Skip to main content

Jacques Smeets

Beroepseer en hufterigheid

Dienstbaar en waakzaam is het motto van de Nederlandse politie. Het zou met evenveel betekenis van toepassing kunnen zijn op ambulancepersoneel, de brandweer, artsen of geestelijken. Dienstbaar zijn voor en waken over de veiligheid van de burger. De mens waakt over en zorgt voor de mens, dat is pas echte naastenliefde.
Mooie woorden, maar als je zelf in zo’n beroepswereld leeft en werkt, ga je er wel eens aan twijfelen. Niet zozeer aan de diepe betekenis, maar wel aan de praktische toepassing van dat motto in jouw werk. Elke beroepstak zal haar motto op een eigen manier in de praktijk uitwerken. Over naastenliefde wordt niet zo openlijk gerept, dat is voor geloof en kerk.

In onze politiewereld gaat het vaak om beroepseer, terwijl we net zo goed kunnen spreken over beroepszeer.
Verbale agressie en geweld tegen hulpverleners komen steeds vaker voor, met de regelmaat van de klok hoor en lees je berichten over ernstige hinder en bedreiging van en zelfs fysiek geweld tegen hulptroepen, waardoor in sommige gevallen zelfs mensenlevens op het spel komen te staan. Je ziet medewerkers in die beroepen eraan onderdoor gaan, er zijn er die angstig en onzeker worden en er raken er steeds meer burn-out.
In mijn tijd als diender en rechercheur kreeg ik ook klappen, maar ik deelde ook uit. Ik kan mij geen incident uit mijn loopbaan herinneren dat mij langdurig geestelijk in problemen heeft gebracht. In mijn herinnering kwam het nooit voor dat ik andere hulpverleners heb moeten beschermen tegen agressieve omstanders. Het lijkt een fenomeen van deze tijd te zijn.
Mogelijk is een reden hiervoor te vinden in de verandering van de samenleving, die meer en meer individualistisch, materialistisch en opportunistisch is geworden. Vrijheid van meningsuiting kreeg de lading van zeg maar vooral wat je denkt. Fatsoensnormen werden aan de laars gelapt, het respect voor elkaar sloeg om in persoonlijke, directe aanvallen. De hufters in de samenleving lieten zich horen en zien. Die veranderingen zag je ook in de politiek met de opkomst en populariteit van Geert Wilders. Op tv verschenen programma’s die opriepen en aanmoedigden tot persoonlijke ontboezemingen en ongezouten meningsuitingen. Internet en de mobiele telefonie namen een vlucht, overal werd vanalles opgenomen en via You Tube de wereld in geslingerd. Politiemensen en andere hulpverleners die voornamelijk in de publieke domeinen opereerden, werden de kop van Jut. Zij werden de gemakkelijke prooi van de hufters, die deze dienaren van de samenleving onbeschoft en onbeschaafd bejegenden.

Het is makkelijk om als buitenstaander vanaf de zijlijn daar iets over te zeggen, maar dat draagt niet altijd bij aan een oplossing voor het probleem. Politici, bestuurders, managers en media roepen en schrijven er over alsof zij er middenin zitten. Dat leidt tot verhitte discussies en onbegrip over en weer.
Als ervaringsdeskundige durf ik het mezelf te permitteren iets over deze problematiek te zeggen. Ruim eenenveertig jaar ben ik politieman, waarvan zo’n zevenendertig jaar in de frontlinie, als geüniformeerde politieagent of als rechercheur in een burgerkloffie. In elke crisissituatie waarmee ik beroepsmatig te maken kreeg, was er sprake van minstens twee partijen, het ging altijd om de een én de ander, ik als diender tegenover de dader en/of het slachtoffer. In andere beroepstakken gebeurde dat ook, het was de brandweer die hinder ondervond van ramptoerisme, de verkeersregelaar die het aan de stok kreeg met verkeersdeelnemers die persé door de afzetting heen wilden.

Zo was het in de jaren zeventig en zo is het anno 2011 nog steeds. De conflicten zijn in aantal en hevigheid toegenomen. Agressie en geweld tegen hulpverleners namen ook toe. De confrontatie tussen hulpverleners en hulpbehoevenden kwam onder druk te staan, want het werd voor politie, brandweer en ambulance onveiliger, het werk kon niet altijd meer gedaan worden, soms moesten hulpverleners zich zelfs terugtrekken, het slachtoffer achterlatend. Vandaag de dag moet er soms gewacht worden op de komst van de politie om de weg vrij te maken voor het verlenen van noodzakelijke hulp aan gewonden van vechtpartijen.
In sommige uitgaansgebieden gaat de ambulance pas naar een incident als de politie hen begeleidt. Niet bij een ramp overigens, dan is er niets anders dan oprechte lof, maar ja, in een akkerveld bij Schiphol doden en gewonden uit een neergestort vliegtuig halen is van een geheel andere orde dan een gewonde verzorgen tussen een aantal opgefokte dronkelappen. Bij een ramp zijn de overlevenden ontzettend blij dat zij nog leven en is er ontzetting over de doden en gewonden. In die chaos van dood, pijn en emotie is elke vorm van hulpverlening van harte welkom. Bij gewonden in het uitgaansleven is dat anders, want daar hebben de mensen vaak te diep in het glaasje gekeken, men raakt met elkaar in conflict en slaat erop los. Omstanders bellen politie en ambulance, terwijl de ruziemakers daar helemaal niet om vroegen. Het slachtoffer is meestal blij dat er hulp komt, maar de dader wil daar niets van weten. Hij wil de ander nog meer toetakelen en wil voorkomen dat hij door de politie wordt meegenomen. In het uitgaansleven is niet alleen drank in het spel, er worden meer en meer drugs gebruikt. De uitwerking hiervan kan op de gebruiker agressief en gewelddadig zijn. Voor de ruziemakers kan dit gebruik een reden zijn dat men geen politie erbij wil hebben.

