Skip to main content

De beste houtdraaier

De beste houtdraaier

door Jordi Lammers

Mijn broertje mocht zich tot vanavond de beste houtdraaier van Nederland noemen. Daarna zou een klasgenoot het stokje van hem overnemen. Samen met mijn vader had hij op de vorige open dag, precies een jaar geleden, de mooiste houten schaal van de school gedraaid, een klus waar ze de hele middag mee bezig waren geweest. De week daarop bleef hij herhalen dat de juryvoorzitter nog nooit zo’n mooie schaal had gezien.

Om zijn nek hing de plastic medaille die hij vorig jaar gewonnen had. De mensen mochten immers best zien dat hij de beste houtdraaier van zijn afdeling was. Met de strenge, genadeloze blik van een fabrieksdirecteur liep hij langzaam langs de machines. Soms stopte hij om iemand op zijn houding te wijzen, ‘die werkarm’, zei hij dan, ‘die moet je helemaal strekken, onthoud dat.’ Toen hij zag dat een jongen kauwgom onder een machine plakte, sloeg hij uit ergernis tweemaal op zijn voorhoofd. Daarna legde hij me uit wat het verschil was tussen schrapend draaien en snijdend draaien. Om de zoveel zinnen herhaalde hij dat je moest blijven oefenen, oefenen, oefenen, anders zou je nooit zo goed als zijn leraar worden. Ik probeerde actief te luisteren, maar zijn eindeloze kennis over houtdraaien vermoeide me. Bovendien kwam ik net terug van de universiteit, waar ik tot het vroege avondschemer aan mijn scriptie had gewerkt.

We stonden voor een draaibank. ‘Wil jij ook?’ vroeg mijn broertje. Hij knakte zijn vingers en pakte daarna een blok hout van de tafel. ‘Berkenhout’ zei hij, ‘een beetje taai, maar zacht genoeg om mee te beginnen.’ Met een onhandige beweging nam ik het blok van hem over. Het gewicht trok aan mijn bovenarmen, het scheelde niet veel of het gevaarte was op mijn tenen gevallen. ‘Houd je koppie erbij’, beval mijn broertje. Hij klonk als mijn voetbaltrainer.

Voordat ik aan de slag kon gaan, checkte hij mijn outfit. Langzaam liet hij zijn ogen naar beneden glijden. Ik volgde zijn blik en zag dat er rondom mijn voeten talloze houtkrullen lagen. ‘Waar zijn je werkschoenen?’, vroeg hij verwijtend, ‘je weet toch dat je werkschoenen moet dragen?’

Even later wurmde ik mijn voeten in twee enorme bruine schoenen, die, tot mijn grote spijt, minstens twee maten te klein waren. Ik besloot er maar niets van te zeggen en trok mijn knellende tenen lijdzaam in. Ondertussen sprak mijn broertje over de meest uiteenlopende gevaren, van afgehakte vingers tot dikke houtsplinters in je ogen. ‘Het is verschrikkelijk’ zei hij, ‘de ambulance staat bijna wekelijks op de stoep.’ Ik werd afgeleid door een jongen die zo onopvallend mogelijk twee beitels in zijn nektasje propte. Toen hij me zag staren, pakte hij er met een minachtende grijns nog een hamer bij.

Rustig spietste mijn broertje het berkenhout om de stenen as. Zijn mouwen waren bijna tot aan zijn schouders opgestroopt. Ik zag nu pas hoe breed zijn bovenarmen waren. Tijdens het aandraaien van de schroeven hoefde hij niet eens naar de draaibank te kijken, hij handelde volledig op de tast. Ik wist al jaren dat hij het vooral van zijn handen moest hebben, op zijn achtste had hij met behulp van de gereedschapskoffer van mijn vader het kapotte lampje in de douche gemaakt. Een wonder, vonden we toen. Maar dat hij zo kalm en doelgericht te werk kon gaan, maakte me zelfs een beetje jaloers. Ik was weliswaar een uitstekende student met uitstekende cijfers, maar de passie die mijn broertje had voor een paar houten planken ontbeerde ik.

Het draaien was verschrikkelijk. Ik werd doodzenuwachtig van mijn broertje die te pas en te onpas aanwijzingen gaf: de ene keer moest ik de beitel dichter bij het hout houden en de andere keer was ik te voorzichtig. ‘Kijk’, zei mijn broertje, ‘houtdraaien is net als een wheelie maken, of je gaat er helemaal voor en het lukt een keertje, of je blijft voor altijd met je wiel op het fietspad.’ Ik kon me niet voorstellen dat hij die vergelijking zelf bedacht had. Toen ik er vol voor ging, en de beitel hard tegen het draaiende hout drukte, vlogen de houtsnippers in het rond. ‘Niet zo hard!’ riep mijn broertje. Uit onmacht smeet ik de beitel op de vloer, waardoor het laagje stof brak en omhoogschoot. ‘Sorry, ik kan het gewoon niet. Nu niet en morgen ook niet.’

Toen de open dag was afgelopen, liepen we samen naar het fietsenrek. Het was al donker, mijn broertje zei dat het vreemd voelde om rond deze tijd de school te verlaten. Achter ons inventariseerde een groepje jongens wat ze vandaag gestolen hadden: twee beitels, een hamer, drie lijmpotjes en het koffielepeltje van de meester. Ik had geen jas meegenomen, de enige bescherming die ik had was een blauw colbertje. ‘Heb je het niet koud?’, vroeg mijn broertje. Zijn jas had een bontkraag die zo groot was dat hij deze winter geen oorwarmers hoefde te kopen. Ik loog dat het wel meeviel.

Voordat hij zijn sleutel in zijn fiets stak, zei mijn broertje hoe fijn hij het vond dat ik er vanavond bij was geweest. ‘En dat alles niet even goed ging… niet mee zitten. Volgens mij heb jij weer andere kwaliteiten.’

http://jordiilammers.tumblr.com