GEEF ONS CONTROLE OVER KWALITEIT VAN HET ONDERWIJS TERUG
Het kloppend hart in de beroepseer van de leraar is de zorg voor kwaliteit van het onderwijs. Dat hart doet nu zeer. Het lijdt aan de aderverkalking en hoge inspanningsdruk die de penetratie van bureaucratisch-bedrijfsmatig denken op scholen heeft teweeggebracht.
Dit denken is, zoals Herman Tjeenk Willink van de Raad van State al diverse jaren in meer algemene zin benadrukt, belichaamd in een omvangrijke, vaak goedbetaalde en zich zelf in standhoudende tussenlaag tussen minister en uitvoerende leraren: managers, adviseurs, controleurs, beleidsmedewerkers, ontwikkelaars, onderzoekers, coaches, enz. Dit intermediaire netwerk van functionarissen is in de afgelopen decennia opgebloeid dankzij het beleid van de centrale overheid om scholen te verzelfstandigen tot bedrijfsmatig opererende eenheden en ze tegelijkertijd te onderwerpen aan steeds gedetailleerdere controle. Ook de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs is in een bedrijfskundig pdca-denkkader terecht gekomen: schoolbesturen zijn ervoor verantwoordelijk gemaakt en niet de teams die opleidingen in de praktijk vormgeven.
De steeds gedetailleerde beoordelingscriteria en verwachtingen van Inspectie en KCE presenteert het schoolmanagement als externe dwang van de omgeving en zij beschouwt het vervolgens als haar taak de kwaliteit van het onderwijs beheersbaar te maken. Gevolg voor de werkvloer: opgelegde, eenvormige werk- en organisatiestructuren, voorgeschreven, gestandaardiseerde procedures en routines, de eis tot het voldoen aan een veelheid aan prestatie-indicatoren. De onderwijssector lijkt bovendien in de greep van een onzalig huwelijk tussen wetenschap en management: onderwijskundigen leveren (onbedoeld) een wetenschappelijke legitimatie voor een managementbeleid van bureaucratisering en arbeidspecialisatie.
Een voorbeeld is de wijze waarop de examinering van competentiegericht onderwijs in het mbo gestalte dreigt te krijgen: inrichting van een front en back office voor examens en creatie van de specialistische functies van assessor en auditor. Het is zoals Jaap Peters in zijn Intensieve menshouderij zegt: hoe kwaliteit oplost in rationaliteit.
In de dagelijkse praktijk betekent de bureaucratisch-bedrijfsmatige aanpak van scholen dat steeds meer geld, tijd en energie (lees: formatie en inspiratie) gaan zitten in het goed op de markt zetten van de school en in de interne en externe verantwoording van het onderwijs.
Net als in het bedrijfsleven zijn marketingafdelingen, onderwijsbeurzen, glossy jaarverslagen, gelikte folders en tevredenheidsonderzoeken normale verschijnselen geworden. Intussen is de ruimte voor docenten om zich met hart en ziel in te zetten voor hun leerlingen en voor vernieuwing van het onderwijs navenant gekrompen.
Kortom, de vrijheid en het vermogen van leraren zorg te dragen voor kwaliteit van het onderwijs ontglipt hen tot hun frustratie meer en meer.
Ondanks alle bijval die Tjeenk Willinks analyse van dit verontrustende en wijdverbreide proces in de publieke sector krijgt, moet hij zelf constateren dat de analyse tot nog toe geen doorwerking heeft gehad. Er zijn echter momenteel gelukkig veel tekenen dat er een tegenbeweging op gang komt.
Ik wil hier zelf een suggestie doen voor twee wegen waarlangs de tendens die Tjeenk Willink signaleert, tegen gegaan zou kunnen worden.
1. Ban het gebruik van bedrijfsmatig jargon over scholen uit. Draag uit dat het besturen en inrichten van scholen volgens bedrijfskundige managementprincipes berust op een vals beeld van scholen als producenten van onderwijs. Een leerling is geen zelfbewuste klant, maar allereerst een onvolwassen jongmens in de bloei van zijn of haar leven. De zakelijk-afstandelijke taal van de markt is ongepast en wekt verkeerde verwachtingen in de betrokken zorg-en afhankelijkheidsrelatie tussen leerling en docent. Verslap daarom de greep van de misleidende ondernemings-metafoor op het denken over onderwijs door bedrijfsmatig jargon uit te bannen.
Herdefinieer onderwijs als een publieke taak gebaseerd op professionele dienstbaarheid van leraren en verlang dat beleidsmatige discussies over de kwaliteit van onderwijs plaatsvinden in hun natuurlijke habitat: op de werkvloer, onder leraren en met leerlingen.
2. Stel docententeams en niet schoolbesturen verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Verminder allereerst de gedetailleerde, externe verantwoordingsdruk op scholen en beperk de controlerende taak van de overheid tot het (negatief) tegengaan van misstanden in plaats van het (positief) oordelen over wat goede scholen zijn. (Hier valt een aardige bezuiniging op beambten te realiseren.) Vergroot tegelijkertijd de zeggenschap en ruimte op de werkvloer: leg daar de verplichting een betere horizontale en directe verantwoording voor de kwaliteit van het onderwijs te organiseren tussen docenten onderling en naar leerlingen, ouders, cq. bedrijven toe. Verlang hierbij een functioneel ondersteunende rol van het schoolmanagement en haar stafdiensten aan leraren en leerlingen. Heroverweeg in dat licht ook de bekostigingslogica van scholen.
Laat kortom de relatie leraar-leerling weer de kwaliteitskern van de schoolorganisatie worden.
Langs deze twee wegen zie ik herstel van het vertrouwen in onze professie en van de drijfveer onze publieke taak naar eer en geweten te vervullen. Zo kan met een gerust hart de kwaliteit van het onderwijs overgelaten worden aan bevlogen leraren en leergierige leerlingen.