Skip to main content

Annette Schulte

schotschrift

Over de ondraaglijke braafheid van het professionele bestaan

De kwaliteit van Zorg en Welzijn wordt ernstig bedreigd op dit moment. De reden hiervan is dat wij leven in een cultuur van de illusie. De illusie is dat alle lijden en risico’s uit de wereld te helpen zijn als je het allemaal maar ziet, kunt melden en registreren en transparant kunt maken. De valse illusie is dat je dan alle risico’s en lijden kunt managen en beheersen.

 “Kitsch, noemt Milan Kundera noemt dit in zijn boek ‘ De ondraaglijke lichtheid van het bestaan’. ‘Kitsch is de ontkenning van stront in ons bestaan, letterlijk en figuurlijk.’ Politieke kitsch is volgens hem een manier van praten waarbij men zegt de problemen te onderkennen, maar waarbij de aanpak juist een ontkenning is van alle problemen die bij het leven horen.” (Lamé, 2010)

 De budgetten voor Zorg en Welzijn zijn dit jaar overgeheveld naar gemeentelijk niveau. Wat je ziet gebeuren is dat alleen nog die organisaties erkenning en budget krijgen als ze zich naadloos voegen in de allesoverheersende beleidslogica van beheersing en controle.

 De overheid dwingt Zorg en Welzijn in een keurslijf waarin geen enkele ruimte overblijft voor iets wat niet past in standaardprotocollen. Complexiteit wordt ‘weggeknipt’. Mag niet, is ongewenst. Er is een repressieve cultuur ontstaan waar geen ruimte meer is voor andersdenkenden, voor tegenspraak. Cliënten die niet passen in het plaatje zijn lastig of ongemotiveerd en worden doorverwezen: er komen steeds meer ‘moeilijke gevallen’, die overal buiten de boot vallen (‘creaming’). Professionals die anders denken wordt het leven moeilijk gemaakt, gaan ‘ondergronds’, worden ziek, of verlaten het werkveld. Een onderzoek van Menzis wees in 2010 uit dat 60% van mensen die in de Zorg werken overwegen een andere baan te gaan zoeken, omdat het werk inhoudelijk niets meer te maken heeft met waarom ze ooit voor het vak kozen. De grootste klacht: ze zijn niet meer mensen bezig, maar het merendeel van hun tijd gaat verloren aan bureaucratische procedures. (Menzis, 2010)

Mijn inziens verdwijnt de ziel en essentie uit het werk van Zorg en Welzijn als er geen ruimte meer is voor complexiteit. Je kunt geen recht doen aan het lijden van mensen en op zoek gaan naar oplossingen voor problemen als je niet de verscheidenheid daarvan mag erkennen. Als meneer X met een depressie dezelfde standaardprocedure ten beurt valt als meneer Y met een depressie, dan zijn we de plank gigantisch aan het misslaan en doen we iedereen te kort.

  Dit eenheidsdenken, deze standaardisering, deze hang naar consensus is de dood in de pot voor het werk zelf, laat staan de broodnodige innovatie. Innovatie komt nooit voort uit mensen die allemaal braaf binnen de lijntjes kleuren. Juist niet. Innovatie kan alleen voortkomen uit ruimtes waar meerdere meningen naast elkaar mogen bestaan, waar ruimte is voor tegenspraak.

Het is daarom, dat ik in dit essay op zoek ben gegaan naar het hoe en waarom van dit verstikkende consensusdenken. Het is een zoektocht geworden, die langs allerlei facetten en verschijningsvormen van het eenheidsdenken voert. Van het fenomeen ‘participerende burger’ tot uiteindelijk de vraag hoe de professional zich kan verhouden tot dit braafheidsideaal.

lees verder….

 

 

come dance…

Dit is het derde deel van mijn essay; 

VOORWAARDE VOOR EMPOWERMENT IS VIEREN VAN HET VERSCHIL

In het eerste deel Etikettenplakken als nationale sport heb ik beschreven hoe wij in onze cultuur steeds meer zijn gaan denken vanuit het stoornismodel en wat de effecten zijn van deze dominante denkwijze. We hebben een onbedwingbare neiging ontwikkeld om mensen die afwijken van standaardmodel mens een diagnose op te plakken.

In het tweede deel; ‘ Just do it!!’ heb ik het krachtenveld rondom empowerment in beeld gebracht.

In dit laatste deel beschrijf ik waarom het bij empowerment om veel meer gaat dan het introduceren van een nieuwe methodiek. Het gaat om niets meer of minder dan een cultuuromslag, niet alleen in GGZ en Welzijn, maar in onze hele samenleving.

COME DANCE…

Visie op denken en handelen vanuit complexiteit

Hans van Ewijk (2010, ) neemt het complexiteitsdenken als uitgangspunt voor de tijd waar we nu in leven. Hij refereert aan Edgar Morin, die hij een van de grootste complexiteitsdenkers van onze tijd noemt. (Morin, 2008) Het komt hierop neer: Morin stelt dat de mens en de kosmos een ongelooflijk complex  geheel is. Wat wij geprobeerd hebben, vanaf het begin van ontstaan van het rationalisme in de 17e  eeuw, is greep en controle te krijgen op en het geheel en de samenhang. Alle moderne wetenschappen proberen complexiteit te ontrafelen door reductie, een zoektocht naar 1 oorzaak, 1 algemeen geldende wet, naar het functioneren van de delen in plaats van het geheel. Hoewel het de mens m.i. bijna eigen lijkt, zich te willen blijven vastklampen aan dit geloof, aan deze overtuiging dat alles op die manier beheersbaar en onder controle is, lijkt het er toch op dat mondiaal het besef danig begint te ontwaken dat dit een doodlopende weg is.

Dit uiteenrafelen van de mens en de kosmos in afzonderlijke delen heeft weliswaar veel kennis opgeleverd, maar weinig inzicht geboden in de mens als een zichzelf organiserend wezen. Morin noemt dat een  zichzelf eco-organiserend  wezen, waarbij de mens zichzelf produceert in interactie met zijn omgeving. (ik zou het zelf  een holistische visie willen noemen) “Dit zichzelf organiserend en producerend wezen, is een uitermate complex fenomeen. Alleen als we de complexiteit van de kosmos, de mens en zijn wereld als zodanig erkennen en proberen te begrijpen, kunnen we voorkomen dat het reductionisme allesoverheersend en allesvernietigend wordt.” (Van Ewijk, 2010, p.11)

Van Ewijk stelt dat het hem lijkt dat de visie op denken en handelen vanuit complexiteit een vruchtbare benadering is in het sociale domein. Dat ben ik helemaal met hem eens. Ik denk dat  het hoog tijd wordt, dat er een bewustzijn en een erkenning komt voor wat Morin in bovenstaande heeft gesteld. Ik zou het zo willen vertalen: de mens heeft zichzelf in het rationele tijdperk heel vanzelfsprekend en in steeds sterkere mate in het middelpunt van het heelal gesteld; als ‘master of the universe.’ Alles is te beredeneren, te ontleden, alles te controleren en te beheersen. Alles op de aarde en in de kosmos dient tot eer en meerdere glorie van de mens. We komen er echter achter, op dit moment, door crisissen op allerlei niveaus, dat we ons hierin danig vergist hebben.

Herstellen van verbindingen

Het reductionisme heeft de verbindingen op allerlei manieren verbroken, en kijken vanuit een holistische visie betekent kijken naar gehelen, kijken naar hoe je de verbindingen kunt herstellen.

Tine van Regenmortel stelt dat empowerment veelal veel te beperkt wordt opgevat, als zijnde een nieuwe methodiek.(Van Regenmortel, 2008, p.11)  Ook zij heeft  het er over dat er een fundamentele verandering plaats zal moeten gaan vinden in hoe wij naar sociale problemen kijken. Die zijn niet te isoleren in personen, maar zijn wezenlijk inter-afhankelijk en contextgebonden. “Het oplossen van sociale problemen is een gedeelde verantwoordelijkheid die het liberale individualiseringsdenken ver achter zich laat.”  Zij noemt dit een ecologische kijk op het empowermentparadigma., oftewel: een autonomie in verbondenheid. Dit betekent geen streven naar onafhankelijkheid, maar het gaat om versterkingsprocessen van de meest kwetsbaren. “Het maken van verbindingen is het middel om deze versterkingsprocessen te verwezenlijken. Positieve ontmoeting en dialoog, respect en wederkerigheid kleuren de manier waarop deze verbindingen to stand gebracht dienen te worden.”

De nieuwe sociale kwestie

Nu weer terug naar Hans van Ewijk. Ik wil namelijk graag nog wat verder inzoomen op wat hij te berde brengt als het gaat over het uitsluiting.

Van Ewijk stelt dat onze sociale wereld in korte tijd door grote groei van kennis en welvaart oneindig veel complexer is geworden. (van Ewijk, 2011, p.11) “Die enorme toename van kennis en informatie heeft geleid tot meer differentiatie in beroepen, in instituties, in informatie, in mogelijkheden. We kunnen meer, we mogen meer, we moeten meer, en we vinden dat we  het vooral zelf moeten beslissen. (van Hemert 2009).”

Tot nog niet zo lang geleden was onze wereld veel overzichtelijker. We leefden in herkenbare gemeenschappen, zoals een dorp, waar ieder een rol en een positie had, met de bijbehorende sociale controle en correctie. We kenden een onverwoestbaar vooruitgangsgeloof en ieder had daarin gevoel voor richting, hetzij vanuit een geloofswaarde, een politieke of anderszins ideologische richting. De strijd ging over welke richting de juiste was, niet over of er wel een richting was.

