Ere zij God!
Dit hooglied zong ik als onschuldige en vooral rooms-katholiek opgevoede jonge knaap op Eerste Kerstdag in de Herdersmis. Eren betekende voor mij zoveel als ontzag hebben voor mijn ouders, de leraar en de politieman. Voor God moest ik eveneens ontzag hebben, zo werd mij door de priester op de Lagere School op mijn tedere hartje gedrukt. Want Hem zou ik alleen aanbidden en beminnen en vooral geen afgoden. In dat geval liep ik het risico na mijn dood eeuwig in de hel te branden. Ik mocht geen onkuisheid doen of begeren, want ook dan zou mij hetzelfde lot wachten. De kapelaan kon het weten, want hij was immers de vervanger van God op aarde.
Wist ik toen veel dat het begrip eer vele betekenissen kende, net zoals ik als kind nauwelijks benul had van het begrip onkuisheid. Maar dát was wel zondig en het had met ons blote lichaam te maken, zover reikte mijn kennis toen al. Dat had de kapelaan op school ons geleerd. Het kwam niet in me op dat er priesters waren die onkuisheid deden met kinderen van mijn leeftijd. Alhoewel, toen de kapelaan mij een paar keer met beide handen lieflijk over mijn gezicht streek, vond ik dat wel raar.
Van het celibaat had ik toen niet eens gehoord, laat staan dat het iets met priesters en seks te maken zou hebben. Priesters waren in mijn ogen heiligen en dus zonder zonden, dat kon niet anders. Zo had ik het geleerd.
Meer dan vijf decennia en een enerverend politieleven later, kijk ik iets anders aan tegen het begrip. Het zal te maken hebben met de berichten over seksueel misbruik binnen de kerk.
De recente onthullingen over het gedrag van wijlen bisschop Gijsen zetten mij aan het denken over de beroepseer binnen de geestelijkheid. De huidige bisschop nam ferm afstand van zijn voorganger Gijsen, er werden vooral excuses aangeboden en men sprak aarzelend hoop uit op een nieuw begin (wat dit dan ook zijn moge). Misschien verwacht de bisschop een soort vergeving van de samenleving, zoals Jezus zijn moordenaars zou hebben vergeven omdat zij volgens hem niet beter wisten? Dat zou een misrekening zijn, want diegenen die zich aan kinderen vergrepen, wisten verdomd goed wat zij deden.
Wat mij vooral bevreemdt is dat geestelijken nooit zeggen dat zij het een hele eer vinden om priester te zijn. Maar wat wil je, als je denkt door God geroepen te zijn om Hem en de mensheid te dienen? Je legt de belofte over het celibaat af, dus geen seks in je leven. Je hebt alleen maar te dienen, trots, eer en seks (voor het plezier) zijn uitingen van ijdelheid en dus verwerpelijk. De kerkelijke leer is nu eenmaal rechtlijnig en eenduidig, niet voortkomend uit menselijke gedachten, maar rechtstreeks van God, via de Bijbel. Althans, volgens de dogmatiek van de geestelijkheid.
Politiemensen bijvoorbeeld zeggen juist heel vaak dat zij het mooiste beroep van de wereld hebben en dat zij er trots op zijn om een nuttige bijdrage te mogen leveren aan de samenleving. Ook politici steken niet onder stoelen of banken hoe eervol zij het vinden om zo’n zware verantwoordelijke publieke functie te mogen uitoefenen. Echter, ook met politiemensen en politici loopt het soms anders. Gelukkig maar, je zou anders gaan twijfelen aan hun menselijkheid.
Ik vermoed dat het verschil zit in het door velen vermaledijde celibaat.
Stel je eens voor dat het celibaat ook zou gelden voor politiemensen en andere gezagsdragers. Vermoedelijk zou het aantal gevallen van seksueel en ander misbruik onder deze beroepsgroep vanwege de machtsverhoudingen vele malen groter zou zijn dan onder geestelijken. Verdringing van seksuele driften kan niet anders dan leiden tot ongeremde uitspattingen in alle soorten en vormen. Natuurlijke driften zijn sterker dan afweermechanismen. De driften zorgen er immers voor dat het leven kan voortleven.
Ere zij God! Voor velen is de betekenis van deze woorden veranderd in afwijzing en afkeer van de kerkelijke dogma’s. De beroepseer van de geestelijkheid heeft een enorme deuk opgelopen, zo die al zou bestaan. Het gaat nu meer om het imago van het kerkelijke instituut. Ook de Paus wil uitsluitend uit naam van God dienen. De vorige wordt al acht jaar na zijn dood heilig verklaard. De nieuwe is al een heilige voordat hij is overleden. Hij begeeft zich graag onder de armen, terwijl de rijken met de dag rijker worden. Maar geen woord over eer of trots.
Ik zou Franciscus wel eens willen vragen of hij ergens diep in zichzelf iets van trots voelt dat hij hier op aarde plaatsvervanger mag zijn van God. Ik zou het een hele eer vinden om het hem te mogen vragen maar vermoed dat hij het zal hebben over een roeping.
Jacques Smeets
www.deblauwediender.nl