Aanbevolen boeken IV

 

Van onderop

37 jaar lang – tussen 1987 en 2024 – schreef Jos van der Lans circa driehonderd columns over burgers, professionals, ambtenaren en bestuurders voor het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken. In de bundel Van onderop zijn er vijftig bijeengebracht en opgedragen aan Pieter Klapwijk, de ‘vastberaden ambtenaar van Versterking burgerkracht in Amsterdam’ die vanwege ziekte zijn werk te vroeg heeft moeten neerleggen.

Bij elkaar vormen de columns een intrigerende kroniek van de recente sociale geschiedenis. Hoewel ze in een periode van ruim dertig jaar geschreven zijn, stemmen ze nog steeds tot nadenken. De schrijver van het Voorwoord, Pieter Hilhorst, noemt ze ‘angstaanjagend actueel’ en hij vraagt zich af: “Wat betekent het als een column van tien, twintig of zelfs vijfentwintig jaar nog leest alsof die gisteren is geschreven? (…) In een column van bijna dertig jaar geleden schrijft hij in navolging van Habermas over de botsing tussen de leefwereld en de systeemwereld (…)
Hij laat al vroeg zien hoe marktwerking in het sociale domein leidt tot schaalvergroting en het ondermijnen van de verbinding met lokale bewonersorganisaties. Een thema dat hij later nog uitwerkt in de essays Het dogma aanbesteden en Ontsnappen aan aanbesteden. Hij laat zien dat de ‘transparantieterreur’ geen cijfers oplevert die professionals helpen om hun vak beter te verstaan, maar bedoeld zijn om de controle door managers en de politiek te verscherpen.
(…)
De columns van Van der Lans werden goed gelezen. Zijn kritiek op de transparantieterreur leverde een stortvloed aan instemmende reacties op. En het krijgt ook navolging van andere instanties zoals de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, met hun advies Is dit wel verantwoord? Het woord ‘burgerkracht’ dat hij met Nico de Boer muntte, werd grif geadopteerd door beleidsmakers en politici. Zijn pleidooien voor de eigen-kracht-beweging werden overgenomen in gemeentelijke nota’s. En door sommigen werd Van der Lans een van de ideologen genoemd van de decentralisatie uit 2025. Aan bijval dus geen gebrek”.

Van der Lans (1954) studeerde cultuur- en godsdienstpyschologie in Nijmegen en was namens GroenLinks lid van de Eerste Kamer van 1999 tot 2007. Hij schreef en redigeerde talrijke boeken over de brede publieke sector die richtinggevend zijn geweest in de discussies over het sociaal domein. Hij is hoofdredacteur van het digitale geschiedenisplatform Canon sociaal werk, waarvoor hij in 2007 het initiatief nam.

Uit de in maart 2022 geschreven column De wet van 10: “Er is een sociologische wet die zegt dat je drie type mensen hebt als het gaat om sociale actie: de voortrekkers (optimisten, hardlopers), de niet-uitgesprokenen (kat-uit-de-boom-kijkers, volgers) en de chagrijnen (wantrouwigen, negativisen). Het is geen echte sociologisch wet – ik heb hem zelf verzonnen – maar hij werkt illustratief om buurtinitiatieven te beschrijven. Het is mijn Wet van 10. Als je tien mensen hebt, zijn er twee/drie die van alles willen, vier/vijf die het zelf niet zouden bedenken maar zich late overtuigen en dan zijn er weer twee/drie die er niet in geloven. De kunst voor de voortrekkers is dat ze de middengroep meekrijgen. Daarbij helpt een misstand, een noodzaak of potentieel financieel gewin. Als dat lukt kunnen er meter gemaakt worden”.

