Aanbevolen boeken IV

Wie wil er voor de klas?

Patricia Veldhuis is drie keer genomineerd voor de Nationale Prijs voor de Onderwijsjournalistiek. Half februari 2024 werd bekend gemaakt dat zij de nieuwe hoofdredacteur wordt van dagblad NRC; Veldhuis begon in 2008 bij NRC waar ze onder meer onderwijsredacteur werd.

In het Voorwoord van haar boek Wie wil er voor de klas? schrijft zij: “Al op mijn zevende wilde ik juf worden. Het leek me geweldig om voor de klas te staan en kinderen te leren lezen en schrijven.
(…)
Het kwam er niet van: ik werd journalist. Dat beroep heeft me uiteindelijk alsnog naar het klaslokaal geleid. Als onderwijsredacteur bij NRC sprak ik honderden leraren, leerlingen, wetenschappers en onderwijsbestuurders. Ik zal op tientallen scholen achter in de klas mee te kijken tijdens de les. In coronatijd volgde ik een vmbo-klas op weg naar het eindexamen, en om te begrijpen hoe kansenongelijkheid eruit ziet, liep ik een halfjaar mee op een basisschool in een van de armste wijken van Arnhem.
De opkomst van het schaduwonderwijs, de toenemende prestatiedruk bij scholieren, de verslechtering van de leesvaardigheid: ik zag het allemaal voor mijn neus gebeuren. Vooral zag ik hoe het lerarentekort steeds nijpender werd, zelfs op scholen die er tot voor kort niet zoveel last van hadden. In het basisonderwijs zijn bijna tienduizend voltijds leraren nodig, in het voortgezet onderwijs meer dan tweeduizend.
Ouders en leerlingen ondervinden de gevolgen elke dag: klassen worden naar huis gestuurd, er staan onbevoegde docenten voor de klas en op sommige middelbare scholen wordt maandenlang geen Frans of natuurkunde gegeven, omdat de docent is vertrokken en een vervangenr amper te vinden is.
(…)
Ieder kind heeft recht op goed onderwijs, maar door het lerarentekort staat dit recht onder druk. Zonder goed onderwijs komt niet alleen de individuele ontwikkeling van kinderen in gevaar. Op de langere termijn schaadt het de economie en ondermijnt het de democratie.
Hoe heeft deze sluimerende en ontwrichtende ramp in het onderwijs zich in vredesnaam kunnen voltrekken? Waarom kiezen te weinig mensen voor dit vak? En waarom verlaten zoveel leraren uiteindelijk ook weer het onderwijs?
Om hierop antwoord te vinden besloot ik zelf voor de klas te gaan staan. Als stagiair op scholengemeenschap Het Rheden in Rozendaal gaf ik ruim zeven maanden lang een dag per week Nederlands aan havo- en vwo-leerlingen, van brugklassers tot eindexamenkandidaten.
Ik ontdekte hoe complex en moeilijk het leraarsvak is, maar vooral ook hoe mooi en zinvol, en hoe vrolijk het maakt. De oude droom om juf te worden, die altijd was blijven sluimeren, werd weer springlevend”.

Veldhuis beschrijft vervolgens haar ervaringen voor de klas. Van het urenlange zwoegen op een schrijfopdracht tot een onverwacht hartverwarmend gesprek met een leerling. Van de paniek tijdens een mislukt lesuur vol schreeuwende pubers tot de pure euforie als het wél goed gaat en “ik ineens weer weet waarvoor ik het doe”.

Volgens Veldhuis is het lerarentekort op te lossen: “De ideeën die ik daarvoor het opgedaan zijn hopelijk een stap in de goede richting”.  Lesgeven blijkt ook leuk te zijn, zoals een van de docenten opmerkt: “Lesgeven is een mooie rotbaan. Je werkt je te pletter, maar het is fantastisch om met je vak en met die leerlingen bezig te zijn”.
Het boek telt tien hoofdstukken:
1. Leraar in opleiding. 2. Het is een vak! 3. Een aangekondigde ramp. 4. Aap noot mies. 5. Waar je wieg staat. 6.Twaalf weken vakantie, toch stress. 7. De prestatiegeneratie. 8. Iedereen heeft iets. 9. Allemaal op bijles.