Nu leven we in een wereld die vol is met onzekerheden. We leven veel meer in losse verbanden, die voortdurend aan verandering onderhevig zijn. Daarmee wordt het veel moeilijker om je als mens tegenover anderen te positioneren, dat is iets geworden wat je steeds bijna ieder moment opnieuw vorm moet geven. “We scheiden, we verhuizen, we veranderen van baan en als we niet van baan veranderen verandert de baan wel. De burger, de politiek, het bedrijfsleven en wetenschap hebben hun handen vol aan het managen van complexiteit. We worden voortdurend bezig  gehouden door wat zich aandient als kansen en problemen. Het gaat meer om opportunisme dan om missie, hoe mooie de missiestatements van overheden, universiteiten en bedrijven ook mogen klinken. De complexiteit is ook onze leefwereld binnengedrongen, zit in onze huiskamer, in de klas, in de werkplek bij elkaar en tegenover elkaar. Een gezin, een afdeling, een klas of een vriendenclub bij elkaar houden vraagt veel sociale kunde.” (van Ewijk, 2010, p.12)

Dit gegeven, dat jezelf kunnen handhaven in deze tijd veel sociale kunde vraagt, noemt Geert van der Laan de nieuwe sociale kwestie.(van der Laan, 2006)  Feitelijk moet een mens voortdurend maatwerk leveren, om zichzelf profiel en positie te geven. Het is de kunst, om je zo met jezelf en je omgeving om te gaan, dat je steeds opnieuw gezien, herkend, en erkend wordt. “Doorslaggevend voor de eigen toekomst en positie is je op de juiste wijze tot anderen te verhouden en het opportunisme om van je mogelijkheden en kansen in de samenleving gebruik te maken. Het sociale vermogen, dat in onze tijd zo hogelijk gewaardeerd wordt, is daarmee tegelijkertijd uitsluitinggrond geworden.”(van Ewijk, 2010, p.13)

VanEwijk  illustreert dit gegeven vervolgens met, zoals hij dat noemt, schrijnende gegevens uit onderzoeken van de Gezondheidsraad, dat van de autisten met een normale of bovennormale intelligentie slechts 12 % werkt in een fulltime baan. (Gezondheidsraad 2009) Deze raad stelt dat in  haar optiek veel meer mensen met een autistisch spectrum stoornis op reguliere basis zouden moeten kunnen werken, maar dat de meest genoemde belemmering is dat mensen niet tegemoet kunnen komen aan de sociale eisen die gesteld worden. Of: niet adequaat sociaal functioneren is dus de belangrijkste uitsluitinggrond van deze groep mensen. Van Ewijk spreekt het vermoeden uit, en daar sluit ik me graag bij aan, dat deze mensen in het verleden veel minder problemen hadden , omdat vakmanschap veel hoger scoorde dan sociale vaardigheden. Sociale onhandigheid werd gewoon op de koop toegenomen…Het zelfde geldt feitelijk voor licht verstandelijk gehandicapten. Dit is weer een ander soort van sociale onhandigheid, maar ook hiervoor geldt: zij trekken het niet door de verwachting waar ze dagelijks mee te maken hebben en die rechtstreeks voortkomt uit de staat van complexiteit waar we mee te maken hebben, zoals eerder beschreven.

Eigenlijk, zou je ook kunnen zeggen leven we in een samenleving waar het recht van de sterkste geldt, en de sterkste is degene die zich sociaal het meest slim en adequaat kan gedragen, die op  het juiste moment de juiste dingen weet te zeggen, waar iedereen zich vooral comfortabel en prettig bij voelt, die niet afwijkt, die de juiste kleren draagt, de met de juiste tools kan zwaaien (toch tenminste een iPhone van het laatste model) , die de juiste opportunistische beslissingen op het juiste moment kan nemen

“In onze postmoderne tijden telt het sociaal kapitaal zwaar. (Putnam, 1993, 2000) Ieder beroepsprofiel en opleidingsprofiel heeft communicatieve vaardigheden en  sociale competenties bovenaan staan, of je nou chirurg of loodgieter wil worden. De algemene verwachting van onze werknemers, kinderen en vrienden is, dat ze flexibel zijn en niets leukers vinden dan zich sociaal adequaat te gedragen.” (van Ewijk, 2010, p.14)

Van der Laan noemt dit, zoals eerder gezegd, ‘de nieuwe sociale kwestie’, ik zou het liever ‘de nieuwe sociale terreur’ willen noemen. Want, een zeker sociaal onvermogen is meer dan ooit reden geworden voor uitsluiting en marginalisering. En let wel, we hebben het hier niet over extreem gedrag, dat iemand opeens door het lint gaat, om maar wat te noemen, en met tafels en stoelen gaat smijten: we hebben het hier over een zekere mate van sociale onhandigheid. Mag niet meer, kan niet meer, onacceptabel, meneer, mevrouw: u valt buiten de boot,  u kunt niet meedoen. Jammer maar helaas.

Plek maken voor de ‘vreemde ander’

Terug naar empowerment nu. En wel opnieuw naar de lectorale rede van Tine van Regenmortel. (Van Regenmortel, 2008, p.14,15)  Ze haalt o.a. de psychologe Lott (2002) aan, die vaststelt dat het distantiëren meer dan ooit het het dominante antwoord is van mensen die ‘niet anders’ zijn tegenover mensen die ‘anders’ zijn. (dit speelt zich af in het vlak van stereotypering tot vernederende en discriminerende ervaringen van betrokkenen in het dagelijks leven.) Dan is er Van der Lans (in Räkers & de Jong, 2006) die een offensief bepleit tegen de cultuur van afzijdigheid. Erbij horen is immers de belangrijkste waarde in het menselijk bestaan. Taskforce (2002) stelt dat het gaat om een proces van ‘vermaatschappelijking’. Dat is het proces van acceptatie en integratie van mensen die ‘anders’ zijn. Lohuis (2002) voegt daaraan toe dat vermaatschappelijking het gevolg is van een andere kijk op mensen met een psychiatrische stoornis of verstandelijke handicap. Zij zijn dan in de eerste plaats burger en geen patiënt.

Als we het echt serieus menen met het gegeven dat ‘iedereen meedoet’, met empowerment en vermaatschappelijking, dan zullen we daar als maatschappij gezamenlijk de handen uit de mouwen voor moeten steken. Dit is niet af te doen als taak voor welzijnswerk en geestelijke gezondheidszorg. Dit is van ons allemaal, en ‘ons allemaal’ zijn: instellingen en bedrijven, buurten en netwerken, politici en burgers.

Een manier om ‘de handen uit de mouwen’ te steken is ruimte scheppen voor het verschil. Meininger (2007) beschrijft dit in ‘Plaatsen waar plek is’ als sociale integratie, waarbij  hij specifiek deze openheid voor het verschil beklemtoont. ‘Plaatsen waar plek is’, wat een schitterende omschrijving….Van Regenmortel (2008) haalt vervolgens nog Kal aan: de moeder het concept ‘kwartiermaken’. Kwartiermaken is het bereiden van ontmoetingsplekken waar de ander ‘anders’ kan zijn, ‘gastvrije niches’, waar mensen uit verschillende werelden elkaar ontmoeten, elkaar raken en beïnvloeden. “Kwartiermaken houdt werken aan gastvrijheid in, waarbij vooroordelen worden opgeschort.”(Karl en Vasseur 2003)

Kwartiermaken kan iedereen op zijn eigen manier doen, mijn inziens. Iedereen kan een bijdrage leveren om op zijn plaats, of dat nou een bedrijf of een school of een buurtnetwerk is, plek te maken voor die ‘vreemde ander’. Iedereen kan er een steentje bijdragen aan de erkenning en herkenning van het inzicht dat verschillen iets kunnen zijn wat bijdraagt aan kleurrijkheid in plaats van dat het iets is waar je zo snel mogelijk van dient te distantiëren…

Iedereen kan bijdragen om de ‘vreemde ander’ te benaderen op zijn gave, in plaats van op zijn ‘afwijking’. Nee, mensen met een stoornis op het autistische spectrum zijn sociaal niet de handigsten, maar wat een ongekend oog voor detail…. Nee, ook mensen met die met een verstandelijke beperking zijn sociaal niet de handigsten, maar, hoe onbevangen en recht voor de raap kunnen ze zijn; wat een verrijking ligt daar in…ADHD’ers, nog zo’n populair etiket.. Maar kijk eens goed welke gevoeligheid er onder die ogenschijnlijke drukte ligt: de creatieve potentie die daarmee samenhangt. Zoals ik al in de inleiding zei: laten we het verschil vieren, in plaats van af te doen als ongeschikt en ongewenst!

Those heartbreaking strenght and glorious disabilities

http://www.amsvans.com/blog/wp-content/uploads/2011/03/aimee_mullins_beach_shot_2400x340.jpg

Ik wil dit essay eindigen met iemand te aan de lezer voor te stellen die ik  bewonder. En dat is Aimee Mullins. Zij is een Amerikaanse vrouw, je zou haar een ‘activiste’ kunnen noemen van het gedachtegoed waar ik in dit essay heb getracht woorden aan te geven. Een activiste in de beste zin van het woord; niet iemand die tegen iets is, maar iemand die vóór iets is. En daar op een meer dan prachtige manier expressie aan geeft. Er is een filmpje van een toespraak van haar, ik zou de lezer van dit essay graag willen uitnodigen dit te bekijken, want dat zegt meer dan woorden kunnen doen. Het is te vinden op internet onder deze link: http://bit.ly/5Kje6 (het duurt maar 10 minuten.)

“If we want to discover the full potential of our humanity, we need to celebrate those heartbreaking strength and the glorious disabilities we all have…”

Voor de liefhebber, die getriggerd raakt door haar boodschap, er zijn nog meer filmpjes die laten zien waar ze staat, en waar ze vandaan komt.  Een daarvan is: http://bit.ly/bP3peG

In dit filmpje eindigt ze haar relaas met een gedicht van Hafiz, een Perzische dichter uit de 14e eeuw, en ik zou niet beter weten hoe dit essay af te sluiten met deze woorden..

 every child has known God,
not the God of names
not the God of don’ts
not the God who ever does
anything weird
but the God who knows only 4 words
and keeps repeating them, saying:
come dance with me
come dance…

Oosterbeek, 5 maart 2011
Annette Schulte

Bibliografie

Broeren, S. (2011). Spoor angst bij kinderen zo vroeg mogelijk op.

Dobber, L. (2011). Kinderen in de etikettenmachine. Trouw, 15-01-2011.  http://bit.ly/fipGvv

Doorn, van, L. , Ravelli, A. & Wilken, J.P. (2009). Werk(en) met betekenissen. Dialooggestuurde hulp- en dienstverlening. Bussum. Coutinho.

Ewijk, van, H. (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd. Amsterdam. Uitgeverij SWP.

Gezondheidsraad. (2009). Autismespectrumstoornissen: een levenlang anders. (2009/9). Den Haag.

GGZ Nederland. (2009). Naar herstel en gelijkwaardig burgerschap. Visie op langdurige zorg aan mensen met een ernstige psychische aandoening.

GGZ Nederland. (2010). Geslaagde masterclass met Mary O’Hagan. 

Helders, P. (2010). Ouders vragen teveel van hun kinderen. Volkskrant.  doi: http://bit.ly/9VvTxk

Hemert, van, A.M. (2009). Sociale psychiatrie in de 21e eeuw. Leiden: Universiteit Leiden.

Kal, D. (2001). Kwartiermaken. Werken aan ruimte voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Amsterdam. Boom.