Uit de column Cultuur van afzijdigheid (februari 1996): “De afgelopen zomer sjorde mijn 78-jarige moeder twintig minuten lang aan haar fiets, die op een onnavolgbare manier was komen vast te zitten in een fietsenrek. Mijn moeder kreunde en steunde in het volle aanzien van ongeveer dertig landgenoten die op het aanpalende terras toeschouwer waren van haar geploeter.
Niemand hielp.
Volgens de journalist/socioloog Herman Vuijsje is dit soort lankmoedigheid al lang geen uitzondering meer in Nederland. Het is regel geworden. Wij leven in toenemende mate in een cultuur van afzijdigheid, van non-interventie (…)
Nadat mijn moeder haar verhaal had gedaan, vroeg ik waarom ze niet een van die terraszitters had gevraagd om haar een handje te helpen. Ze reageerde met een wegwerpgevaar: “Ach, zoiets doe je toch niet, dat moeten de mensen spontaan doen”. En precies in die uitspraak schuilt de grote tragiek van de cultuur van de afzijdigheid. Deze heeft zich al zo diep in onze hoofden geïnstalleerd dat we er niet meer over peinzen om mensen zomaar iets te vragen.
Het taboe op bemoeien leidt aldus in een vloeiende beweging tot een taboe op hulp vragen. Het taboe op bemoeien maakt van mensen ingetogen slachtoffers die niet alleen niet snel geholpen worden, maar die zich ook daadwerkelijk hulpeloos gaan opstellen.

Van onderop. Over burgers, professionals, ambtenaren & bestuurders. Jos van der Lans, 184 p., 2024, uitgeverij Van Gennep, € 15,00

 

De Boetefabriek

Het eigenlijke maatschappelijke doel van verkeershandhaving, het bevorderen van verkeersveiligheid, kwam opmerkelijk genoeg niet terug als doel van de wet. De commissie Mulder kwam in 1985 met een wetsvoorstel waarin de moderne ideeën van het NPM – New Public Management – vertaald waren. De wet heette officieel ‘Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften’ (Wahv), oftewel de wet Mulder en kende drie doelstellingen: 1. het terugdringen van de werklast van de strafrechtketen. 2. zorgen dat mensen niet meer onder hun boete uit konden komen. 3. zorgen voor een goede rechtsbescherming zoals toegang tot de rechter en mogelijkheden om tegen een boete in bezwaar te gaan.

Voor het innen van de boetes werd het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) opgericht, op flinke afstand van Den Haag, in Leeuwarden met vijftig man. Het CJIB zou een toonbeeld van moderniteit worden, met als centraal middelpunt het Bekeuringen Afhandeling Systeem (BAS) dat ‘geheel automatisch!’ alle bekeuringen zou afhandelen. Waar vroeger een politieambtenaar de bekeuring opstuurde, de reactietermijn in de gaten hield en de eventuele aanmaningen verstuurde, zou dit voortaan niet meer door een mens maar door de computers van het BAS gedaan worden. Het BAS zou zelfstandig geld innen van bankrekeningen als de boete ondanks al deze inspanningen van het systeem niet helemaal betaald was. De computer van het BAS stelde dan een dossier op voor de officier van justitie, zodat deze kon beslissen hoe het verder moest.

Al die politieambtenaren die tot dan toe bezig waren geweest met het verwerken van bonnen, konden iets anders gaan doen. Hun tijd vormde geen begrenzing meer voor het aantal bonnen dat het systeem aankon. De weg was vrij voor extra investeringen in ‘moderne technische’ handhavingsapparatuur, zodat het aantal boetes omhoog kon. Het CJIB in Leeuwarden kreeg een automatisch efficiënt en eenvormig productieproces. In de wandelgangen van het ministerie werd het nieuwe CJIB vergeleken met de ‘koekjesfabriek’ waar massaproductie plaatsvindt. Zo kon de strafrechtketen zich voortaan richten op het ambachtelijke maatwerk, de ‘patisserie’ van het strafrecht, zoals het berechten van criminelen en geweldplegers.

Het heeft niet zo mogen zijn. In De Boetefabriek schetst auteur Merel van Rooy hoe een verkeersboetewet totaal ontspoord is en verworden tot een systeem dat tienduizenden burgers zwaar gedupeerd heeft. De gang van zaken is te vergelijken met die van de Toeslagenaffaire. Een wet die een eigen leven gaat leiden en erop gericht is zonder ophouden geldbedragen te innen, beslag legt op eigendommen van een overtreder, zodat met de verkoop van diens televisie, computer of fiets het opgelopen boetebedrag betaald kan worden
De regering had namelijk besloten dat betalen in termijnen niet was toegestaan. Zo kwamen er veel boetes in het dwangtraject terecht die door tussenkomst van de rechter moesten worden behandeld. Ook hiervoor moest een oplossing worden gevonden. De regering vond dat de rechter minder ingezet moest worden. Het CJIB kon zelf, namens de officier van justitie, overgaan tot het innemen van het rijbewijs en opdracht geven tot buitengebruikstelling van een voertuig. Alleen in geval van een gijzeling zou de rechter nog toestemming moeten verlenen.