Het tiende en laatste hoofdstuk, Hoe het beter kan, biedt tien oplossingen voor de crisis in het onderwijs.
1. De werkdruk moet omlaag.
2. Overheid: houd de salarissen op peil
3. Het lerarenlek moet worden gedicht. De gigantische uitval van beginnende leraren is minstens zo’n groot probleem als de stagnerende instroom.
4. Scholen: weet wat werkt in het onderwijs en doe dat.
5. We moeten af van de prestatiedruk.
6. Geld voor onderwijs moet gerichter worden uitgegeven.
7. Ga leerlingen pas later selecteren op onderwijsniveau.
8. Scholen: verbied mobieltjes onder schooltijd. Scholieren kijken gemiddeld zeker vier uur per dag naar een scherm. Het is een van de factoren die bijdragen aan de achteruitgang van de leesvaardigheid. Wie op zijn mobiel zit, leest immers geen boek en raakt gewend aan snelle korte prikkels.
9. De route naar het leraarschap moet aantrekkelijker worden.
10. De kwaliteit van de lerarenopleidingen moet omhoog.

De laatste zin van het boek luidt: “Het lerarentekort is geen natuurramp. We kunnen het oplossen”.

Wie wil er voor de klas? Wat er mis gaat in het onderwijs en hoe het beter kan, door Patricia Veldhuis, , 239 p., 2023, uitgeverij Nijgh & Van Ditmar,  € 22,99

 

Wantrouwen in de wandelgangen

De politiek heeft de kruip-door-sluip-door wandelgangen van het Binnenhof verruild voor nieuwe, tijdelijke behuizing, een onpersoonlijke bunker met doodlopende sporen. De relatie tussen politiek en pers is veranderd in de afgelopen decennia en hoe die eruit ziet is bijvoorbeeld ook af te lezen aan de behuizing van de tweede Kamer. Over die relatie schrijven Jan Tromp en Coen van de Ven in hun boek Wantrouwen in de wandelgangen – Hoe pers en politiek van elkaar vervreemd raakten.
Jan Tromp (1949) was van 1995 – 2003 adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant. Voordien was hij als chef van de politieke redactie kind aan huis aan het Binnenhof. Hij is de politiek blijven volgen, zij het van een zekere afstand.
Coen van de Ven (1992) begon in 2017 bij De Groene Amsterdammer als onderzoeksjournalist. Inmiddels is hij politiek redacteur.
Twee generaties politiek verslaggevers beschrijven hun werk toen en nu. In de jaren zeventig en tachtig bestond in de Haagse salons van de macht hechte verbondenheid tussen politiek en pers. De omgang was gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Sommigen noemden het klef, maar Jan Tromp voelde zich er thuis.

In het boek komen naast journalisten personen aan het woord uit diverse sectoren. Van hoogleraar tot voorlichter, van politicus tot architect. Pi de Bruijn bijvoorbeeld, ontwerper van de nieuwbouw van de Tweede Kamer aan het Plein in Den Haag, in gebruik genomen in 1992. Volgens Jan Vis – politiek journalist, hoogleraar staatsrecht en vervolgens Eerste Kamerlid – miskende het gebouw de andere kant van de politiek – het onmisbare gedoe achter de schermen: “Het nieuwe gebouw met de gladde gangen en de kale commissiekamers doet eerder denken aan een luchthaven of een ziekenhuis dan aan een parlementaire huisvesting. Het suggereert een ideaal dat nooit werkelijkheid zal kunnen worden: dat het parlementaire bedrijf alleen maar rationeel is en geen behoefte heeft aan duistere hoekjes”.

