelen die hiervoor in het Gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld (€ 17,7 miljard). Op de totale uitgaven van € 17,9 miljard is volgens voorlopige cijfers een tekort gerealiseerd van circa € 150 miljoen. Bij de Jeugdwet en de Wmo 2015 is ongeveer € 360 miljoen minder uitgegeven dan mogelijk was, bij de Werk en Inkomen is ongeveer € 510 miljoen meer uitgegeven. Het tekort bij Werk en Inkomen wordt mede veroorzaakt door het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid en de extra uitgaven voor bijstand, die beide niet via het Gemeentefonds worden vergoed. Een opsplitsing van de uitgaven voor de Jeugdwet en Wmo 2015 is niet mogelijk omdat er posten zijn waarop uitgaven voor beide wetten zijn geboekt.

De Overall rapportage sociaal domein 2015 – Rondom de transitie is opgesteld op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, onder redactie van drs. Evert Pommer en dr. Jeroen Boelhouwer. Van de publicatie is ook een samenvatting beschikbaar. Downloaden bij Sociaal en Cultureel Planbureau: www.scp.nl

Gemeenten half miljard in het rood op werk en inkomen, door Yolanda de Koster, Binnenlands Bestuur, 18 mei 2015: www.binnenlandsbestuur.nl

Flexwerk is uit de hand gelopen, aldus CNV-voorzitter Limmen naar aanleiding van nationale enquête van TNO/CBS

omslag nationale enquete arbeidsomstandigheden 2015 cbsHet aantal flexwerkers in Nederland blijft maar groeien. Maar verreweg de meesten van hen hebben daar niet zelf voor gekozen. Het is totaal uit de hand gelopen, zegt Maurice Limmen, voorzitter van vakbond CNV op 17 mei 2016 op BNR Radio.
Een op de vier werkenden is inmiddels flexwerker, blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In de eerste drie maanden van het jaar is het aantal flexwerkers in Nederland toegenomen tot ruim 1,7 miljoen.

Dat heeft volgens Tanja Traag van het CBS alles te maken met een groeiende vraag. “We weten natuurlijk dat steeds meer werkgevers een voorkeur hebben voor flexibele arbeid. Denk maar aan seizoensarbeid, het vervangen van zieke werknemers of zwangeren. En er is natuurlijk ook een segment op de arbeidsmarkt dat gespecialiseerde arbeid vereist. Ook daarvoor worden veel flexwerkers ingezet”.

‘Werkgeverssprookje’

Mooi voor de werkgevers, maar slechts een op de vijf flexwerkers zegt ook zelf behoefte te hebben aan flexibiliteit, of in elk geval geen behoefte te hebben aan zekerheid. De rest is eerder flexwerker uit nood. “Een zorgwekkende ontwikkeling”, oordeelt CNV-voorzitter Maurice Limmen. “Wat ik in ieder geval positief vind aan het onderzoek van vandaag, is dat het werkgeverssprookje dat mensen er zo bewust voor kiezen om flexwerker te zijn, wordt ontzenuwd”.
Met flexwerk is op zich niets mis, zegt Limmen, “maar wat je nu ziet gebeuren, is feitelijk dat het totaal uit de hand is gelopen”.

Flextoeslag

Het vaste contract moet weer de norm worden, vindt de CNV-voorzitter. Ook moeten flexwerkers vanwege de onzekerheid beter beloond worden. “Wat ons betreft zou er een flextoeslag moeten gelden voor flexwerkers. Dat betekent dat ze gewoon extra loon krijgen omdat ze ook grotere risico’s lopen dan mensen met een vast contract”.

Het CNV wil het probleem aan de cao-tafels proberen op te lossen, maar Limmen doet ook een oproep aan de politiek. “Als jullie niet het gelijke speelveld herstellen, zal deze ontwikkeling alleen maar verder en verder en verder en verder gaan”.

