Decentralisatie leidt volgens veel mensen tot ongelijkheid
Het decentralisatiebeleid biedt beleidsvrijheid aan gemeenten en de mogelijkheid tot lokaal maatwerk. Burgers zien hier lang niet altijd de voordelen van. Velen verwachten dat er een toename van ongelijkheid zal ontstaan. Gemeenten hebben dus nog heel wat uit te leggen.
Sinds 1 januari 2015 hebben gemeenten meer taken gekregen bij de ondersteuning van ouderen en mensen met beperkingen (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015), de jeugdzorg (Jeugdwet) en de begeleiding naar werk (Participatiewet). Volgens de pleitbezorgers van grotere gemeentelijke beleidsvrijheid ontstaat hierdoor ruimte voor lokale verschillen. Dat is een pluspunt, gemeenten zouden zo namelijk beter kunnen inspelen op de behoeften van hun inwoners en de lokale situatie. En daardoor, zo is de gedachte, kunnen middelen op lokaal niveau optimaal ingezet worden: efficiënter, effectiever en maatwerk.
In een artikel op de site van Sociale vraagstukken schrijft Maaike den Draak, wetenschappelijk medewerker bij het Sociaal Cultureel Planbureau dat burgers vooral negatief zijn over centralisaties: “Veel burgers weten niet wat ze van deze decentralisaties kunnen verwachten en vooral niet wat de eventuele voordelen ervan zouden kunnen zijn, zo blijkt uit het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De reacties zijn vaker negatief dan positief: 47 procent verwacht dat de nadelen groter zullen zijn dan de voordelen, terwijl slechts 13 procent meer voordelen ziet en 22 procent het niet weet (zie figuur). Opvallend is dat betrokkenen – de mensen die zeggen privé of in het werk te maken te hebben met ten minste een van de drie wetten – negatiever in hun oordeel zijn dan buitenstaanders (58 procent versus 40 procent). Gevraagd naar de positieve punten van de decentralisaties kan iets minder dan een derde van alle mensen niets noemen, terwijl vrijwel iedereen iets negatiefs te melden heeft. De meest gehoorde negatieve punten zijn: de achterliggende bezuinigingen, twijfel over de deskundigheid van gemeenten en het (mogelijk) ontstaan van verschillen tussen gemeenten.
Verschillen tussen gemeenten geven aanleiding tot zorg
In 2013 voorspelden Roel in ‘t Veld en Albert Jan Kruiter het al: niet iedere burger zal de mogelijke verschillen tussen gemeenten accepteren. Uit het COB blijkt inderdaad dat velen het ontstaan van lokale verschillen niet zozeer als pluspunt zien, maar juist als iets om zich zorgen over te maken. De mogelijkheid om af te kunnen stemmen op lokale behoeften wordt door een groep (14 procent) spontaan als positief punt van de decentralisaties genoemd, want ‘wat in Rotterdam goed werkt kan heel anders zijn dan in Urk of Groningen’. Een iets grotere groep (16 procent) daarentegen noemt de mogelijke verschillen tussen gemeenten juist als negatief punt (‘hoe goed of slecht je geholpen wordt is afhankelijk van de gemeente waarin je woont…, pure willekeur dus!’).
Ongeveer 73 procent van de mensen verwacht dat de verschillen tussen gemeenten (veel) groter zullen worden, terwijl 29 procent van de bevolking die verschillen nu al te groot vindt en 37 procent vindt dat de verschillen niet groter mogen worden. Tussen de groepen zit een duidelijke overlap: de ruime meerderheid van de mensen die verwachten dat de verschillen zullen toenemen, vindt dit onwenselijk.
Lees het hele artikel: Veel burgers zijn nog niet gewonnen voor grotere gemeentelijke bevoegdheid, door Maaike den Draak, Sociale Vraagstukken, 21 januari 2015 www.socialevraagstukken.nl
Het kwartaalblad Burgerperspectieven van december 2014 met medewerking van Maaike den Draak is gewijd aan het thema: Decentralisaties in het sociale domein. Zie: www.researchgate.net/publication/271076325_Burgerperspectieven_20144