Inmiddels werd de wet Mulder getypeerd als de ‘alleenheerschappij van de computer’. Mensen kwamen in de gevangenis terecht – ze werden ‘gegijzeld’- nadat ze een eindeloze stroom brieven en aanmaningen hadden ontvangen. Boetes werden bij elke aanmaning verhoogd, tot drie maal het oorspronkelijke boetebedrag. Politiemensen kregen een ‘prestatiecontract’, waarvan een onderdeel het aantal bekeuringen betrof. Eind jaren tachtig ging het om drie miljoen boetes, rond 2000 was dat aantal verdubbeld en zeven later nog eens. In 2007 waren er meer dan twaalf miljoen boetes. En de bedragen werden almaar hoger. De hoogste boete die in 1990 kon worden opgelegd bedroeg omgerekend 60 euro, in 2008 was deze drie keer zo hoog.

Om nog meer inkomsten te verkrijgen, werd de wet uitgebreid met een nieuwe maatregel. Een overtreding die onder het strafrecht viel, zou voortaan vallen onder de wet Mulder. Het ging om overtredingen die tot dan toe onder de Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen (WAM) vielen. Deze wet bepaalde dat iedere bezitter van een scooter of auto een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor het voertuig moest afsluiten. Het doel van de WAM was onverzekerde schade zoveel mogelijk voorkomen zodat slachtoffers van een verkeersongeval niet ook nog de pineut zouden zijn. Als iemand geen verzekering afsloot, overtrad men de wet en daarop stond een boete. De verzekeringsboete werd eerder afgedaan in het strafrecht en de verwerking van die boete kostte de strafrechtketen veel capaciteit. Ambtenaren stelden voor deze boete te verhuizen van het strafrecht naar de wet Mulder.
De WAM ‘vermulderen’ had drie voordelen en beloofde de lucratiefste maatregel van allemaal te worden Het aantal boetes werd in de begroting opgeschroefd naar 400.000 per jaar. Al die boetes zouden elk 380 euro opbrengen.

Was het nu de bedoeling van de wet om de schatkist te vullen?

Het aantal gijzelingen nam toe. Tegen een op de vier verzekeringsboetes werd beroep of bezwaar ingesteld, De behandeling van bezwaren liep vast. Maar het CJIB bleef innen totdat de boetes tot op de laatste cent betaald waren. Doordat meer mensen de boetes niet meer konden betalen, duwde het systeem steeds meer boetes door het proces, tot de laatste stap, gijzeling. Gijzelingsverzoeken werden automatisch bij de kantonrechter gedeponeerd. Het CIJB zorgde zelfs voor een standaardmotivering voor de rechters om de gijzeling toe te kennen. Dat scheelde de rechters tijd en pakte goed uit voor hun prestatie-indicatoren en financiering. Ze kregen immers een vaste vergoeding per zaak.

Iemand kon tot drie keer toe gegijzeld worden voor dezelfde verkeersboete. Het werd een catastrofe die zich parallel aan de toeslagen-ellende ontwikkelde. Achter de cijfers voltrokken zich drama’s. Merel van Rooy geeft een aantal voorbeelden. Waaronder:

«Ik had een Vespa uit m’n pubertijd. Hij deed het in 2008 op een dag niet meer. Toen heb ik hem bij m’n werk aan een lantaarnpaal gezet en even later had de gemeente hem weggehaald. Zes jaar later, in 2014, begon ik daar ineens boetes over te ontvangen ( … ) Op een gegeven moment stond een agent aan de deur die zei dat ik gesignaleerd stond. Ik heb geprobeerd de brommer van mijn naam te krijgen maar dat is niet zo makkelijk als je de brommer niet meer hebt ( … ) In 2022 is het me uiteindelijk toch gelukt. Ik ben uiteindelijk niet gegijzeld maar ik heb nog steeds schulden en een bewindvoerder. Die boetes en verhogingen door dat brommertje uit 2008 betaal ik vandaag de dag, eind 2023, nog steeds.»

«ik ben werkzaam in een gevangenis waar ‘gegijzelden’ worden gedetineerd. Sommigen voor de vijfde keer voor dezelfde boet(s). ( … ) Ik stoor me enorm aan de zinloosheid van deze gijzelingen.» (Een vrouw dreigde gegijzeld te worden voor een kapot fietslampje. Pagina 40: Vincent was daar niet de enige. In de gevangenis in Krimpen alleen zaten zo’n zeventig tot tachtig andere mensen gegijzeld voor verkeersboetes…).