Voor downloaden rapport: Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2015- Methodologie en globale resultaten, TNO/CBS Rapport, Centraal Bureau voor de Statistiek, 17 mei 2016: www.cbs.nl

1 op de 5 flexwerkers heeft voorkeur voor flexibel werk, Centraal Bureau voor de Statistiek, 17 mei 2016: www.cbs.nl

Flexwerker houdt vaker werk, Centraal Bureau voor de Statistiek, 17 mei 2016:  www.cbs.nl

‘Werkgeverssprookje over flexwerker ontzenuwd’, door Marjan van den Berg, BNR Radio, 17 mei 2016. Hierop zijn de gesprekken met Maurice Limmen en Tanja Traag te besluisteren: www.bnr.nl

Zie ook: Zzp’ers zijn de dagloners van de 21ste eeuw. Overheid faciliteert uitbuiting, Blogs Beroepseer, 23 januari 2016: https://beroepseer.nl

Steeds meer verpleegkundigen doen aan onderzoek en dat draagt bij aan een betere patiëntenzorg

Er is een groeiende beweging van een nieuwe generatie onderzoeksverpleegkundigen die zich richt op verbetering van de patiëntenzorg. In de Verenigde Staten loopt in deze beweging de Amerikaanse dr. Nancy Blake voorop. Zij is directeur Verpleegkunde intensieve zorg van het Children’s Hospital van Los Angeles, redacteur van het Journal of Pediatric Nursing en lid van het Patient Centered Outcomes Research Institute dat informatie verzamelt en verspreidt en patiënten betrekt bij onderzoek.

Dr. Blake moedigt verpleegkundigen aan onderzoek te doen om zodoende een solide basis van bewijzen te leggen voor het bouwen aan betere behandelwijzen. Dat zal uiteindelijk niet alleen ten goede komen aan de patiënt en diens familie maar ook aan inter-professionele teams in het ziekenhuis. Het biedt ook nieuwe perspectieven op onderlinge toetsing (peer-reviewed onderzoek), als basis voor het ontwikkelen van kennis in de gezondheidszorg.
Op het internetplatform Elsevier Connect schrijft Blake over een baby die in het ziekenhuis ligt met zoemende apparatuur en ritmisch op en neer bewegende ademhalingspompen. Haar ouders zitten bij haar en wachten op een verandering in de situatie. Er komt een verpleegkundige binnen die uitlegt wat er die dag gaat gebeuren: andere medicijnen, onderzoek en observatie. Zij had die nacht de zorg voor de baby en had gezien dat er een paar verbeteringen waren opgetreden. De ouders voelen zich gerustgesteld, hoewel ze ook nog wel bezorgd zijn.

Als het alarm afgaat, legt de verpleegster uit dat dat niet iets is om zich zorgen over te maken; de zuurstof in het bloed is dan gezakt beneden het gemiddelde van een volwassene, maar dat is helemaal niet gevaarlijk. De verpleegster weet dat zo’n alarmsignaal kan leiden tot spanning bij de ouders. Dat is gebleken uit een recent onderzoek naar alarmsignalen op de couveuse- en kinderafdeling in ziekenhuizen. De verpleegster maakt een aantekening om de instellingen van het alarm aan te passen aan de leeftijd van het kind.
Verpleegkundigen spelen ook een vitale rol in de voorlichting aan patiënten en hun familie voor de periode na de ziekenhuisopname.