In de discussies wordt door ondernemers, bestuurders en politici naar elkaar gewezen, het zwarte pietenspel viert hoogtij, niemand voelt zich écht schuldig aan de toename van het geweld en het excessief gebruik van alcohol en drugs in het uitgaansleven. Mensen durven meer te zeggen dan dat zij zelf tot voor kort voor mogelijk hielden. Het lontje wordt steeds korter, de een roept dat wat hij zegt een vorm van vrije meningsuiting is, Een ander beweert dat je niet mag beledigen of oproepen tot haat. Van laag tot hoog in onze samenleving ontstaan uitwassen. Geert Wilders wordt in eigen land door velen uit de politiek verguisd en gehaat vanwege zijn anti Koran-film Fitna, zodra hij vanwege diezelfde film en uitlatingen in Engeland wordt geweerd, staan diezelfde politici op hun achterste poten dat dit een ernstige aantasting van de vrijheid van meningsuiting is. Het is om schizofreen van te worden.
Agressie tegen hulpverleners heeft de aandacht van management, politici en bestuurders, ze roepen allemaal in koor: handen af van onze hulpverleners. Hier moet toch iets zinvollers over te zeggen zijn? En hoe denkt de politie zelf over dit probleem? Binnen de politiewereld bestaan mensen die zich openlijk zorgen maken over de beroepseer, die op zoek gaan naar de nieuwe essentie, de wezenlijke waarde van het politieberoep.

Het werd voor mij pas echt duidelijk wat de diepste kern van het politieberoep was. toen ik hier op deze website het artikel las van Jaco van Hoorn, districtschef van het regiopolitiekorps Hollands-Midden. Hij schrijft letterlijk:

De essentie van het politieberoep is te vinden in de betekenisvolle ontmoetingen tussen politiemensen en burgers. Daar wordt het basisvertrouwen van mensen in de politie geschapen en onderhouden. In iedere situatie het juiste doen, dat is het ambachtelijke van het politieberoep. Het gaat daarbij onder andere om troosten, steun geven, helpen, aanspreken, beschermen, corrigeren. Soms zelfs allemaal tegelijk. Deze kern dreigt men de laatste jaren uit het oog te verliezen, doordat de centrale overheid meer op resultaten is gaan sturen. Leidinggevenden moeten de processen-verbaal, de bekeuringen en doorlooptijden gaan tellen. Dat is op zich prima. Het risico is echter dat de leidinggevenden gaan denken dat alleen het telbare betekenis heeft. Wat de leiding telt, is echter niet wat de agent thuis verteld. Ook het ingevoerde procesmanagement heeft risico’s: als we denken dat meer protocollen automatisch leiden tot beter politiewerk en meer vertrouwen van burgers vergist men zich. Vertrouwenin de politie hangt af van wat er van geval tot geval op straat tussen burgers en politie gebeurt

Het gaat dus volgens Van Hoorn om betekenisvolle ontmoetingen tussen hulpverleners en burgers. Slachtoffers gedragen zich meestal niet agressief, zij zijn afhankelijk, onderdanig, kruipen weg in een hoekje, durven zich niet goed te uiten. Daders daarentegen slaan erop los, zij schreeuwen het hardst en deinzen nergens voor terug. In een hulpverleningssituatie komt het slachtoffer in de meeste gevallen zélf niet in opstand, die is blij dat er iemand komt opdagen om hem of haar van pijn of andere ongemakken af te helpen, of ervoor zorgen dat hij of zij zo snel mogelijk in een ziekenhuis terechtkomt. Nee hoor, het zijn vaak de omstanders of indirect betrokkenen, mensen die toevallig aanwezig zijn, die voor de problemen zorgen. De hulpverlener staat tussen deze partijen in en probeert gewoon zijn of haar werk te doen.
Ik heb mij zelden of nooit aan de ene of de andere kant van partijen gevoeld. Ik stond er middenin en probeerde te bemiddelen of de partijen in elk geval uit elkaar te halen of te houden. Er werd tegen mij gescholden, soms werd ik geslagen of geschopt, maar dan trad ik hardhandig op. Dat geweld liet ik niet toe, omdat mijn beroepseer erdoor werd aangetast. Toen ik als diender in uniform mijn werk deed was dat gevoel sterker dan als rechercheur in burgerkleding.