Kal, D. & Steketee, M. (2001). De kern is aandacht. Deviant 29.  https://docplayer.nl/35273072-De-kern-is-aandacht-interview-met-andries-baart-over-de-presentiebenadering.html

Kal, D. & Vasseur, J. (2003). ‘Dat het gewoon is, dat we er zijn.’ Een appel op het sociaal-cultureel werk door mensen met een verstandelijke beperking. Een onderzoeksverslag. Amsterdam: Instituut voor Gebruikersparticipatie en Beleid /Stichting Prisma.

Laan, van der, G. (2006) Maatschappelijk werk als ambacht: inbedding en belichaming. Amsterdam. SWP.

Lohuis, G., Schilperoort, R, & Schout, G. (2002). Van bemoeizorg naar groeizorg. Methodieken voor de OGGz. Groningen/Houten. Wolters Noordhoff.

Lott, B. (2002). Cognitive and behavorial distancing from the poor. American Psychologist, 57,2, p.100-110.

Meininger, H.P. (red.) (2007). Plaatsen waar plek is. Perspectieven op onderzoek naar sociale integratie van mensen  met een verstandelijke handicap.  Amersfoort: ’s Heerenloo.

Morin, E. (2008). On Complexity. Creskill New Jersey. Hampton Press.

Putnam, R.D. (1993). Making democracy work. Civi traditions in modern Italy. Princeton. Princeton University Press.

Putnam, R.D. (2000). Bowling alone. The collapse and revival of American Community. New York. Simon & Schuster.

Räkers, M. & de Jong, C. (red.) (2006). Erop af! Outreachend samenwerken in welzijn en wonen. Amsterdam. Van Gennep/de Balie.

Regenmortel, van, T. (2008). Zwanger van empowerment. Een uitdagend kader voor sociale inclusie en moderne zorg. Eindhoven. Fontys hogeschool.

Rooij,van, P. (2010). Jean Pierre Wilken en Dirk den Hollander winnen Douglas Bennett Award 2010. Tijdschrijft voor rehabilitatie. http://bit.ly/heUz8A

Rooijen, van, M. (2009). Wilma Boevink, boegbeeld van de herstelbeweging. Ps,7.

Vereniging van Nederlandse Gemeenten.(2011). Feiten en cijfers Wajong. https://vng.nl/files/vng/vng/Documenten/Extranet/werk_en_inkomen_2011/een_regeling/20110113_feiten_en_cijfers_wajong.pdf

just do it!!

Dit is deel 2 van mijn essay over VOORWAARDE VOOR EMPOWERMENT IS VIEREN VAN HET VERSCHIL.

(zie voor deel 1 elders op dit blog: Etikettenplakken als nationale sport)

Daarin heb ik beschreven hoe wij in onze cultuur steeds meer zijn gaan denken vanuit het stoornismodel en wat de effecten zijn van deze dominante denkwijze. We hebben een onbedwingbare neiging ontwikkeld om mensen die afwijken van standaardmodel mens een diagnose op te plakken.

In dit deel breng het krachtenveld rondom empowerment in beeld. Hoe komt het , dat je geen document van overheid, welzijn of zorg meer kan openslaan zonder dat de begrippen Empowerment, Eigen Regie en Eigen Kracht je bij wijze van spreken om de oren vliegen? Wat ligt daaraan ten grondslag, wat is daaraan voorafgegaan? Daar hoop ik in dit deel een licht op te werpen.

In deel 3 (volgende week) zal ik beschrijven waarom het bij empowerment om veel meer gaat dan het introduceren van een nieuwe methodiek. Het gaat om niet meer of minder dan een cultuuromslag, niet alleen in GGz en Welzijn, maar in onze hele samenleving.

JUST DO IT!!

En nu komt de empowerment in beeld. Eind januari was ik aanwezig bij een workshop die Sonja Visser gaf over haar Zelfregiecentrum in Venlo. Zij is daar twee jaar geleden een inloopcentrum begonnen in een wijk, en de vraag, de uitnodiging naar de wijk was: “Iedereen met een vraag of een idee over mentaal welzijn is welkom.” Zij deed in deze workshop aan een klas aanstaande casemanagers aan de HAN in Nijmegen verslag van haar bevindingen met empowerment. Ze vertelde over de benadering die ze toepast in haar centrum, of liever gezegd, die ze niet toepast, want dat was de rode draad in haar verhaal: als het over zelf-regie gaat moet vooral de professional iets leren, en dat is zich heel bescheiden op te stellen, die moet zichzelf feitelijk de handen op rug binden.

Er werden vragen gesteld door de aanstaande casemanagers , mensen die al jarenlang in GGZcontreien werken, en door de wol geverfd zijn. Twee vragen daarvan vielen mij op als zijnde exemplarisch voor de geluiden die je in het werkveld toch wel vrij breed hoort, als het gaat over empowerment.

  • Dat is allemaal mooi en aardig, dat empowermentidee, maar mijn idee is, dat dit gewoon heel plat en pragmatisch ingegeven is door een overheid die moet bezuinigen, mag de patiënt het opeens zelf gaan doen.
  • Maar stel je nou eens voor, als mensen zichzelf allemaal gaan empoweren, waar zijn wij dan nog voor nodig, dan maken we onszelf overbodig…

De tweede vraag wil ik bewaren voor een ander essay. Die vraag raakt aan de vraag wat er nodig is aan professioneel handelen in de directe relatie tussen hulpverlener en hulpverlener als het om empowerment gaat. Wat ik al wel vast wil zeggen, is dat het een groot misverstand is, te denken, dat er geen professionaliteit bij komt kijken, er komt alleen een heel ander soort van professionaliteit bij kijken dan die, die wij  zo hoog in het vaandel hebben op dit moment.

Empowerment vanuit 3 perspectieven

Op de eerste vraag wil ik nu ingaan, omdat die goed in het kader van dit essay past: want, wil je een cultuuromslag bewerkstelligen, dan is het nodig dat mensen herkennen en erkennen wat de bewegingen rondom die cultuur zijn. Het meest helder is het in een kader te plaatsen van 3 perspectieven. Het overheidsperspectief, het cliëntenperspectief en een perspectief wat zich de laatste jaren onmiskenbaar ontwikkeld heeft in het agogische domein zelf.

Overheidsperspectief

Hier hou ik het kort, want de ontwikkelingen zijn de lezer ongetwijfeld bekend. De AWBZ werd onbetaalbaar en de WMO kwam er voor in de plaats. Dat betekent dat we van verzorgingstaat naar verzekeringsstaat zijn gegaan, dat de cliënt veranderd is in een (kwetsbare) burger, en dat de overheid een visie tracht uit te dragen over grotere sociale cohesie en een visie op grotere zelfregie. De kwetsbare burgers moeten erbij gaan horen, en alle burgers worden geacht meer verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor elkaar te nemen.

Het cliëntenperspectief

De cliënten hebben zich de laatste jaren in toenemende mate geëmancipeerd. Ze zijn klaar met ‘dit is goed voor u’. Ze willen als ‘klant’ een volwaardige plek in de triade zorgaanbieder, financier, klant.  Dat is het eerste. Daarnaast eisen ze steeds meer een aandeel als participant in de geestelijke gezondheidszorg.  Zij worden daarin ondersteund door ontwikkelingen in het agogische domein zelf. Daar tekenen zich in de afgelopen, zeg 15 jaar, nieuwe stromingen af waarin de grote gemeenschappelijke deler is dat er veel meer belang wordt toegekend aan betekenissen die mensen zelf toekennen aan hun situatie en de vragen waarvoor ze zich gesteld zien. Daarover zo meteen meer bij het perspectief van het agogische domein. Wat bij dit perspectief wel van belang is om te vermelden is het ontstaan van de Rehabilitatiebeweging, ergens midden jaren ’90. De grondleggers hiervan waren Dirk den Hollander en Jean Pierre Wilken; zij hebben  school gemaakt in de Nederlandse Rehabilitatiepraktijk voor mensen met een langdurige psychiatrische stoornis.(van Rooij, 2010)  Gaandeweg betrokken ze steeds meer elementen uit de ‘herstelbenadering’(Van Rooijen, 2009)  en de presentietheorie (Kal & Steketee, 2001)  Zo kwamen steeds meer  de sterke kanten en talenten van de cliënt centraal te staan, en niet zijn ziekten en beperkingen. Er ontstond zo een krachtenveld waarin cliënten ook zelf steeds meer als participant in beeld kwamen. Deze hele beweging heeft uiteindelijk erin geresulteerd dat de GGZ de ‘herstelbeweging’  omarmd heeft, door in 2008 een visiedocument uit te geven waarin de  herstelondersteuning als leidend principe wordt benoemd om de langdurige zorg te verbeteren. (GGZ Nederland, 2009)

Ik  heb een verslag gevonden van een masterclass die landelijk aan de GGZ gegeven is vorig jaar. Dit verslag geeft de ‘nieuwe wind’ waar het gaat om de plek van cliënten zo treffend weer dat er ik hier enige zaken uit naar voren wil halen. (GGZ Nederland, 2010)

De masterclass vond plaats op 8-06-2010 en werd gegeven door Mary O’Hagan. Deze vrouw is een vooraanstaande figuur uit de Herstelbeweging in Nieuw Zeeland. Het eerste wat ik dan voor het voetlicht wil brengen is dat zij ervaringsdeskundige is. Zelf psychiatrisch patiënt geweest. Dat is een cruciaal gegeven van de Herstelbeweging, dat het voorkomt, gedragen wordt door cliënten zelf. (Ook het boegbeeld van de Nederlandse Herstelbeweging, Wilma Boeving , lector Herstel, Empowerment en Ervaringsdeskundigheid van de Hanzehogeschool Groningen is ervaringsdeskundige) (Van Rooijen, 2009)

Wat Mary O’Hagan in haar masterclass steeds weer benadrukt is dat de crux van dit verhaal gaat over machtsverhoudingen die veranderd moeten worden. In die zin, zegt ze, zet de Herstelbeweging de GGZ echt op zijn kop. Juist omdat cliënten daar vrijwel nooit enige macht gehad hebben. De GGZ is van oudsher een paternalistische organisatie bij uitstek. Er is een tijd van tokoïsm geweest, waarbij cliënten weliswaar hun stem konden laten horen, maar er niets veranderde. Pas nu ontstaan langzamerhand vormen van partnership en participatie. Zij houdt GGZ Nederland dus uitdrukkelijk  voor dat het uiteindelijk gaat om veranderen van machtsverhoudingen, zodat cliënten een veel sterkere positie in gaan nemen dan nu het geval is. Dat is een weerbarstig maar onontkoombaar proces, waarbij het niet langer gaat om meedoen –cliëntenparticipatie-, maar om cliëntleadership. Cliënten niet langer als passagier, maar ze moeten uiteindelijk het stuur zelf in handen krijgen. En hoe dat moet?  Er zijn nog veel hindernissen en valkuilen, maar de inzet van peer-supportprojecten, die geheel of gedeeltelijk gerund worden door ervaringsdeskundigen, is daarbij van doorslaggevend belang. Hoe we er gaan komen, bij cliëntleadership, het is een kwestie van vallen en opstaan, maar haar boodschap is, en daar eindigt ze haar masterclass mee: ‘Just do it!’

