Skip to main content

Morele weerbaarheid en beroepseer

In 2010 initieerde minister Opstelten van Veiligheid & Justitie het Project Versterking Professionele Weerbaarheid voor de Nationale Politie. Doel was om de weerbaarheid/veerkracht van de politie te versterken. Aanleiding hiertoe waren de berichten in de media en vragen in de Tweede Kamer over het toenemende geweld tegen hulpverleners in het algemeen en tegen de politie in het bijzonder. Maar ook het toenemend aantal politiemedewerkers die kampen met ernstige psychische problemen, zoals PTSS.

Binnen het programma worden drie dimensies van weerbaarheid onderscheiden: fysiek, mentaal en moreel. Deze dimensies betreffen volgens de opstellers van het project een manier van kijken naar weerbaarheid, maar zijn niet fundamenteel verschillend. Alle drie zouden ze betrekking hebben op een succesvolle aanpassing in tijden van tegenslag/verandering. Op zich lijkt dit plausibel. Toch denk ik dat de morele weerbaarheid als een soort sluitpost wordt gezien van het totale project en daardoor minder aandacht krijg dan de twee andere dimensies.

Morele weerbaarheid is immers zeer complex, aangezien je te maken hebt met een grote diversiteit in menselijke karakters en eigenschappen. Fysieke en psychische weerbaarheid zijn meetbaar. Je kan immers criteria stellen. Bij morele weerbaarheid gaat het veeleer om het individuele geweten. Dan worden voorafgaande, tijdens en na incidenten vragen gesteld zoals: “sta ik ook als mens onvoorwaardelijk achter wat ik in mijn werk doe of laat en komt het overeen met mijn geweten?”
Vanuit die vraagstelling kom je er vanzelf achter of je wel of niet geweld zou gebruiken tegen een medemens, en of je écht integer én overeenkomstig je normen en waarden handelt.

Socioloog Jaap Timmer (tevens fervent onderzoeker naar politiegeweld) zegt in een artikel in het korpsblad 24/7 van de Nationale Politie (Nr. 19-September 2014) dat politiemensen nog vaak onvoldoende voorbereid de straat op worden gestuurd. Ze schieten ook eerder, zegt hij, agenten wachten niet af tot de boef een wapen trekt, dat is conform de bevoegdheid en de verwachting.
Zijn conclusies trekt hij uit een eindrapport van een onderzoek dat vorig jaar in opdracht van de Politiebond ACP en Loyalis werd uitgevoerd door het onafhankelijk onderzoeksbureau Motivaction. Uit dit onderzoek bleek dat 87 procent van de agenten te maken heeft met werkgerelateerd geweld.

Door slechts enkele aspecten van het beroepsgerelateerd geweld ( het onvoldoende voorbereid het werk doen en het gebruik van het dienstpistool) eruit te pikken, mis je een heleboel andere belangwekkende aspecten van het veelzijdige beroep.
Cultuur, afkomst, opvoeding, emoties, eigen geweten, en opvattingen over normen en waarden spelen tijdens het werk net zo’n belangrijke rol als het wel of niet voldoende getraind zijn in het gebruik van het pistool. Politiemensen zijn er tevens vaak trots op dat zij een stukje veiligheid aan de samenleving kunnen bieden en mensen in nood kunnen helpen. Beroepseer is voor hen van groot belang. De morele weerbaarheid komt dan al snel in beeld.

Politiewerk lijkt (vooral in films en tv-series) een universele zaak. Maar in de uitoefening van het beroep zitten tussen individuele medewerkers wezenlijke verschillen, zoals die van man en vrouw, autochtoon of allochtoon, ondergeschikte of leidinggevende en niet te vergeten tussen de lichamelijke en geestelijke toestand van het individu, zowel beroepsmatig als privé. Politiemensen worden door de samenleving en media met argusogen gevolgd, gezag en autoriteit is niet meer natuurlijk en vanzelfsprekend, Internet en sociale media hebben een grote invloed op het werk en het handelen.