Dat het nog een tikje sterieler kan, bewijst het tijdelijke, nieuwe onderkomen van de Tweede Kamer in het voormalige ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Bezuidenhoutseweg. De nieuwe behuizing, een betonnen bunker, is in gebruik genomen sinds de aanvang van de grootschalige renovatie van het Binnenhofcomplex in 2021. Het blijkt de perfecte verzinnebeelding van de huidige verzakelijking, de verharding in de verhoudingen tussen politiek en pers. Van de Ven stelt vast dat de kille periode, afstand houden, het devies is.

Pers en politiek zijn van oudsher tot elkaar veroordeeld in een paringsdans, een spel van lokken en afweren. Anne Vondeling in de jaren zeventig de markante voorzitter van de Tweede Kamer, meende dat ze nauw verwant zijn. In zijn boek Tweede Kamer; lam of leeuw koos hij voor triviaal vergelijkingsmateriaal: “Parlement en pers, spreekbuis en klankbord, microfoon en luidspreker, horen bij elkaar zoals stekker en contactdoos. Zonder elkaar, zonder verbinding heeft elk Ding an sich geen functie. Maar verbonden met elkaar kan de relatie nog alle kanten op. De verbinding tussen stekker en contactdoos kan warm zijn en koesterend licht geven. Maar evengoed kan er sprake zijn van knetterende kortsluiting”. De vergelijking geeft ongeveer de ontwikkeling weer van de laatste halve eeuw in de relatie tussen pers en politiek.

In de jaren zeventig, toen Binnenhof 1A het epicentrum vormde, zaten politici en parlementair journalisten dicht bij elkaar op een sofa, schurkend en bij gelegenheid ook wel kibbelend. Het was hoe dan ook innig. Dat had voordelen voor beide partijen en je kon er ook bedenkingen bij hebben.
Op het adres B67 (Bezuidenhoutseweg 67) zijn de partijen nog altijd tot elkaar veroordeeld, maar nu is de verhouding afstandelijk en wantrouwend en zonder veel hartelijkheid. In de Haagse politiek is een cultuur gegroeid van beheersing en afscherming, niet alleen in overdrachtelijke zin, maar ook letterlijk. Waar eerder het vrije verkeer bestond van persmensen en politici, zijn dranghekken en draaideuren de verhoudingen gaan bepalen. Gaandeweg hebben politieke partijen en departementen het eigen functioneren ondergeschikt gemaakt aan wetmatigheden uit de communicatieleer.

Hoewel boeken over de Haagse cultuur deze eeuw voornamelijk gingen over de ‘paringsdans’, de ‘tango’ of de ‘klefheid’, is de trend een tegengestelde. De Haagse journalistiek wordt vooral zakelijker, killer, afstandelijker. Dat blijkt uit de enquête die voor het boek is uitgezet onder alle leden van de Parlementaire Persvereniging, een achterban die wordt geschat op ongeveer honderdtwintig leden. Van hen vulden 55 de vragenlijst in. Zij zijn journalisten van alle leeftijden. Sommigen werken al meer dan vijftien jaar in Den Haag, sommigen zijn net begonnen. Ze werken voor kranten, televisierubrieken, journaals, talkshows, radioprogramma’s, persbureaus en online nieuwswebsites.
Op de vraag hoe ze hun eigen omgangsvormen met politici zouden omschrijven, zijn ze helder: die is niet ‘collegiaal’ of ‘amicaal’, zoals twee opties luidden. Integendeel: wel 94 procent kiest voor de derde optie: ‘zakelijk’. Ze mochten meerdere vakjes aankruisen en zo kwam 23 procent (ook) op collegiaal. Slechts een enkeling vond zichzelf amicaal omgaan met politici.
Een aantal vragen werd ook in 2010 gesteld door journalisten van De Groene Amsterdammer, toen met behulp van toenmalig voorzitter van de Parlementaire Persvereniging Max van Weezel. In die tijd noemde 77 procent de eigen omgangsvormen met politici zakelijk, toch een stuk lager dan dertien jaar later.