Ik heb de Rehabilatiebeweging en de Herstelbeweging al genoemd. Maar daarnaast zijn relatief onafhankelijk van elkaar  de laatste (zeg 15) jaren nog een aantal nieuwe benaderingen ontstaan die ook de ervaring van de cliënt en vooral de betekenissen die hij/zij er zelf aan geeft, centraal stellen. In 2009 is een boek verschenen waarin deze benaderingen op een rijtje gezet en  helder toegelicht worden. De titel van het boek is  veelzeggend: ‘Werk(en) met betekenis’, dialooggestuurde hulp-en dienstverlening. (Van Doorn, Ravelli &Wilken, 2009) Het gaat om de Presentietheorie, om de Eigen Kracht Centrales , om Mediation, om Oplossingsgericht Werken en de  Rehabilitatietheorie. De Herstelbeweging wordt hier nog niet expliciet genoemd, maar ik denk dat die hier ook bij hoort.

Tot zover het krachtenveld om empowerment in vogelvlucht geschetst. Om even terug te komen op de vraag zoals die zich voordeed: empowerment is dus zeker niet iets wat opeens patsboem uit de lucht komt vallen , als zijnde sec een pragmatische intentie van de overheid om te bezuinigen. Mijn persoonlijke mening is, en ik weet dat ik daar niet alleen in sta, is dat de crisis en de bezuinigingen die daaruit voortvloeien een zegen zijn. In die zin dat ze een noodzakelijk breekijzer vormen om oude vastgeroeste structuren te doorbreken. Als het over de GGZ gaat; dit is zoals gezegd van oudsher zo’n paternalistische organisatie, zo sterk gestoeld en verankerd in het medische model, zo hiërarchisch, zo gesloten en naar binnen gericht, zo verkokerd, dat het helemaal geen kwaad kan dat er door de economische crisis (onbedoeld) druk op de zaak wordt gezet om de hele geestelijke gezondheidszorg ingrijpend te veranderen. Tot nog niet zolang geleden kregen zorgorganisaties eenvoudigweg ieder jaar een grote zak met geld, en er werd nauwelijks de vraag gesteld naar verantwoording in de zin of patiënten er ook daadwerkelijk veel mee opschoten. Dit is voorgoed verleden tijd. En dat is, wat mij de zegen lijkt. Je kunt een crisis zien als een bedreiging, maar ik zie het liever als nieuwe kans.

Empowerment in een breder kader bezien

Wat ik nu wil gaan doen is empowerment in een nog breder kader zetten. Zoals boven geschetst, is empowerment bedoeld om mensen die in de marge verkeren weer te betrekken bij de samenleving. Iedereen wordt verondersteld ‘mee te doen.’ Niemand mag buitensgesloten worden.  Veelzeggend is wel het woord ‘burger’, wat nu opgang doet.  Toen ik begon te werken als psychiatrisch verpleegkundige, dat was begin jaren ’80, werkte ik met ‘patiënten’. Gaandeweg de jaren ’90 werd de patiënt een ‘cliënt’, na het jaar 2000 werd de cliënt een ‘klant’, maar nu  raakt opeens de benaming ‘burger’ in zwang, zelfs in GGZ kringen wordt er opeens van ‘burgers’ gerept. Ik heb er nog enige moeite mee om eraan te wennen, ik snap de intentie, vind het ook een goede intentie, maar het woord ‘burger’ doet mij altijd onmiskenbaar denken aan de Russische revolutie, toen iedereen opeens Kameraad en Burger werd genoemd. Maar dit terzijde, het zal wel wennen, op den duur.

Goed, kwetsbare burgers, daar gaat het dus om. Hoe krijgen we die er weer bij. Wat ik nu voor het voetlicht wil brengen is dat dat geen zaak is van het individu alleen, ook niet van alleen het directe netwerk om het individu heen, maar dat dat een bewustzijnsverandering van onze hele samenleving gaat vragen.

Zoals Tine van Regenmortel het stelt in haar lectorale rede “Zwanger van empowerment” (Van Regenmortel, 2008, p.14) : “Een samenleving en beleid die kiezen voor sociale insluiting en volwaardig burgerschap voor iedereen dienen de bestrijding van sociale uitsluiting met prioriteit aan te pakken, en processen van marginalisering, uitburgering en uitsortering radicaal tegen te gaan.” Dit is helemaal waar, niemand zal dit tegenspreken. De vraag is alleen: hoe doe je dat dan, en hoe zit dat eigenlijk, met die processen van sociale uitsluiting, hoe en waardoor komt dat? Dat is het bredere kader waar ik het nu over wil gaan  hebben, en ik put daarvoor wederom uit de lectorale rede van Hans van Ewijk, omdat ik daarin de meest behartenswaardige visie daarop ben tegengekomen tot nu toe. Een visie waar je iets mee kan, die echt licht werpt op de zaak.

wordt vervolgd.

bibliografie:

Doorn, van, L. , Ravelli, A. & Wilken, J.P. (2009). Wer(ken) met betekenissen. Dialooggestuurde hulp- en dienstverlening. Bussum. Coutinho.

Ewijk, van, H. (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd. Amsterdam. Uitgeverij SWP.

GGZ Nederland. (2009). Naar herstel en gelijkwaardig burgerschap. Visie op langdurige zorg aan mensen met een ernstige psychische aandoening.

GGZ Nederland. (2010). Geslaagde masterclass met Mary O’Hagan.

Regenmortel, van, T. (2008). Zwanger van empowerment. Een uitdagend kader voor sociale inclusie en moderne zorg. Eindhoven. Fontys hogeschool.

Rooij,van, P. (2010). Jean Pierre Wilken en Dirk den Hollander winnen Douglas Bennett Award 2010. Tijdschrijft voor rehabilitatie. doi: http://bit.ly/heUz8A

Rooijen, van, M. (2009). Wilma Boevink, boegbeeld van de herstelbeweging. Ps,7

 

etikettenplakken als nieuwe nationale sport

Mijn idee, of misschien beter gezegd; mijn hoop is dat we op de drempel staan van een cultuuromslag in onze visie op geestelijke gezondheid.

Mag je nog ‘anders’ en uniek zijn in Nederland of moet iedereen beantwoorden aan een standaardmodel, that’s the question.

In het kader van deze vraag heb ik een essay geschreven dat ik in 3 delen ga publiceren. Dit is deel 1.

VOORWAARDE VOOR EMPOWERMENT IS VIEREN VAN HET VERSCHIL

Inleiding

Dit essay gaat over empowerment. Empowerment, met als synoniemen Eigen Kracht, Eigen Regie. Je kunt geen beleids- of visiedocument van de overheid of van de zorg zelf openslaan, of deze begrippen vliegen je om de oren, bij wijze van spreken.  Maar wat is dat eigenlijk, empowerment; daar hoop ik met het schrijven van dit essay een licht op te werpen.

Ik ga daartoe eerst beschrijven hoe wij in onze cultuur steeds meer zijn gaan denken vanuit het stoornismodel en wat de effecten zijn van deze dominante denkwijze. Daarna schets ik het ontstaan van de empowermentgedachte vanuit 3 perspectieven; vanuit de overheid, vanuit de cliënten zelf, en vanuit het agogische domein.  Vervolgens zal ik beschrijven waarom het bij empowerment om veel meer gaat dan alleen het ontwikkelen van een nieuwe methodiek. Het gaat om niets meer en niets minder dan een cultuuromslag; de herkenning en de erkenning dat we leven in een samenleving die gekenmerkt wordt door complexiteit. Daarin is een ‘nieuwe sociale kwestie’ ontstaan die het gevaar in zich draagt van uitsluiting van een ieder die zich sociaal niet vaardig genoeg toont. Tenslotte zoom ik in op wat voor mij de kern is van empowerment: plek maken voor de ‘vreemde ander’. De ‘vreemde ander’ verwelkomen; het verschil gaan vieren, in plaats van het af te doen en weg te zetten als ongeschikt en ongewenst.

 De stoornisbenadering als nationale sport

Als het over ziekte en gezondheid gaat, dan mag je rustig stellen dat we er in Nederland een sport van maken om in mensen stoornissen, ziektes en handicaps te identificeren, te diagnosticeren en te behandelen. “Wij staan in Europa aan de top, wat hospitaalbedden in de GGZ en kinderen in het speciaal onderwijs betreft.  De laatste 10 jaar zijn de geestelijke gezondheidszorg, de scholen met kinderen met ernstige gedragsproblemen, de Wajongregeling voor jong gehandicapten en de zorg voor kinderen met een licht verstandelijke handicap met 10% per jaar toegenomen. Dat betekent een verdubbeling in 10  jaar tijd.” (van Ewijk, 2010, p.15).  Dit zijn cijfers, waar je wellicht gemakkelijk over heen leest, maar sta er eens bij stil…

Sta eens stil bij de gedachte dat wij, als Nederlandse samenleving, aan bijna 1 op de 20 jonge mensen die 17 jaar wordt, de boodschap afgeven dat ze vanwege een afwijking, een handicap niet in staat worden geacht een volwaardige plek in te nemen in de maatschappij en levenslang weggezet worden in een uitkeringssituatie… (Vereniging Nederlandse Gemeenten, 2011)

Driedubbele reductie

Van Ewijk stelt in 2010 in zijn lectorale rede ‘Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd’ dat in Nederland de stoornisbenadering de boventoon voert. Als wij als hulpverlener te maken krijgen met een cliënt met een probleem, dan zoomen wij automatisch in op de stoornis. Ik heb zelf 17 jaar als verpleegkundige in alle hoeken en gaten van de GGZ gewerkt, en ik kan dat van harte beamen. Zo zijn wij, hulpverleners opgeleid en geconditioneerd. Het lijkt er even sterk in te zitten als een geconditioneerde Pavlovreactie. Eerst de stoornis diagnosticeren, en aan de hand daarvan bepalen wat er moet gebeuren.  Bij voorkeur aan de hand van evidence based protocollen.. We vertellen de patiënt wat zijn probleem is, en wat hij moet doen om het op te lossen. Wij zijn tenslotte de deskundige, daar hebben we voor doorgeleerd, en daar nemen we heel vanzelfsprekend de regie in. We maken een mooi stappenplan, signaleringsplannen als het moet, we monitoren de zaak, kortom, we zetten al onze vaardigheden in zoals het hoort.

