Skip to main content

Howard Gardner over zijn ervaringen met aanvragen subsidie voor wetenschappelijk onderzoek

Wie wetenschappelijk onderzoek wil doen op het gebied van psychologie, onderwijs en aanverwante gebieden is afhankelijk van subsidie. De Amerikaanse psycholoog Howard Gardner vindt dat hij zich gelukkig mag prijzen als hij terugkijkt op zijn ervaringen met subsidies in de tijd waarin hij en zijn collega’s werkten aan het Harvard Project Zero. Vijftig jaar lang ontvingen zij subsidie en over het algemeen verliepen de aanvragen daarvoor zonder problemen, met uitzondering van drie gevallen, waarbij besloten werd af te zien van de subsidiëring.
Howard Gardner is hoogleraar Cognition and Education aan Harvard Graduate School of Education en bekend geworden door zijn theorie van de meervoudige intelligentie en het Good Work Project*) waaraan hij in de jaren 1995 -2006 met collega’s Mihaly Csikszentmihalyi en William Damon werkte.

Gardner schrijft dat in de periode 1970 – 1980 subsidie voor de universiteit afkomstig was van de Amerikaanse federale overheid: National Institutes of Health, National Science Foundation en een niet meer bestaand onderwijsfonds, National Institute of Education. Toen Ronald Reagan aantrad als president verkondigde hij dat “de sociale wetenschap hetzelfde was als socialisme”.
Howard: “Geconfronteerd met deze afwijzende opstelling aarzelden we niet. We stuurden onze aanvragen naar grote, nationale fondsen. Om er een paar te noemen: Rockefeller Foundation, Ford Foundation, MacArthur Foundation, Carnegie Corporation en Spencer Foundation (die zich richt op onderzoek op onderwijsgebied).
Deze fondsen hielden zich aan de breed geaccepteerde academische onderzoeksmethoden met beoordeling door vakgenoten en hadden respect voor de aanvragen. Men probeerde bijvoorbeeld niet het onderzoek – tot op het kleinste detail – te sturen of te beïnvloeden. We maakten ons nooit zorgen of er iets verdachts was aan de financiële steun”.

Gered door drie factoren

De fondsen werkten professioneel. Dat is het goede nieuws. Het slechte nieuws over financiële steun van particuliere fondsen is dat de meeste verantwoordelijke personen (degenen die de financiën van het fonds beheren) genoeg krijgen van steun aan steeds dezelfde oude instituten, hoe waardevol ze ook zijn. Gardner: “Wij vonden natuurlijk dat al onze plannen zeer de moeite waard waren!)”.
Deze philanthropoïden (zoals de geldverstrekkers van fondsen soms genoemd worden) wilden iets anders. Ze wilden nieuw en spannend onderzoek steunen. Gevolg was dat het moeilijk werd financiële steun te krijgen voor continuering van lopende projecten.

Vijfentwintig jaar geleden werden Gardner en collega’s gered door drie factoren:
1. Steun van een anonieme gever wiens naam uiteindelijk onthuld werd door The New York Times: het fonds Atlantic Philantropies dat bestond uit een man, Charles Feeney.
Gardner: “Hoewel we enkele miljoenen dollars hebben ontvangen van AP, heeft niemand van ons ooit de heer Feeney ontmoet”.
2. Kleine fondsen, familiefondsen en rijke personen. Aangezien deze gevers waarschijnlijk minder op de hoogte waren van de gebruikelijke onderzoeksmethoden, hing veel af van goede persoonlijke betrekkingen met deze mensen en degenen die bij hun in dienst waren.
3. Howard en collega’s konden hun eigen honoraria en giften gebruiken voor hun onderzoek.

Tot hun genoegen kwam er ook weer subsidie van enkele grotere nationale fondsen. Mensen waren met pensioen gegaan of hadden ontslag genomen. Het ontbreken van een feilloos geheugen bij de instituten zorgde ervoor dat aanvragen voor subsidie behandeld werden als ‘nieuwe’ mogelijkheden.
Gardner kan zich niet herinneren dat een subsidiegever hun ooit onder druk heeft gezet om met bepaalde resultaten te komen. Ook was het zo dat voordat men geld accepteerde van het anonieme fonds, er overleg was gevoerd over de betrouwbaarheid met de leiding van Harvard-universiteit

Drie gevallen

Bij drie gevallen was het anders en werd besloten geen subsidie meer aan te nemen.
Gardner: “Ten eerste stond een financier erop dat we bereid waren lange afstanden te reizen zonder ons daarover van tevoren behoorlijk in te lichten. Dat bleek een slopende eis.
Ten tweede bleek een financier onderzoek te doen waarmee we het niet eens waren. Hij wilde desondanks wel onze officiële toestemming voor dat onderzoek.
Ten derde was een van de financiers veroordeeld voor een misdrijf. Ik heb nagedacht over dit dilemma en stelde me zo voor dat het hier een vriend betrof die veroordeeld was. Ik zou op persoonlijk vlak de vriendschap kunnen voortzetten, maar ik kon niet doen alsof er geen misdrijf was begaan. Terwijl ik persoonlijk contact hield met de financier, liet ik hem weten dat we geen gebruik meer zouden maken van de fondsen. Dat werd geaccepteerd zonder protest”.

Meer belangeloze fondsen

Gardner vindt dat hij geluk heeft gehad en niet met meer moeilijkheden is geconfronteerd. Af en toe heeft hij moeten beslissen een aanvraag in te trekken. Ook heeft hij collega’s en vrienden geadviseerd dat te doen. Het is beter niet betrokken te raken bij een twijfelachtige subsidiebron dan betrekkingen aan te knopen die later weer verbroken moeten worden. Een twijfelachtige bron kan een wapenhandelaar zijn of een sigarettenfabrikant. Of een bedrijf dat geen echte belangstelling heeft voor het onderzoek zelf maar er alleen op uit is een voet aan de grond te krijgen op de universiteit.

In het huidige subsidieklimaat waar overheidssubsidies niet voldoen en de eens zo machtige fondsen in het niet verzinken bij de fondsen van mensen die rijker zijn dan Henry Ford of John D. Rockefeller, is de verleiding groot de waarschuwingen te negeren en eenvoudigweg het geld te accepteren. Dat gebeurt vooral als je eigen salaris of dat van je naaste medewerkers op het spel staat.
Gardner: “Daarom hoop ik dat er meer belangeloze – neutrale, objectieve – partijen komen, zoals overheidsfondsen of personen die werkelijk geïnteresseerd zijn in het onderzoek maar niet geïnteresseerd in bepaalde uitkomsten”.

Gardner hoopt ook dat zij de academische procedures toepassen bij het beoordelen van subsidieaanvragen en dat de onderzoekers speelruimte hebben in de wijze waarop ze het onderzoek verrichten. Aan de andere kant behoren de onderzoekers naar kwaliteit te streven en de subsidiegevers op de hoogte te houden van belangrijke veranderingen tijdens het onderzoek. Het is vanzelfsprekend dat de resultaten van het onderzoek direct openbaar worden gemaakt en dat de subsidiegevers met name worden vermeld.

Gardner tot slot: “Onderzoek kan waarschijnlijk het best worden gedaan als alle partijen werken op een professionele manier”.

On Securing Support for Research: Should One Hit the Pause Button? Howard Gardner, The Good Project, 9 augustus 2018: www.thegoodproject.org/good-blog/2019/9/30/on-securing-support-for-research-should-one-hit-the-pause-button?

 

Noot
*) Samenwerking Stichting Beroepseer & Good Work Project: https://beroepseer.nl/good-work-project/

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.