17 procent van de journalisten geeft aan zich onder druk gezet te voelen door voorlichters om publicaties uit te stellen of aan te passen; 39 procent zegt dat dat ‘soms ’gebeurt en maar 24 procent stelt dat dat nooit plaatsvindt. Een zorgwekkende verschuiving ten opzichte van 2010 komt naar voren uit de antwoorden op de vraag of journalisten weleens de indruk hebben dat hun werkrelatie met voorlichters wordt beïnvloed door eerdere publicaties of uitzendingen. Daar antwoordde nu 61 procent van de ondervraagden ‘ja’ op. Voorlichters nemen soms helemaal niet meer op, negeren journalisten na eerdere vervelende vragen of slaan ze simpelweg over bij persconferenties. Bij de vragenronde van dertien jaar geleden lag dat percentage op 50.
Spindoctors tonen steeds meer controledrift en schaden daarmee de vrije berichtgeving.
Journalist Tom-Jan Meeus zei ter afronding van zijn gesprek met de auteurs: “Politici hebben echt heel veel ruimte van journalisten gewonnen, de greep op de media neemt toe. Dat is cruciaal. Journalisten doen er gewoon minder toe voor politici”.

In het laatste deel van het boek, Pleidooi voor spelplezier, een gesprek, laten Tromp en Van de Ven weten hoe het journalistieke vak zou moeten zijn. Van de Ven: “Ja, het is best wantrouwend hier. Mede omdat de journalistiek zich steeds moet afzetten tegen de politieke macht om het vertrouwen in zichzelf te behouden”. Waarop Tromp reageert: “Ik ben het niet met je eens dat de parlementaire journalistiek vertrouwen wint door mee te huilen met de wolven in het bos en te zeggen: de politiek is niet te vertrouwen, de politiek vertegenwoordigt een elitair establishment en wij, beste lezer en kijker, staan aan jullie kant. Nee, ik vind dat de journalistiek veel meer een eigen geloofwaardigheid zou moeten opbouwen. Daaraan ontbreekt het doordat de politiek, geheel volgens de lijnen van het populisme, voortdurend op zoek is naar het conflict. Dus niet bijdraagt aan een reële discussie over de problemen die ons kwellen. De journalistiek gaat daarin mee en bezondigt zich aan dezelfde oneliners als de politiek”.

Twee politiek redacteuren van twee generaties  zochten naar antwoorden. De conclusie kan niet anders zijn dan besef dat we een tijdperk in de Nederlandse parlementaire journalistiek afsluiten, een van ongekende vrijheid, creativiteit, spontaniteit, en vertrouwen. En niet te vergeten: spelplezier.
Toch is Coen van de Ven over een aantal dingen optimistisch: “Waar ik wel optimistisch over ben, is dat het kwalitatief gezien heel goed gaat met de onderzoeksjournalistiek, ook als die over Den Haag gaat In dag- en weekbladen, in televisierubrieken – als je ziet wat er aan documenten wordt doorgespit, er worden voortdurend tegels gelicht. Wat verloren is gegaan, is een diep begrip van  wat mensen beweegt. Want cynisme ligt op de loer als je alleen nog maar gaat controleren. We moeten ook schrijven over wat mensen hier, gedreven door idealen, nou precies komen doen”.
Jan Tromp voegt daaraan toe: “Een beetje bewogenheid”.

Wantrouwen in de wandelgangen – Hoe pers en politiek van elkaar vervreemd raakten, door Jan Tromp en Coen van de Ven, 256 p., 2023, Uitgeverij Balans, € 21,99. E-boek € 10,99

Nieuwsbrief ontvangen?

Wij houden u graag op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen Stichting Beroepseer.  Wilt u onze nieuwsbrief ontvangen? Dan kunt u zich hieronder aanmelden.

Contact

Adres:
Multatulilaan 12
4103 NM Culemborg

Email:
info@beroepseer.nl

© Stichting beroepseer