Van alle kanten – vooral vanuit de politiek en bestuur – wordt hufterig gedrag afgewezen, allerlei maatregelen worden afgekondigd en de roep om hardere straffen klinkt steeds luider. Of dat zal helpen is nog maar de vraag. Vermoedelijk zal er iets wezenlijks gebeuren wanneer de schreeuwers in staat zijn om zichzelf de spiegel voor te houden om dan vervolgens tot het besef te komen wat de diepere betekenis is van de uitdrukking: wat je zegt ben jezelf. Misschien moeten wij met z’n allen meer in balans met onze gevoelens handelen, wellicht kunnen wij daarmee agressie en excessen voorkomen. In dit verband kom je al snel op het thema bejegening. Menselijk contact is de graadmeter voor de manier waarop wij elkaar behandelen.
Toen ik als politieman in een vechtpartij verzeild raakte, sloeg ik erop los, want de knokpartij moest eindigen. Ik realiseerde mij helemaal niet dat ik net zo goed mee deed aan die knokpartij. Vanuit mijn functie vond ik het heel rechtmatig dat ik er met de knuppel op los sloeg. Achteraf verantwoordde ik dat keurig in een proces-verbaal, vanuit de oprechte overtuiging dat ik juist had gehandeld. Ik ben in al die jaren nooit disciplinair gestraft of door een rechter op de vingers getikt, hetgeen mij nog meer overtuigde in mijn opvatting. Als ik tegen mensen begon te schreeuwen, die tegen elkaar krakeelden, drong het niet tot mij door dat ik net zo hard meedeed aan het gekrakeel en anderen net zo hard beledigde of bedreigde als die mensen dat deden. Mijn graadmeter was de legitimiteit van mijn openbare functie.

Hulpverleners zijn échte mensen, net zoals de andere betrokkenen. Ieder mens, dus ook de hulpverlener, draagt z’n eigen persoonlijke leven altijd met zich mee, of hij een beroep uitoefent of niet. Cursussen, opleidingen en ervaringen zullen bijdragen tot ‘n stuk bewustwording, zodat de dienstbaarheid intenser wordt beleefd en de waakzaamheid toeneemt, ook ten opzichte van jezelf.
Mijn motto is: bewijs jezelf een dienst en wees waakzaam over jezelf.

Ik besef nu wat beroepseer inhoudt, het is het gevoel belangrijk te zijn voor de samenleving, het gevoel voornaam werk te doen, een beroep te hebben dat er toe doet. Beroepseer betekent voor mij tevens dat ik trots mag zijn op het dragen van het uniform en dat dit een grote verantwoordelijkheid met zich brengt. Het uniform straalt gezag uit naar de samenleving en ik ben een mens die het mag aantrekken. Het maakte mijn positie al die jaren binnen de samenleving bijzonder.
In de loop van mijn carrière kwam de beroepseer een tijdje onder druk te staan doordat ik mij min of meer had vervreemd van de kern, zoals die door Jaco van Hoorn zo treffend wordt beschreven. In die periode van mijn beroepsleven wist ik diep in mijn hart dat ik opnieuw op zoek moest gaan naar die kern en dat ik vervolgens rustig naar mijn pensioen kon toeleven. Het kostte moeite, maar ik ben teruggekeerd tot de essentie van mijn beroep.

Het was zeer de moeite waard.

@Jacques Smeets 2011
www.deblauwediender.nl

 

 

De rebel

De rebel!
Pleidooi voor een kritische noot.
Ook bij de politie zijn volgers en dwarsliggers. Over die laatste groep wil ik het hebben.

Leidinggevenden en collega’s zijn ze liever kwijt dan rijk, deze rebellen. Ze worden als zeurpieten en ruziezoekers bestempeld, want ze zijn lastig en zorgen voor onrust. Liggen ze dwars, of zorgen ze voor creativiteit en vernieuwing?
Rebellen verzetten zich tegen opinies van de gevestigde orde binnen een organisatie of daarbuiten. Ze zijn lastig, dat klopt, maar vaak zijn ze een inspiratiebron voor anderen. Ze zetten mensen aan het denken. Het zijn klokkenluiders, mensen die bepaalde toestanden aan de kaak stellen. Het zijn zelfbewuste, niet verlegen en sociaal bewogen mensen, ze hebben lak aan wat anderen van ze denken.
De politiewereld is een domein dat bij uitstek samenhangt van autoriteit. De tijd dat “die weten het beter” gold, is voorbij. Ooit voegde ik me ook altijd naar de leiding. Ik voelde regelmatig een drang om positieve kritiek te geven, maar hield me in. Dat voelde niet goed, ik had direct moeten zeggen wat ik ervan vond. Ik had iets op mijn lever en dat belastte mij. Ik rebelleerde toen stilzwijgend.

