Omgang met de dood
Mijn eerste confrontatie met de dood in politiedienst kwam al heel snel. Ik was een paar maanden in executieve dienst toen ik te maken kreeg met mijn eerste lijk, een zelfmoord door ophanging. Dat was een ervaring die mij een paar weken erg veel angst en twijfel had bezorgd. Het beeld van die dode man, hangend aan dat touw, de dikke opgezwollen tong gedeeltelijk uit zijn mond hangend, gekleed in een onderbroek en sokken, kon ik niet kwijt raken.
Ik heb er een paar weken lang slecht van geslapen. Maar ik móest er wel mee om leren gaan, wilde ik niet vertwijfeld raken en uit onmacht op zoek gaan naar een ander vak. Ik was toch die politieman, die opgeleid was om dit soort zaken op een professionele manier aan te pakken en vooral kalm en nuchter te blijven. Thuis kon ik er met niemand over praten, ik durfde het eigenlijk niet, bang om te horen: “Stel je niet aan, had je maar niet bij de politie moeten gaan”. Op het werk werd ik de eerste dagen pijnlijk herinnerd aan het lijk. Ik zou er wel aan wennen, hoorde ik collega’s zeggen, het eerste lijk was voor iedereen moeilijk. Ik geloofde daar niets van, ik dacht dat ik zélf dood ging. Dagenlang overwoog ik om te stoppen met het politiewerk, maar ik durfde die beslissing niet te nemen, bang om uitgemaakt te worden voor een slapjanus.
Dat gevoel heeft precies twee weken geduurd. Van de ene op de andere dag was het plotseling verdwenen. Ik sliep opeens weer goed, het huiveringwekkende beeld was verdwenen en op de een of andere manier kwam ik tot het besef dat dit nu eenmaal bij het politievak hóórde. Ik zou zeker wennen aan de onnatuurlijke dood,dat dezen mijn collega’s ook, dacht ik. Het waren immers vreemden waar ik geen enkele band mee had, dus daar hoefde ik mij geen zorgen over te maken. Zo gebeurde het onvermijdelijke, ik leerde omgaan met de dood Gedurende mijn carrière kreeg ik wel een paar honderd lijken voor mijn kiezen, het ging om (zelf)moorden, waterlijken, verkeersdoden, verbrandingen, allemaal heb ik ze gezien. Ik had gesprekken met nabestaanden praten, ik kreeg met zeer verdrietige, tot wanhoop gedreven mensen te maken, het overkwam mij ook dat nabestaanden opgelucht uitspraken dat die klootzak eindelijk opgeruimd was. Meestal waren het zogenaamde verse lijken maar ik moest ook woningen binnendringen waar weken of maanden lang iemand lag te ontbinden en waar ik overweldigd werd door een onvergetelijke stank, omringd door de vliegen. Het lijk was al gedeeltlijk opgepeuzeld door de maden. Sommige collega’s maakten grapjes bij zo’n lijk, soms vond ik ze te ver gaan en andere keren waren ze wel grappig. Alles went blijkbaar, want na verloop van tijd maakte ik zelf ook wel eens een grapje. Natuurlijk lette ik wel op of er geen nabestaanden in de buurt waren.
Maar als je mij de vraag stelt of ik echt gewend raakte aan die lijken? Nee, ik stelde mij zelf altijd die vraag en moest helaas constateren dat ik er nooit aan gewend raakte. Ik kon het wel steeds beter verdragen, had er steeds minder last van en kon er gemakkelijker over praten. Na verloop van jaren werd het voor mij interessant om erachter te komen, waarom juist ik zóveel geconfronteerd moest worden met de dood. Zeker, ik was politieman en lijken horen nu eenmaal bij dit beroep, toch bleef mij die vraag bezig houden. Er waren ook redenen die mij duidelijk moesten maken dat ik de dóód moest leren begrijpen. Lange tijd worstelde ik met dit specifieke vraagstuk. Collega’s wekten de schijn die problemen helemaal niet te hebben….totdat ik af en toe met ’n collega van gedachten ging wisselen over de emoties, die zo’n situatie teweeg brachten. Toen bleek ineens dat ik niet alleen met die vragen liep te worstelen. Politiemensen bleken zeer goed in staat te zijn die gevoelens weg te moffelen. Dat zou te maken kunnen hebben met onze machocultuur, waar je geacht werd gevoelens niet te uiten, althans niet op de werkvloer. Aan de vooravond van mijn pensioen ben ik er zeker van dat het niet een kwestie is van gewenning aan de dood, maar dat het meer een kwestie is van het (on)bewust verdringen van gevoelens. Voor de buitenwereld lijkt het dan alsof professionaliteit boven alles staat.