De hulpvrager is al net zo geconditioneerd, om de patiëntenrol aan te nemen. Men neemt het etiket over en schiet in de afhankelijkheid naar de hulpverlener. Daarnaast verenigen cliënten zich in organisaties van chronisch zieken, patiënten en gehandicapten in alle mogelijke variaties. Van Ewijk beschrijft in zijn lectorale rede hoe er op deze wijze een heel palet van belangengroepen, bestuurlijke afdelingen  en specifieke regelgeving is ontstaan die de afzonderlijke ziektes en handicaps uitvergroten tot eigen beleidsterreinen, met eigen cliëntenorganisaties. “De remedie concentreert zich op behandeling van stoornissen en leidt tot overconcentratie op de stoornis zelf en daarmee tot driedubbele reductie: we halen het individu uit zijn directe omgeving naar de behandelkamer of de institutie, we isoleren in de persoon de stoornis en behandelen de stoornis met een geprotocolleerde behandeling waarbij de strakke methodiek de interactie tussen professional en cliënt bepaald.” (van Ewijk/ p.17)

Over afwijkende looppatronen en openmondgedrag

Dit denken in het ziektemodel, is niet iets wat je specifiek de GGZ of wie dan ook kan verwijten, onze hele samenleving is ermee geïnfecteerd. Het zit niet alleen in de gezondheidszorg, het zit in het onderwijs, het zit in het welzijnswerk, het zit in het denken van patiënten zelf,  het zit in denken van ouders van kinderen, en we infecteren onze kinderen er ook weer mee.  Het is iets wat ons allemaal eigen is geworden.

15 januari jl. publiceerde Trouw een artikel van Trouw-redacteur Lidwien Dobber die dit fenomeen heel treffend vanuit eigen ervaring aan de orde stelde. De titel is “Kinderen in de etikettenmachine”. (Dobber, 2010)  Zij beschrijft daarin een bijeenkomst met 4 oud-collega’s, allen ouders met kinderen, en hoe het gesprek dan op de kinderen terecht komt. En wat blijkt: met z’n allen hebben ze 7 kinderen, tussen de 5 en 10 jaar oud, en 5 daarvan blijken een ‘labeltje’ te hebben. Een keer ADD, een keer ADHD, twee keer dyslexie en een Asperger. Dan beseft ze; voordat ze kinderen had, zag ze zelden een medicus. En sinds ze ze heeft, is ze van de ene behandelkamer in de andere verzeild geraakt. Zoals die van de fysiotherapeut, de logopedist, de KNO arts, de kinderarts, de orthopedagoog, de psycholoog, en zo nog meer. En dan doet ze verslag, van haar ene zoontje, bij wie men al vroeg in screeningen een afwijkend looppatroon meende te bespeuren, en van haar andere zoontje, die ‘openmondgedrag’ vertoonde. Beide ‘diagnoses’ waren aanleiding tot een jarenlang gesleep van hot naar her, en allerlei therapieën. Zoals ze zelf zegt; ‘wat wij zagen, was een tikje een onhandig knulletje, hij viel vaak en moest steeds een nieuwe broek. Maar behandelen? Maar doe je als ouder, je wilt niet dat je kind niet mee kan komen met zijn klasgenootjes, je wilt niet dat hij het kind wordt wat steeds maar niet gekozen wordt bij de gym, dus je gaat erin mee, en je volgt braaf alle adviezen op die je gegeven worden.’ Het is feitelijk nogal een hilarisch verslag wat ze doet, ware het niet dat het zo treurig is. Dit is dus wat we doen; zo vroeg mogelijk vanuit het stoornismodel naar kinderen kijken.

Aan het eind van haar artikel haalt ze de woorden aan uit een interview met vertrekkend hoogleraar en kinderfysiotherapeut Paul Helders. (2010) Deze vertelde in de Volkskrant dat driekwart van de kinderen die hij in zijn behandelkamer  had aangetroffen niets mankeerde. (driekwart!…) “De kinderen kwamen aan de hand van de overbezorgde ouders die vonden dat hun kind niet tijdig genoeg fietste of achterbleef met zwemles. “Het lijkt alsof het kind vanaf de verlostafel zijn fietsje moet pakken of zijn rolschaatsen moet aantrekken. Geef dat kind nou eens de tijd. Kinderen zijn van nature onderzoekend. En toch zijn ouders constant bezig hun kind motorisch te stimuleren. Elke dag moet weer een nieuwe belevenis zijn. Hou daar toch eens mee op.”

Nog geen dag later kwam mij een artikel onder ogen uit de Psy. (Broeren, 2011)  Dit is ook een treffend veelzeggend voorbeeld van wat ik hier voor het voetlicht probeer te brengen. Titel van het artikel: “Spoor angst bij kinderen zo vroeg mogelijk op.”  Inleiding; “Tussen de vijf en tien procent van de kinderen krijgt vroeg of laat te maken met een angststoornis. Deze angsten kunnen een grote negatieve invloed hebben op de rest van hun leven. Volgens universitair docent Suzanne Broeren kan een angststoornis al op zeer jonge leeftijd opgespoord worden met behulp van oudervragenlijsten.” Waarom is het signaleren van angststoornissen bij kinderen zo belangrijk, wordt haar gevraagd in het interview…”Omdat het een groot probleem is. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat vijf tot tien procent van de kinderen op een bepaald moment in hun jeugd voldoet aan de diagnostische criteria van een angststoornis.” En: “De eerste symptomen zijn vaak al te zien bij kleuters, en zelfs bij peuters. Daarom zou ik er dan ook voor willen pleiten dat kinderen tussen de twee en drie jaar al gescreend worden door middel van een oudervragenlijst als zij angstig zijn. Consultatiebureaus en scholen kunnen ouders op die vragenlijst wijzen.”

Ik ben ondertussen zelf zover dat ik boos word van zo’n artikel. Dan denk ik, ja, laten we dat vooral doen, laten we vooral nog meer kinderen gaan opsporen om er een diagnose op te plakken. Laten we vooral 5 tot 10 % van alle kinderen op zo vroeg mogelijke leeftijd het etiket van een angststoornis opplakken. Waarom eigenlijk al niet in de fase dat ze 7-10  maanden zijn, en last hebben van ‘stranger distress’, het stadium dat ze de moeder echt gaan herkennen en bang zijn voor vreemde gezichten. Moeten we daar niet een therapie voor gaan ontwikkelen?

Naar mijn idee zijn we zover doorgeschoten dat we kinderen op het bed van Procrustus leggen: we hebben de onbedwingbare neiging ontwikkeld om kinderen te standaardiseren. Het kind moet koste wat het kost in een standaardmalletje passen, een bij voorkeur ‘evidencebased’ malletje. Dit fenomeen is iets, waar we allemaal aan meedoen, waar we allemaal verantwoordelijkheid voor dragen, en wat aan de orde van de dag is. Het feit dat we 1 op de 20 jongeren afkeuren als hij/zij 17 jaar wordt, is daar mijn inziens een rechtstreeks gevolg van.

De lezer die ondertussen denkt dat ik faliekant en radicaal tegen het stellen van diagnoses ben: dat is niet het geval. Die nuancering moet ik hier voor de goede orde aanbrengen. Er is wel degelijk een groep kinderen voor wie het een zegen is dat er diagnoses bestaan, en daarmee een erkenning van en de juiste hulp krijgen bij hun beperking. Ik werk en doe onderzoek bij een organisatie die beschermde woonvormen aanbiedt aan mensen met een psychiatrische beperking. Daar sprak ik onlangs een jonge man van 24 bij wie op zijn vierde jaar de klassieke vorm van autisme gediagnosticeerd werd. Wij bespraken de bovenbeschreven tendens in de samenleving om steeds meer kinderen het etiket op te plakken omdat ze ‘ergens’ in het autistisch spectrum een stoornis hebben. Hij kon zich helemaal vinden in mijn opvatting zoals boven verwoord. Hij vertelde vervolgens uit eigen ervaring over een nog ander effect van de grote groei van de groep kinderen/jongeren met een ‘stoornis’ en dus een Wajonguitkering. Hij zei: “Een instantie als het UWV neemt je eigenlijk nauwelijks nog serieus als je een beperking hebt, ze benaderen je in ieder geval met grote achterdocht. Er zijn veel jongeren die misbruik maken van de Wajong en dat heeft de Wajong een slechte naam gegeven. Het UWV is bij voorbaat geneigd je te zien als een luiwammes, die geen zin heeft om te gaan werken. Het gevolg is dat als ik vrijwilligerswerk doe, het UWV tegen mij zegt: als je dat kan, kun je ook wel gewoon gaan werken. Ik word niet meer serieus genomen in mijn beperking en dat geeft een onveilig gevoel. Voordat je het weet wordt krijg je een strafkorting. Kan ik er maar beter maar helemaal niet aan beginnen, aan vrijwilligerswerk….’ Wat hij ook nog zei was dat hij uitkijkt naar DSM5, omdat daar dan tenminste nog gradaties in komen te staan van de ernst van de stoornis. “Maar die komt pas uit in 2013”

wordt vervolgd.

bibliografie:

Broeren, S. (2011). Spoor angst bij kinderen zo vroeg mogelijk op. Psy, 14-01.

Dobber, L. (2011). Kinderen in de etikettenmachine. Trouw, 15-01. www.trouw.nl

Ewijk, van, H. (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd. Amsterdam. Uitgeverij SWP.

Helders, P. (2010). Ouders vragen teveel van hun kind. Volkskrant. www.volkskrant.nl

Vereniging van Nederlandse Gemeenten. (2011). Feiten en cijfers Wajong: https://vng.nl

breaking news!

Misschien kunt u het zich nog herinneren, in 2009, werden er 20 ambtelijke werkgroepen ingesteld. Ik kan het me nog goed herinneren, want ik heb destijds deze oproep gedaan, op deze site.

Ik kreeg vandaag een nieuwsbrief van de Eigen Kracht Centrale, en viel bijna van m’n stoel af…
Een ambtenaar, een topambtenaar nog wel, Dr. Arend Janssen, voorzitter van de interdepartementale werkgroep Participatie, geeft zijn visie, op ‘de nieuwe professional’, en hoe… https://www.youtube.com/watch?v=ooXYsV_vEzA  (als de inleiding u te lang duurt, even doorscrollen naar 3.50, waar hij over de pilot begint te praten.). De wonderen zijn de wereld nog niet uit, ik weet niet hoe het met u is, maar ik word hier heel blij van…

Dat geeft de burger weer moed!