Rebellen maken mensen wakker en durven te verwoorden wat velen denken. Het zijn geen onbesuisde avonturiers, maar zelfbewuste, sociaal bewogen mensen, die de waarheid boven de mogelijke gevolgen durven plaatsen. Wat een ander daar ook van denkt.
De tegengestelde mensen laten zich leiden door zelfbehoud en angst. Zij verschuilen zich achter de rug van anderen of achter regeltjes en wetten. Rebellen daarentegen zijn eigenzinnig en doelgericht. Zij zorgen voor vernieuwing en creëren ruimte voor ontmoeting, nieuwe inzichten en vernieuwing. Er ontstaat een breed draagvlak onder de werknemers indien er vooraf uitgebreid gepraat wordt met de mensen en zij de kans krijgen om hun woede, teleurstelling of afwijkende visie onder woorden te laten brengen. Een goede leider is blij met de kans te leren wat er onder zijn of haar mensen leeft.

Dus… als ik me fris van de lever provocerend uitlaat en zelfs geniet van de consternatie, die mogelijk ontstaat, is dat niet om tegen schenen te schoppen maar om ruimte te scheppen voor dialoog. De politiewereld is me dierbaar en ik wil bijdragen aan optimalisering van het apparaat. Stap voor stap, bedachtzaam en positief, want niet iedereen begroet een rebel met gejuich. Ook bij de politie niet.

Jacques Smeets

www.deblauwediender.nl

 

Complimenten

Prima werk geleverd, bedankt voor de inzet….. niemand anders had dit beter gedaan kunnen hebben….. ik ben je eeuwig dankbaar!!! Of…..ehhh……wat leuk dat uitgerekend jij aan me hebt gedacht……wat zie je er mooi uit……. het doet me goed je nog eens te zien!!!!

Complimenten, wat doen die met je? Geef jij ze zelf ook aan anderen?

Je voelt je gestreeld of aangenaam verrast, het doet je goed wanneer je merkt dat iemand anders aandacht voor je heeft, dat je ergens voor wordt bedankt, toch? Of voel je onzekerheid en ben je terughoudend in het geven van complimenten? Vind je dat je teveel eer krijgt voor het werk dat je doet? Ben je verbolgen als je denkt een compliment te hebben verdiend en je krijgt er geen? Misschien voel je schaamte of afweer opkomen, wanneer iemand iets goeds over je zegt, denk je bij jezelf dat je het niet waard bent om die aandacht te krijgen. Wellicht moet volgens jou een compliment eerst maar eens verdiend worden? Hoe is dat bij jou op het werk?

De ene keer wordt er kwistig gestrooid met complimenten voor het geleverde werk, de andere keer krijg je constant negatief commentaar en er wordt nooit eens tevreden teruggekeken op de geleverde prestatie. Tegenwoordig tracht men hier en daar op een krampachtige manier middels bewust (financieel) belonen een blijk van waardering te uiten naar individuele werknemers. Een puur materiële beloning wordt zelden ervaren als een welgemeende dankbetuiging, het lijkt meer op een soort afkoopsom voor het niet hoeven tonen van werkelijke innerlijke gevoelens.

En privé, in de relatie, of in de samenleving, hoe zit het daar?
Vier je met plezier jouw verjaardag of zou je het liefst die dag zo ver mogelijk van alles en iedereen weg zijn? Zeg je wel eens zomaar tegen je partner dat je hem/haar graag ziet, er goed uitziet, dat je hem/haar lief hebt?
Er wordt veel commentaar gegeven op gedrag of uiterlijk van de ander, men laat het overduidelijk merken, men schroomt niet om elkaar te schofferen, te beledigen of te negeren. Hufterig gedrag komt tegenwoordig voor in alle lagen van de bevolking, ook bij de politie. En altijd heeft de één het over de ánder, maar zelden of nooit over zichzélf. Er zijn mensen die openlijk zeggen niet graag gefeliciteerd te worden (en zeker niet gekust willen worden), anderen maken er dankbaar gebruik van om zoveel mogelijk felicitaties in ontvangst te nemen.

Het is mij de laatste jaren opgevallen dat er bij de politie niet scheutig wordt gestrooid met complimenten. Integendeel, er wordt veel geklaagd en gekankerd op de organisatie, de leidinggevenden, de maatschappij en de regering. Onderzoek naar (on)tevredenheid van werknemers toont aan dat een groot deel van onze populatie ontevreden is, terwijl  het management in hun presentatie graag wil laten zien hoeveel mensen er tevreden zijn.  De leiding zegt de knelpunten onder ogen te zien en zet daar onmiddellijk een plan van aanpak tegenover. Vervolgens gaan we over tot de orde van de dag. Er gebeurt wel iets, blijkbaar is dat onvoldoende want een paar jaar later volgt geheid een nieuw onderzoek. Een keer in de zoveel jaar bekijk ik bij gelegenheid de bij elkaar gespaarde en vergaarde diploma’s, beoordelingen, getuigschriften enz.