Nieuwe kennis ontwikkelen

In het Children’s Hospital van Los Angeles werken tweeëntwintig gepromoveerde verpleegkundigen, anderen zijn bezig met onderzoek voor hun promotie aan de Universiteit van Los Angeles. Het publiek zou verbaasd staan als het wist dat zoveel verpleegkundigen zich bezig houden met onderzoek. Met hun kennis en ervaring kunnen verpleegkundigen theoriëen vormen, hypothesen opstellen en bewijzen verzamelen. Het doel van verpleegkundig onderzoek is betere zorgmaatstaven en richtlijnen ten behoeve van patiënten en hun familie.
Neem het alarm van de zuurstofmeter. Als kinderen een hartstilstand krijgen is de oorzaak meestal een ademhalingsstoornis, uitgezonderd kinderen met een hartkwaal of een aangeboren hartafwijking. Bij een kind met een aangeboren hartafwijking kan het zuurstofgehalte van het bloed nooit hoger zijn dan 90 procent; het bloed stroomt immers niet door de longen zoals dat bij een normaal kind het geval is. Maar, de standaardalarmsignalen van de meeste monitors zijn afgesteld op volwassenen. Bij onderzoek van het effect van voortdurend afgegeven alarmsignalen krijgt de verpleegkundige inzicht dat kan leiden tot betere zorg.

Ziekenhuizen behoren een genezende omgeving te zijn waarin niet elk moment een alarmsignaal klinkt. Als ouder wil je niet dat er bij het alarm niemand komt opdagen. Je weet immers niet of het een vals alarm is. Medewerkers in de zorg dienen hiermee te kunnen omgaan. Het is nu eenmaal zo dat apparatuur voor kinderen anders is dan voor volwassenen. Een punt is ook dat de apparatuur in een ziekenhuis is afgesteld op de gemiddelde volwassene. Over het algemeen zijn kinderen gezond, terwijl ouderen meer tijd doorbrengen in het ziekenhuis. Als fabrikanten apparatuur maken, kijken ze niet altijd naar het brede spectrum van patiënten en dat komt voor een deel omdat het ziekenhuispersoneel niet samenwerkt met medewerkers die onderzoek doen en de toepassingen ontwikkelen. Door ook betrokken te worden bij onderzoeksprojecten, kunnen verpleegkundigen meehelpen de apparatuur voor kinderen geschikt te maken.

Nancy Blake: “Ik heb veel samengewerkt met biomedische ingenieurs voor feedback. Als zij bijvoorbeeld een apparaat voor ons ontwikkelen, moeten we er zeker van zijn dat het werkt in de praktijk. Een ingenieur die medische apparaten ontwikkelt vertelde me dat het mentale model*) van een verpleegkundige moet overeenstemmen met het mentale model van de biomedische ingenieur. Daarom is het belangrijk dat kinderverpleegkundigen met instrumentenmakers en patiënten onderzoek doen om tegemoet te kunnen komen aan speciale behoeften. Alleen dan kun je er zeker van zijn dat de apparatuur kan worden gebruikt zoals de ontwikkelaars het bedoeld hadden”.

Onderzoek ten behoeve van evidence-based practice

Als onderzoekers kunnen verpleegkundigen nieuwe kennis opdoen en die delen ten behoeve van evidence-based practice**). Dat is niet hetzelfde als het verrichten van klinisch onderzoek. Verpleegkundigen kunnen in wezen nauw samenwerken met patiënten en familie om uit te vinden hoe behandelingen beter kunnen.
Soms betekent dat een al decennia lange toegepaste standaardbehandeling aanpassen. Een voorbeeld is de jarenlange gewoonte babies op hun buik te leggen en niet op hun rug om te voorkomen dat ze gaan overgeven of  zullen stikken. Maar vandaag is het advies, na intensief onderzoek naar wiegendood, de baby op de rug te laten slapen.

Als het op behandelwijzen aankomt is het belangrijk geen tijd te verspillen aan het opnieuw willen uitvinden van het wiel. Als verpleegkundigen bezig zijn met de ontwikkeling van een behandelwijze, kunnen ze in een database zoeken naar recente studies. In alle ziekenhuizen worden elke drie jaar behandelwijzen en procedures herzien. Verpleegkundigen moeten zoeken naar drie tot vijf belangrijke studies over dat onderwerp, deze raadplegen en bekijken of er veranderingen zijn. Wiegendood is een voorbeeld van waarom de nieuwste resultaten van onderzoek worden bijgehouden.