Lees op pagina 95 over de werkwijze van de dolgedraaide handhavingspraktijk waar Steven – die gegijzeld is – mee te maken kreeg, en doorging met procederen tot het Hof voor de Rechten van de Mens. Als zijn rijbewijs ongeldig was verklaard toen hij het als vermist had opgegeven, was hem alle ellende gespaard gebleven…

De laatste ontwikkelingen in het verkeersboetebeleid stemmen niet optimistisch, aldus De Rooy op de laatste pagina’s van haar boek. Ze wijzen er eerder op dat de relatie burger – systeem verder uit balans raakt ten gunste van het systeem. Het enige lichtpuntje is dat het ministerie van Sociale Zaken in 2024 de hoogte van de aanmaningen tegen het licht gaat houden. Andere signalen zijn zorgwekkender. Sinds 2023 worden verzekeringsboetes ook opgelegd aan trekkers – langzaam rijdende landbouwvoertuigen. Die moeten nu ook een kenteken hebben met een aparte aansprakelijkheidsverzekering. De RDW – Dienst Wegverkeer – kreeg de opdracht 35.000 boetes voor deze voertuigen te versturen in 2023, wat de staatskas 15 miljoen euro zal opleveren.

Tot slot geeft De Rooy tien adviezen voor een beter beleid en herstel van vertrouwen. Het derde advies luidt: Stop met het dwangtraject. Het eerste luidt: Voer een kosteloze betalingsherinnering in.

Merel de Rooy is politiek econoom en fellow bij de denktank Instituut voor Publieke Economie.

De boetefabriek. Hoe verkeersboetes steeds meer gingen opleveren (en wie ze moesten betalen), door Merel van Rooy, 152 p., 2024, uitgeverij Van Gennep, € 17,90

Wie wil er voor de klas?

Patricia Veldhuis is drie keer genomineerd voor de Nationale Prijs voor de Onderwijsjournalistiek. Half februari 2024 werd bekend gemaakt dat zij de nieuwe hoofdredacteur wordt van dagblad NRC; Veldhuis begon in 2008 bij NRC waar ze onder meer onderwijsredacteur werd.

In het Voorwoord van haar boek Wie wil er voor de klas? schrijft zij: “Al op mijn zevende wilde ik juf worden. Het leek me geweldig om voor de klas te staan en kinderen te leren lezen en schrijven.
(…)
Het kwam er niet van: ik werd journalist. Dat beroep heeft me uiteindelijk alsnog naar het klaslokaal geleid. Als onderwijsredacteur bij NRC sprak ik honderden leraren, leerlingen, wetenschappers en onderwijsbestuurders. Ik zal op tientallen scholen achter in de klas mee te kijken tijdens de les. In coronatijd volgde ik een vmbo-klas op weg naar het eindexamen, en om te begrijpen hoe kansenongelijkheid eruit ziet, liep ik een halfjaar mee op een basisschool in een van de armste wijken van Arnhem.
De opkomst van het schaduwonderwijs, de toenemende prestatiedruk bij scholieren, de verslechtering van de leesvaardigheid: ik zag het allemaal voor mijn neus gebeuren. Vooral zag ik hoe het lerarentekort steeds nijpender werd, zelfs op scholen die er tot voor kort niet zoveel last van hadden. In het basisonderwijs zijn bijna tienduizend voltijds leraren nodig, in het voortgezet onderwijs meer dan tweeduizend.
Ouders en leerlingen ondervinden de gevolgen elke dag: klassen worden naar huis gestuurd, er staan onbevoegde docenten voor de klas en op sommige middelbare scholen wordt maandenlang geen Frans of natuurkunde gegeven, omdat de docent is vertrokken en een vervangenr amper te vinden is.
(…)
Ieder kind heeft recht op goed onderwijs, maar door het lerarentekort staat dit recht onder druk. Zonder goed onderwijs komt niet alleen de individuele ontwikkeling van kinderen in gevaar. Op de langere termijn schaadt het de economie en ondermijnt het de democratie.
Hoe heeft deze sluimerende en ontwrichtende ramp in het onderwijs zich in vredesnaam kunnen voltrekken? Waarom kiezen te weinig mensen voor dit vak? En waarom verlaten zoveel leraren uiteindelijk ook weer het onderwijs?
Om hierop antwoord te vinden besloot ik zelf voor de klas te gaan staan. Als stagiair op scholengemeenschap Het Rheden in Rozendaal gaf ik ruim zeven maanden lang een dag per week Nederlands aan havo- en vwo-leerlingen, van brugklassers tot eindexamenkandidaten.
Ik ontdekte hoe complex en moeilijk het leraarsvak is, maar vooral ook hoe mooi en zinvol, en hoe vrolijk het maakt. De oude droom om juf te worden, die altijd was blijven sluimeren, werd weer springlevend”.