De persoonlijke dankbetuigingen van mensen spreken mij het meest aan.  Als ik die brieven lees, geeft dat genoegdoening en een eergevoel over mijn beroep, dat ik iets heb betekend voor anderen.  Het gaat in deze zaken over een paar verdwaalde Duitsers, die op weg naar huis van vakantie de weg waren kwijtgeraakt, over de inbeslagname van een blaffende hond, zodat een ernstig overlastprobleem werd opgelost, of over een aanrander die ik aan de hand van een compositiefoto herkende. Dat soort dingen. Ik nam complimenten altijd graag in ontvangst, niet zo uitbundig, maar toch, het deed mij goed, ik voelde me vereerd. Mijn beroep werd gewaardeerd en dat op zich was al eervol te noemen.

In 2008 zag ik een collega intens genieten van een tv-optreden van zijn dochter (zangeres). Wij keken op de werkvloer met nog een aantal andere collega’s naar die uitzending. De vader genoot zichtbaar van zijn dochter en ik was gewoon blij voor hem, omdat hij zo blij was. Het was indrukwekkend om te zien hoeveel collega’s  zich in die situatie niet goed raad wisten met het uiten van gevoelens. Wrange humor, ironie en ongepast commentaar over uiterlijk of muziek werden schaamteloos geuit, terwijl ik gewoon blij was voor de vader van die zangeres, en ook nog genoot van de muziek en haar optreden. Ik heb daarna met die vader nog vaak gesproken over dat moment. Hij wist vanaf die dag dat hij zo’n uitzending nooit meer op de werkvloer zou bekijken. Ik vermoed, dat afgunst en jaloezie, maar ook onbewuste schaamte om zich eerlijk en oprecht te uiten in die machocultuur, de drijfveren van collega’s waren om zich zo laatdunkend uit te laten. Zijn dochter (Wendy) maakt tegenwoordig in binnen – en buitenland furore, samen met Guido’s Orchestra (Guido Dieteren is haar echtgenoot).

Op een dag belde ik een paar collega’s van de uniformdienst op hun vrije dag om ze te bedanken voor de uitstekende wijze, waarop ze een zaak aan de recherche hadden overgedragen. Zij reageerden enthousiast, maar ze zeiden ook dat ze dit helemaal niet hadden verwacht, integendeel, men dacht dat er nog vragen waren of dat er iets niet goed was. Toen zij begrepen dat ik hun alleen maar wilde bedanken, waren ze gewoon blij. Moet je eens kijken, dacht ik toen, hoe bijzonder het voor mensen is om een compliment te ontvangen en hoe blij ze er achteraf mee zijn.

Waarom hebben mensen er toch zo’n moeite mee om een compliment uit te delen of te ontvangen? Zijn we bang om blijdschap en vreugde te uiten, bang om geraakt te worden, bang om kwetsbaar te zijn? Hebben we van huis uit meegekregen dat wij ons normaal moeten gedragen en is uitbundigheid of te grote bescheidenheid een misplaatste uiting van gedrag? Heeft het te maken met onze Calvinistische inslag? Het antwoord op deze vraag kun je het beste zelf geven. Want het zijn jouw gevoelens die opkomen. Je moet je er uiteraard eerst bewust van worden.

Je krijgt wat je geeft en je geeft wat je krijgt, hoe dan ook!
Daar kan geen mens om heen, dat is een natuurlijke wetmatigheid. Dus, als je een compliment uitdeelt moet je niet raar opkijken wanneer je er een terug krijgt. Hoef je ook niet raar op te kijken dat je de neiging hebt een compliment terug te geven, wanneer jij er een krijgt. Het is een héél natuurlijk gevoel.

Geniet ervan!

Jacques

www.deblauwediender.nl

 

Binnenste Buiten gekeerd

Binnenstebuiten gekeerd.

Op 4 november 2010 nam ik deel aan een themadag voor medewerkers van de politie Limburg-Zuid. De titel: BinnensteBuiten. Dat een gedeelte in dat woord cursief stond geschreven moest direct duidelijk maken waar het in de kern om zou gaan.

“Een dag om nooit meer te vergeten, want de aanwezige politiemensen werden op onorthodoxe wijzen geconfronteerd met de manier waarop zij met elkaar én de buitenwereld omgaan”. Deze tekst las ik de dag erna op het regionale politie intranet. Een uitgelezen mogelijkheid om te bekijken hoe centraal politiemensen staan binnen hun organisatie, want iedereen was uitgenodigd. Van hoog tot laag.

Uiteraard schreef ik mij in, er was zelfs aangekondigd dat het diensttijd was.

Ik vroeg mij wel af of en in hoeverre het mogelijk was, dat politiemensen zich binnenste buiten keren in een sessie met collega’s.

Mijn ervaring is dat er nog steeds bij veel politiemensen een enorme terughoudendheid heerst om zich kwetsbaar op te stellen en al zeker tegenover leidinggevenden. Voor de korpsleiding is kwetsbaarheid een begrip dat je tegenkomt in artikelen die over de zingeving en de essentie van het politieberoep gaan. Het zijn niet altijd vruchtbare pogingen om daadwerkelijk veranderingen te laten gebeuren en te stimuleren. Politiemensen staan in het algemeen vrij sceptisch tegenover veranderingen, soms overheerst de angst omdat het gevoel ontstaat dat dit ten koste zou gaan van bepaalde verworvenheden.