“Ik ben verpleegster sinds 1980”, aldus Blake, “en de dingen zijn veranderd. We hebben dingen gedaan voordat er bewijs was en hebben ontdekt dat de dingen anders moesten. Toen ik pas ging werken legden we babies op hun buik en nu zeggen we, nee, doe dat niet. Als de pasgeboren babies worden ontslagen uit het ziekenuhuis, verzekeren wij als verpleegkundigen ons ervan dat de ouders begrijpen dat het het beste is de baby op zijn rug te laten slapen”.
Sommige mensen passen de oude methode nog toe omdat ze niet op de hoogte zijn van het onderzoek en het belang ervan. Daarom is het zaak dat verpleegkundigen onderzoek doen en de resultaten bekendmaken op conferenties en in tijdschriften, maar daarover ook berichten aan familie, buren en collega’s. Als er steeds meer verpleegkundigen betrokken worden bij onderzoek, verschuift de balans – van die paar ‘experts’ die op een conferentie het woord voerden naar de vele verpleegkundigen die hun resultaten van onderzoek presenteren.

Blake: “De publieke opninie evenwel is niet zo snel te veranderen en de oorzaak daarvan is ten dele dat de media de verpleegkundigen niet altijd in in een juist licht plaatsen. Verpleegkundigen proberen kenbaar te maken dat ze een betere opleiding willen, minimaal op bachelor-niveau. Het grote publiek vertrouwt de verpleegkundigen en dingen veranderen, maar mensen begrijpen niet hoe zwaar de opleding van de verpleegkundigen is”.

Nieuwe mogelijkheden

Ondanks het gebrek aan kennis bij het publiek over wat een opleiding tot verpleegkundige inhoudt, vertrouwen mensen de verpleegkundigen en dat kan een positieve invloed hebben op het begrip van de patiënt en het accepteren van door onderzoek verkregen kennis. “Sinds ik bezig was aan mijn proefschrift – dat ik in 2012 voltooide – kreeg ik een volslagen nieuwe kijk op de dingen. Als ik bijvoorbeeld een artikel lees neem ik de daarin vermelde resultaten niet als vanzelfsprekend aan, maar kijk ik naar de manier waarop het onderzoek is verricht, welke methodologie er gebruikt is. Klopt het? Zijn er oneffenheden in de manier waarop gegevens verzameld zijn of hoe het onderzoek is opgezet? Is er een onbetrouwbaar instrument gebruikt? Kritisch denken filtert de informatie voordat deze aan patiënten wordt doorgegeven”.

Een sleutelfactor in het betrekken van meer verpleegkundigen bij onderzoek is het samenstellen van hechte inter-professionele teams. Op de couveuse-afdeling bijvoorbeeld hebben babies aan de beademingsmachine geen vroege ervaringen met zuigen vanwege de beademingsbuis. Een therapeut zorgt ervoor dat ze die reflex kunnen ontwikkelen. Als daar onderzoek naar wordt gedaan, gebeurt dat door de verpeegkundige, en dan niet in afzondering maar in samenwerking met de therapeut.

Traditioneel werd onderzoek door artsen verricht, maar dat is bezig te veranderen. Steeds meer verpleegkundigen doen met de arts onderzoek in een hecht inter-professioneel team. Het is belangrijk dat we daarnaar streven, vindt Blake. Verpleegkundigen bezien de dingen met een iets andere blik en dat brengt andere mogelijkheden voor onderzoek met zich mee: “Ik zou ook graag zien dat meer artsen verpleegkundigen betrekken bij hun onderzoek. Dat leidt tot betere resultaten en versterking van het team”.

Noten
*) Mentale modellen zijn diepgewortelde veronderstellingen of generalisaties die van invloed zijn op hoe wij de wereld om ons heen interpreteren. Ze beïnvloeden ons gedrag en geven vorm aan onze acties en reacties. Vaak zijn we ons niet of amper bewust van de mentale modellen die we hanteren.

