Ieder kind telt. Hand in hand voor nieuw jeugdkansenbeleid. Deel 1

Ieder kind telt. Ieder kind verdient het geliefd te zijn om wie het is en te worden uitgedaagd op wat het kan. Dat het beseft dat zijn leven waard is geleefd te worden, dat zijn talent en mogelijkheden uit de verf komen, en dat hij de kennis en de vaardigheden, de attitudes en de inzichten verwerft voor volwaardig samenleven en een eerbaar beroep. En, zoals Erasmus ons voorhoudt, het geluk te ervaren om te willen zijn wat je bent. Dat is in Nederland niet voor ieder kind weggelegd. Te veel kinderen groeien op in armoede, lijden onder kindermishandeling of zitten in andere toestanden die hun startpositie en jonge levensloop negatief beïnvloeden. Deze ‘sociale kwestie’ is inmiddels in tal van rapporten en adviezen voor het voetlicht gebracht. Ongelijkheid van kansen is slecht vanuit maatschappelijke en vanuit financieel-economische optiek, zo is genoegzaam bekend. Maar er ligt hier vooral ook een morele opdracht; komt het niet ieder kind toe te delen in het verheffingsideaal dat ons zo veel gebracht heeft?

Velen werken eraan

Kansengelijkheid is al langer onderwerp van publiek en politiek debat, vooral in de onderwijswereld. We beseffen echter steeds meer hoezeer armoede en gezinsomstandigheden de uitgangspositie van kinderen bepalen, en ook dat daar wel degelijk iets aan te doen valt. Maar laten we de velen niet vergeten die zich in andere disciplines en verbanden inzetten voor deze kinderen en jongeren, vrijwillig of beroepsmatig. Met elkaar vormen ze een geweldig potentieel, al die mensen die zich in de praktijk van alledag wijden aan deze belangrijke maatschappelijke en pedagogische opdracht: in gezinsondersteuning en opvoedingsvoorlichting, armoedebestrijding en schuldhulpverlening, babyzorg en vroege-jeugdvoorzieningen, speeltuinen en kinderboerderijen, wijkteams, jeugdhulpverlening en gezondheidszorg, geloofsgemeenschappen en onderwijs, sport en kunsten, bibliotheek, media en kinderboekenschrijvers, jongerenwerk en kindwelzijn, politie en justitie, sociaal ondernemers en de vele bedrijven die van betekenis zijn voor de vorming van jongeren en kansen bieden op sociale mobiliteit. Wie eigenlijk niet? De organisaties van waaruit deze mensen werken, de gemeenten en de Rijksoverheid hebben met elkaar maar één taak, dat is ervoor te zorgen dat dit werk ook daadwerkelijk en zo goed mogelijk uit de verf komt. Het betekent sturing die motiveert, beleid dat werkt, regels die kloppen, aanmoedigen van verbinding, waarborgen van duurzaamheid en geld waar nodig. Wat dat laatste betreft; schraalhans is keukenmeester.

Bestuur en beleid kunnen beter

Want wie zich in het overheidsbeleid verdiept moet vaststellen dat een gevoel voor urgentie te wensen overlaat. Je moet het hele Regeerakkoord doorploegen om maar enigszins een beeld te krijgen van wat het Kabinet met deze kinderen en jongeren voorheeft en dat levert een versnipperd en weinig samenhangend beeld op. Een beeld ook dat niet bepaald blijk geeft van een ferme wil. Er zijn gelukkig gemeenten die dat beter doen, al was het maar om dat zij een beter zicht hebben op het geheel en omdat ze het belang van de kwestie scherper zien. Maar worden zij door rijksbeleid en regelgeving voldoende ondersteund in hun jeugdkansenbeleid? Beleid en bestuur zijn bovendien nog sterk verkokerd en veel van de betrokken organisaties weten elkaar niet goed te vinden. Overigens heb ik ondervonden dat dit op het niveau van de dagelijkse praktijk veel minder het geval is. Daar voelen de mensen de hitte van de dag en als ze elkaar leren kennen ontdekken ze dat ze veel aan elkaar kunnen hebben en dat samenwerken loont. Maar kom je op de niveaus waar dit praktijkgevoel ontbreekt, dan scheiden de wegen en domineren de belangen.

Op naar een Jeugdkansenplan

Daarom komt er een Jeugdkansenplan. Tenminste, als het aan mij ligt. Dit plan gaat over alle en ieders inspanningen die nodig zijn als je effectief wilt werken aan de kwaliteit van leven van deze kinderen en een wervend toekomstperspectief. Het Jeugdkansenplan is een inclusieve benadering die iedereen die zich voor deze kinderen en jongeren inzet een plek heeft en motiveert het best uit zichzelf te halen voor deze opdracht. Die inclusiviteit is er ook op het niveau van beleid en bestuur. Het plan bevat de volgende onderwerpen en zet die bij elkaar in een samenhangend verband. Ze zijn ook onderling sterk vervlochten. 1. Ouderkracht 2. Stabiele gezinnen 3. Armoedebestrijding 4. Gezondheidszorg en jeugdhulp 5. Vroege jeugd 6. Onderwijs 7. Vrije tijd van kwaliteit 8. Mentoring 9. Werk 10. Villages to raise a child. In een volgend artikel werk ik dit verder uit.

