Skip to main content

Marc Oskam

De onderwijskundige moet worden gestopt

Het voortgezet onderwijs stond rondom het jaar 2005 in het teken van het studiehuis als uitvloeisel van het nieuwe leren. Leerlingen in de bovenbouw werden zelfstandig genoeg geacht zelf uit te zoeken wat te leren. In plaats van lesgeven, zou het coachen van leerlingen de hoofdtaak worden van docenten.
We horen weinig meer van dat nieuwe leren en het studiehuis. En dat is goed te begrijpen. Is het voor volwassenen al moeilijk een antwoord te vinden op de vraag “wat wil ik eigenlijk”, dan geldt dat al helemaal voor de 16-jarige met onvolgroeide hersens, met hormonen die door zijn lichaam gieren en die zijn focus elk moment van de dag verliest door ipad, Facebook en mobiele telefoon.
Het blijft een ongelooflijk verhaal dat slechts een handvol onderwijskundigen ooit de gehele beslissende bovenlaag van het voortgezet onderwijs heeft weten te overtuigen om het onderwijs te modelleren volgens dit nieuwe leren.

In 2009 werd het gehele MBO-onderwijs ingericht volgens het concept “competentiegericht onderwijs”. Elk vak in het MBO werd opgeknipt in bekwaamheidseisen om een beroep uit te oefenen. Onder elke competentie formuleerde de onderwijskundige met gemak vele subcompetenties. Elke student werd geacht door deze competentiejungle zijn weg te vinden. Voor een vakdocent die weet dat vakmanschap niet op te knippen is, was dit een ware ramp. Menig docent verging het plezier om dagelijks lijsten, geschreven in onnavolgbaar onderwijskundig jargon, bij te houden en af te vinken. En ook hier horen we er niets meer van. En dat is goed te begrijpen. Als docenten en leerlingen er geen touw meer aan vast kunnen knopen, stopt het vanzelf. Anno nu wordt alle heil verwacht van “opbrengstgericht onderwijs”. Onderwijsadviseurs maken het weer groot en ingewikkeld waardoor scholen denken dat het zonder hen niet zal lukken dit concept in praktijk te brengen.

In het HBO vult elke student zijn portfolio met allerlei bewijsstukken om aan te tonen dat hij het vereiste afstudeerniveau heeft gehaald. Ook hier loopt het door de nijvere inzet van de onderwijskundige professional volledig uit de hand. Door de ontelbare reflectieverslagen en rapportages die studenten dan maar aan te leveren hebben, levert dit portfolio’s op van gauw over de honderd pagina’s dik. Zelf heb ik ervaren dat ik voor mijn opleiding een leeswijzer voor de beoordelaars erbij moest leveren, want ik moest begrijpen dat ze niet alles konden lezen. In de normale wereld zou dit het sein zijn de omvang te beperken.

De voorbeelden laten zien dat op de onderwijskundige professional geen rem zit. En dat onderwijsvernieuwingen conceptgedreven zijn en zich niet laten sturen door bevindingen uit de praktijk. Ook niet door kritisch en gefundeerd wetenschappelijk onderzoek. Dit laatste is er niet. De atomistische en daardoor zielloze wetenschap Onderwijskunde, dat zich gespecialiseerd heeft in het stukknippen van alles wat heel is, heeft geen body of knowledge dat bestand is tegen hypes. Filosofen zoals Ad Verbrugge en Joke Hermsen laten af en toe een tegengeluid horen.

Bij geen echte tegenwind is er maar een remedie utopische moerassen te voorkomen en de ongeremde onderwijskundige bureaucratie te stoppen. En dat is minimalisering van onderwijskundige stafdiensten en beperkt gebruik van externe onderwijsadviseurs. De onderwijskundigen zullen daardoor handen tekort komen hun werk te doen. En dat is nou ook precies de bedoeling. Dat zal ze bewegen aan de echte onderwijsmensen te vragen wat zij voor hen zouden kunnen betekenen. Continu hinderen wordt dan in een keer, helpen. Deze maatregel zal het vakmanschap van docenten en vakdocenten veilig stellen. Leerlingen en studenten zullen er baat bij hebben.

Marc Oskam is docent wiskunde op het Pieter Nieuwland College te Amsterdam en auteur van het boek Venijn in de start: www.trias-o.nl/boek
Dit artikel verscheen eerder in Trouw van 19 augustus 2015.