Update 28-01-’11: Ondertussen wordt er hevig gespeculeerd, op twitter, onder welzijnswerkers en aanverwanten, of dit filmpje ‘echt’ is…En dan met name of de Arend Janssen de werkelijke Arend Janssen wel is….. Dat kan toch niet waar zijn (dat is de tendens, zie ook de gezichten van het publiek in het filmpje) dat een topambtenaar zich ‘zo gedraagt…’  Ja, wat moet ik zeggen, ik weet dat de Eigen Kracht Centrale absoluut een integere club is, dus het verhaal an sich klopt, daar steek ik m’n handen voor in het vuur. En ik vind het persoonlijk inhoudelijk ook een geweldig verhaal waar ik voor 100 % achter sta. Dit is een statement van jewelste…  En verder: of dr.Arend Janssen al dan niet een acteur heeft ingehuurd om zijn boodschap met verve te verkondigen: we gaan het zien en beleven. Wil de ware Arend Janssen opstaan?

Wat mij betreft, of er nou een acteur is ingezet of niet, mogen er meer van dergelijke New Tribal Topambtenaren opstaan: mij lijkt, dat dat de professionale wereld enorm goed zou doen.

 
update 11-02-2011
Uit betrouwbare bron heb ik ondertussen vernomen, dat Arend Jansen niet bestaat.
Wat moet ik zeggen…

au….
mijn handen doen zeer….
Ik blijf het hoe dan ook een geweldig verhaal vinden, inhoudelijk. We mochten willen, dat we zo’n Topambtenaar hadden.
Maar we hebben hem niet. Jammer.

Update!!!   (zie, wat zei ik; ‘het verhaal an sich klopt’…..en of het klopte! )

Bron: Nieuwsbrief Eigen Kracht Centrale maart 2011

“In wet: eerst plan ouders en hun netwerk
Voorstel CU-wetswijziging aangenomen in Tweede Kamer.

Vraag ouders en hun familie en vrienden bij dreigend overheidsingrijpen een hulpplan te maken voordat hulpverleners de regie overnemen. Een amendement (nr. 32 015) met deze strekking van Kamerlid Joël Voordewind (ChristenUnie) is 15 maart jl. met algemene stemmen door de Tweede Kamer aangenomen.

Met deze wet is het recht van burgers gewaarborgd om zelf een plan te maken voor hulp, steun of zorg en aan de uitvoering daarvan bij te dragen. Zo wordt de gangbare werkwijze en machtsverhoudingen in de jeugdzorg omgekeerd. De aanbodgerichte standaardbenadering wordt verlaten en maakt plaats voor het recht en de plicht van burgers om allereerst hun eigen kracht aan te spreken. Ervaring en onderzoek bij Eigen Kracht-conferenties laat zien dat mensen dat willen en kunnen: zij maken veilige plannen. Ouders en kinderen krijgen de mogelijkheid zeggenschap te houden over hun situatie nu zij voortaan het recht hebben zelf een plan te maken. Hulpverleners kunnen werken met een plan waar draagvlak voor is, doordat het is opgesteld door cliënten met hun eigen mensen.

Voor hulpverleners is dit plan uitgangspunt voor te verlenen diensten en zorg. De wet geeft hun een mandaat om eerst de familiegroep in te schakelen bij hulp die voor kinderen nodig is. Zo zijn meer hoofden, handen en harten beschikbaar. Tot op heden was deze mogelijkheid voor burgers altijd afhankelijk van de goedkeuring van een hulpverlener, hulporganisatie of de overheid. Nu schrijft de wet het voor. De wetswijziging is dan ook een belangrijke stap voorwaarts voor burgerrechten en voor vraaggestuurde zorg.

Dit amendement wordt, na toetsing op kwaliteit door de Eerste Kamer, in het Burgerlijk Wetboek opgenomen. Het streven is om in het vrijwillig kader van jeugdzorg een vergelijkbaar mandaat te verwerven voor burgers en professionals.”

 

ode aan “the crazy ones”….

Ik wil graag een filmpje laten zien; zie hieronder.

Het gaat over “the crazy ones”, oftewel de mensen die gek genoeg zijn om te denken dat ze de wereld kunnen veranderen.

Het is een ode, aan juist die mensen, omdat dat de mensen zijn die het daadwerkelijk doen…

de geest is uit de fles!

In mijn laatste bijdrage op dit blog, ‘verbroken verbindingen’, schrijf ik:

“Je kunt rustig stellen dat er op dit moment met rasse sprongen  een bewustzijn aan het ontwaken is, niet alleen in alle geledingen van zorg en welzijn, maar ook daarbuiten zoals in politiek, dat we de verkeerde weg zijn ingeslagen, en dat het de hoogste tijd is voor een herbezinning en verandering van koers.”

Dit moet ik bij deze rectificeren, want dit klopt niet, hier is de wens vader van de gedachten.

Er is sprake van een voorhoede, van ‘mens en bewustzijn’ hierover, de leden van de stichting Beroepseer bijvoorbeeld.

En er zijn voorbeelden, van aanpakkers in zorg en welzijn, die heel ondernemend  en innovatief bezig zijn, op lokaal en kleinschalig niveau:  https://www.uitzending.net/programma/Nederland-2/704-Aanpakkers_in_de_zorg.html
Absolute aanrader om naar te kijken: de uitzending van 26-12-2009, ‘Effe bij Moeder An’; Elma de Wolf in een buurt in Amsterdam West. Zij laat de kern zien, hoe simpel (en goedkoop…) het in wezen is. Laagdrempelig, kleinschalig, dichtbij… een pot eten op tafel.. zorg vanuit het hart, oftewel, met aandacht aanwezig zijn, present zijn… Hoe treffend ook gevonden: ‘Effe bij moeder An’… dat is de essentie..

Dit is voor mij een ideaal-beeld van hoe het kan zijn, zorg voor ‘mensen met een vlekkie’,  zoals Elma de Wolf ze noemt.

Er zijn prachtige initiatieven van mensen uit zorg en welzijn die bij elkaar komen om elkaar te inspireren: Bijvoorbeeld Eigen Kracht: https://www.eigen-kracht.nl/

Ik ken van allerlei mensen die heel ondernemend bezig zijn. En heel creatief, bijvoorbeeld mbv sociale media, de ruimte zoeken om te ondernemen. Die kennis delen en de verbinding met elkaar opzoeken. Marketing en Welzijn..Voor veel mensen klinkt dit als vloeken in de kerk, maar ik denk dat marktgericht werken iets  heel anders is dan productiegericht werken. Bij echt marktgericht werken is de centrale vraag: hoe tevreden is de klant… Als dit het leidende principe was geweest de laatste jaren in het land van GGz en Welzijn, zoals dat in het echte bedrijfsleven het geval is, dan was GGz en Welzijn allang hoog en breed failliet geweest… Dus ik zou zeggen: leve het ondernemerschap!
Zulke mensen: https://www.annekekrakers.nl/, ondernemers van geboorte, met een passie voor het vak, daar kunnen we er wat mij betreft veel meer van gebruiken…

‘Mensenzorg, een transitiebeweging’ in Rotterdam, een prachtig zelfstandig maatschappelijk initiatief van 15 mensen: https://transitiepraktijk.nl/files/brochure%20mensenzorg.pdf

Het Eigen Kracht manifest van de beweging ‘Amsterdam als Wikistad’, een initiatief van 20 Amsterdammers, ‘weg met Frankenstein, leve Wikistad!’: http://www.wikistad.nl.  Over failliete praktijken en een mentale revolutie…  (mooi manifest, doet me denken aan de Provo’s..)

Er is absoluut van alles gaande, op lokaal en kleinschalig niveau, midden in daar waar het gebeurt,  op en vanaf de werkvloer zelf..

Dat is ook de enige manier waarop het kan gebeuren, in mijn ogen, daar moet het vandaan komen, en nergens anders van.

Maar het is nog lang niet zo dat dat breed aan ‘het ontwaken’ is, zeker niet op politiek en bestuurlijk niveau: de realiteit is gewoon en toch echt dat men daar nog in diepe slaap lijkt te verkeren, afgeschermd in hun ivoren torens als ze zich wanen. Maar dat neemt niet weg dat er professionals alom in den lande zijn, die wel klaarwakker en springlevend zijn.  Die gaan staan voor hun vak, en alle creativiteit die ze hebben aanwenden om er iets moois en goeds van te maken.

En de motor van dit, deze niet meer te stuiten beweging ‘bottom up’, vanuit het primaire proces zelf, vanaf de werkvloer, vanuit de klei, deze geest die uit de fles is:

de ongekende kracht van beroepstrots

Wat ik hierboven beschrijf, dat is eigenlijk de kern van waar mijn hele verhaal om draait: de sociaal ingenieur die de sociaal werker kan worden, als hij daarin ‘gaat zitten’, in de kracht van zijn beroepstrots. Maar nu: Eerst weer terug naar de lijn van het betoog wat ik van plan was te houden. Wat ik nu graag wil gaan beschrijven is de soort samenleving waar wij in leven. Van optimistisch vooruitgangsgeloof naar de worsteling om de complexiteit aan te kunnen. En hoe daardoor ook het hogelijk gewaardeerde sociale vermogen dat een mens tegenwoordig moet hebben, tegelijkertijd ook een uitsluitingsgrond is geworden, voor iedereen die daar niet kan beantwoorden.

wordt vervolgd.

verbroken verbindingen in welzijn en zorg

Dit is deel 2 van  De sociaal werker als sociaal ingenieur dankzij de ongekende kracht van beroepstrots.

Dit is het vervolg op deel 1:  Ambachtelijk werk en productiewerk, zoals gisteren geplaatst op dit blog.

Binnenkort volgt deel 3 (zit nog ‘in de pen’).

VERBROKEN VERBINDINGEN IN WELZIJN EN ZORG

In deel 1 heb ik de structuur; de hardware van de klassieke organisatie (alle regelvermogen uit het primaire proces) versus die van het nieuwe organiseren  (zoveel mogelijk regelvermogen terug in het primaire proces) beschreven.  Tevens werd gesteld hoe de manier van organiseren in de publieke sector zich de afgelopen 20 jaar precies in omgekeerde richting heeft voltrokken. Als je op dit moment gaat inventariseren in de publieke sector hoe er wordt gewerkt, dat vind je het summum van wat bureaucratie in wezen is: controle en beheersing door protocollen en voorschriften, scheiding van denken en doen, en verregaande uiteenrafeling van taken. Laten we eens kijken wat dat de publieke sector heeft opgeleverd. En dan ga ik specifiek kijken naar het domein van welzijn en geestelijke gezondheidszorg. Ik zal enige ontwikkelingen gaan beschrijven, constateringen doen, over de stand van zaken in GGz en welzijn.

