Nederlandse beroepsorganisaties schieten democratisch te kort
Beroepsorganisaties in de (semi-)publieke sector blijken vaak onvoldoende draagvlak te hebben. Dat versterkt de verkeerde dominante bestuursfilosofie die gestoeld is op druk uitoefenen van buitenaf en veranderingen doordrukken. De overheid gaat er daarbij van uit dat professionals uit zichzelf onvoldoende maatschappelijke verantwoordelijkheid aan de dag leggen. De diagnose is niet verkeerd.
De gekozen remedie is dat echter wel. Uit empirische studies blijkt namelijk dat het sturen met – meestal financiële – prikkels en wettelijke dwang de verinnerlijkte betrokkenheid verdrijft. Afgedwongen verantwoording en transparantie leiden tot strategisch gedrag. Niet gedragen veranderingsoperaties leiden tot demoralisering (middelbaar onderwijs).
Daarom bepleit ik een alternatieve filosofie die aanstuurt op professionals die hoge eisen stellen aan het eigen functioneren, geworteld in zelfrespect en beroepstrots. Dit vraagt een sterke identiteit en actieve beroepsverenigingen. In sectoren als de jeugdzorg en het onderwijs wordt hieraan gewerkt. Daarmee ben je er echter nog niet. Zo zuchten goed georganiseerde professionals als de medisch specialisten onder de invoering van de gereguleerde marktwerking. Zij vinden ‘bureaucratie’ en ‘de te grote invloed van derden’ de belangrijkste problemen in de gezondheidszorg (TNS NIPO).
Toch is de Orde van Medisch Specialisten ermee akkoord gegaan. Hieruit blijkt dat een beroepsgroep pas echt goed georganiseerd kan heten als elke professional het tot zijn dure plicht rekent zich te bemoeien met en zich uit te spreken over noodzaak en vorm van veranderingen.
Ik signaleer een democratisch tekort in Nederlandse beroepsorganisaties. Het moment en de manier waarop bijvoorbeeld door de Orde met de marktwerking is ingestemd, heeft een grote hypotheek gelegd op de invoering. Zeer waarschijnlijk met als gevolg: strategisch gedrag en cynisme op de werkvloer.
Een van de lessen van de Commissie Dijsselbloem (onderwijs) is dat grote veranderingen alleen kunnen slagen als er draagvlak is op de werkvloer. De recente problemen bij de Belastingdienst illustreren dit.
Is een polderakkoord tussen overheid en organisaties in Nederland een garantie voor draagvlak? Nee. Te vaak betekent een akkoord vooral dat belangenorganisaties zich verplichten draagvlak bij de achterban te creëren. Men neemt vaak dan zelfs de rol van ‘procesmanager’ op zich.
Begin 2005 toen het akkoord gesloten was en de verandering in gang gezet, bleek uit de bekende Vrij Nederland enquête onder specialisten dat 83% het plan om ziekenhuizen onderling te laten concurreren ronduit een slecht idee vond, 74% vond de DBC’s een ‘slecht instrument’ om meer inzicht te krijgen in de kosten van de gezondheidszorg.
Het zou wel heel opmerkelijk zijn, als dat opeens is veranderd. Als de kritiek is gaan liggen, is de verklaring daarvoor waarschijnlijk eerder gelatenheid en/of dat specialisten (uit)wegen hebben gevonden. Het is van groot belang eens snel na te denken of een breed draagvlak vooraf toch niet effectiever is.
De volgende ingrijpende operaties waarvoor de overheid bij de Orde draagvlak zoekt – zoals het Elektronisch Patiënten Dossier – komen er immers in snel tempo aan…