DWDD als voorbeeld: een onbevangen blik

De tv-kijker maakte het onlangs maar liefst twee keer in een week mee. “We maken van de studio even een kleine tentoonstelling”, legt Matthijs van Nieuwkerk uit. “We gaan kijken naar schilderijen van Mark Rothko. Met gasten aan tafel. We nemen er de tijd voor. Als het bevalt, gaan we het vaker doen?” En eerder die week: “We hebben Leona Philippo gevraagd een duet te zingen met een overleden icoon, Marvin Gaye. Technisch kan het. We weten niet hoe het uitpakt, maar als het werkt en het een succes is, gaan we ermee door”.

Ik kan me voorstellen dat op een gelijke wijze “Guilty Pleasures” definitief een plek in het programma heeft gekregen. En dat een enkel gastoptreden van Robbert Dijkgraaf in DWDD geleid heeft tot een meermalig college over een wetenschappelijk onderwerp van een uur, op prime time nota bene.

Maar laten we van de vroege avond van 19.00 tot 20.00 uur dat DWDD te zien is, eens gaan naar de gemiddelde werkdag van 9.00 uur tot 17.00 uur. Heb je je manager ooit wel eens horen zeggen: “laten we dit idee maar eens gaan uitvoeren, ik kan niet precies voorspellen hoe het uitpakt, maar als het goed bevalt gaan we daar zeker meer werk van maken”? Het gebeurt maar zelden, zozeer zit de gemiddelde manager met plan-do-check-act kabels vastgesnoerd gevangen in zijn targets, waardoor risico nemen (iets kan weleens niet lukken) buitengesloten wordt.

Wat in dit tv-programma gebeurt, is wezenlijk anders dan wat we in de dagelijkse organisatie-gevangenis vaak meemaken. In het tv-programma wordt iets namelijk vanuit onwetendheid improviserend uitgeprobeerd, waarna de context (wel of geen enthousiasme) bepaalt of iets doorgaat of niet. De nieuwe situatie die ontstaan is laat je als het ware spreken en beslissen. En dat is toch heel iets anders dan wat in organisaties gebruikelijk is. Dan is een programmamanager of plannenmaker de baas die op basis van schijnzekerheid hooghartig een plan nietsontziend uit laat rollen over de “onderdanige” context.

Kijkend naar DWDD is daarom te pleiten voor de act-check-do-plan reeks. Het zorgt voor een onbevangen blik voor wat komen gaat met daarin besloten de hoop en de wens verrast te worden. Regelmatig kan iedereen tussen 19.00 en 20.00 uur zien dat het werkt. Laat DWDD daarom voor veel teamleiders, afdelingshoofden en managers een voorbeeld zijn.

Marc Oskam is auteur van Venijn in de start, boek voor leidinggevenden.
www.trias-o.nl/boek
Deze column is ook te lezen op www.nieuworganiseren.nu (site is niet meer actief).

Meneer Timmermans, u kunt aan de bak!

Europese regelgeving kan er toe leiden dat bewezen vakmanschap buitengesloten wordt. Een treurig voorbeeld uit de praktijk.

Ik geef les op een school in het voortgezet onderwijs. Vele jaren werd deze school een paar keer per week schoongemaakt door werknemers van een klein schoonmaakbedrijf. Ze kenden na al die jaren alle hoeken en gaten van de school. Aan een telefoontje van de directeur hadden ze genoeg om te weten welk lokaal extra aandacht moest krijgen. Voor de docenten waren zij bekenden. Ze hoorden gewoon bij de school. Door een prima en directe samenwerking waren directie en personeel bijzonder goed te spreken over hoe zij hun werk deden.
Het contract dat het bedrijf met het onderwijsbestuur van de scholengemeenschap had, liep het afgelopen schooljaar af. Een verlenging zou, gezien de ervaringen met het bedrijf, voor iedereen voor de hand hebben gelegen. Maar dat kon niet zo maar. U gelooft het misschien niet, maar het werk moest Europees aanbesteed worden. Een scholengemeenschap van enige omvang mag namelijk niet op basis van goede ervaringen zomaar beslissen met een zelfde partner door te gaan.