Veldhuis beschrijft vervolgens haar ervaringen voor de klas. Van het urenlange zwoegen op een schrijfopdracht tot een onverwacht hartverwarmend gesprek met een leerling. Van de paniek tijdens een mislukt lesuur vol schreeuwende pubers tot de pure euforie als het wél goed gaat en “ik ineens weer weet waarvoor ik het doe”.

Volgens Veldhuis is het lerarentekort op te lossen: “De ideeën die ik daarvoor het opgedaan zijn hopelijk een stap in de goede richting”.  Lesgeven blijkt ook leuk te zijn, zoals een van de docenten opmerkt: “Lesgeven is een mooie rotbaan. Je werkt je te pletter, maar het is fantastisch om met je vak en met die leerlingen bezig te zijn”.
Het boek telt tien hoofdstukken:
1. Leraar in opleiding. 2. Het is een vak! 3. Een aangekondigde ramp. 4. Aap noot mies. 5. Waar je wieg staat. 6.Twaalf weken vakantie, toch stress. 7. De prestatiegeneratie. 8. Iedereen heeft iets. 9. Allemaal op bijles.

Het tiende en laatste hoofdstuk, Hoe het beter kan, biedt tien oplossingen voor de crisis in het onderwijs.
1. De werkdruk moet omlaag.
2. Overheid: houd de salarissen op peil
3. Het lerarenlek moet worden gedicht. De gigantische uitval van beginnende leraren is minstens zo’n groot probleem als de stagnerende instroom.
4. Scholen: weet wat werkt in het onderwijs en doe dat.
5. We moeten af van de prestatiedruk.
6. Geld voor onderwijs moet gerichter worden uitgegeven.
7. Ga leerlingen pas later selecteren op onderwijsniveau.
8. Scholen: verbied mobieltjes onder schooltijd. Scholieren kijken gemiddeld zeker vier uur per dag naar een scherm. Het is een van de factoren die bijdragen aan de achteruitgang van de leesvaardigheid. Wie op zijn mobiel zit, leest immers geen boek en raakt gewend aan snelle korte prikkels.
9. De route naar het leraarschap moet aantrekkelijker worden.
10. De kwaliteit van de lerarenopleidingen moet omhoog.

De laatste zin van het boek luidt: “Het lerarentekort is geen natuurramp. We kunnen het oplossen”.

Wie wil er voor de klas? Wat er mis gaat in het onderwijs en hoe het beter kan, door Patricia Veldhuis, , 239 p., 2023, uitgeverij Nijgh & Van Ditmar,  € 22,99

Wantrouwen in de wandelgangen

De politiek heeft de kruip-door-sluip-door wandelgangen van het Binnenhof verruild voor nieuwe, tijdelijke behuizing, een onpersoonlijke bunker met doodlopende sporen. De relatie tussen politiek en pers is veranderd in de afgelopen decennia en hoe die eruit ziet is bijvoorbeeld ook af te lezen aan de behuizing van de tweede Kamer. Over die relatie schrijven Jan Tromp en Coen van de Ven in hun boek Wantrouwen in de wandelgangen – Hoe pers en politiek van elkaar vervreemd raakten.
Jan Tromp (1949) was van 1995 – 2003 adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant. Voordien was hij als chef van de politieke redactie kind aan huis aan het Binnenhof. Hij is de politiek blijven volgen, zij het van een zekere afstand.
Coen van de Ven (1992) begon in 2017 bij De Groene Amsterdammer als onderzoeksjournalist. Inmiddels is hij politiek redacteur.
Twee generaties politiek verslaggevers beschrijven hun werk toen en nu. In de jaren zeventig en tachtig bestond in de Haagse salons van de macht hechte verbondenheid tussen politiek en pers. De omgang was gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Sommigen noemden het klef, maar Jan Tromp voelde zich er thuis.

