De jeugdzorgwerker wordt steeds kwetsbaarder (uit mijn boek ‘Vertrouwen in de Jeugdzorg’)
Jeugdzorgwerkers staan dagelijks in de frontlinie van complexe opvoedingsproblemen. Of zij resultaat boeken hangt in de eerste plaats af van de kwaliteit van de werkrelatie die zij met de cliënt kunnen leggen. Dát zou het uitgangspunt van alle beleid om hen heen moeten zijn. Maar het is andersom. Zij lijken wel de laatste schakel in de beleidsketen. Die beleidsketen start bij de publieke opinie en loopt via de verschillende overheidslagen in de richting van de instellingen. Doordat die afzonderlijk onder hun eigen provincie vallen, is er geen effectief gezamenlijk overleg met de overheid. De status van het veld, is inmiddels, mede onder invloed van de verdeeldheid in eigen kring, zo laag, dat instellingsbestuurders vooral worden gezien als “uitvoerders van beleid”.
Dat is uiteraard vervelend voor die bestuurders en voor de werkgeversorganisatie, maar het is fnuikend voor de ontwikkeling van de beroepspraktijk. In plaats van dat de dagelijkse ervaringen van professionals hun “weg omhoog” vinden en vertaald worden in nieuwe bestuurlijke en politieke inzichten, lijkt er steeds meer overheidsbeleid in de vorm van regenbuien naar beneden te komen.
Wanneer professionals onvoldoende kunnen schuilen achter hun eigen leidinggevenden en steeds kwetsbaarder worden voor direct ingrijpen van buitenaf, bijvoorbeeld via inspecties, politici en publieke opinie, krijgen ze het gevoel dat ze door de maatschappij in de steek worden gelaten. Dat leidt tot meer twijfelende en onzekere medewerkers die steun bij elkaar zoeken en zich afwenden van alle regeldruk. Dit heeft uiteraard effect voor de aard van de relatie die deze professionals aan kunnen gaan met hun cliënten. In principe een relatie waarin een zekere vorm van overwicht, gezag en respect besloten zou moeten liggen. Net zoals bij de huisarts, zeg maar. Als een hulpverlener niet gesteund en gecorrigeerd wordt binnen een professioneel systeem, raakt zijn kwaliteit grotendeels afhankelijk van persoonlijke kenmerken. Dat laatste is een bekend verschijnsel bij de afnemers van het BJZ. “Je hebt nu eenmaal goede en slechte gezinsvoogden”.
Wanneer een jeugdzorgwerker zich niet sterk genoeg voelt in het contact met zijn cliënt of van alles krijgt aangereikt, maar niet datgene wat hij nodig heeft, kan hij die cliënt proberen te ontlopen. Bijvoorbeeld door zich af te schermen door middel van regels en formaliteiten. Hij probeert zich juist aan een betekenisvolle relatie met zijn cliënt te onttrekken, omdat hij die niet kan vormgeven. Een bekend verschijnsel is een professional, die zich verschanst achter zijn formele bevoegdheden. Mocht hij echter wel doortastend optreden, dan krijgt hij te maken met een persoonlijk risico. Hij neemt ingrijpende beslissingen, die steeds vaker in het publieke debat worden aangevochten. Achter hem staat geen sterke sector met een wetenschappelijk referentiekader noch gezaghebbende vertegenwoordigers, die als opinieleider kunnen functioneren. Het is voor belanghebbenden derhalve vrij gemakkelijk om zijn handelwijze in diskrediet te brengen.
De aanhoudende kritiek op de jeugdzorg wordt door professionals als reden genoemd waardoor cliënten vaker grensoverschrijdend gedrag (durven te) vertonen. Hoezeer de beroepsgroep zich onveilig en werkelijk door iedereen in de steek gelaten voelt bleek bij het voornemen van het O.M. om een gezinsvoogd te vervolgen na de dood van het meisje Savanna.