De keuze tussen privacy en veiligheid is een onzinnige politieke manipulatie
De bestuursrechter heeft onlangs een vernietigend vonnis geveld over de gemeentelijke aanpak van de jeugdzorg in Rotterdam. In het kort was zij van oordeel dat de gemeente met oneigenlijke middelen instellingen dwong tot onwettige daden. Rotterdam mocht subsidies niet gebruiken om het tekenen van haar meldcode huiselijk geweld af te dwingen. En die meldcode was volgens de rechter bovendien in werkelijkheid een meldplicht! En dat gaat in tegen de wet op de jeugdzorg.
Een dergelijke uitspraak werpt levensgrote vragen op. Hoe kan een grote gemeente nu zo ontsporen? Hoe kan nu het hele parlement, pas een paar jaar na het rapport Dijsselbloem, opnieuw zo in de fout gaan?
Rotterdam heeft het tenslotte allemaal niet zelf bedacht. Men wil alleen het braafste leerlingetje zijn in een landelijk c.q. Europees klasje. De poging tot legitimatie is even eenvoudig als schokkend. “Rotterdam loopt nu eenmaal voorop!” De “wet”houders (sic) doen bovendien niets anders – zo is bij herhaling de boodschap – dan vorm geven aan “wat iedereen graag wil”.
Het gaat om de “veiligheid” van het kind. Dat is de wens van het volk. Sterker nog: “de hulpverleners vroegen zelf om duidelijke richtlijnen”!
Rik Peeters en Gerard Drosterij van de UvT noemen deze benadering een mooi voorbeeld van “mimetische politiek”. Het staat in de bundel Spookrijders in de zorg.
Het mimetische gaat over de behoefte om na te bootsen. Het overheidsbeleid wil de nabootsing, de weergave zijn van het algemeen belang zoals dat eigenlijk, ten diepste door alle burgers gewild wordt.
Recente kabinetten zeggen bijvoorbeeld dat zij de “bondgenoot” van de burger willen zijn. Dan moet je oppassen zeggen Peeters en Drosterij. Het gevaar van de suggestie dat zoiets maatschappelijk zou kunnen zie je in Rotterdam. Kritiek op het beleid is dan niet meer mogelijk. Wie kan nu nog bezwaar maken tegen een “door iedereen gewenst”, “kindgericht” overheidsbeleid.
Sterker nog: omdat kritiek verondersteld wordt tegen de wens van allen in te gaan, bedreigt zij “de veiligheid” van de staat of – in het geval van de meldplicht – de “veiligheid” van het kind. In één vloeiende beweging slaat mimetische politiek de professionele hulpverleners hun belangrijkste instrumenten om goed hulp te verlenen uit handen.
Privacy, onafhankelijke oordeelsvorming, autonomie van handelen zijn ineens niet meer waardevol, maar gevaarlijk! “Professionele ambten bestaan bij de gratie van de vrijheid om niet te doen wat overheid en maatschappij misschien van hun burgers verwachten”, zeggen Paul Frissen (decaan NSOB) en Niels Karsten (UvT) in Spookrijders in de zorg.
Zo niet in de huidige politieke praktijk.
Politici suggereren dat veiligheid juist gerealiseerd kan worden, als je maar niet vasthoudt aan achterhaalde begrippen als democratische besluitvorming en bescherming van de persoonlijke leefwereld van de burger.
Ik zie dat anders. Volgens mij schuilt juist daar een groot gevaar. Voor de individuele patiënt is het ontzettend ònveilig als zijn hulpverlener ontslagen kan worden als hij een ander standpunt inneemt dan een politicus of de gemiddelde burger wenst. Het is voor de klant, dus ook voor een kind, ontzettend onveilig als uiteenlopende dienstverleners de staatsopdracht hebben om dezelfde opvatting over zijn of haar probleem te hebben.
De vraag bij mimetische politiek is ook steeds: als de politiek ervan uitgaat dat ze weet wat “de burger” wil en een coalitie sluit met al die eensgezinde burgers …. tegen wie is dat bontje dan gericht? Wie is dan nog de vijand?
Rotterdam geeft ook hier een voorbeeld.
In de afgelopen tijd zijn opeenvolgende B en W’s zeer daadkrachtig geweest. In korte tijd hebben zij eerst het mondiale moslim-gevaar op de agenda geplaatst, daarna de maatschappij ondermijnende Antilliaanse criminaliteit, vervolgens het enorme huiselijk geweld van de gevaarlijke buurman en recent de falende, zelfdenkende, langs anderen heen werkende intellectueel.
De rechter, de dokter, de leraar. De thema’s liepen nogal grillig uiteen. De rituelen zijn steeds dezelfde. Het gaat met convenanten en contracten. In volle zalen tekenen steeds dezelfde mensen voor volledige eenstemmigheid en naadloze samenhang. Hier wordt een ander probleem opgelost dan thematisch aan de orde is. Hier dreigt een orde van deugdzame burgers geconstrueerd te worden op basis van angst voor de gevaarlijke ander.
Wie niet meedoet is een heks. Ook ggz patiënten zijn daar in de loop van de geschiedenis regelmatig het slachtoffer van geworden. Bescherming van het persoonlijk domein in de hulpverlening lijkt me dan geen overbodige luxe. Het is in de loop van eeuwen een beproefde voorwaarde voor veiligheid gebleken. Een zorg die redelijk autonoom is van politieke belangen en trends lijkt me ook een voorwaarde. En een zorg waarin hulpverleners het stevig oneens met elkaar durven te zijn, zonodig hun eigen plan trekken en in alle openheid hun aanpak in dilemma’s kunnen verdedigen idem dito.
De illusie van het bondgenootschap tussen staat en samenleving – zeggen Peeters en Drosterij – is uiteindelijk een argument voor versterking van de staat, voor versterking van tegenstellingen in de samenleving en voor versterking van de plichten van de vrije burgers en professionals om hun “verantwoordelijkheid” te nemen en zich te gedragen conform de wensen van de staat.
Jos Lamé, bestuurder Riagg Rijnmond