**) Evidence-based practice (EBP) is het uitvoeren van een handeling door een beroepsbeoefenaar op zo’n wijze dat de uitvoering is gebaseerd op de best beschikbare informatie over doelmatigheid en doeltreffendheid. Binnen de geneeskundige en paramedische beroepen is EBP een belangrijke stroming die vaak wordt aangeduid als evidence-based medicine (EBM).

Yes, nurses do research, and it’s improving patient care, door Nancy Blake, Elsevier Connect, 29 april 2016: https://www.elsevier.com/connect/yes-nurses-do-research-and-it-is-improving-patient-care/_nocache (Niet meer beschikbaar)

Twaalf thuiszorgmedewerkers richten eigen coöperatie op in Apeldoorn

Door alle bezuinigingen op de zorg leven veel thuiszorgmedewerkers in onzekerheid. Twaalf thuishulpen in Apeldoorn zijn het zat en hebben het heft in eigen handen genomen, meldt Omroep Gelderland. Ze hebben als eerste in Nederland een thuiszorgcoöperatie opgericht.

Geen dure leasewagens, managers of directie, maar gewoon zorg voor de cliënt. Dat is wat twaalf vrouwen in Apeldoorn aanbieden.
Ze regelen de zorg en de planning zelf. Alleen de administratie is uitbesteed aan de organisatie Helpgewoon. Vanaf 1 juni 2016 start het dozijn thuiszorgmedewerkers met het verzorgen van ongeveer tachtig cliënten.

Met z’n allen de baas

Thuishulp José Gerritsen verheugt zich er nu al op. “We kunnen weer zelf bepalen hoe we de zorg verlenen. Willen we een ommetje maken met de cliënt dan kan dat. Moet ze naar de dokter, dan regelen we dat”.
Volgens deze oud-medewerker van thuiszorgorganisatie Vérian zijn ze met z’n allen de baas. “We moeten unaniem beslissingen nemen, maar dat komt wel goed. We zijn aan elkaar gewaagd”.

De coöperatie heeft inmiddels een contract getekend met de gemeente Apeldoorn. De vrouwen behouden hun salaris en arbeidsvoorwaarden.

Nieuwe trend

Zelfsturende wijkverpleegkundige teams zijn een nieuwe trend, die in feite al begonnen is in 2006 met de oprichting van Buurtzorg Nederland. Vakbond FNV ziet de laatste tijd dat de leden “al tijden roepen: we gaan het zelf doen. We hebben die managers, directeuren en dure gebouwen niet nodig”. Van der Hoorn verwacht dat er meer coöperaties zullen volgen. In Berkelland en Nijmegen worden al vergelijkbare plannen gemaakt.

Twaalf thuishulpen Apeldoorn regelen het zelf wel: weg met managers, directeuren en dure auto’s, Omroep Gelderland, 12 mei 2016: www.omroepgelderland.nl

Uitnodiging voor De lokale participatiesamenleving: Van kramp naar kracht

logo van kramp naar krachtOp 10 juni 2016 vindt er in Eindhoven een evenement plaats waarin centraal staat de Lokale participatiesamenleving: Van kramp naar kracht. Burgemeester van Eindhoven Rob van Gijzel opent het evenement. Schrijf je in via deze link.

Het voormalige Natuurkundig Laboratorium – het zg. NatLab – is op vrijdag 10 juni de ontmoetingsplaats waar maatschappelijke voortrekkers hun kennis en expertise delen met lokale overheden, maatschappelijke organisaties, academici en het bedrijfsleven.

Mensen die momenteel bezig zijn nieuwe wegen in te slaan, plannen hebben en willen investeren in de toekomst, kunnen die dag daarover in een masterclass rechtstreeks van gedachten wisselen met voortrekkers en initiatiefnemers die inmiddels de nodige ervaring hebben opgedaan in het pionieren met de lokale samenleving en het participeren.