Het perspectief van Putnam

Vergelijk het met het energiezuinig maken van je woning. Dan beperk je je niet tot één maatregel maar tref je daarvan een hele reeks die met elkaar het beste effect sorteren. Van dikke gordijnen tot zonnepanelen. Van radiatorfolie tot spouwmuurisolatie. Van dubbel glas tot een zuinige cv-ketel. Van geitenwollen sokken tot een warme trui en van vloerisolatie tot een slimme thermostaat. Deze maatregelen verschillen onderling op kosten, impact en op hoe lang het duurt voordat de investering eruit is. Met elkaar en in samenhang leveren ze het beste resultaat. Zo is het ook met de aanpak van kansengelijkheid. Die vergt een verscheidenheid aan maatregelen en dat maakt het een opdracht voor velen. De inclusieve benadering van het Jeugdkansenplan is goed terug te vinden in het betoog van de Harvard-socioloog Robert Putnam in zijn Our Kids [1] [2]. In deze wervende en wetenschappelijke doorwrochte publicatie beschrijft hij hoe en hoezeer in de VS de kloof tussen hoog- en laagopgeleid, welgesteld en armlastig, kansrijk en kansarm gegroeid is. Het is in Nederland weliswaar niet zo erg als in de VS, maar voor veel steden en wijken zijn er goede redenen om zijn analyse serieus te nemen. Dat geldt ook voor de oplossingen die Putnam bepleit om de ‘opportunity gap’ aan te pakken.

Het zijn ónze kinderen

Het Jeugdkansenplan is gebaseerd op de remedie die Putnam bepleit. Je kunt kansengelijkheid effectief aanpakken als je aangrijpt op alle relevante factoren en omstandigheden die die kansen uitmaken en dankzij de inzet van velen die zich aan deze belangrijke opdracht wijden. Putnam heeft het niet erg op met omvattende federale programma’s maar ziet de kansen veel meer in lokale en regionale initiatieven die voorbeelden zijn van zo’n inclusieve aanpak. Als voorbeeld noemt hij de Harlem Children’s Zone waar op het niveau van een stadsgebied gewerkt wordt aan de kwaliteit van leven, de vorming en de ontwikkeling van de jeugd, zeg maar vanaf de conceptie tot aan de jaren des onderscheids. Nu is Nederland maar een klein land dus een aanpak op nationaal niveau in combinatie met gemeentelijk initiatief kan hier heel goed. Verder is het van belang goede voorbeelden te scouten die ons inspireren en waaraan we ons op trekken; die zijn er volop. Robert Putnam doet tenslotte een indringend beroep op de maatschappelijke elites van zijn land zich te engageren met de vele kinderen die beter verdienen. Want, zo stelt hij: These kids belong to us, and we belong to them; they are our kids. Geldt deze oproep ook niet ons?

Bestuur en beleid dienen de praktijk

Het Jeugdkansenplan is er dus eerst en vooral voor de velen die zich in de praktijk van alledag inzetten voor deze kinderen en jongeren: ouders en anderen uit de naaste omgeving van de jeugd, vrijwilligers en professionals. Het beleid van de instituties en de overheden is daaraan dienstig. Bestuur en beleid leggen zich tenminste toe op de volgende vijf aandachtspunten:

  1. Praktijkrelevantie. Dat de mensen van de dagelijkse praktijk hun werk toegewijd, naar eer en geweten en vakbekwaam verrichten.[2] Dat heeft consequenties voor de governance en voor het agogisch handelen van bestuurders en beleidsmakers.
  2. Verbinding. Dat deze mensen elkaar opzoeken en weten te vinden in een gezamenlijke opdracht op wijk- en lokaal niveau. De instituties, de gemeenten en het Rijk volgen dit goede voorbeeld. Het Rijk doet dat door coördinatie en verbinding tussen alle relevante departementen: AZ, BZK, LNV, VWS, OCW, SZW, J&V, EZ en Financiën.
  3. Duurzaamheid. Dat die samenwerking op wijk- en gebiedsniveau gekenmerkt wordt door continuïteit. Dat geldt ook voor bestuur en beleid.
  4. Beleid dat werkt. Het Jeugdkansenplan biedt de mogelijkheid van een sterkte-zwakte analyse op de hierboven opgesomde terreinen. Op basis daarvan kan aanvullend beleid plaatsvinden en extra geld worden ingezet.
  5. Een sterke kennisbasis. Dat dit werk van de dagelijkse praktijk gevoed en ondersteund wordt met wetenschappelijke kennis. Dit veronderstelt een onderzoeksprogramma waarin alles wat we al weten over de aanpak van jeugdkansen gebundeld wordt, dat zicht geeft op werkende praktijken en dat nieuwe initiatieven wetenschappelijk begeleidt.

Laten we met elkaar gaan voor deze kinderen en jongeren. Vele handen maken licht werk. Is het geen prachtige opdracht?

Dat was het eerste onderdeel van een tweeluik. Het tweede deel volgt binnenkort.

Noten
[1] Robert Putnam. Our Kids. The American Dream in Crisis. New York 2015
[2] Deze trits in ontleend aan Howard Gardner’s kenmerken van Goed Werk: engagement, ethics en excellence.

Pedagogisch engagement: www.pedeng.nl

 

Nieuwsbrief ontvangen?

Wij houden u graag op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen Stichting Beroepseer.  Wilt u onze nieuwsbrief ontvangen? Dan kunt u zich hieronder aanmelden.

Contact

Adres:
Multatulilaan 12
4103 NM Culemborg

Email:
info@beroepseer.nl

© Stichting beroepseer