Veranderen begint bij jezelf. Dat zei korpschef Henk van Essen van Haaglanden in een artikel in het tijdschrift Business Spiritualiteit Magazine Nyenrode (BSMN). Hij vond dat politiewerk vooral mensenwerk was en om als politie succesvol te zijn moeten medewerkers met passie werken. Passie is de kurk waarop alles drijft en leidinggevenden moeten volgens van Essen sturen op zinvol werk. Enerzijds zijn er de keiharde afspraken over de te behalen targets en de daaraan verbonden ambachtelijke bureaucratie, de harde kant. Anderzijds is er de menselijke kant van dit boeiende en enerverende beroep, waarbij de diepe essentie voor het voetlicht komt. Dat is de zachte kant, aldus deze politiechef. Deze man begrijpt hoe centraal de politiemens binnen de organisatie staat.

Business en spiritualiteit, gaan die wel samen? Voor mij wel en ook voor heel wat mensen die zich hebben opengesteld voor het nieuwe denken. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er in Nederland slechts een relatief kleine groep politiemensen bereid is om in elk geval een serieuze stap te zetten in de richting van verandering. De aanwezigen op die themadag gaven mijn opvatting ten aanzien van dat relatieve beeld aardig weer.

De hartstochtelijke kreet in het bericht op het regionale politie Intranet dat eigenlijk iedereen dit een keer moet meemaken wordt vooralsnog niet door iedereen gehoord. Zover is onze politiewereld nog lang niet, getuige het aantal schrikbarende aantal van ruim honderdvijftig aanwezigen uit een korps van ongeveer 1700 medewerkers. Reacties vanuit de zaal waren veelzijdig en dat gaf mij juist weer een goed gevoel, want zodra er ergens geroepen wordt dat de neuzen in één richting moeten staan word ik bevangen door het akelige gevoel dat er geen ruimte meer is voor ontwikkeling.

De themadag zelf zat vol verrassingen.

Rachid Berragiy, oud-politieman en cursusleider, gaf op een humoristische manier inzicht in multicultureel vakmanschap. Hij daagde mij en de andere deelnemers uit om die zaken eens van een andere kant te bekijken. Ik doe dit al een aantal jaren, toch bekroop mij het gevoel dat er nog heel veel collega’s zijn  die de deur krampachtig dichthouden. Dat bleek ook wel uit opvattingen zoals: ik vind niet dat ik mij altijd maar moet aanpassen aan hun of  wat ik ook doe of probeer, het lukt mij toch niet om binnen hun wereld te komen of er zijn veel te veel criminelen onder de allochtonen, zij willen zich alleen maar crimineel en agressief gedragen.  In diverse workshops kon ik ervaren hoe het is om buitengesloten te worden in een groep, in het Theater van de Goede Manieren werd het publiek meegenomen in werksituaties waar de emoties hoog kunnen oplopen. Nieuw leiderschap kwam aan bod en ik kreeg aan de hand van een kleurrijk spectrum inzicht in mijn gedrag en drijfveren en van anderen. Bij wijze van oefening kreeg ik in een workshop een andere identiteit om zo te laten zien in welke mate ik bekend was met andere culturen.

Erg leerzaam dus.

De dag werd afgesloten met een debat tussen de medewerkers en de korpsleiding. Plotseling waren de korpschef en zijn plaatsvervangster de mensen centraal in de organisatie. In dit debat kwamen zelfs emotionele momenten  voor. De korpschef toonde zijn menselijke kant door te spreken over de diep in de ziel grijpende ervaringen die politiemensen meemaken. Dat hij daarmee te maken kreeg omdat andere leidinggevenden hadden verzuimd daar in een eerder stadium voldoende of de juiste aandacht aan te schenken. Hij vond dat de medewerkers het fundament vormden voor een solide organisatie. Dat vind ik ook. Hij sprak eveneens over de kwetsbaarheid waarover Henk van Essen schreef in tijdschrift BSMN.

De aanwezigen gaven de korpsleiding de boodschap mee door te gaan op de ingeslagen weg en ruimte te geven aan dialoog. De vraag is bij mij blijven hangen in hoeverre die boodschap bij de medewerkers aankomt.

Waarom ik mij dit afvraag?

Omdat ik een dag later werd overspoeld met uitlatingen zoals:

“Zo’n themadag, dat is allemaal onzin en geldverspilling. Het zijn zoethoudertjes van de hogere legerleiding. Wat ze moeten doen, doen ze niet, ze zijn alleen maar bezig met hun eigen carrière. Ze doen toch met ons wat ze willen in deze kut organisatie, ik zou niet weten wat ik daar zou moeten doen. Hoezo diversiteit, positieve discriminatie zul je bedoelen” Zoiets dergelijks kwam uit de kelen van de wegblijvers. Er was geen enkele schaamte, terughoudendheid of respect te herkennen. Iemand die er wel was geweest zei tegen mij dat het best interessant was geweest maar dat de dialoog met de korpsleiding een hoog kotsgehalte had. Hij sprak zijn twijfels uit over de getoonde emoties.