Masterclasses worden gegeven door o.a: Buurtzorg Nederland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Bureau Frontlijn, Moving Arts Project, Resto Van Harte, Eigen Kracht Centrale, Stadsgeneeskunde, Netwerk DAK, Pedagogisch Collectief Feijenoord, multimediaproducties Toff, vmbo-docent Wim van de Merwe, politiemensen Erna Eenink en Jaco van Hoorn, Gastvrij Oost (kleinschalig vluchtelingenwerk) en Stichting Beroepseer.

Bundel en Verklaring
omslag moraliteit in actie 2Naast de zestien masterclasses is er ‘s ochtends de presentatie van de bundel met interviews van lokale vernieuwers. Titel: Moraliteit in actie – Wat sociale voortrekkers gemeenten kunnen leren.
‘s Middags is er de ondertekening van de Verklaring Van kramp naar kracht waarbij aanwezig is – onder voorbehoud – de commissaris van de Koning van de provincie Noord-Brabant, Wim van de Donk. De Verklaring beschrijft hoe de decentralisaties anders en beter georganiseerd kunnen worden. Wie ondertekent toont commitment ofwel betrokkenheid met de lokale samenleving.

Uitgangspunt
Uitgangspunt van Van kramp naar kracht is de gedachte dat de brede decentralisatie-operatie van de maatschappij behalve een hoop gedoe – mede door de bezuinigingen die ermee gepaard gaan – ook veel
kansen biedt voor initiatieven van onderop en de vitalisering van de lokale samenleving. Maar dan is het wel zaak om die kansen te pakken, anders is die decentralisatie niet veel meer dan een verschuiving binnen de overheid die verder op de oude voet blijft opereren.
Hoe die kansen gepakt kunnen worden heeft het programma Vitale lokale samenlevingen laten zien in de periode januari 2015 – januari 2016. Onderdeel van dit programma waren de werksessies met pioniers, sociale voortrekkers, die sociale problemen oplossen buiten de gebaande paden en die op een effectieve wijze de krachten die er in een wijk of buurt zijn, weten aan te boren. Lokale overheden kunnen leren van hun houding, kennis en ervaring. Van de Wageningse gemeentesecretaris Marijke Verstappen bijvoorbeeld, van Jos de Blok van Buurtzorg Nederland, Henk Oosterling van Rotterdam Vakmanstad, Barend Rombout van Bureau Frontlijn, Jan van Opstal van DAK, Ramon Schleijpen en Loes Leatemia van Lokale lente, Fred Beekers en Rob Kars van Resto VanHarte en politiechef Jaco van Hoorn.  Zij weten antwoorden te geven op vragen als:
– Hoe werkt het vitaliseringsproces op lokaal niveau?
– Hoe kan het bevorderd worden (en niet alleen gefrustreerd?).

Van kramp naar kracht wordt georganiseerd door Stichting Beroepseer, Stichting Socires en de Tilburgse School voor politiek en bestuur, met medewerking van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
VNG borduurt hiermee verder op het eerste Jaarbericht 2013 van de VNG Denktank*).

Voor wie?
Maatschappelijke initiatiefnemers en vertegenwoordigers van lokale overheden

Wanneer?
Vrijdag 10 juni 2016 van 10.00 – 17.30 uur

Waar?
Voormalige Philips Natuurkundig Laboratorium (NatLab), Kastanjelaan 500, Eindhoven

Inschrijven
Deelname is gratis. Inschrijven kan via deze link (Niet meer actief)

Klik hier voor het volledige programma – inclusief thema’s masterclasses – Van kramp naar kracht

Lees hier de Verklaring Van kramp naar kracht.

*) VNG Denktank presenteert eerste Jaarbericht: https://vng.nl/onderwerpenindex/bestuur/vng-denktank

U P D A T E

Zie Impressie van het evenement over vitale lokale samenlevingen: Van kramp naar kracht in Eindhoven, Blogs Beroepseer, 16 juni 2016: https://beroepseer.nl

programma van kramp naar kracht 3