Ik vond de confrontatie met de dood elke keer opnieuw iets bijzonders. Kijkend naar het lijk probeerde ik mij voor te stellen hoe zo iemand dood was gegaan, hoe dat laatste moment moest zijn geweest, zeker als het om zelfmoord ging. Daar trof ik vaak hele bijzondere omstandigheden aan, zoals bijvoorbeeld een voorbereidingsritueel op die zelfmoord in de vorm van brieven aan nabestaanden, richtlijnen en aanwijzingen voor de politie en de begrafenisondernemer, gereed gelegde lijkwaden enz. of helemaal geen enkele aanwijzing. De zelfmoord had in mijn beleving bijna altijd het karakter van een wraakactie op iets of iemand, alsof de betrokkene nog even heel duidelijk wilde laten zien wie en wat hem of haar tot het uiterste had gedreven, het leven, een partner, angst, een organisatie, ziekte enz. Nabestaanden begrepen meestal niet waaróm iemand zich van het leven beroofde, soms hoorde ik er een sterk schuldgevoel door klinken.
Tijdens die mijmeringen kwam ik tot besef hoe intens zo iemand lange tijd, soms jarenlang, bezig was geweest met de voorbereiding van die daad of hoe hij of zij plotseling, a.h.w. uit het niets tot die daad was gekomen. Politie, huisarts en gemeentelijk lijkschouwer bekommerden zich niet zozeer om die zaken, zij handelden puur beroepsmatig het onderzoek af en volgden de geldende procedures.
En dan de sectie! Slechts één keer in mijn leven heb ik een sectie meegemaakt. Voor mij was dat blijkbaar voldoende, het bleef daarbij. Er zijn collega’s die vele tientallen malen een sectie bijwoonden, niet uit nieuwsgierigheid zoals ik, maar puur beroepsmatig. In mijn boek De blauwe diender schrijf ik daar uitgebreid over. Voor mij was die ene keer een unieke gelegenheid om een mens eens écht van binnen te bekijken, zowel in zijn buik als borst, maar ook in zijn hoofd. Ik trof daar niets meer aan, alles was leeg. Dat was een vreemde gewaarwording. De inhoud van die mens lag pontificaal op tafel uitgespreid, in potjes en pannetjes. De aanblik van de testikels met urine- en zaadleider, die daar zo open en bloot op tafel lagen, was zeer bijzonder.
Natuurlijk, ieder mens is verschillend, en zo zal er ook verschillend omgegaan worden met de dood binnen ons beroep. Dat geldt ook voor de dood, die ons zélf dichtbij raakt, wanneer een partner, kind, familielid of collega overlijdt. Het enige verschil is dat dan ook emoties een belangrijke rol spelen. In mijn beroep hou ik er ernstig rekening mee, dat emoties ook een rol spelen bij de aangetroffen lijken. Ze worden echter onmiddellijk en rigoureus weggedrukt en verdrongen, om ze later, op een ander niveau, onder andere (privé)omstandigheden, tot uiting te laten komen. Wij begrijpen niet dat die emoties verband houden met die beroepszaken. Voor politiemensen, m.n. rechercheurs, die jarenlang geconfronteerd worden met allerlei vormen van onnatuurlijke dood, kan het niet anders dan dat dit van invloed is op hun ontwikkeling en de persoonlijkheid. Het bedrijf opvangteam (BOT) praat met collega’s over hun ervaringen, daar blijft het meestal bij. Dan gaat men over tot de orde van de dagt. Sommigen komen tot bij de bedrijfspycholoog, maar dan loopt men al een tijdje in de ziektewet, met vage klachten. In bepaalde cursussen durven politiemensen zich nog wel eens te uiten over hun gevoelens. Zij komen niet buiten de deuren van het leslokaal.
Politiemensen zijn minder open dan wel eens wordt beweerd, zij stellen zich niet zo graag kwetsbaar op en uiten al evenmin graag hun emoties. Wij zijn minder macho dan je denkt.
Jacques