Timmer denkt dat trouw, motivatie en interesse in de trainingen kunnen zorgen voor een betere voorbereiding op het werk van agenten. Tijdens mijn 43-jarige loopbaan heb ik heel wat trainingen op die manier gevolgd. Totdat vanaf de reorganisatie in 1994 de Integrale Beroepsvaardigheidstrainingen (IBT) hun intrede deden. Het aantal schiet-, sport- en trainingsuren daalde drastisch om uiteindelijk te eindigen op het absolute diepterecord van minimaal 32 verplichte uren per jaar, inclusief enkele verplichte toetsen. Natuurlijk werd ik me door de trainingen meer bewust van mijn bevoegdheden, met name ten aanzien van “schieten ter aanhouding”. Dat is ook steeds het doel van de training geweest. Tegelijkertijd voelde ik mij een aapje die een paar kunstjes moest leren (b.v. aanhoudings- en transporttechnieken) en bij de minst geringste afwijking tijdens de toets, moest je deze op een ander tijdstip opnieuw afleggen. Dat alles op straffe van inlevering van de bewapening of het opleggen van andere taken wanneer je het kunstje de volgende keer niet precies deed zoals in het instructieboek was opgetekend.

Timmer vergelijkt het schieten van Nederlandse agenten met die van onze Duitse collega’s. Het lijkt erop alsof hij de Nederlandse politie van het stempel “schietgraag” voorziet wanneer deze socioloog zegt dat politiemensen niet wachten tot een boef een wapen trekt en dat Nederland in West-Europa naar verhouding al topper is in het aantal doden door politiekogels ten opzichte van de bevolkingsomvang. In Nederland gaat het uiteindelijk om 1 dode gemiddeld per jaar, gemeten over een periode van 10 jaar (1995-2005) en op een bevolkingsaantal van 5 miljoen. In Duitsland ligt datzelfde gemiddelde op zo’n 14 miljoen inwoners. Ik vind het een onzinnige vergelijking in relatie tot de inhoud van het rapport over geweld tegen de politie.

Wat mij tevens opvalt in zijn artikel is dat Timmer zich afvraagt hoe belangrijk het voor de samenleving was die boef te vangen op dat moment en op zo’n plek. Volgens mij zal een diender die in een schietincident verwikkeld raakt, zich op dat moment nauwelijks bezig houden met de vraag hoe belangrijk de samenleving de aanhouding vindt. In die cruciale ogenblikken zal, vaak in een split second en vergezeld van hevige emoties, gehandeld worden. Timmer zegt tevens dat agenten telkens de afweging moeten maken of het ingrijpen de dood van een agent waard is. Ze kunnen beter later uitleggen waarom het zo is gegaan.
Voor een socioloog vind ik dit onbegrijpelijk. Dit soort afwegingen hoort bij mensen die zaken achteraf vanachter een bureau analyseren en beoordelen, maar deze horen zeker niet bij mensen die tijdens de uitoefening van hun beroep midden in dergelijke zware omstandigheden verkeren en onmiddellijk, adequaat en volgens wetten, regels en geweldsinstructie moeten handelen.

Het is volgens mij dringend en noodzakelijk dat dit thema meer aandacht krijgt in de opleiding en training van politiemensen. Op die manier kan ook het onderwerp morele weerbaarheid op een professionele manier ingepast worden. Als je van tevoren te rade gaat binnen je eigen geweten en daar al of niet tegen conflicten aanloopt, kan je een veel bewustere keuze maken om politieagent te worden. Dan besef je dat dit beroep geweld, dreiging en gevaren met zich meebrengt en dat er misschien een moment komt dat je met getrokken pistool voor een zeer ingrijpende beslissing staat.

Morele weerbaarheid is de professionaliteit van de politieambtenaar om weloverwogen verantwoorde keuzes te maken bij morele dilemma’s in de praktijk. Wanneer de agent vanuit die instelling zijn of haar beroep kan en mag uitoefenen, zal hij of zij trots zijn een politieambtenaar te zijn. De thema’s zouden reeds ingebouwd zijn in de IBT nieuwe stijl, echter het aantal uren staat nog steeds op 32 per jaar. Er zal derhalve altijd iets ten koste gaan van het ander.

Hier is de link naar de website van de politievakbond ACP, waarop informatie staat over het genoemde onderzoek. (Nieuwsbericht over onderzoek Geweld tegen politie, impact op werk èn privéleven is niet meer te vinden op website van ACP. Probeer op site van Regioburgemeesters: https://www.regioburgemeesters.nl/actueel/?id=266)

Jacques Smeets
www.deblauwediender.nl