In het boek komen naast journalisten personen aan het woord uit diverse sectoren. Van hoogleraar tot voorlichter, van politicus tot architect. Pi de Bruijn bijvoorbeeld, ontwerper van de nieuwbouw van de Tweede Kamer aan het Plein in Den Haag, in gebruik genomen in 1992. Volgens Jan Vis – politiek journalist, hoogleraar staatsrecht en vervolgens Eerste Kamerlid – miskende het gebouw de andere kant van de politiek – het onmisbare gedoe achter de schermen: “Het nieuwe gebouw met de gladde gangen en de kale commissiekamers doet eerder denken aan een luchthaven of een ziekenhuis dan aan een parlementaire huisvesting. Het suggereert een ideaal dat nooit werkelijkheid zal kunnen worden: dat het parlementaire bedrijf alleen maar rationeel is en geen behoefte heeft aan duistere hoekjes”.

Dat het nog een tikje sterieler kan, bewijst het tijdelijke, nieuwe onderkomen van de Tweede Kamer in het voormalige ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Bezuidenhoutseweg. De nieuwe behuizing, een betonnen bunker, is in gebruik genomen sinds de aanvang van de grootschalige renovatie van het Binnenhofcomplex in 2021. Het blijkt de perfecte verzinnebeelding van de huidige verzakelijking, de verharding in de verhoudingen tussen politiek en pers. Van de Ven stelt vast dat de kille periode, afstand houden, het devies is.

Pers en politiek zijn van oudsher tot elkaar veroordeeld in een paringsdans, een spel van lokken en afweren. Anne Vondeling in de jaren zeventig de markante voorzitter van de Tweede Kamer, meende dat ze nauw verwant zijn. In zijn boek Tweede Kamer; lam of leeuw koos hij voor triviaal vergelijkingsmateriaal: “Parlement en pers, spreekbuis en klankbord, microfoon en luidspreker, horen bij elkaar zoals stekker en contactdoos. Zonder elkaar, zonder verbinding heeft elk Ding an sich geen functie. Maar verbonden met elkaar kan de relatie nog alle kanten op. De verbinding tussen stekker en contactdoos kan warm zijn en koesterend licht geven. Maar evengoed kan er sprake zijn van knetterende kortsluiting”. De vergelijking geeft ongeveer de ontwikkeling weer van de laatste halve eeuw in de relatie tussen pers en politiek.

In de jaren zeventig, toen Binnenhof 1A het epicentrum vormde, zaten politici en parlementair journalisten dicht bij elkaar op een sofa, schurkend en bij gelegenheid ook wel kibbelend. Het was hoe dan ook innig. Dat had voordelen voor beide partijen en je kon er ook bedenkingen bij hebben.
Op het adres B67 (Bezuidenhoutseweg 67) zijn de partijen nog altijd tot elkaar veroordeeld, maar nu is de verhouding afstandelijk en wantrouwend en zonder veel hartelijkheid. In de Haagse politiek is een cultuur gegroeid van beheersing en afscherming, niet alleen in overdrachtelijke zin, maar ook letterlijk. Waar eerder het vrije verkeer bestond van persmensen en politici, zijn dranghekken en draaideuren de verhoudingen gaan bepalen. Gaandeweg hebben politieke partijen en departementen het eigen functioneren ondergeschikt gemaakt aan wetmatigheden uit de communicatieleer.

Hoewel boeken over de Haagse cultuur deze eeuw voornamelijk gingen over de ‘paringsdans’, de ‘tango’ of de ‘klefheid’, is de trend een tegengestelde. De Haagse journalistiek wordt vooral zakelijker, killer, afstandelijker. Dat blijkt uit de enquête die voor het boek is uitgezet onder alle leden van de Parlementaire Persvereniging, een achterban die wordt geschat op ongeveer honderdtwintig leden. Van hen vulden 55 de vragenlijst in. Zij zijn journalisten van alle leeftijden. Sommigen werken al meer dan vijftien jaar in Den Haag, sommigen zijn net begonnen. Ze werken voor kranten, televisierubrieken, journaals, talkshows, radioprogramma’s, persbureaus en online nieuwswebsites.
Op de vraag hoe ze hun eigen omgangsvormen met politici zouden omschrijven, zijn ze helder: die is niet ‘collegiaal’ of ‘amicaal’, zoals twee opties luidden. Integendeel: wel 94 procent kiest voor de derde optie: ‘zakelijk’. Ze mochten meerdere vakjes aankruisen en zo kwam 23 procent (ook) op collegiaal. Slechts een enkeling vond zichzelf amicaal omgaan met politici.
Een aantal vragen werd ook in 2010 gesteld door journalisten van De Groene Amsterdammer, toen met behulp van toenmalig voorzitter van de Parlementaire Persvereniging Max van Weezel. In die tijd noemde 77 procent de eigen omgangsvormen met politici zakelijk, toch een stuk lager dan dertien jaar later.

