De relatie arts – patiënt moet een persoonlijke relatie zijn volgens prof. Buytendijk. Hiervoor zijn tijd, geduld en vertrouwen nodig
In mei 1959 hield prof.dr. F.J.J. Buytendijk een voordracht voor de afdeling Heerlen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. De verkorte vorm van de voordracht was te lezen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 5 december 1959. Onderwerp: het belang van vertrouwen binnen de relatie arts – patiënt.
Buytendijk (1887-1974) was wijsgerig antropoloog, medicus en psycholoog en o.m. hoogleraar fysiologie en histologie in Groningen en hoogleraar psychologie in Utrecht. Hij was ook hoofdredacteur van de Aula-reeks, de populair-wetenschappelijke pocketboekserie van uitgeverij Het Spectrum. Van zijn hand verschenen talloze boeken en artikelen.
Buytendijk schrijft dat in een zich snel veranderende samenleving en door de verschuiving van geneeskundige inzichten het nadenken over de relatie arts en patiënt in medische kringen de aandacht vraagt. Niet alleen de ideeën over ons bestaan veranderen, ook de materiële voorwaarden van de samenleving. Buytendijk gaat ervan uit dat het beloop van een ziekte nooit uitsluitend door organische processen en de invloed van de somatische therapie wordt bepaald, maar dat de arts door het medemenselijke van zijn relatie met de patiënt genezing bevordert en nood lenigt. De invloed van de arts op de patient is in Buytendijks ogen bepalend.
De patiënt met oprechte, belangeloze belangstelling tegemoet treden
HIj wil dan ook graag dat de arts een zo grondig mogelijk begrip krijgt van de geesteshouding en de levensomstandigheden van de moderne mens. Volgens hem is voor een goede verhouding tussen arts en patient geen bijzondere aanleg of onnaspeurlijke intuïtie nodig, maar uitsluitend een volwaardige en volwassen persoonlijkheid die verantwoordelijkheidsbesef heeft en de verplichting aanvaardt om niet slechts aandacht te hebben voor de geneeskunde maar ook voor het menselijke van de zieke mens. Hij raadt dan ook aan de patiënt met oprechte, belangeloze belangstelling tegemoet te treden. Het gaat hem om “een affectvrije, maar genuanceerde, medelevende toewending tot de patiënt” en een open belangstelling, niet op grond van een algemene “naastenliefde” maar met het zuiver vakkundige motief dat de geneeskunde moet worden begrepen als “die Verschmelzung eines wissenschaftlichen und eines menschlichen Umgangs mit den Kranken” (Von Weiszäcker, 1926). “Indien de geneeskunde niet objectief zou zijn, dan was zij onmogelijk, als zij uitsluitend wetenschappelijke objectief was, dan zou zij onmenselijk zijn” (Christian, 1958).
Dit zijn mooie citaten, ook – en misschien wel vooral – voor onze tijd waarin men zich voortdurend beroept op wetenschappelijkheid en efficiëntie maar waarin menselijkheid nogal eens in het gedrang komt. De verplichting tot een medelevend deelnemen betekent evenwel niet dat de praktijk van de arts “de sentimentele wensdroom van een sociaal werkster vertegenwoordigt” (Binger, 1945). Het gaat om een geschoold begrip van de zieke mens dat erop gericht is hem gezond te maken.
Luisteren en vertrouwen
De arts kan niet luisteren als de patiënt niet in vertrouwen zijn hart uitstort. De gunstige sfeer voor de relatie arts – patient moet zich dus geleidelijk ontwikkelen, schrijft Buytendijk: “Hiervoor zijn tijd en veel geduld nodig maar ook de wens van de zieke tot persoonlijk contact en de bereidheid zijn negatieve, agressieve of kinderlijke affectieve houding op te geven”. Hij onderschrifjt het grote belang van het stellen van een vroege diagnose, en dat kan alleen als er een persoonlijke band en een vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt is, daarbij onderstrepend dat de arts altijd een psychotherapeutische taak heeft. De huisarts bedrijft in principe eenvoudige vormen van psychotherapie. Om dat te kunnen moet de medicus over een paar eigenschappen beschikken die hij kan ontwikkelen. Ze hebben allemaal betrekking op de persoonlijke verhouding tot de patiënt.
Maar bovenal blijft de huisarts huisarts en is hij niet een amateur-psychiater. Voor Buytendijk moet de “relatie van de huisarts of gezinsarts tot de patiënt een persoonlijke verhouding zijn, een medelevende deelneming aan de existentie van de zieke, zijn bestaansontwerp, zijn wereld, en het verleden en heden van zijn betrekkingen met zijn medemens”.
In acht punten vat Buytendijk vervolgens zijn betoog samen: Arts en samenleving – De relatie arts – patiënt, door prof.dr. F.J.J. Buytendijk, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 5 december 1959: https://www.ntvg.nl/system/files/publications/1959125040001a.pdf
De relatie arts – patiënt, NTVG, 27 mei 1959: www.ntvg.nl/artikelen/de-relatie-arts-patient