Eerlijke kans
Uitgangspunt van Europese aanbesteding is dat elke aanbieder in de hele EU een eerlijke kans moet krijgen om een opdracht te verwerven. Zou hier, in dit geval, een schoonmaakbedrijf uit Roemenië bedoeld worden? Stuurt zo’n bedrijf dan een paar man naar een camping in Doetinchem om vanuit hun caravan elke dag met een busje naar de plaats van bestemming af te reizen? Is dit dan de bedoeling? De gedachte alleen al is te idioot voor woorden.
Het schoonmaakbedrijf op mijn school werd in ieder geval uitgenodigd mee te dingen in de Europese aanbesteding. Maar om een kans te maken, moet je bijna afgestudeerd zijn. Je moet namelijk alle procedures die je in een bedrijf maar kunt bedenken op papier kunnen beschrijven. Beschikt het bedrijf over een systeem dat de kwaliteit borgt? Zijn er duidelijke functieomschrijvingen, gedifferentieerd naar opleidingsniveau? Is er een gestandaardiseerd calamiteitenprotocol? Etc. Etc.

Doodsklap
Het bedrijf op mijn school maakt schoon. En doet dat ook nog eens heel erg goed. Het wist absoluut geen raad wat allemaal gevraagd wordt in zo’n Europese aanbesteding. Het is dan ook geen verrassing dat dit bedrijf het niet geworden is. Het werd compleet met de vloer gelijk gemaakt. Het maakte op meerdere scholen van deze scholengemeenschap schoon. Voor een klein bedrijf als dit is dit snel de doodsklap. Ik heb gehoord dat het bedrijf net niet failliet is gegaan. Gelukkig maar.
Dit verhaal laat zien dat Europese regelgeving geen enkele boodschap heeft aan bewezen vakmanschap, het leveren van echte kwaliteit (en dan niet op papier), historische verwevenheid, tevreden klanten en werkgelegenheid in de nabije omgeving. Het betreft hier een neo-liberale uitwas uit de jaren ’90 (marktwerking), maar dan in een bureaucratische gedaante. Niet meer van deze tijd. Meneer Timmermans, u kunt aan de bak!

Marc Oskam is docent wiskunde en auteur van het boek Venijn in de start. Meer weten over het boek? Ga naar: www.trias-o.nl/boek

Deze column is ook geplaatst op joop.nl

 

Voorstel: De leraar als leraar van de leraar

De scholen voortgezet onderwijs zijn weer begonnen. Zeker bij de start van een nieuw schooljaar houden docenten en directies zich bezig met de vraag, hoe anders – hoe beter. Het antwoord op deze vraag hoeft niet ingewikkeld te zijn omdat deskundigheid op scholen volop aanwezig is.

Goed onderwijs is namelijk een kwestie van goed lesgeven. Op elke school lopen er docenten rond die opvallend goed en bovengemiddeld lesgeven. Directie, docenten en leerlingen weten die zo aan te wijzen. De kunst is om niet alleen meer leerlingen van deze goede docenten te laten profiteren, maar ook andere docenten. Dat kan met een eenvoudige aanpak.

Beledigend

Laten schooldirecties allereerst het inhuren van consultants of een duur adviesbureau om het onderwijs te verbeteren, stoppen. Deze professionals vallen docenten lastig met vragenlijstjes en houden hen van het werk met gesprekken en bijeenkomsten die niets opleveren. Directies moeten zich realiseren dat dergelijke verbetertrajecten beledigend zijn voor hun docenten. Een schooldirectie zou er beter aan doen in de maand april van elk jaar aan elke leerling de volgende vraag voor te leggen: “Van welke docent heb je dit jaar het meest geleerd?” Leerlingen zijn de deskundigen bij uitstek om de vraag te beantwoorden. Zij volgen de lessen en maken per dag zeven tot acht optredens mee. Vraag de leerling zijn of haar keuze te beargumenteren en met een kenmerkend voorbeeld te komen. Wijs hen erop dat je ook van een vak dat je minder ligt, veel kan hebben geleerd en benadruk dat als de leerling niemand te binnen schiet, dan ook niemand te noemen.