Eerlijk is eerlijk, jaren geleden klaagde ik ook.

Het verschil met nu is dat ik mij al een jaar of tien open en dus kwetsbaar opstel en dat ik mij vandaag de dag nergens meer buitengesloten voel en dat ik mij volledig gerespecteerd voel. Ik sluit niemand meer uit. Klagen en kankeren doe ik al lang niet meer. Ik heb niet voor alle zaken begrip maar probeer wel mijn best te doen om zoveel mogelijk te begrijpen. Ik ga de dialoog aan, met iedereen, van hoog tot laag. Dat is toch een mooie winst hè?

Voor alles is een reden en die kun je alleen maar vinden door er op zoek naar te gaan. Als je tenminste kunt, wilt en durft.

©2010 Jacques Smeets

Beroepseer en inzicht in de organisatie anno 2010

De organisatie, een begrip, dat vele tongen in beweging brengt en houdt, zeker in deze tijd, waar ze uit alle hoeken en gaten ontstaan. En als er hier en daar iets mis gaat, dan wordt onmiddellijk, zonder enige schroom, terug verwezen naar die organisatie. Die ontwikkeling heeft zich ook binnen de politiewereld doorgezet.

Waarom zou het bij de politie ook anders zijn, nietwaar?

Ik heb zo vaak de vraag gesteld gekregen of ik iets wilde schrijven over de slechte organisatie van de politie. Ik stelde dan de tegenvraag wat men precies bedoelde en uit het antwoord kon ik dan opmaken, dat het altijd om personen ging. Het drong snel tot mij door dat de vraagsteller mij in feite voor zijn of haar karretje wilde spannen om zodoende gif op de een of andere persoon uit te storten. Daar werkte ik uiteraard niet aan mee en ik gaf de vraagsteller de boodschap mee om er eens over na te gaan denken waar die vraag eigenlijk vandaan kwam en daarna zelf in de pen te klimmen. Meestal kwam daar niets van terecht, van het zelf in de pen klimmen tenminste. Of er over de diepere oorzaak van de vraag werd nagedacht, weet ik niet.

Bij mij rees wel steeds sterker de vraag wat een organisatie werkelijk is.

Dat is toch niet meer dan een papieren verzinsel van mensen, die er baat bij hebben om al of niet samen een doel na te streven, waarbij het gemeenschappelijk belang voorop dient te staan, of niet soms?

Maar wat is dan zo’n gemeenschappelijk belang?Bij de politie zou je kunnen spreken over handhaving van de openbare orde en hulp verlenen aan hen die deze behoeven (Politiewet). In diezelfde wet staat dat dit gedaan dient te worden in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag.Dat is best begrijpelijk, want politiemensen kunnen niet zomaar ieder individueel en op eigen houtje, naar eigen normen en waarden, die wet gaan handhaven. Dan zou het een janboel worden. Dus zorgen  overkoepelende organisaties ervoor dat de politie naar eer en geweten en overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen en richtlijnen haar taak uitvoert. Zo zijn er het Openbaar Ministerie, de Procureur Generaal, de Minister, andere overheden en de politiek om voor de juiste aanwijzingen en controles te zorgen. En uiteindelijk is er natuurlijk ook nog eens de rechterlijke macht om al die zaken objectief en onpartijdig te toetsen.

Ik spreek nog steeds over organisaties, de papieren verzinsels van mensen.

Er wordt door mensen heel wat af geklaagd over organisaties, of dit nu de publieke sector, de  bedrijven, of de particuliere sector betreft, dat maakt niet uit, er zal altijd geklaagd worden. Ik laat in het midden of dit terecht of onterecht is.Mij werd gevraagd om iets te schrijven over zaken als arbeidsomstandigheden, personeels- en/of loopbaanbeleid, gebrek aan aandacht voor mensen, de leiding etc.Ik had in het voorbije decennium al een aantal keren een initiatief ontplooid om meer aandacht voor de mens achter de politieambtenaar te vragen en ik verwees hierbij naar eerdere onderzoeken die o.a. door  S. De Wit (1999 Onder je pet praten), Kadans (2000 Aandacht voor Mensen) waren verricht, maar blijkbaar bracht dit geen aardschokeffect teweeg. Mijn gesprekken met mensen uit alle lagen van de organisatie, maar ook daarbuiten boden niet voldoende aanknopingspunten met belangrijke veranderingen op dat specifieke gebied. Het geweeklaag van collega’s was er nog steeds. Uit een onderzoek over de (on)tevredenheid binnen de politie Limburg-Zuid (2004), werd toen al de conclusie getrokken dat 67 % van de politiemensen tevreden is over de organisatie. In 2008 volgde een nieuw onderzoek en dan blijkt dat er nauwelijks iets is gewijzigd in die patronen. In 2010 zal dit niet anders zijn.