Eerst eens wat cijfers, de gegevens daarvoor komen rechtstreeks uit de oratie die Hans van Ewijk 8 november jl. gehouden heeft bij de aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap ‘Grondslagen van het maatschappelijk werk’ aan de Universiteit van Humanistiek Utrecht. (1)

“De afgelopen 10 jaar zijn de geestelijke gezondheidszorg, de jeugdzorg, de scholen voor kinderen met ernstige gedragsproblemen, de Wajongregeling voor jong gehandicapten en de zorg voor jongeren met een licht verstandelijke handicap met 10 % per jaar toegenomen. Dat betekent een verdubbeling in 10 jaar tijd. Opvallend is ook dat Nederland een institutieland bij uitstek is. We staan in Europa aan de top wat betreft hospitaalbedden in de geestelijke gezondheidszorg en kinderen in het speciaal onderwijs. In Nederland zijn meer mensen met een verstandelijke handicap in instituties geplaatst dan in UK en Scandinavië samen. We hebben te maken met een dramatische groei in dure gespecialiseerde hulpverlening.”

In Nederland is de situatie zo, dat 1 op de 20 jongeren op zijn/haar 17e te horen krijgt dat hij/zij levenslang gehandicapt wordt verklaard en een Wajonguitkering krijgt… Een op de 20 jonge mensen wordt op z’n 18e weggezet in een uitkeringssituatie en krijgt de boodschap dat hij niet volwaardig mee kan doen in onze maatschappij...

Van Ewijk zegt verder: “De stoornisbenadering voert de boventoon. Deze wordt gedreven door de neiging om in mensen stoornissen, ziektes en handicaps te identificeren, te diagnosticeren en te behandelen, bij voorkeur via evidence based protocollen. De gediagnosticeerde stoornis is leidend in het conceptualiseren van wat er aan de hand is en wat gedaan moet worden. Vaak nemen degenen die gediagnosticeerd zijn het etiket over en verenigen zich in organisaties van chronisch zieken, patiënten en gehandicapten in al hun rijkheid en verscheidenheid. En zo ontstaat ook hier een configuratie van belangengroepen, bestuurlijke afdelingen en specifieke regelgeving die de afzonderlijke handicaps en stoornissen uitvergroten tot eigen beleidsterreinen, eigen cliëntenorganisaties en deur aan deur collectes. De remedie concentreert zich op behandeling van stoornissen en leidt tot overconcentratie op de stoornis zelf en daarmee tot reductie, specialisering en institutionalisering. We kunnen zelf spreken van een driedubbele reductie of ontkoppeling. We halen het individu uit zijn directe omgeving naar de behandelkamer of de institutie, we isoleren in de persoon de stoornis en behandelen de stoornis met een geprotocoliseerde behandeling waarbij de strakke methodiek de interactie tussen professional en cliënt bepaalt.”

En tot slot nog een passage waarin hij een treffende beschrijving geeft van de cultuur in de klassieke organisatiestructuur van zorg-en welzijnsland.

“Het succes van de vooruitgangsstaat lag voor een groot deel in het vermogen van de kennisindustrie om arbeidsprocessen op te splitsen in afzonderlijke handelingen en die afzonderlijke handelingen te verbijzonderen en effectiever te maken. Zo ontstonden tal van deeldisciplines waar geleerden heel veel over heel weinig wisten en juist deze geleerden kregen het meeste aanzien. De huisarts boog voor de specialist, de specialist boog voor de specialist in organen, en de orgaanspecialist voor de specialist van een deel van het orgaan, en allen bogen voor hen die alles wisten van cellen en genen. Daaromheen hebben we een fijnmazig net van beroepen, voorzieningen en regelgeving ontwikkeld.  We hebben uitvoering, diagnose en management uit elkaar getrokken en de laatste decennia is het sociaal werk en de geestelijke gezondheidszorg vergaand opgedeeld in deelproducten, producten en projecten die per stuk afrekenbaar en planbaar zijn.”

Je kunt rustig stellen dat er op dit moment met rasse sprongen  een bewustzijn aan het ontwaken is, niet alleen in alle geledingen van zorg en welzijn, maar ook daarbuiten zoals in politiek, dat we de verkeerde weg zijn ingeslagen, en dat het de hoogste tijd is voor een herbezinning en verandering van koers.

We kunnen de zelfde constatering maken als destijds Volvo-president Gyllehammer maakte ten aanzien van zijn professionals: heel veel goed opgeleide werknemers zijn niet langer bereid om monotoon en repeterend werk te verrichten. En let op, we hebben het niet over auto’s, maar over mensen die met mensen werken. Mensen die in aanvang voor deze professie kozen vanuit een betrokkenheid iets te betekenen voor een ander mens.

Het verloop, verzuim en burn-out is giga-groot in welzijn en zorg. Zorgverzekeraar Menzis heeft vorig jaar een onderzoek verricht onder mensen die in de zorg werken, en de uitkomst daarvan was dat 60% serieus overweegt de zorg te verlaten. (2)  De belangrijkste reden daarvan is professionals zich niet meer herkennen, zich niet meer kunnen verbinden in de bureaucratische cultuur zoals ondertussen uitvoerig geschetst. Ze moeten te vaak handelingen verrichten, besluiten nemen, die rechtlijnig ingaan tegen hun oprechte gevoel van wat hun eigen vakmanschap en professionaliteit inhoudt, ofwel; men lijdt massaal aan beroepszeer.

Dat het niet overdreven is te stellen dat het bewustzijn hierover breed aan het ontwaken is moge duidelijk zijn aan de hand van het advies dat de Raad van State voorjaar 2010 uitbracht aan de regering. Hierin staat letterlijk:

“De overheid streeft, op ideologische gronden, al jaren naar meer marktwerking, verzelfstandiging, privatisering of hoe dat ook maar wordt genoemd. Zij heeft door het besturen op afstand minder deskundige ambtenaren en komt steeds losser te staan van de werkers in het veld. De verloren gegane directe relatie wordt gecompenseerd door het invoeren van regels en controlemechanismen die ervoor moeten zorgen dat er beheersing kan blijven plaatsvinden. Professionals worden daardoor omgeven door een papieren werkelijkheid en gestuurd en gepest door managers die zich als overheidscontroleurs gedragen en die de rapporten en de verantwoordingen verzamelen die de professionals dagelijks moeten maken. De uren die nodig zijn om dit hele bureaucratische papieren bouwwerk in stand te houden gaat ten koste van veel tijd en geld dat veel beter zou kunnen worden gebruikt voor het werk zelf dat in de samenleving moet gebeuren. De bemoeienis tast bovendien de werkers aan in hun beroepseer, hetgeen leidt tot frustraties en het verlies aan arbeidsvreugde.” (3)

De Transitiebeweging Mensenzorg spreekt over “beheerszieke institutionele structuren” en voegt daar nog het volgende perspectief aan toe:
“Dit starre management en gebrek aan ondernemerschap is echter lang niet alleen te wijten aan zorgorganisaties en hun managers. Zorgaanbieders moeten opereren binnen een zorgsysteem met een structuur en cultuur die een flexibelere, rijkere zorgorganisatie hinderen.
De zorg kent – ook in vergelijking met andere collectieve sectoren – een waar woud van financieringsregelingen en andere regels. Hierdoor staan er tussen de gefragmenteerde onderdelen van de zorg zware financiële schotten. Dit komt doordat institutionele structuren en partijen te veel situaties op een microniveau proberen te controleren. Men probeert op landelijk niveau te veel de details van de zorg uit te denken en te standaardiseren, terwijl men juist het gewenste lange termijn-perspectief niet biedt. Noch de overheid, noch andere landelijk opererende actoren bieden een krachtige en inspirerende visie waar onze zorg heen moet.” (4)

We zitten in Welzijn en Zorg met een systeem opgescheept, waarin de verbindingen op alle mogelijke manieren verbroken zijn. Verbindingen tussen lichaam en geest; tussen management en werkvloer; tussen financiering en zorginhoud; tussen gezondheid en andere maatschappelijke domeinen; en tussen zorgverlener en verzorgde.

1. 2010. Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd. Hans van Ewijk. Oratie bij de aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap ‘Grondslagen van het maatschappelijk werk’ aan de Universiteit van Humanistiek. Uitgeverij SWP Amsterdam. https://www.canonsociaalwerk.eu/1994_wetenschap_leerstoel/2010%20Hans%20van%20Ewijk%20Maatschappelijk%20werk%20in%20een%20sociaal%20gevoelige%20tijd.pdf

2. 2010. Grote leegloop dreigt in de zorg. De Nationale Enquête Werken in de zorg, een onderzoek uitgevoerd door zorgverzekeraar Menzis. https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/grote-leegloop-dreigt-in-de-zorg~bee0ec62/

3. 2010. De zorg over professionals. Herman Tjeenk Willink, voorzitter van de Raad van State. https://beroepseer.nl/blogs/statement-raad-van-state-over-beroepseer/

4. 2009. Mensenzorg, een transitiebeweging: https://beroepseer.nl/wp-content/uploads/2010/12/mensenzorg_een_transitiebeweging.pdf

 

Annette Schulte

De sociaal werker als sociaal ingenieur

“De vraag dient zich aan of er niet een verruiming nodig is van de sociale agenda en daarmee van de rol van professionals in het agogische werk. De traditionele agenda van de sociale sector wordt beheerst door hulpvragen, door probleemsituaties, door cliënten. Er wordt middels sociale interventie gewerkt op het niveau van de persoon of zijn directe leefomgeving. Kerntaken die buiten de diade van hulpverlener-cliënt vallen, zoals signalering en preventie, krijgen nauwelijks aandacht.”