17 procent van de journalisten geeft aan zich onder druk gezet te voelen door voorlichters om publicaties uit te stellen of aan te passen; 39 procent zegt dat dat ‘soms ’gebeurt en maar 24 procent stelt dat dat nooit plaatsvindt. Een zorgwekkende verschuiving ten opzichte van 2010 komt naar voren uit de antwoorden op de vraag of journalisten weleens de indruk hebben dat hun werkrelatie met voorlichters wordt beïnvloed door eerdere publicaties of uitzendingen. Daar antwoordde nu 61 procent van de ondervraagden ‘ja’ op. Voorlichters nemen soms helemaal niet meer op, negeren journalisten na eerdere vervelende vragen of slaan ze simpelweg over bij persconferenties. Bij de vragenronde van dertien jaar geleden lag dat percentage op 50.
Spindoctors tonen steeds meer controledrift en schaden daarmee de vrije berichtgeving.
Journalist Tom-Jan Meeus zei ter afronding van zijn gesprek met de auteurs: “Politici hebben echt heel veel ruimte van journalisten gewonnen, de greep op de media neemt toe. Dat is cruciaal. Journalisten doen er gewoon minder toe voor politici”.

In het laatste deel van het boek, Pleidooi voor spelplezier, een gesprek, laten Tromp en Van de Ven weten hoe het journalistieke vak zou moeten zijn. Van de Ven: “Ja, het is best wantrouwend hier. Mede omdat de journalistiek zich steeds moet afzetten tegen de politieke macht om het vertrouwen in zichzelf te behouden”. Waarop Tromp reageert: “Ik ben het niet met je eens dat de parlementaire journalistiek vertrouwen wint door mee te huilen met de wolven in het bos en te zeggen: de politiek is niet te vertrouwen, de politiek vertegenwoordigt een elitair establishment en wij, beste lezer en kijker, staan aan jullie kant. Nee, ik vind dat de journalistiek veel meer een eigen geloofwaardigheid zou moeten opbouwen. Daaraan ontbreekt het doordat de politiek, geheel volgens de lijnen van het populisme, voortdurend op zoek is naar het conflict. Dus niet bijdraagt aan een reële discussie over de problemen die ons kwellen. De journalistiek gaat daarin mee en bezondigt zich aan dezelfde oneliners als de politiek”.

Twee politiek redacteuren van twee generaties  zochten naar antwoorden. De conclusie kan niet anders zijn dan besef dat we een tijdperk in de Nederlandse parlementaire journalistiek afsluiten, een van ongekende vrijheid, creativiteit, spontaniteit, en vertrouwen. En niet te vergeten: spelplezier.
Toch is Coen van de Ven over een aantal dingen optimistisch: “Waar ik wel optimistisch over ben, is dat het kwalitatief gezien heel goed gaat met de onderzoeksjournalistiek, ook als die over Den Haag gaat In dag- en weekbladen, in televisierubrieken – als je ziet wat er aan documenten wordt doorgespit, er worden voortdurend tegels gelicht. Wat verloren is gegaan, is een diep begrip van  wat mensen beweegt. Want cynisme ligt op de loer als je alleen nog maar gaat controleren. We moeten ook schrijven over wat mensen hier, gedreven door idealen, nou precies komen doen”.
Jan Tromp voegt daaraan toe: “Een beetje bewogenheid”.

Wantrouwen in de wandelgangen – Hoe pers en politiek van elkaar vervreemd raakten, door Jan Tromp en Coen van de Ven, 256 p., 2023, Uitgeverij Balans, € 21,99. E-boek € 10,99

Nieuwsbrief ontvangen?

Wij houden u graag op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen Stichting Beroepseer.  Wilt u onze nieuwsbrief ontvangen? Dan kunt u zich hieronder aanmelden.

Contact

Adres:
Multatulilaan 12
4103 NM Culemborg

Email:
info@beroepseer.nl

© Stichting beroepseer