Is dat niet vreemd?

Er wordt blijkbaar heel veel tijd, geld en energie gestoken in onderzoeken naar het wel en wee van politiemensen binnen hun organisatie, en als je nu, op dit moment, goed om je heen kijkt en luistert, zie en hoor je veel geklaag over diezelfde organisatie.Vreemd, want er worden, n.a.v. die onderzoeken,  plannen en nota’s ontwikkeld om verbeteringen door te voeren. Dat gebeurt al jaren. De mensen die zich daarmee bezig (moeten) houden klinken erg enthousiast en het lijkt er op dat kosten noch moeite gespaard worden om maar vooral aandacht aan die verbeterpunten te besteden. Berichtgevingen over een medewerker tevredenheid onderzoek krijgen een positieve uitstraling, wat op zich natuurlijk niet verkeerd is. In werkelijkheid blijkt echter b.v. dat binnen die 67 % ook een grote groep zit, die maar gedeeltelijk tevreden is. Op andere gebieden zijn deze mensen ontevreden. Het lijkt tegenstrijdig met de werkelijkheid die je in je eigen omgeving ervaart.

Zal dit met mijzelf te maken hebben?

Die vraag stel ik mij regelmatig, maar als ik dan op andere plaatsen, in de andere districten, goed om mij heen kijk en luister, hoor ik precies dezelfde signalen. En dan denk ik opnieuw: “heeft dit misschien toch met mijzelf te maken?”. Als ik alles op een rijtje zet, dan valt mij op dat ik begin spreek over  de organisatie, maar dat ik het gaandeweg het schrijven steeds meer heb over mensen binnen die organisatie. Daar gaat het uiteindelijk toch om, nietwaar? Zou het toch geklaag en gekanker toch iets met onszelf te maken hebben? Want hoe wil je nu op zoiets abstracts als een papieren verzinsel kunnen klagen en kankeren? Dat verandert toch helemaal niets, of wel?

Ik heb leergeld betaald. Mijn geklaag en gekanker op dé organisatie leerde ik begrijpen toen ik besefte dát ik het dééd en mij daarover vragen ging stellen. Die impuls kreeg ik telkens wanneer ik ziek werd. Vreemd? In mijn beleving niet meer want het was al geruime tijd geleden tot mij doorgedrongen dat er samenhangen bestonden tussen b.v. mijn werk en hoe ik in elkaar stak, maar ook tussen mijn beroepskeuze van weleer en de in de loop der jaren ontstane ziekteverschijnselen. De antwoorden kwamen uit mijzelf en toen ik dit écht doorhad, zag ik in dat klagen en kankeren op een organisatie geen enkele zin had. Ik ging kritisch naar mezelf gaan kijken, in die zin dat ik mij afvroeg waarom ik op dát moment, onder dié omstandigheden, in een dérgelijke situatie was terecht gekomen. Mijn conclusie was al snel getrokken dat mijn eigen persoonlijke innerlijke gesteldheid ten opzichte van die zaken er voor zorgde dat ik boos of tevreden was, dat ik vergenoegd of teleurgesteld raakte enz. Het was helemaal niet de organisatie, waarmee ik in conflict raakte, het waren allemaal individuele mensen waar ik mee te maken kreeg.

Het verworven inzicht dat die individuele mensen voor mij in feite als een soort spiegel fungeerden en waarin ik mijn eigen innerlijke problematiek (conflicten) herkende, zorgde er vanzelfsprekend voor dat de weerstand tegen de organisatie verdween. Opeens was daar het besef dat ik het zélf was, die in conflict met mijzélf was geraakt. Eindelijk, na jarenlange strijd, kwam ik tot rust en begreep dat ik zélf de persoon was, die deze rust veroorzaakte, net zoals ik het zélf was geweest die daarvóór de innerlijke onrust had veroorzaakt. Mijn eigen innerlijke toestand was gereorganiseerd en dat voelde heel erg goed, eervol zelfs. Ik hoefde geen mensen meer aan te schrijven, ik hoefde met bepaalde mensen geen gesprekken meer aan te gaan. Het ging mij zélf aan, en niet de anderen. Zo kwam ik tot de conclusie dat een organisatie alleen maar in onze individuele denkwerelden bestaat en in feite dus waardevrij en neutraal is. Voor ieder individu geldt, dat zijn of haar unieke innerlijke en dus persoonlijke gesteldheid ervoor zorgt welk waardeoordeel aan de organisatie wordt gegeven en hoe zij wordt beleefd.

Wij hoeven helemaal niet als verdwaalde geesten in hokjes rond te waren of ons daar af te sluiten voor vermeend gevaar van buiten. Dat gevaar schuilt in jezelf, in je eigen hokje, jouw persoonlijkheid.

Beroepseer kun je ontdekken door eens op zoek te gaan naar jezélf. Die eer ontdek je heus niet daarbuiten.