Dit werd al in 2002 door Jan Steyaert in zijn lectorale rede “Het sociale dividend van technologie” naar voren gebracht. De pointe die hij maakt is deze: wij zijn teveel gericht in het agogische domein op organiseren van hulpverlening, en ook de sociale wetenschappen stellen zich grotendeels te beschouwend en neutraal op om op deze rol te worden aangesproken. Waar Steyaert dan ook al in 2002 voor gepleit heeft is “tegemoet te gaan komen aan de behoefte die er is aan een professional, die aan de grotere dynamiek van de samenleving sleutelt, de kansen voor sociale kwaliteit ontwikkelt, en zich niet laat ontmoedigen door hoongelach over de ‘maakbare’ samenleving of ‘wereldverbeteraars’.” Zie: http://www.steyaert.org/jan/publicaties/2002%20oraties%20Steyaert%20van%20der%20Laan.pdf

Ik voel mij zeer aangesproken door deze gedachte. Ik denk sowieso dat er een grote noodzaak is, dat we onze kokerbrilletjes afzetten, en buiten de grenzen van de afgebakende hokjes durven te gaan kijken. De vrije ruimte op gaan zoeken, om in alle openheid kennis te delen en nieuwe verbindingen tot stand te brengen. Ik hoop daaraan een bijdrage te leveren door een aantal stukken te gaan schrijven op dit blog. Ik weet nog niet precies waar het naar toe gaat, maar de leidende gedachte, tegelijkertijd ook de drive van waaruit ik zelf deze stukken schrijf, is:

“De sociaal werker als sociaal ingenieur dankzij de ongekende kracht van beroepstrots.”

Ik ga de komende tijd in de geest van deze gedachte bijdrages op het blog schrijven.

Dit is deel 1.

OVER AMBACHTELIJK WERK EN PRODUCTIEWERK

Het werk in de publieke sector is in de laatste tientallen jaren onderhevig geweest aan ‘taylorisatie’;  het werk is op allerlei manieren uiteengerafeld, en het regelvermogen is zo goed als verdwenen. De geschiedenis en de oorsprong daarvan, daar gaat dit stuk over.

Deze opsplitsing en uiteenrafeling van het primaire proces is ontstaan bij het begin van de industriële revolutie, toen ambachtelijk werk verdween en werd omgezet naar productiewerk. Dit gebeurde onder leiding van Frederick Winslow Taylor, vandaar de naam van deze methode. De kern van deze methode is dat ambachtelijk werk omgezet werd in productiewerk door er rationalisatieprincipes op toe te passen. Het productieproces werd uiteengerafeld tot een reeks van uitzonderlijke handelingen, en voor die afzonderlijke handelingen werd de meeste efficiënte manier van uitvoering en volgorde bedacht (de lopende band deed zijn intrede..)

Het regelvermogen werd uit het uitvoerend proces gehaald, er kwam een strikte scheiding van denken en doen. Er werden regelfuncties in het leven geroepen: de geboorte van het management was een feit.  Ook dat management werd aan het zelfde principe onderworpen en uiteengerafeld in deelspecialismen. Zo kreeg je afdelingen inkoop, productie, verkoop, personeelsbeheer. Dit is, zoals dat heet, de ‘klassieke organisatiestructuur.’ Dat is ook waar de oorsprong van het bureaucratisch model ligt. Bureaucratie heeft nu een negatieve bijklank maar het bureaucratisch model was destijds oprecht bedoeld als de ideale organisatiestructuur. (van Amelsvoort en Kuipers, 1990)

Dit model heeft goed gefunctioneerd zolang de omstandigheden voorspelbaar waren, en iedereen tevreden was met standaardproducten. Gaandeweg afgelopen eeuw begon het klassieke organisatiemodel steeds meer te kraken in haar voegen, omdat de markt (de klant) steeds andere eisen ging stellen, zoals hogere kwaliteit. Lang probeerde men nog de oplossing daarvoor te zoeken zonder in het systeem an sich in te grijpen, door steeds maar extra ‘kolommen’ toe te voegen, zoals kwaliteitsbeheer.  Het failliet van dit systeem werd in het bedrijfsleven definitief ingeluid door de wens van de klant om ‘maatwerk’. Maatwerk kunnen leveren betekent dat de omstandigheden complex en onvoorspelbaar worden, en dat vraagt goed kunnen anticiperen en terugkoppelen op lokaal niveau. Je moet dan in het primaire proces op basis van de actuele informatie die zich aandient kunnen bijstellen en corrigeren. Dan kan het niet meer zo zijn, dat er voor een relatief simpele beslissing om af te wijken van standaard, eerst 5 afdelingen ingeschakeld moeten worden, en dat je dan ook nog hoog in de top moet gaan zoeken naar iemand met voldoende totaaloverzicht om te kunnen besluiten of afgeweken kan worden van de standaard.

Ashby noemde dit de wet van de vereiste variëteit: deze wet stelt dat gevarieerdheid slecht beantwoord kan worden met gevarieerdheid. (van Amelsvoort en Kuipers, 1990)) Dit vereist een wezenlijk ander systeem van werken en organiseren dan het logge en bureaucratische apparaat dat de klassieke organisatie is.

Een aansprekende voorloper op  het nieuwe organiseren was autofabriek Volvo in de jaren’70 en ’80. Volvo-president Gyllehammer haalde dit gegeven uit de destijds nog experimentele sfeer. De directe aanleiding was dat een nieuwe generatie goed opgeleide Zweedse werknemers niet meer bereid was monotoon en repeterend werk te verrichten. Men had te kampen met een hoog ziekteverzuim en een veel verloop. Gyllehammer besloot de manier van produceren drastisch om te gooien.  Dit project is feitelijk de moeder geworden van het nieuwe organiseren. Dit voorbeeld is zo aansprekend omdat de auto-industrie bij uitstek geschikt leek voor assemblage en lopende band werk. Wat gebeurde was dat in teams van 10 à 15 mensen complete auto’s werden gebouwd. “Iedere ploeg leverde 4 Volvo’s per dag af die ook een ‘handtekening’ van het team meekregen. Stelselmatige kwaliteitscontroles door afzonderlijke controleurs waren er niet meer: het functioneren van de wagens werd door de bouwers zelf getest. Ergonomisch werd de werkplaats ook verbeterd. Het werk gebeurde op één vaste plaats, en voor de lastige montageklusjes hoefde je niet meer in alle bochten te wringen, maar werd de auto met een kantelapparaat in de meest geschikte stand gebracht. Resultaat: grote stijging van de motivatie van de werknemers, tevredener klanten en na de nodige aanlooptijd: daardoor hoger rendement van de Volvofabriek.”(van Amelsvoort en Kuipers, 1990, p.11)

Deze trend van rationalisatie en standaardisatie van het productieproces is vanaf die tijd in het bedrijfsleven definitief op zijn retour. Al sinds de jaren ’80 is daar dus het besef dat de klant niet meer om een gestandaardiseerd product vraagt, maar om maatwerk. Om goed maatwerk te kunnen leveren is nodig dat degene in het uitvoeringsproces regelvermogen bezit.

Deze trend zette zich vanaf dat moment onherroepelijk door in andere takken. Zo gingen begin jaren ’90 bijvoorbeeld ook banken gaandeweg over op deze nieuwe manier van organiseren die het mogelijk maakte maatwerk af te leveren. Was het tot dan toe gebruikelijk, dat een klant met 3 verschillende vragen bij 3 verschillende loketten aan moest kloppen, nu werd er zoveel regelvermogen in het primaire proces bij 1 team, 1 loket, gebracht, dat die met alle vragen van de klant aan de slag konden.(2)

Terug nu naar de publieke dienstverlening. Daar heeft zich, heel verbazingwekkend feitelijk, als je het in het perspectief plaats van bovenstaande ontwikkeling, vanaf jaren eind jaren’80-’begin jaren 90 een precies omgekeerde ontwikkeling plaats gevonden.Er deed zich de noodzaak voor meer bedrijfsmatig te gaan werken, en men heeft blindelings en collectief de oude structuur uit het bedrijfsleven gekopieerd, die op dat moment in het bedrijfsleven zelf al als achterhaald beschouwd werd. Namelijk de hele boel in het primaire proces uit elkaar trekken, in stukjes opdelen, en een uitgebreid management daaromheen optuigen.

Het systeem waar we vandaag de dag mee opgescheept zitten (en dan heb ik dus over organisatiestructuur) in het publieke domein, is een Tayloriaans systeem bij uitstek. “Onder invloed van de groeiende maatschappelijke vraag naar deze diensten (gezondheidszorg, welzijn, onderwijs en veiligheid) en de daardoor stijgende kosten in combinatie met een steeds grotere publieke, mediale en politieke belangstelling voor ‘kwaliteitsfouten’ hebben bestuurders zich genoodzaakt gevoeld via onder andere prestatiecontracten, (halfslachtige ) marktwerking en protocollen de organisaties en de professionals naar hun hand te zetten. Professionals werden uitvoerder van elders vastgestelde doelen: Taylorisering ten voeten uit.” (Jansen, van den Brink en Kole, p.337)

Amelsvoort, van, P., Kuipers, H. (1990). Slagvaardig organiseren. Deventer: Kluwer bedrijfswetenschappen.  https://www.managementboek.nl/boek/9789026714733/slagvaardig-organiseren-herman-kuipers

Assen, A. (1980). Organiseren met een menselijke maat. Samson

(ik noem op deze plek maar een van boeken van professor Albert van Assen (zaliger), om recht te doen van wie ik deze wijsheid heb , maar in in werkelijkheid komt dit gewoon uit mijn aantekeningen uit de colleges die ik begin jaren’90 bij hem gevolgd heb, toen ik de studie Psychologie van Arbeid en Organisatie deed aan de universiteit van Nijmegen. Albert van Assen werkte in de praktijk zelf met de socio-technische ontwerpleer, op de ING bank in Amsterdam. Hij is degene geweest die aan de wieg gestaan heeft van de nieuwe wind die ging waaien in de bankwereld zoals boven geschetst. In zijn colleges ging hij in op de historische context maar liet ook gastlessen verzorgen door andere grondleggers van de socio-techniek in Nederland als Pierre van Amelsvoort. (zie 1)  (of meer precies gezegd: de echte grondlegger van de socio-techniek was de Sitter, dit vond echter weinig weerklank, totdat er daadwerkelijk een socio-technische (her)ontwerpleer aan gekoppeld werd door van Amelsvoort en Kuipers )

>>>De socio-techniek is een (her)ontwerpleer, met de volgende grondgedachte: “complexe taken in een eenvoudige organisatie in plaats van eenvoudige taken in een complexe organisatie.

Nu, op dit moment, een stukje verder in de historie dan destijds, mag je m.i. rustig stellen, dat de de socio-technische ontwerpleer feitelijk de hardware levert, qua organisatiestructuur de bakermat is,  voor wat tegenwoordig het ‘Rijnlands Organiseren’ wordt genoemd. 

Jansen, T.,  Brink, van den, G,  &  Kole, J. (2009),  Beroepstrots, een ongekende kracht. Amsterdam, Boom.

 

Annette Schulte