Enkele docenten zullen opvallend vaak genoemd worden. Geef hen een extra uur per week. Durf hen voor dit uur te belonen met drie keer zijn of haar uurloon. Biedt elke leerling aan naar dit “college” te gaan waar zijn of haar verzoek om de stof nog een keer uitgelegd te krijgen leidend is. Een docent die goed is in zijn vak doe je geen groter plezier om als een Robbert Dijkgraaf elke week op te treden voor een hongerig publiek.
Wat nu te doen met de docenten die elk jaar in geen velden of wegen voorkomen op de lijstjes van de leerlingen? Een beetje schooldirectie durft hen te verplichten een aantal van deze colleges bij te wonen. En dan niet om daarna met een persoonlijk ontwikkelingsplan in gesprek met elkaar te gaan. Nee, gewoon kijken. Van kijken naar een vakman steek je al veel op.

Een Dijkgraaf

Over het algemeen bestaat er bij docenten de wil om van elkaar te leren en bij elkaar op lesbezoek te gaan. De realiteit is dat het er niet van komt. Docenten ervaren snel dat ze het te druk hebben en de mogelijkheden zijn niet heel ruim om lessen te bezoeken omdat de docent die zou willen, vaak zelf lesgeeft. Maar dat college, aan het einde van een dag, maakt het gemakkelijk voor hen die een bewezen vakman en/of vakvrouw in actie willen zien. En al kijkend heel veel van hem of haar te leren. “Doe jij volgend jaar een Dijkgraaf?” zou daarom in de maand mei van elk jaar wel eens een veel gehoorde vraag kunnen worden in menig docentenkamer.

Marc Oskam is docent wiskunde en auteur van het boek Venijn in de start
(www.trias-o.nl/boek).  Deze bijdrage verscheen ook in dagblad Trouw op 29 augustus 2014.

Het slechtnieuwsgesprek is een laffe daad

In deze tijd van crisis krijgen veel mensen te horen dat ze ontslagen worden. Dat wordt hen vaak in een slechtnieuwsgesprek verteld. Zo’n gesprek zal dan wel netjes volgens de regels gevoerd worden, maar de meeste mensen voelen zich toch in hun rug aangevallen.

Als consultant trainde ik groepen managers in het leidinggeven. Daarvoor introduceerde ik het begrip voorportaalgesprek. Hieronder verstond ik een gesprek tussen leidinggevende en medewerker waarin de leidinggevende niet in alles zeker is van zijn zaak. Waarin hij wel enkele principes overeind heeft weten te houden, maar waarin hij door de omstandigheden ook al aardig wat principes aan de kant heeft moeten schuiven. Aan de andere kant de medewerker die ten aanzien van dezelfde punten niet onder doet voor zijn leidinggevende. Die ook weleens denkt: kom ik hier wel tot mijn recht? Maar beiden zitten aan tafel om er iets van te maken en om een zinvolle bijdrage te leveren.
Kortom, een type gesprek dat in de realiteit dagelijks in elke organisatie gevoerd wordt.

Mijn cursisten vonden dat ze er veel van leerden, van die voorportaalgesprekken, maar waren niet overenthousiast. Dat veranderde steevast als op de laatste dag het slechtnieuwsgesprek aan de orde kwam. Voor vooral mannelijke managers was dit de climax. Hier bereikte hun leercurve onbetwistbaar het hoogste punt, vonden ze. Geen nuances, tegenspraak en moeizaam gezoek meer naar de beste uitkomst, eindelijk leerden ze hun spierballen te laten rollen en iemands oren te wassen. Opgewekt en vrolijk vertrokken de cursisten telkens na afloop van de laatste cursusdag, elke keer reed ik bedrukt naar huis.

Ik heb dit onderdeel uit het programma geschrapt. Het is niet nodig en niet iets om je op toe te leggen. Door medewerkers doorlopend en nauwgezet eerlijk, oprecht en met openheid van zaken tegemoet te treden, komen zij uit zichzelf op de vraag of ze wel op dezelfde voet door kunnen gaan. Leidinggevenden die die eerlijkheid, oprechtheid en openheid van zaken niet op kunnen brengen, moeten het hebben van wat voor hen nog overblijft; het slechtnieuwsgesprek. Inclusief het misplaatste gevoel van superioriteit. Het is een gemakzuchtige en laffe daad die veel medewerkers beschadigt.

Het boek Venijn in de start dat ik geschreven heb, beschrijft een wijze van leiding geven aan teams die één op één aansluit bij deze column. Meer informatie over dit boek: www.trias-o.nl